Lees meer - Hekkelman Advocaten & Notarissen

Download Report

Transcript Lees meer - Hekkelman Advocaten & Notarissen

Nieuwsbrief Wro
15 maart 2016
De rol van uitwerkingsplichten bij planschade
Met deze nieuwsbrief maken wij u attent op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State (hierna: “de Afdeling”) van 9 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:593). In
deze uitspraak gaat de Afdeling in op de wijze waarop uitwerkingsplichten bij de planvergelijking
in het kader van planschade dienen te worden betrokken.
Essentie
Bij de planvergelijking moet niet van de maximale mogelijkheden van de uitwerkingsregels van
een bestemmingsplan worden uitgegaan. Omdat het vaststellen van een uitwerkingsplan niet
slechts een toekomstige onzekere gebeurtenis is en aannemelijk is dat de uit te werken
bestemming vroeg of laat zal worden uitgewerkt, moet met de mogelijkheden van de uit te
werken bestemming rekening worden gehouden door na te gaan wat ten tijde van de
inwerkingtreding van het betrokken besluit naar redelijke verwachting de invulling van de uit te
werken bestemming van de gronden zou zijn.
Met artikel 6.1, zesde lid, van de Wro is blijkens de wetsgeschiedenis beoogd om een uit te
werken bestemming niet in de planvergelijking te betrekken. Gelet op het feit dat de aanvraag
om tegemoetkoming in planschade in deze uitspraak is ingediend vóór de inwerkingtreding van
artikel 6.1, zesde lid, van de Wro, is dat artikel echter niet van toepassing.
Nader bekeken
In deze zaak had appellant om een tegemoetkoming in planschade verzocht ten gevolge van de
inwerkingtreding van een bestemmingsplan. De SAOZ (de planschadedeskundige in kwestie)
had bij de planvergelijking een in het ‘oude’ bestemmingsplan opgenomen uitwerkingsplicht bij
de planvergelijking betrokken in die zin, dat was beoordeeld wat onder het oude planologische
pagina 2
regime naar redelijke verwachting een invulling van de uit te werken bestemming zou zijn.
Volgens de SAOZ was appellant per saldo niet in een nadeliger positie gekomen, zodat geen
sprake was van planschade. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
Weert (hierna: “het college”) had appellant, conform het advies van de SAOZ, geen
tegemoetkoming in planschade toegekend.
Nadat het college het bezwaar van appellant tegen het besluit om appellant geen
tegemoetkoming in planschade toe te kennen, ongegrond had verklaard, stelde appellant
beroep in bij de rechtbank Limburg. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant
ongegrond. Tegen deze uitspraak stelde appellant vervolgens hoger beroep in bij de Afdeling.
In hoger beroep lag de vraag voor hoe de uitwerkingsplicht in het oude bestemmingsplan bij de
planvergelijking diende te worden betrokken. De Afdeling overwoog in rechtsoverweging 4.3
van haar uitspraak in de eerste plaats, onder verwijzing naar haar uitspraak van 7 november
2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY2475), dat bij de planvergelijking niet moet worden uitgegaan van
de maximale mogelijkheden van de uitwerkingsregels van een bestemmingsplan. De Afdeling
overwoog eveneens in rechtsoverweging 4.3, onder verwijzing naar haar uitspraak van 17 april
2013 (ECLI:NL:RVS:2013:3387), dat met de mogelijkheden van de uit te werken bestemming
rekening moet worden gehouden door na te gaan wat ten tijde van de inwerkingtreding van het
betrokken besluit naar redelijke verwachting de invulling van de uit te werken bestemming van
de gronden zou zijn, omdat het vaststellen van een uitwerkingsplan niet slechts een
toekomstige onzekere gebeurtenis is en aannemelijk is dat de uit te werken bestemming vroeg
of laat zal worden uitgewerkt. De SAOZ had haar onderzoek terecht met inachtneming van
laatstgenoemde uitspraak uitgevoerd, aldus de Afdeling.
Ten aanzien van de beroepsgrond van appellant, inhoudende dat het nieuwe artikel 6.1, zesde
lid, van de Wro tot gevolg heeft dat de uit te werken bestemming buiten beschouwing moet
worden gelaten, overwoog de Afdeling in rechtsoverweging 5 van haar uitspraak dat de
aanvraag om tegemoetkoming in planschade is ingediend vóór de inwerkingtreding van artikel
6.1, zesde lid, van de Wro, zodat dat artikel, waarmee blijkens de wetsgeschiedenis beoogd is
om een uit te werken bestemming niet in de planvergelijking te betrekken, niet van toepassing
is. De Afdeling verklaarde het hoger beroep derhalve ongegrond. De Afdeling lijkt hiermee te
suggereren dat indien en voor zover de aanvraag nà de inwerkingtreding van artikel 6.1, zesde
lid, van de Wro zou zijn ingediend, artikel 6.1, zesde lid, van de Wro dan wèl van toepassing
zou zijn, zodat de uit te werken bestemming dan niet in de planvergelijking had mogen worden
betrokken. In de uitspraken van 24 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3485, r.o. 6) en 4
december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2232, r.o. 10) heeft de Afdeling in gelijke zin geoordeeld.
pagina 3
Gelet op het feit dat artikel 6.1, zesde lid, van de Wro helemaal geen betrekking heeft op uit te
werken bestemmingen (artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de Wro wordt hierin immers niet
genoemd), zou een dergelijke uitleg evenwel in strijd zijn met de wet. Het feit dat blijkens de
wetsgeschiedenis beoogd is om een uit te werken bestemming niet in de planvergelijking te
betrekken, laat dit onverlet. De tekst van artikel 6.1, zesde lid, van de Wro laat op dit punt
immers niets aan duidelijkheid te wensen over. Zie in dit kader ook T.E.P.A. Lam & L.J.
Gerritsen, ‘Planschade en uitwerkingsplichten: (on)duidelijk’, Gst. 2015, 2. Het is dus wachten
op een uitspraak waarin een aanvraag om tegemoetkoming in planschade nà de
inwerkingtreding van artikel 6.1, zesde lid, van de Wro is ingediend, zodat dat artikel wèl van
toepassing is. Dan zal duidelijk worden of de Afdeling inderdaad van oordeel is dat artikel 6.1,
zesde lid, van de Wro ook van toepassing is op uit te werken bestemmingen.
Voor vragen en/of opmerkingen naar aanleiding van deze nieuwsbrief kunt u zich wenden tot:
Jethro van Gilst
[email protected]
024 – 3 828 333
Disclaimer
De informatie in deze nieuwsbrief is bedoeld ter voorlichting van cliënten en andere relaties en kan niet worden gebruikt als advies in
individuele situaties. In die gevallen kan vanzelfsprekend een op de specifieke situatie toegesneden advies worden gegeven.
Hoewel deze nieuwsbrief met de grootst mogelijke zorgvuldigheid tot stand is gekomen, aanvaardt Hekkelman Advocaten N.V. geen
enkele aansprakelijkheid voor eventuele fouten of andere onjuistheden (of de gevolgen daarvan).
© Hekkelman Advocaten N.V.