Transcript Juryrapport
Faculteit Geesteswetenschappen Juryrapport Facultaire scriptieprijs 2014 De jury voor de facultaire scriptieprijs 2014 is op 25 augustus bijeengekomen om winnaars aan te wijzen in twee categorieën: de beste wetenschappelijke scriptie, en de scriptie met de grootste maatschappelijke relevantie. De directeuren onderzoek en onderwijs van de vier departementen in de Faculteit Geesteswetenschappen hebben in totaal tien scripties voorgedragen. De jury, ingesteld door het Faculteitsbestuur, bestond uit Christoph Baumgartner (UHD Religiewetenschap), Feike Dietz (UD Nederlands/vroegmoderne letterkunde), Ido de Haan (HL Politieke Geschiedenis; voorzitter) en Bregje Holleman (UD Nederlands/Taalbeheersing) en werd ondersteund door Mirte van der Zouwen. Voorafgaande overwegingen De jury had grote waardering en bewondering voor het werk dat is voorgelegd. De scripties laten zien dat binnen de Utrechtse geesteswetenschappen een indrukwekkende variatie aan benaderingen, thema’s en stijlen van wetenschapsbeoefeningen te vinden is. De jury bewonderde de wijze waarop veel scriptieschrijvers profiteerden van die variatie: zij kwamen dikwijls tot innovatieve inzichten door over de grenzen van de eigen discipline heen te kijken en verschillende theorieën of benaderingen met elkaar te confronteren en te combineren. De variatie in de geesteswetenschappen kent ook een keerzijde, zo ondervond de jury: sommige scripties waren gesteld in een specialistisch jargon dat voor geesteswetenschappers uit een andere discipline moeilijk te volgen was. Er zou voor de minder ingewijde lezer soms ook meer werk besteed mogen worden aan de beoogde of geleverde bijdrage aan het wetenschappelijk debat of verheldering van een maatschappelijk verschijnsel. Daarnaast viel de jury de veelheid van gehanteerde methoden en technieken op, maar ook dat digitale onderzoekstechnieken opvallend afwezig waren. De impact van e-humanities in onze faculteit blijft vooralsnog beperkt tot het gebruik van Youtube-filmpjes, het presenteren van onderzoeksmateriaal op een website, het gebruik van gedigitaliseerde bronnen en eenvoudig optellen en vermenigvuldigen van onderzoeksresultaten. Over de manier waarop maatschappelijke relevantie moet worden begrepen ontstond in de jury enige discussie, net als elders in de faculteit. Is dat direct toepasbaarheid van het resultaat van de scriptie, of gaat het om een vraagstelling die maatschappelijk geïnspireerd is? Gaat het om de bijdrage van de geesteswetenschappen aan de verheldering van de tijdgeest (tegenover de powers that be die liever ongekend blijven), of om de identificatie van culturele vragen die in een tijd van nut en geld ongesteld blijven? De jury heeft hierin geen standpunt willen innemen, maar ten eerste geconstateerd dat in de beoordeelde werkstukken maar zelden de maatschappelijke relevantie van het onderzoek expliciet gethematiseerd wordt. Ten tweede kan een prijs voor maatschappelijke relevantie slechts worden uitgereikt aan werkstukken die ook wetenschappelijk uitstekend zijn. Beste wetenschappelijke scriptie Op basis van deze overwegingen, maar bovenal op grond van wetenschappelijke criteria – de scriptie dient precies, systematisch, innovatief en helder geformuleerd te zijn – heeft de jury drie kandidaten aangewezen die het meest in aanmerking kwamen voor de prijs voor de beste wetenschappelijke scriptie. Uit deze drie kandidaten is als winnaar aangewezen: Iris Clever (Research Master Modern History), Practice matter(s): Exploring practice theories of the body for body history (supervisor: Willemijn Ruberg). Iris Clever beoogt met haar scriptie niet minder dan een fundamentele revisie van de cultuurgeschiedenis, zo niet van de geesteswetenschappen in het algemeen, door zowel conceptueel als empirisch ruimte te maken voor het menselijk lichaam als agent in geesteswetenschappelijk onderzoek. Met bewonderenswaardige helderheid en op grond van grote