Klik op het protocol te openen

Download Report

Transcript Klik op het protocol te openen

Protocol
Hoogbegaafdheid
2e Montessorischool
Holleblok 10
1273EG Huizen
1. Inleiding
“ Op de 2e Montessorischool zijn we samen, kinderen, leerkrachten en ouders,
veilig op weg naar zelfstandigheid in een school waar respect en waardering
centraal staan.”
( Missie 2e Montessorischool )
Respect en waardering voor elkaar en voor ieder kind in het bijzonder betekent
ook dat wij grote waarde hechten aan onderwijs op maat: wij willen voor alle
leerlingen een passend onderwijsaanbod realiseren.
Juist het Montessorionderwijs biedt veel mogelijkheden om in eigen tempo en
op eigen niveau te werken. Onze school wil een veilig, maar tevens uitdagend
onderwijsklimaat bieden, waarin wordt voldaan aan die voorwaarden die nodig
zijn voor ieder kind om zich optimaal te kunnen ontwikkelen.
De visie van Maria Montessori is leidraadgevend voor onze vorm van onderwijs.
De kern van haar methode wordt meestal samengevat in de uitspraak :
“Help mij het zelf te doen”.
Alle opvoeding is in principe zelfopvoeding. Uitgangspunt is dat een kind een
natuurlijke drang tot zelfontplooiing heeft. Opvoeding en onderwijs moeten
onderkennen wat de behoeftes van een kind op een gegeven moment zijn en
daarop inspelen, door de juiste omgeving en materialen te bieden.
( Visie 2e Montessorischool )
Het besef dat ( hoog ) begaafde kinderen hun eigen specifieke
onderwijsbehoeften hebben, is sterk aanwezig in ons team en onderstreept het
belang van een beleid dat speciaal op hen is afgestemd.
In dit stuk zal worden uiteengezet op welke wijze wij deze begaafde kinderen in
alle opzichten zo goed mogelijk willen begeleiden.
2. Begaafdheid
Er is geen eenduidige wetenschappelijke definitie van hoogbegaafdheid.
Om toch een zo goed mogelijke duiding te geven, kan de mate van intelligentie
gemeten worden d.m.v. een intelligentietest en worden uitgedrukt in een IQscore.
Gemiddeld ligt een IQ- score tussen de 90 en 110.
Bij een IQ- score tussen de 111 en 120 spreken we van een bovengemiddeld
niveau.
Een IQ- score tussen de 121 en 130 laat een begaafd niveau zien.
Er wordt van hoogbegaafdheid gesproken als een kind een IQ- score van 130 en
hoger heeft.
In onderstaande grafiek, de “curve van Gauss”, is deze verdeling van het IQ
zichtbaar gemaakt.
2.1 Begaafdheidskenmerken
Het is moeilijk om te spreken over dé eigenschappen van (hoog)begaafde
leerlingen, omdat ook deze kinderen uniek zijn. Hun eigenschappen kunnen
onderling erg verschillen.
Hieronder staat een overzicht van veel voorkomende eigenschappen, zoals die in
de literatuur genoemd worden. Een (hoog)begaafde leerling hoeft niet alle
eigenschappen in onderstaand overzicht te bezitten. Het omgekeerde is ook het
geval: als iemand één of meerdere van deze gedragsaspecten vertoont, hoeft dit
niet automatisch te betekenen dat hij/zij (hoog)begaafd is.
Kenmerken van (hoog)begaafde leerlingen:
1. Hoge intelligentie
(Hoog)begaafde leerlingen beschikken over hoge intellectuele capaciteiten. Een
hoge score op een intelligentietest (IQ > 130) of hoge prestaties op andere tests
zijn hiervan een indicatie.
2. Vroege ontwikkeling
(Hoog)begaafde leerlingen zijn geestelijk vroegrijp en worden gekenmerkt door
een ontwikkelingsvoorsprong. Zij kunnen meestal op vroege leeftijd al lezen,
praten, schrijven en hebben een vroege ontwikkeling van getalbegrip. Hierdoor
kunnen zij zich gemakkelijk leerstof uit hogere leerjaren eigen maken. Ook
stellen zij op jonge leeftijd al levensbeschouwelijke vragen en denken zij al
vroeg na over de zin van het leven.
3. Uitblinken op één of meerdere gebieden
Een bijzondere begaafdheid kan tot uitdrukking komen in motorische, sociale,
artistieke en intellectuele vaardigheden. Vaak treden deze begaafdheidsvormen
gecombineerd op en blinken (hoog)begaafde leerlingen uit in meerdere
gebieden.
4. Gemakkelijk kunnen leren
(Hoog)begaafde leerlingen hebben over het algemeen een zeer goed geheugen
en kunnen hierdoor goed informatie onthouden en verwerken. Zij begrijpen
nieuwe leerstof dan ook aanzienlijk sneller dan gemiddelde leerlingen en zijn
daardoor sneller klaar met opdrachten en huiswerk.
