1 De Grote Lijn HV2 - Liefting

Download Report

Transcript 1 De Grote Lijn HV2 - Liefting

Van jagers en boeren …
naar regenten en vorsten
 De
geschiedenis werd vroeger als volgt
ingedeeld:
• Prehistorie (tot 3000 voor Christus)
• Oudheid (3000 vC tot 500 nC)
• Middeleeuwen (500-1500)
• Nieuwe of Vroegmoderne Tijd (1500-1800)
• Nieuwste of Moderne Tijd (1800-nu)
 Welke
tijdvakken zijn er?
• jagers en boeren (tot 3000 vC)
• grieken en romeinen (3000 vC tot 500 nC)
• monniken en ridders (500-1000)
• steden en staten (1000-1500)
• ontdekkers en hervormers (1500-1600)
• regenten en vorsten (1600-1700)
• pruiken en revoluties (1700-1800)
• burgers en stoommachines (1800-1900)
• Wereldoorlogen (1900-1950)
• TV & Computer (1950-nu)
Prehistorie
 Jagers en boeren
Oudheid
 Grieken en Romeinen
Middeleeuwen
 Monniken en ridders
 Steden en staten
Nieuwe of Vroegmoderne Tijd
 Ontdekkers en hervormers
 Regenten en vorsten
 Pruiken en revoluties
Nieuwste of Moderne Tijd
 Burgers en stoommachines
 Wereldoorlogen
 TV & Computer
 Voor
8000 v.Chr.  jagers en verzamelaars.
 Rond
8000 v.Chr.  landbouw: middel van
bestaan waarbij je leeft van de gewassen
die je op de akkers verbouwt (akkerbouw)
en van de dieren die je houdt en fokt
(veeteelt).
 Mensen gaan op een vaste plaats wonen.
 De
eerste landbouwers leefden in NoordAfrika en het Midden-Oosten.
 Oudste
landbouwdorp ter wereld
gevonden langs de rivier de Eufraat, in
het tegenwoordige Syrië.
 Waarom
gaan mensen over op
landbouw?
1. Vanwege een klimaatverandering.
2. De mens raakt beter bekend met
planten en dieren.
 Rond
4000 v. Chr. gaan landbouwers uit de
Sahara (uitdroging) langs de Nijl wonen.
Jagers en verzamelaars die bij de Nijl
leefden nemen landbouw over. Er ontstaan
dorpen.
 Om
het water van de Nijl goed te gebruiken
werden er kanaaltjes gegraven en dijkjes
gebouwd om water naar verder gelegen
akkers te brengen: irrigatielandbouw
 Dankzij
de goede oogsten ontstaan er
verschillende beroepen.
 In
de dorpen komt er een bestuur.
 Hiërogliefenschrift: schrift
bestaande uit
tekeningen dat de Egyptenaren vanaf 3000
v. Chr. gebruikten bij het bestuur, namelijk
voor het opschrijven van:
- regels
- belastingen
 Met
de uitvinding van het schrift (3000 v.
Chr.) eindigt de prehistorie.
 De
prehistorie voor een volk eindigt
wanneer zij kunnen schrijven.
 Einde
prehistorie, begin Oudheid.
 Na
3000 v. Chr. Ontstonden er op
verschillende plaatsen bloeiende
beschavingen:
- Grieken
- Romeinen
 Landbouwstedelijke
beschavingen.
(nijverheid en handel belangrijk)
 Griekse
cultuur: Griekse manier van
bouwen met zuilen, Olympische spelen,
polytheïsme en de belangstelling voor de
wetenschap.
 Griekse
Goden:
Ares
god van de oorlog
Artemis
godin van de jacht
Aphrodite
godin van de liefde
Pallas Athene
godin van de krijgskunst
en wijsheid
Apollo
god van muziek en
geneeskunst
Demeter
godin van de landbouw
Hades
god van de onderwereld
Hera
godin van het huwelijk
Hestia
godin van haard en familie
Poseidon
god van de zeeën
Zeus
oppergod: god van hemel en aarde
 Atheense
democtratie: een vorm van
bestuur waarbij het volk (demos) via
stemming beslist wie de bestuurders zijn.
Kinderen tot 18 jaar, vrouwen, slaven en
vreemdelingen mochten niet
meebeslissen.
50 personen
Dagelijkse leiding
(regeerders)
kiezen
Leiders vloot/leger
Raad van 500
Rechters
kiezen
kiezen
Volksvergadering
loten
 Dankzij
handel en verovering verspreidt
de Romeinse cultuur zich over Europa.
 Het
overnemen van de Romeinse cultuur:
romanisering.
 Romeinse
cultuur: polytheïsme, grote
beelden van goden en keizers, Latijn en
een goede militaire training.
 De
Germanen, bewoners van het gebied
wat nu Nederland heet, kregen ook met
de Romeinse cultuur te maken.
 Verspreiding
christendom door:
- handel
- verovering
- goede verbindingen
 Christenen
werden zwaar vervolgd in het
Romeinse Rijk omdat zij de keizer niet als
god wilden vereren.
 Vanaf
313 christendom toegestaan in het
Romeinse Rijk (keizer Constantijn de Grote
had een veldslag gewonnen m.b.v. de god
van de christenen).
 Vanaf
391 christendom de enige toegestane
godsdienst in het Romeinse Rijk.
 Christendom
populair bij arme stedelingen,
omdat:
- voor god iedereen gelijk is
- er na de dood kans op een beter leven is
 Bijbel:
- Oude Testament:
10 geboden, scheppingsverhaal, joodse
verhalen
- Nieuwe Testament:
aantekeningen en brieven over het leven
van Jezus



Einde Oudheid en begin eerste deel van de
Middeleeuwen.
476 West-Romeinse Rijk ten onder, oorzaken:
- Volksverhuizingen
- Verschillende volken bedreigden de grenzen
- Slecht bestuur: keizers regeerden nog maar
korte periodes.
Oost-Romeinse Rijk tot 1453, werd bestuurd
vanuit Constantinopel.