belezenheid analyseert Clever hoe binnen discoursanalyse, feministische theorie, de analyse van sociale praktijken, actor-netwerktheorie en de praxeografie plaats wordt ingeruimd voor het lichaam met een eigen agency. Op basis van twee cultuurhistorische case studies – over de interactie tussen antropologen en de lichamen van Papua’s in de constructie van ras rond 1900; en over menstruatie als vermeende grondslag voor de ontoerekeningsvatbaarheid van de brandstichtster Marretie Moonen in 1840 – ontwikkelt Clever vervolgens een geamendeerde praxiografie. Clever betoont zich op die manier niet alleen een creatieve onderzoeker met een eigen intellectuele agenda, maar zij laat door de interactie van theorie en empirie ook zien hoe een belangrijke stap verder gezet kan worden in de ontwikkeling van de cultuurgeschiedenis en de geesteswetenschappen in het algemeen. Dat wil niet zeggen dat dit onderzoek zonder bezwaren is. De uitwerking van de case studies had scherper gekund en het is nog de vraag of de stap die Clever ambieert te maken, voorbij representaties van het lichaam naar het lichaam als actor in de geschiedenis, daadwerkelijk gezet wordt. Maar het is juist ook de tegenspraak die haar gedurfde werk oproept, waardoor duidelijk wordt dat Clever zelfbewust en met een eigen stem haar plaats in het geesteswetenschappelijk debat opeist. Tevens genomineerd voor de prijs voor de beste wetenschappelijke scriptie waren: Annet Goudriaan (Research Master Philosophy), The process of clarification: On Hegel’s use of metaphor (supervisor: Paul Ziche) In potentie even ambitieus als de winnaar en evenzeer belezen en helder is de studie van Annet Goudriaan over de rol van metaforen in het werk van Hegel. De scriptie blinkt niet alleen uit in helderheid, maar gaat ook over de vraag of en hoe helderheid door filosofisch onderzoek bereikt kan worden. Goudriaan neemt de notoire ondoorgrondelijkheid van Hegels werk serieus en maakt op overtuigende wijze duidelijk dat Hegels gebruik van metaforen nadrukkelijk bedoeld was om die ondoorgrondelijkheid te bewerkstelligen en zo over te brengen wat het probleem is van een volledig begrip. De auteur legt dat zelf op heldere en doorzichtige wijze uit en biedt zo ook aan niet-ingewijden toegang tot Hegels werk. Bovendien plaatst zij dat werk in de context van Hegels tijdgenoten en in die van de hedendaagse secundaire literatuur. De jury miste hier wel een laatste stap: wat betekent de analyse van Hegels metaforiek voor ons begrip van de rol van metaforen in de filosofie en daarbuiten, en wat zegt het 2/5 eerherstel van de ondoorgrondelijkheid over onze omgang met andere teksten, binnen en buiten de geesteswetenschappen? Voorbij de einder van deze scriptie ontwaarden we een manier om complexiteit van onzin te onderscheiden. Het is een zeer knappe prestatie van Goudriaan dat zij dat vergezicht in beeld heeft weten te brengen. Freya Margareta de Mink (RMA Musicology & Gender and Ethnicity), Musical Prodigies: Past, present, and future perspectives on exceptional performance and creativity (supervisor: Iris van der Tuin) Op basis van zeer uiteenlopende disciplinaire benaderingen biedt De Mink in deze scriptie een beschouwing over het verschijnsel van muzikale wonderkinderen. Na een theoretisch zeer doorwrochte inleiding volgt een boeiende beschouwing over tal van aspecten van het wonderkind. Na de (voorbeeld)rol van Mozart, die ook op overtuigende manier geproblematiseerd wordt, worden wonderkinderen vanaf zijn tijd tot en met hedendaagse voorbeelden van musical prodigies geanalyseerd. Interessant is het gebruik van, en de reflectie op, Youtube als bron voor de studie van hedendaagse wonderkinderen. De auteur maakt gebruik van zeer uiteenlopende secundaire literatuur en heeft zo al een eigen stem in het debat over wonderkinderen verworven. De analyse is mede zo geëngageerd doordat de auteur haar eigen ervaring als geschoold pianiste in het onderzoek betrekt. Het