5. Goed leggen van verbanden
(Hoog)begaafde leerlingen kunnen gemakkelijk ( met name causale) verbanden
leggen.
6. Het makkelijk kunnen analyseren van problemen
(Hoog)begaafde leerlingen zijn snelle probleem-analyseerders. Zij kunnen snel
vaststellen wat de aard van een probleem is. Daarnaast zijn (hoog)begaafde
leerlingen vaak vindingrijk in het ontwikkelen van eigen oplossingsmethoden.
Dit kan soms problemen opleveren als zij zich een verkeerde oplossingsmethode
hebben aangeleerd, omdat zij deze methode moeilijk weer los kunnen laten.
7. Het maken van grote denk-sprongen
Een (hoog)begaafde leerling maakt grotere leerstappen en heeft daarom minder
tijd nodig.
8. Voorkeur voor abstractie
(Hoog)begaafde leerlingen kunnen goed abstract denken. Zij generaliseren
gemakkelijker dan hun andere klasgenoten en hebben een goed overzicht van de
kennisgehelen. Zij hebben geen behoefte aan concretisering van de lesstof door
het gebruik van voorbeelden.
9. Hoge mate van zelfstandigheid
(Hoog)begaafde leerlingen willen liever niet geholpen worden en geven de
voorkeur aan zelfstandig werken. Bij het werken in groepsverband vertoont de
(hoog)begaafde leerling veel initiatief en neemt hij/zij vaak de leiding.
Bovendien wil de leerling dingen graag op zijn/haar eigen wijze doen, zoals het
zelf bedenken van een methode voor het uitrekenen van sommen.
10 Brede of juist specifieke interesse
Een kenmerk van (hoog)begaafde leerlingen is dat zij zeer leergierig zijn. Als
een onderwerp de leerling interesseert, dan pluist hij dit vaak tot op de bodem
uit. Maar het tegenovergestelde geldt ook: als een (hoog)begaafde leerling geen
interesse heeft voor een bepaald onderwerp, dan kan hij moeilijk de motivatie
opbrengen om zich erin te verdiepen.
11 Creatief/origineel
In de opdrachten laten (hoog)begaafde leerlingen vaak zien dat zij originele en
creatieve ideeën en/of oplossingen hebben. Zij maken onverwachte zijsprongen
en hebben grote verbeeldingskracht.
12 Perfectionistisch
(Hoog)begaafde leerlingen zijn perfectionistisch aangelegd. Zij houden niet van
half werk.
13 Apart gevoel voor humor
(Hoog)begaafde leerlingen bezitten over het algemeen een apart gevoel voor
humor.
14 Hoge mate van concentratie
(Hoog)begaafde leerlingen kennen een hoge mate van concentratie en hebben
daarbij een langere aandachtsspanne dan de gemiddelde leerlingen.
Hoogbegaafde leerlingen beschikken over de potentie om hoge prestaties te
leveren. Toch komt dit niet altijd tot uiting.
Een rapport van de Onderwijsraad uit 2007: “Presteren naar vermogen” laat zien
dat circa 30 procent van de kinderen met een IQ van 130, lager presteert dan
verwacht zou mogen worden op grond van hun capaciteiten.
Bij de kinderen met een IQ vanaf 150 ligt dit percentage nog hoger, nl. 60 %.
Volgens de Onderwijsraad zijn de oorzaken hiervoor het ontbreken van een
intellectueel klimaat op school: weinig waardering voor cognitieve prestaties,
een weinig flexibel lesprogramma en weinig mogelijkheden om extra modules te
volgen.
In 2008 wees mevrouw Sharon Dijksma, destijds staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap, op de noodzaak om meer aandacht te besteden aan
excellerende leerlingen, die “te weinig tot hun recht komen.”
Staatssecretaris Sander Dekker stelde in 2013: 'Ons onderwijs doet het
gemiddeld genomen goed. Op één punt zijn we zelfs wereldkampioen: ervoor
zorgen dat onze kwetsbare leerlingen niet door het ijs zakken. Maar onze beste
leerlingen presteren onder de maat. Bij de top laten we talent onbenut. Dat moet
anders. Ik wil dat ieder kind in staat wordt gesteld het maximale uit zichzelf te
halen.’
Bovenstaande citaten benadrukken hoe belangrijk de rol van het onderwijs is
inzake (hoog)begaafde leerlingen. Echter, het is zeker van belang om hier ook
aandacht te besteden aan het kind zélf: in het voorgaande zijn de kenmerken van
begaafdheid besproken, maar waarom komt de hoge intelligentie niet altijd tot
uiting en wat heeft deze begaafdheid voor gevolgen voor het functioneren en
welbevinden van het kind?