1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
Veranderingen na het verdwijnen van het WestRomeinse Rijk:
Handel verdween grotendeels: kooplieden
liepen groot risico overvallen te worden.
Romeinse wegen en bruggen werden niet meer
onderhouden.
Plunderingen van steden.
Europa werd weer een landbouwsamenleving.
Geld werd nauwelijks meer gebruikt.
Geen keizer meer die Europa bestuurde en
beschermde.
Kleine rijkjes.
 Belangrijke
positie christendom bleef.
 Hofstelsel: boer
geeft zijn grond aan een
rijkere boer in ruil voor bescherming. De
boer verliest hiermee zijn vrijheid.
 Leenstelsel: Karel
de Grote (= leenheer)
leende grote stukken grond uit aan
leenmannen in ruil voor hun trouwe steun
(= vechten, besturen, rechtspreken).
 Europa
werd een standensamenleving:
groepen mensen die volgens de
middeleeuwers een eigen taak hadden,
zoals:
1. geestelijken
2. edelen
3. boeren

Tweede deel van de Middeleeuwen.
 Vanaf
het jaar 1000 nam de handel toe en
kwamen er verbeteringen in de landbouw
 ontstaan van veel nieuwe steden.
 Verbeteringen in de landbouw:
1. Meer landbouwgrond door ontginnen.
2. Betere landbouwwerktuigen, zoals de
3.
ijzeren ploeg en het halsjuk
Het drieslagstelsel.


Door de verbeteringen in de landbouw waren er
minder arbeidskrachten nodig en kwamen er
overschotten (werden geruild en later verkocht
op de markt)  horigen mochten bij de markt
gaan wonen en werkten als koopman of
ambachtsman  ontstaan van steden.
Stadsrechten: recht van inwoners om hun stad
zelf te besturen en er recht te spreken. Gegeven
door een heer van het gebied in ruil voor geld
wat hij weer kon gebruiken voor oorlogen.
 Gilde: een
vereniging van mensen die in
een stad hetzelfde beroep uitoefenen.
Regels: prijzen, kwaliteit, werktijden en
opleiding.
Voordelen: hulp bij ziekte of dood, feesten
en geen concurrentie.
 Opkomst
centraal bestuur.
 Scheiding
tussen kerk/staat: kerk bemoeit
zich alleen met godsdienstige zaken en de
staat alleen met wereldlijke zaken.
 Einde
Middeleeuwen en begin
Vroegmoderne tijd.
 Periode
van veel veranderingen:
mensbeeld en wereldbeeld veranderde.
 Renaissance: overgangsperiode in de 15e
en 16e eeuw tussen Middeleeuwen en
Vroegmoderne tijd waarin er veel aandacht
was voor de Oudheid.
 Carpe
Diem i.p.v. Memento Mori.
Middeleeuwen
• Leven op aarde onbelangrijk,
God en hemel belangrijk.
• Kunst in opdracht van de kerk.
• Kunstenaar onbelangrijk, geen
handtekening onder kunstwerk.
•Wetenschap in opdracht van de
kerk.
Renaissance
• Leven op aarde de moeite waard:
je leeft maar een keer dus maak er
iets moois van. Ieder mens is
belangrijk.
• Kunst in opdracht van rijke
burgers. Zelfportretten, beelden.
• Kunstenaar zet zijn handtekening
onder het kunstwerk.
• Wetenschap naar eigen interesse
 Wereldbeeld
veranderde door
ontdekkingsreizen.
Op ontdekkingsreis voor:
1. Specerijen (over land tol betalen aan de
Turken, dus over zee een nieuwe route
naar Azie zoeken).
2. Rijkdom.
3. Verspreiding christendom.
1492 Columbus ontdekt Amerika.
 1498 Vasco da Gama ontdekt via Afrika een
westelijke route naar Indië.

Rond 1500 splitsing binnen christelijke kerk:
1. Protestanten
2. Katholieken


Tegelijkertijd opstand tegen de Spaanse
koning Filips II (80-jarige oorlog 1568-1648) 
Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.

Rond 1600 ontstond in Europa als gevolg van de
ontdekkingsreizen en veroveringen een
wereldeconomie.

Nederland belangrijke rol met Amsterdam als
stapelmarkt.

Gouden Eeuw in Nederland door winsten WIC,
VOC.

Wetenschappelijke revolutie: in verschillende
landen werden veel uitvindingen gedaan.
 Bestuur
in Nederland uniek: geen
koninkrijk met absoluut vorst maar
republiek. Nederland opgedeeld in
verschillende gewesten die bestuurd
werden door regenten. Alleen in tijden
van nood kwamen de
vertegenwoordigers van gewesten bij
elkaar om te vergaderen.