onderzoek bevat in potentie bredere betekenis, bijvoorbeeld over de aard van creativiteit en excellentie, al blijven deze aspecten uiteindelijk onuitgewerkt. Ook had het onderzoek aan kracht gewonnen als iets meer balans was gevonden tussen theoretische uiteenzetting en concrete analyse. Scriptie met de grootste maatschappelijke relevantie De jury heeft ook drie kandidaten genomineerd voor de prijs voor de scriptie met de grootste maatschappelijke relevantie, waarbij zoals eerder gezegd, de wetenschappelijke kwaliteit tevens gewaarborgd is. De jury heeft unaniem als winnaar van deze prijs aangewezen: Niels Terpstra (MA Conflict Studies & Human Rights), The Dynamics of Justice Provision in the Context of Irregular Warfare and Legal Pluralism (supervisor: Mario Fumerton) De auteur van deze scriptie heeft gedurfde en creatieve onderzoeksmethoden ingezet om erachter te komen wat de impact is geweest van de Nederlandse politiemissie naar Afghanistan, die tot doel had de rechtsstaat aldaar te versterken. Met grote persoonlijke inzet, op basis van uiterst veeleisend veldwerk in samenwerking met lokale onderzoekers, en zich bewust van de beperkingen van de gekozen methoden, weet de auteur overtuigend aan te tonen dat de opvattingen over recht en rechtvaardigheid in Afghanistan gevarieerder zijn dan het rechtsstatelijk model dat de Nederlandse missie trachtte over te dragen. De gebrekkige match tussen doelstellingen van de missie en de sociaal-culturele context van de Afghaanse samenleving biedt een overtuigende verklaring voor het grotendeels mislukken van deze missie. De auteur combineert inzichten uit de culturele antropologie, de sociologie en het recht in een betoog dat zo als beleidsnota naar de verantwoordelijke bestuurders kan worden opgestuurd. Dit werk laat zien dat in breed en interdisciplinair opgevat geesteswetenschappelijk onderzoek bevindingen kunnen worden geformuleerd die directe maatschappelijke relevantie hebben en tegelijkertijd fundamentele geesteswetenschappelijke vragen kunnen verhelderen, bijvoorbeeld over de culturele en sociale verankering van juridische instituties. 3/5 Tevens genomineerd voor de prijs voor de scriptie met de grootste maatschappelijke relevantie waren: Jette van den Eijnden (Comparative Literary Studies), 9/11 and the Socio-Politics of Poetry (supervisor: Ann Rigney) In deze studie worden de verschillende functies geanalyseerd van Amerikaanse poëzie geschreven in reactie op en in de nasleep van de aanslagen van 9/11. In een zeer vloeiend geschreven betoog maakt Van den Eijnden duidelijk dat poëzie behalve affirmatie van (nationale) eenheid ook middelen biedt om de patriottistische maatschappelijke consensus die na 9/11 het publieke debat lamlegde te problematiseren. Interessant is hoe aandacht wordt gegeven aan verschillende soorten poëzie: naast het werk van ‘academische’ of ‘professionele’ dichters wordt ook de spontane poëzie van betrokken burgers en slam poetry besproken (dat laatste op basis van een selectie van slam poetry-filmpjes op Youtube). Hoewel niet heel systematisch en theoretisch uitgewerkt, wordt zo toch een belangrijk inzicht geboden in de manier waarop literaire uitingen bij kunnen dragen aan de omgang met, en reflectie op, diep ingrijpende maatschappelijke kwesties.. Jonathan Fink-Jensen (MA Politiek en samenleving in historisch perspectief), Collectieve zelfhulp in financieel onzekere tijden. Een historische vergelijking tussen 18e en 19e eeuwse friendly societies en eigentijdse Broodfondsen (supervisor: Tine de Moor) Uit een vergelijking van de opzet en ontwikkeling van vormen van zelfhulp in Groot-Brittannië in de achttiende en negentiende eeuw en de Broodfondsen die de laatste jaren in Nederland tot stand zijn gekomen identificeert Fink-Jensen de voorwaarden waaronder dergelijke burgerinitiatieven succesvol zijn. Belangrijke bijkomende vraag is wat de rol van de overheid hierbij is. De scriptie is gebaseerd