2.2 Sociaal emotionele ontwikkeling
Vaak voelen kinderen met hoogbegaafdheid zich anders dan hun klasgenootjes.
Hun belevingswereld sluit niet goed aan bij de andere kinderen en soms voelen
ze zich niet begrepen, waardoor zij zich geïsoleerd kunnen gaan voelen.
Dit kan uiteenlopende gevolgen hebben: deze kinderen gaan zich vervelen, ze
vinden het niet leuk op school, willen zelfs soms niet meer naar school, ze laten
negatief gedrag zien of gaan over op onderprestatie om niet op te vallen.
“Als je slim of (hoog)begaafd bent, kun je goed leren”, is een veelgehoorde
uitspraak. Ongeveer één op de vijf (hoog)begaafde kinderen levert prestaties die
lager zijn dan wat er op grond van hun aanleg verwacht mag worden.
Onderpresteren is daarmee één van de meest raadselachtige en frustrerende
problemen van (hoog)begaafde kinderen. Het lijkt of deze kinderen twee
gezichten hebben: op sommige momenten zie je de mogelijkheden, een briljante
opmerking, een goed doordachte visie, maar daarna is het voorbij en wordt er
een muur van apathie en onverschilligheid opgetrokken.
( Jan Kuipers: “De kracht in jezelf”)
Het is essentieel dat deze kinderen geholpen en gestimuleerd worden om
succeservaringen op te doen en dat zij daarvoor gewaardeerd worden.
Ook zal duidelijk zijn dat onze school er het belang van inziet en zich ten doel
stelt om voor al deze kinderen een passend pedagogisch klimaat te scheppen,
zodat zij de mogelijkheid krijgen om weer met plezier en op hun eigen niveau te
gaan presteren.
3. Signalering
Uiteraard kunnen goede schoolprestaties en een hoog werktempo goede
indicaties zijn voor een hoogbegaafdheid, maar een begaafd kind hoeft niet altijd
op een hoog niveau te presteren en kan ook probleemgedrag laten zien.
Het is derhalve nodig dat elke leerkracht op de hoogte is van signalen die
kunnen duiden op hoogbegaafdheid.
Kennis binnen het team van de begaafdheidskenmerken en profielen is een
voorwaarde voor het vroegtijdig signaleren van begaafdheid.
Vroeg signaleren betekent dat een kind al in een vroeg stadium passend
onderwijs aangeboden kan krijgen en dat er veel problemen voorkomen kunnen
worden.
Echter:
signalering van hoogbegaafdheid is niet het einddoel:
het doel is, het juiste pedagogische klimaat te creëren, waarin het kind zich
veilig en gewaardeerd voelt, waarin het wordt uitgedaagd en het zich kan
ontplooien.
De signalering is de eerste stap om zo’n leeromgeving te kunnen creëren en het
onderwijs aan te passen aan de individuele mogelijkheden en behoeften van het
kind.
3.1 Herkennen van hoogbegaafdheid
Er zijn een aantal aanleidingen te onderscheiden die kunnen leiden tot het
vermoeden van hoogbegaafdheid:
* bij het eerste bezoek aan onze school, het eerste gesprek met de directeur of de
leerkracht, of op het intakeformulier geven de ouders aan dat er
hoogbegaafdheid in de familie voorkomt of dat het kind mogelijk een
ontwikkelingsvoorsprong heeft
* consultatiebureau, schoolarts of peuterspeelzaal maken melding van een
ontwikkelingsvoorsprong;
* de eerste indruk van de leerkracht n.a.v. observaties tijdens de eerste weken
dat het kind op school is;
* informatie van een andere school wanneer er sprake is van een overstap naar
onze school;
* tijdens de schoolloopbaan bemerkt de leerkracht signalen die op
hoogbegaafdheid zouden kunnen wijzen.
4. Diagnosticeren
Wanneer er een vermoeden is van hoogbegaafdheid ( een kind presteert goed in
zijn of haar werk, haalt hoge scores bij de toetsen, is snel klaar met het werk,
geeft aan meer uitdaging aan te kunnen of de leerkracht bemerkt in het gedrag
van het kind anderszins signalen ), dan moet er actie worden ondernomen.
De eerste stappen worden gezet binnen de groep: de leerkracht zal gebruik
maken van de verrijkings- en verdiepingsstof die de methodes bieden en van
ander en aanvullend materiaal dat in de groep aanwezig is. Er zal zeker ook
gewerkt worden met het Montessorimateriaal dat veel mogelijkheden biedt om
ontdekkingen te doen en kennis uit te breiden op het niveau van het individuele
kind.
Tegelijkertijd wordt het kind door de leerkracht besproken met de Intern
Begeleider. In overleg wordt besloten of deze leerling in aanmerking komt voor:
* begeleiding door de deskundige hoogbegaafdheid op school.
( deze begeleiding gebeurt zowel in als buiten de groep, hierover later )
* nader onderzoek om te weten te komen of er sprake is van hoogbegaafdheid.
In beide gevallen wordt contact gezocht met de ouders.
Wordt in dit gesprek besloten dat nader onderzoek gewenst is, dan kan dit op
twee manieren geschieden:
* extern – een diagnostisch onderzoek door een deskundige buiten de school.
Door middel van dit onderzoek – dat door de ouders wordt aangevraagd en
betaald – wordt het IQ van de leerling vastgesteld en kan worden bepaald of het
kind al dan niet (hoog)begaafd is.
* op school - aan de hand van het Digitaal Handelingsprotocol Hoogbegaafdheid
wordt bekeken of het vermoeden van hoogbegaafdheid kan worden bevestigd en
zullen passende maatregelen worden genomen.
In beide gevallen is het Digitaal Handelingsprotocol Hoogbegaafdheid de
leidraad voor de hierna te ondernemen stappen. ( zie volgend blad )
4.1 Het Digitaal Handelingsprotocol Hoogbegaafdheid (DHH).
Dit is een geïntegreerd instrument voor signalering, diagnostiek en begeleiding
van hoogbegaafde leerlingen. Het instrument is bedoeld voor leerkrachten en
Intern Begeleiders van basisscholen.
Het DHH bestaat uit een aantal modules:
* Quick Scan
* Signalering
* Diagnostiek
* Leerlingbegeleiding
* Evaluatie
De procedure voor het hanteren van het DHH is als volgt:
o De leerkracht heeft een vermoeden van (hoog)begaafdheid en bespreekt
het kind met de Intern Begeleider
o In het DHH vult de leerkracht een signaleringslijst in
o Ook de ouders van het kind vullen digitaal een vragenlijst in
o Deze verzamelde gegevens worden ingevoerd en aangevuld met de
didactische gegevens van de leerling uit het leerlingvolgsysteem
Parnassys
o Alle overige informatie wordt ingevoerd, bijvoorbeeld de resultaten van
onderzoeken die buiten de school hebben plaatsgevonden
o Het DHH geeft aan het eind van het geautomatiseerde proces een advies
voor een aanpak op maat.
Dit advies betreft o.a.
- het compacten van de gebruikte methodes
( zie punt 5.1 )
- een passend verrijkingsaanbod
( zie punt 5.2 )
- het traject voor eventuele vervroegde doorstroming
( zie punt 5.3 )
- diverse pedagogische handelingssuggesties
Naast het DHH hebben wij inmiddels ook het SiDi 3 Protocol aangeschaft om
met name de ontwikkelingsvoorsprong bij de jongste leerlingen beter in kaart te
kunnen brengen.
5. Compacten / Verrijken / Versnellen
5.1 Compacten
Leerlingen die (hoog)begaafd zijn, hebben minder behoefte aan instructie en aan
herhalings- en oefenstof. Ze zijn in staat om zich leerstof in een hoog tempo
eigen te maken en te verwerken.
Door het vóórtoetsen dat door de leerkrachten op onze school systematisch
wordt gedaan, wordt duidelijk welke stof de leerling al beheerst en wat niet meer
hoeft te worden aangeboden en geoefend.
Door de leerstof aan te passen aan het kind – en niet andersom! - kan worden
tegemoet gekomen aan de behoefte van het kind: de reguliere lesstof wordt
beperkt tot de essenties. Voor deze manier van “indikken” wordt de term
Compacting gebruikt.
Het Digitaal Handelingsprotocol Hoogbegaafdheid dat op onze school wordt
gehanteerd, geeft adviezen omtrent het compacten in de methodes die wij
gebruiken.
Compacten heeft enerzijds tot doel te voorkomen dat leerlingen zich gaan
vervelen en gedemotiveerd raken wanneer zij steeds leerstof moeten oefenen en
herhalen die ze al beheersen.
Anderzijds komt door het indikken tijd vrij die anders gevuld kan worden,
namelijk met leerstof die meer een beroep doet op de intellectuele capaciteiten
van deze leerlingen: de verrijkingsstof.
5.2 Verrijken
Verrijkingsstof is leerstof die tegemoet komt aan de specifieke behoeften van
(hoog)begaafde leerlingen. In veel methoden is extra lesstof opgenomen die
vaak wel wat moeilijker is, maar niet altijd uitdaging biedt voor (hoog)begaafde
leerlingen.
Verrijkingsstof is niet 'méér van hetzelfde of iets moeilijker’ - dan is het zeker
niet zinvol.