op een literatuurstudie van de Britse ontwikkeling en analyse van beleidsdocumenten van de Nederlandse Broodfondsen. Bovendien is een grootschalige enquête afgenomen onder de deelnemers aan Broodfondsen en zijn diepte-interviews gehouden met enkele leden van Broodfondsen. De scriptie toont de vruchtbaarheid van de combinatie van historische inzichten met praktische bevindingen opgedaan in de stage die aan deze scriptie voorafging. Tegelijk blijkt hier hoe lastig het is om historische en andere geesteswetenschappelijke inzichten direct te benutten voor de oplossing van hedendaagse praktische kwesties. Overige inzendingen De jury heeft tevens de overige inzendingen in zijn beoordeling betrokken: Mark Verheuvel (MA Biblical Studies): Kinship and Kingship: identity of the messiah as a key to Romans (supervisor: Eric Ottenheijm) Op basis van een exegese van de opening van Paulus’ brief aan de Romeinen wordt een uiteenzetting gegeven van de tradities die van invloed zijn geweest op de christologie die in deze brief wordt gepresenteerd. Kracht van het stuk is de multidisciplinaire aanpak en de uiterst nauwgezette exegese van enkele tekstfragmenten waarvan de betekenis wordt geduid in combinatie met andere passages in de Bijbel, en in vroege joodse, christelijke en Romeinse teksten. De conclusies die op basis van deze exegese worden getrokken, dat Paulus zich met dubbelzinnige bedoelingen tot verschillende publieken keerde is op zich 4/5 interessant, maar wat de verder reikende strekking van deze bevinding is – bijvoorbeeld voor de interpretatie van zijn brief aan de Romeinen, of voor inzicht in de overtuigingen en praktijken van de samenleving waarin Paulus opereerde – blijft onuitgewerkt. Dascha Katerina Düring (Research Master Philosophy), The concept of duty in Kantianism and Confucianism (supervisor: Deryck Beyleveld) Vanuit een persoonlijk engagement en met begeestering zoekt Düring in deze scriptie naar een basis voor een notie van menselijke waardigheid die de grenzen van ‘westerse’ en ‘oosterse’ filosofie overstijgt. Daartoe wordt een ambitieuze poging ondernomen om het werk van twee grote denkers, Kant en Confucius, met elkaar te vergelijken op het punt van hun opvattingen over plicht. De uiteenzettingen over Kant en Confucius zijn goed te volgen, en de vergelijking is intrigerend, zelfs als de beloofde onderbouwing van een cultuuroverstijgende notie van menselijke waardigheid wat onuitgewerkt blijft. Leo Lousberg (Research Master Ancient, Medieval and Renaissance Studies), Early-Twelfth-Century Utrecht Responsories: A Quest for Musical Style Elements (supervisor: Karl Kügle) Dit is een zeer uitgebreid en gedetailleerd commentaar op een verzameling vroeg twaalfde-eeuwse manuscripten uit de Utrechtse bibliotheek. De manuscripten worden met uiteenlopende technieken beschreven en geanalyseerd, en vergeleken met manuscripten elders, om na te gaan of dit manuscript een specifiek Utrechtse school van muzieknotatie bevat. De resultaten zijn ook digitaal toegankelijk gemaakt. Met zijn uiterst zorgvuldig ambachtelijk werk levert Lousberg een belangrijke bijdrage aan de ontsluiting van interessant materiaal in de Utrechtse bibliotheek. Rocio Romero Mérida (RMA Linguistics), Processing Obviation in Spanish (supervisor: Eric Reuland) Waarom kun je in sommige talen wel zeggen ‘ik denk dat ik de waarheid weet’ maar niet ‘ik wil dat ik de waarheid weet’? Daarover zijn verschillende taalkundige theorieën. In deze studie ontwikkelt Mérida een verklaring aan de hand van een aantal zorgvuldig toegepaste en voor dit deelterrein innovatieve methoden, in het bijzonder twee psycholinguïstische experimenten gericht op het meten van de tijd die het kost om een zin in het Spaans te lezen. Op deze manier wordt een heikele kwestie binnen het door Mérida gehanteerde taalkundige paradigma verhelderd en worden interessante voorstellen voor vervolgonderzoek geformuleerd. Utrecht, 26 augustus 2014 5/5