De projectgroep 'Omgaan met verschillen' van SLO heeft in 2001 een onderzoek
uitgevoerd naar de criteria waaraan uitdagend lesmateriaal voor
(hoog)begaafde leerling moet voldoen. Uit dit onderzoek blijkt dat
verrijkingsstof aan de volgende criteria dient te voldoen:










beroep doen op creativiteit
open opdrachten
hoog abstractieniveau
hoge mate van complexiteit
meerwaarde bieden ten opzichte van reguliere leerstof
stimuleren van onderzoekende houding
beroep doen op zelfstandigheid van de leerling
uitlokken van een reflectieve houding
beroep doen op metacognitieve vaardigheden
uitlokken van interactie
(Bronkhorst e.a., 2001)
Ook in de wijze waarop deze leerstof is samengesteld en wordt aangeboden, kan
een meerwaarde zitten: hoogbegaafden leren anders.
Waar bij de reguliere leerstof sprake is van bottom-up leren, zal een
hoogbegaafd kind kiezen voor de top-down methode.
( bij bottom-up-onderwijs wordt de leerstof in stapjes aangeboden, steeds iets
moeilijker en met veel herhalingen. Hoogbegaafde leerlingen leren vanuit het
geheel: top-down. Zij vullen zelf de details in en leggen verbanden. )
Alles omtrent het aanbod van de verrijkingsstof van de 2e Montessorischool en
de wijze waarop deze op onze school wordt aangeboden, zal worden besproken
in punt 6: “de Plusgroep”.
5.3 Versnellen
Versnellen betekent de basisschoolperiode korter dan gebruikelijk doorlopen en
kent diverse vormen:



Overslaan van een groep
Doorlopen van meerdere groepen in één schooljaar
Versnellen voor een bepaald vak
Versnelling is een van de meest ingrijpende onderwijsaanpassingen voor
(hoog)begaafde leerlingen. Wanneer bij een kind sprake is van een grote
didactische voorsprong en maatregelen als compacten en verrijken
onvoldoende zijn om 'onderwijs op maat' te bieden, is versnellen het overwegen
waard. Omdat het een ingrijpende onderwijsaanpassing betreft, is het van
belang dat de keuze voor (of tegen) versnelling bewust genomen wordt en alle
betrokkenen achter de beslissing staan.
Sociaal-emotionele gevolgen van versnelling
Veel mensen zijn bezorgd dat versnellen problemen op zal leveren en wel met
name op het sociaal emotionele vlak. Deze bezorgdheid is begrijpelijk, maar
door deze bezorgdheid wordt wel eens een belangrijk punt over het hoofd
gezien. (Hoog)begaafde leerlingen hebben door hun cognitieve voorsprong vaak
heel andere interesses en sociale verwachtingen dan leerlingen van hun eigen
leeftijd. Daarom kan het zijn dat leerlingen geïsoleerd raken in hun groep en
kan de indruk ontstaan dat leerlingen achterlopen in hun sociaal-emotionele
ontwikkeling. In veel gevallen blijkt in de praktijk echter dat leerlingen na een
versnelling in dit opzicht juist beter gaan functioneren. Dit komt waarschijnlijk
omdat het (hoog)begaafde kind in cognitief opzicht vaak makkelijker aansluiting
vindt bij wat oudere leerlingen.
Uit internationaal onderzoek bij (hoog)begaafde leerlingen die versneld waren
naar een volgende groep, is gebleken dat dit voor hen een
effectieve onderwijsaanpassing is. Versnelde hoogintelligente leerlingen
functioneren zeker niet minder en soms zelfs beter op sociaal emotioneel gebied
dan niet versnelde hoogintelligente leerlingen. Er blijken nauwelijks verschillen
in zelfconcept te bestaan en versnelde leerlingen functioneren beter op cognitief
gebied, hebben niet meer of minder contacten of andere activiteiten dan niet
versnelde hoogintelligente leerlingen en worden door hun ouders en
leerkrachten hetzelfde als of positiever beoordeeld dan niet versnelde
hoogintelligente leerlingen wat betreft de meeste gedragskenmerken.
Versnellen is voor de grote groep (hoog)begaafde leerlingen een effectieve
onderwijsaanpassing, maar dat betekent niet dat versnellen voor iedere
individuele (hoog)begaafde leerling een positief effect heeft. De keus om te
versnellen zal daarom voor iedere individuele (hoog)begaafde leerling apart en
zeer weloverwogen genomen moeten worden.
( Stichting Leerplan Ontwikkeling )
Versnelling alléén is niet voldoende. Aanpassingen in de reguliere leerstof zijn
nodig om tegemoet te komen aan de specifieke leerbehoeften van
(hoog)begaafde leerlingen, ook na een versnelling! Als een school alleen
versnelling toepast en verder geen aanpassingen maakt in het onderwijsaanbod
is dit geen goede zaak. In dat geval moet de leerling zich alsnog aanpassen aan
het onderwijsaanbod, in plaats van dat het onderwijsaanbod wordt aangepast
aan de behoeften van de leerling. Versnellen moet plaatsvinden, indien het
duidelijk in het belang van de leerling is en versnellen mag niet louter het
gevolg zijn van de onmacht van de school om andere maatregelen te treffen
(Doornekamp, Drent en Bronkhorst, 1999).
Een leerling die vervroegd doorstroomt naar een volgende groep is dus niet
geholpen met het volgen van het reguliere programma van die groep: het blijft
een (hoog)begaafde leerling!
Ook hier zal hij / zij in grote stappen door de leerstof gaan, eigen leerstrategieën
gebruiken, analytisch denken, kortom: alle kenmerken die in punt 2.1 zijn
beschreven, zal de leerling meenemen naar de volgende groep.
Het is daarom noodzakelijk dat er goed overleg plaatsvindt tussen de
leerkrachten van de beide groepen.
De nieuwe leerkracht zal vooral in het begin goed op het kind moeten letten:
vaak gebeurt het dat leerlingen die versneld hebben, opeens merken dat ze zich
moeten inspannen en dat niet alles zo vanzelf gaat als zij gewend waren.
Het is belangrijk dat de leerkracht hierover praat met het kind om te voorkomen
dat hij / zij zich ongelukkig gaat voelen of faalangst ontwikkelt.
Het is dan ook belangrijk om na de eerste weken met de ouders te bespreken hoe
het kind zich thuis uit over de nieuwe situatie.
Op de 2e Montessorischool wordt in enkele individuele gevallen besloten tot
versnellen. Het kan hier zowel het overslaan van een groep betreffen als het
doorlopen van twee groepen in één schooljaar.
Uiteraard gaat hier veel overleg aan vooraf tussen de Intern Begeleider, de
ouders en de betrokken leerkrachten ( zowel de huidige leerkracht als de
“ontvangende” leerkracht ). Ook met de betreffende leerlingen wordt zowel
thuis als op school gesproken.
Leidraad bij deze overwegingen zijn het leerlingvolgsysteem Parnassys waarin
alle toetsresultaten zijn vermeld, alsmede onderzoeken die hebben
plaatsgevonden, observaties van de leerkracht, verslaggeving van gesprekken
met de ouders, etc.
Doorslaggevend voor de beslissing om te versnellen, is steeds het sociaalemotioneel welbevinden van het kind.
6. De Plusgroep.
De wens om meerbegaafde kinderen meer aandacht en speciale begeleiding te
kunnen bieden, is op onze school steeds aanwezig geweest.
Dit leidde aanvankelijk tot het individueel begeleiden van enkele leerlingen.
Al snel nam het aantal kinderen toe, alsook het besef dat de organisatie moest
veranderen: de opzet van gesprekjes, instructies en opdrachten in korte tijd
( destijds 1 uur per week, later 2 uur per week ) en met ieder kind apart, was niet
praktisch. Het bleek onmogelijk om alle kinderen optimaal te begeleiden, terwijl
daarnaast steeds meer de overtuiging groeide dat het voor deze kinderen goed
zou zijn om meer samen te doen.
Om alle (hoog)begaafde leerlingen effectief te kunnen begeleiden en de tijd zo
zinvol mogelijk in te vullen, werd besloten tot het starten van een “Plusgroep”.
Plus - vanzelfsprekend vanwege het aanbieden van méér leerstof, méér
verdieping, méér uitdaging, etc.
Groep - omdat het Montessori-onderwijs altijd spreekt van groepen in plaats
van klassen ( op een Montessorischool zitten immers kinderen van meerdere
leerjaren bij elkaar ). Maar daarbij benadrukt het woord “groep” ook het bij
elkaar horen en het samenwerken.
6.1 Wie komen in aanmerking voor de Plusgroep?
Op voorstel van de leerkracht en in overleg met de Intern Begeleider worden in
de Plusgroep geplaatst
 Kinderen die gediagnosticeerd zijn als hoogbegaafd
 Kinderen met hoge A-scores bij de toetsen
 Kinderen bij wie geen onderzoek heeft plaatsgevonden, maar bij wie de
leerkracht signalen heeft opgevangen die een vermoeden geven van
hoogbegaafdheid, bijvoorbeeld een grote algemene kennis en interesse,
maar ook bij het vermoeden van onderpresteren.
Vaak zijn deze kinderen al in eerdere leerjaren opgevallen en is de
leerkracht op hen geattendeerd door de vorige leerkracht.
Bij de overdracht tussen de leerkrachten wanneer een leerling naar een
volgende groep gaat, moet het vermoeden van (hoog)begaafdheid dan ook
een belangrijk aandachtspunt zijn
 Kinderen die altijd snel klaar zijn met hun werk, die dit werk ook
afleveren op hoog niveau en die behoefte hebben aan meer uitdaging
Om misverstanden te voorkomen, moeten bovenstaande voorwaarden niet alleen
duidelijk zijn voor alle leerkrachten van de school, maar ook voor de ouders en
de leerlingen.
Momenteel komen de kinderen van de Plusgroep uit de groepen 3 t / m 8.
Het streven is de Plusgroep mogelijk te maken voor álle kinderen van de school.
Ook leerlingen uit groep 1 en 2 van wie het vermoeden van hoogbegaafdheid
bestaat, kunnen dus door de leerkracht worden gemeld.
Vervolgens zal de begeleider van de Plusgroep in de groep komen observeren en
met de leerkracht deze kinderen bespreken, waarna een plan wordt opgesteld.
6.2 Het doel van de Plusgroep
In de Plusgroep zitten kinderen bij elkaar die allen een hoge intelligentie
hebben, die over het algemeen werken in een hoog tempo doordat ze met grote
stappen door de leerstof gaan, die vaak een eigen oplossingsmethode hanteren
bij vraagstukken, die abstract kunnen denken en die door al dit soort kenmerken
niet altijd aansluiting vinden bij de andere kinderen in de eigen groep.
Wanneer zij in de Plusgroep bij elkaar zijn, zullen zij kunnen werken met
gelijkgestemden, wat de motivatie ten goede komt en het plezier in werken zal
vergroten. Zo zullen de kinderen zich meer bewust worden van hun eigen
kwaliteiten, een positief zelfbeeld ontwikkelen en dit durven uitdragen.
Samenwerken is belangrijk in de Plusgroep, of beter: léren samen te werken.
Deze kinderen zijn gewend om alleen hun werk te doen en op hun eigen manier.
In de Plusgroep zullen zij veel opdrachten met andere kinderen moeten doen,
zodat zij moeten leren om te luisteren naar elkaar, te overleggen met elkaar en
rekening te houden met elkaar. Zij kunnen van elkaar leren en elkaar stimuleren.
De leerstof die aangeboden wordt in de Plusgroep is van een hoog niveau en de
opdrachten zijn niet eenvoudig. Hierdoor krijgen de kinderen weliswaar de
uitdaging waar zij behoefte aan hebben, maar ook wordt er een beroep gedaan
op hun doorzettingsvermogen: zij moeten gaan leren om een moeilijke opdracht
niet uit de weg te gaan, dóór te zoeken naar oplossingen en leren om hulp te
vragen als het niet lukt. Zij moeten leren om werk waaraan zij begonnen zijn,
ook af te maken.
Juist deze aspecten zijn het die later vaak problemen geven bij een studie.
De kinderen moeten “leren om te leren” en in de Plusgroep worden zij hierin
begeleid.
6.3 De Plusgroep in de praktijk:
Het team van de 2e Montessorischool vindt het heel belangrijk dat alle kinderen
zoveel mogelijk binnen de groep werken, d.w.z. dat wij géén leerlingen apart
lesgeven in een ander lokaal. Voor de Plusgroep is er wel een ruimte in de
school, maar deze dient enerzijds voor de materialen voor hoogbegaafden en
anderzijds voor gesprekken met kleine groepjes leerlingen. De samenstelling
van de groepjes varieert per keer, afhankelijk van de opdracht.
Kinderen die deel uitmaken van de Plusgroep krijgen in groepjes hun instructies
en opdrachten. Daarna gaan zij weer naar hun eigen groep, want het is de
bedoeling dat zij in de rest van de week dáár werken aan hun opdracht.
De week erna komen zij terug om te laten zien wat ze gedaan hebben.
Besproken wordt wat er goed gegaan is, wat er nog moet gebeuren, of er
eventueel problemen zijn, wat zij misschien nog nodig hebben, hoe de
samenwerking met anderen gaat, hoe ze van plan zijn verder te gaan, etc.
Ook worden er afspraken gemaakt over het afronden van de opdracht: de
controle die zo belangrijk is om “te leren om te leren”.
Wanneer een opdracht klaar is, wordt deze beoordeeld en besproken. Ook dit
gebeurt in een groepje, zodat de kinderen van elkaars werk kunnen leren en zij
elkaar op ideeën kunnen brengen. Vaak ook wordt het werk gepresenteerd: op
een groot vel papier of via een werkstuk of spreekbeurt, een PowerPointpresentatie of een tentoonstelling.
Om te zorgen voor een zo breed mogelijk aanbod, zijn er mappen met
opdrachten op zoveel mogelijk leerstofgebieden: rekenen en wiskunde,
ruimtelijke vaardigheid, taal, natuur, proefjes, aardrijkskunde en geschiedenis,
beeldende kunst en architectuur, denkpuzzels, enz.
Ook de werkvormen zijn afwisselend, zodat de talenten van ieder kind aan bod
kunnen komen: lezen, schrijven, werken op de computer, tekenen,
handvaardigheid, een spel doen, iets bouwen, e.d.
De kinderen maken zelf een keuze uit de opdrachten, zoals kinderen gewend
zijn op een Montessorischool.
Voor het aanbod van de opdrachten wordt gebruik gemaakt van projecten
( zowel op papier als online ) voor hoogbegaafden en van speciale uitgaven die
diverse uitgeverijen aanbieden met opdrachten voor hoogbegaafden in les- en
werkboeken. Daarnaast maken we veel gebruik van lessuggesties en
voorbeelden die op verschillende sites op Internet worden aangeboden.
Naast de mappen met opdrachten staan en liggen er in de ruimte van de
Plusgroep vele materialen: boeken over uiteenlopende onderwerpen,
denkpuzzels, gezelschapsspelletjes, vergrootglazen, magneten, microscopen,
poppen voor het onderzoeken van de organen van een mens en het skelet,
constructiemateriaal, etc.
De kinderen hebben altijd toegang tot deze ruimte en kunnen er op elk moment
zelfstandig materiaal halen: zij “lenen” het materiaal door in een map hun naam
te noteren, de naam van het materiaal en de datum van lenen en terugbrengen.
Zo is er niet alleen duidelijk wie welk materiaal heeft, maar is er ook controle
mogelijk. Bij veel van de materialen hoort een opdracht en ook hierbij wordt
gecontroleerd of en hoe de opdracht is gedaan.
Op de computers in de ruimte van de Plusgroep en in de eigen groepen kunnen
de kinderen werken aan speciale programma’s die geschikt zijn voor
hoogbegaafden wat betreft interesse, niveau en uitdaging.
Naast het werken met de computer, de materialen en de opdrachten heeft onze
school er ook voor gekozen om deze leerlingen kennis te laten maken met een
vreemde taal. Omdat hoogbegaafde kinderen al een voorsprong hebben, wordt
afgeraden hiervoor Frans, Duits of Engels te kiezen: zij zouden dan op het
Voortgezet Onderwijs weer de uitdaging missen, omdat zij al veel weten van
deze taal. Wij hebben ervoor gekozen om deze kinderen te laten kennismaken
met Italiaans.
Aan de hand van de computercursus “Talk now” leren de kinderen woordjes en
zinnetjes. Dit is een thematische methode, waarbij de leerlingen spelenderwijs
woordjes leren die vervolgens worden uitgeprint en moeten worden geleerd.
De kinderen worden overhoord en samen wordt daarna een nieuw thema
gekozen. Bij het overhoren worden ook vaak weer groepjes samengesteld, zodat
de kinderen van elkaar kunnen leren en elkaar kunnen stimuleren. Wanneer zij
al veel woorden kennen, worden korte zinnen aangeboden en daarna worden er
in groepjes kleine gesprekjes gevoerd.
Alle kinderen van de Plusgroep doen ieder jaar op school mee aan
W4Kangoeroe: de Wereld Wijde Wiskunde Wedstrijd van de Radboud
Universiteit in Nijmegen.
6.4 Contact met de ouders van de Plusgroep.
Tweemaal per jaar krijgen alle kinderen van onze school hun verslag en
organiseren de leerkrachten gespreksavonden voor de ouders. Daarnaast zijn er
veel momenten waarin ouders de leerkrachten spreken op hun verzoek of op
uitnodiging van de leerkracht, wanneer daartoe aanleiding is.
Over de kinderen die (hoog)begaafd zijn, is dus al meerdere keren met de ouders
gesproken.
Wanneer besloten wordt dat een kind gaat deelnemen aan de Plusgroep, dan
wordt dit medegedeeld aan de ouders middels een brief. Uiteraard zal dit
meestal aan het begin van een nieuw schooljaar zijn.
Toch kan het voorkomen dat een leerkracht en de Intern begeleider tijdens het
schooljaar besluiten dat het voor een bepaalde leerling goed zou zijn om ook
deel te nemen aan de Plusgroep, namelijk wanneer er signalen zijn dat een kind
hierbij gebaat is. Wij zijn van mening dat er ook dán een plaats moet zijn voor
het kind.
In het algemene verslag dat alle kinderen twee keer per jaar krijgen, is voor de
leerlingen van de Plusgroep een bijlage gevoegd. Hierin wordt vermeld wat er in
die periode is gedaan.
Daarnaast worden alle ouders van de leerlingen van de Plusgroep ook tweemaal
per jaar voor een koffie-ochtend uitgenodigd door de Intern Begeleider en
degene die de Plusgroep leidt. De laatste geeft dan aan de ouders uitgebreid
informatie over de opdrachten en projecten die in de Plusgroep zijn gedaan, hoe
een en ander verlopen is, wat er opviel, hoe de planning verder is, etc.