Transcript Mevis

Hoofdstuk 1
Basisvaardigheden
1.3: grootheden en eenheden
Een grootheid is een eigenschap die je
kunt meten, b.v. lengte
 Een eenheid is een maat waarmee we de
te meten grootheid vergelijken.
 Grootheid = getal X eenheid

1.3 grootheden en eenheden




Door het maken van internationale afspraken is
er een stelsel van 7 basisgrootheden ontstaan.
Deze basisgrootheden zijn allemaal
onafhankelijk van elkaar
Alle andere grootheden zijn van deze 7
basisgrootheden afgeleid
Voor elke basisgrootheid is een bijbehorende
eenheid gekozen, de zogenaamde
grondeenheid
1.3: grootheden en eenheden
basisgrootheid
symbool
grondeenheid
Symbool
lengte
l
meter
m
massa
m
kilogram
kg
tijd
t
seconde
s
stroomsterkte
I
ampère
A
temperatuur
T
kelvin
K
Lichtsterkte
L
candela
cd
Hoeveelheid
stof
n
mol
mol
1.3: grootheden en eenheden
Zie ook BINAS tabel 3A, hierin zijn nog
twee aanvullende grootheden vastgelegd:
de vlakke hoek en de ruimtehoek
 Afgeleide eenheden zijn altijd terug te
brengen tot de basiseenheden, b.v.: de
eenheid newton (N) blijkt gelijk te zijn aan
kgms-2

1.3: grootheden en eenheden
Afgeleide
grootheid
Symbool
Afgeleide
eenheid
symbool
Dichtheid
ρ
Kilogram per
kubieke meter
kg/m3 = kg m-3
Druk
p
pascal
Pa = N/m2 =
N m-2
Elektrische
lading
Q
coulomb
C
Elektrische
spanning
U
volt
V
Elektrische
weerstand
R
ohm
Ω
1.4: werken met machten van 10
10 = 101
 100 = 10 * 10 = 102
 1000= 10 * 10 * 10 = 103
 10000 = 10* 10 * 10 * 10 = 104
 100000 = 10 * 10 * 10 * 10 * 10 = 105
 Enz.

1.4: werken met machten van 10
0.1 = 1/10 = 10-1
 0.01 = 1/100 = 1/(10*10) = 1/102 = 10-2
 0.001 = 1/1000 = 1/(10* 10 * 10) = 1/103 =
10-3
 0.0001 = 1/10000 = 1/(10*10* 10 * 10) =
1/104 = 10-4

1.4 werken met machten van 10

Rekenregel 1: 10p*10q = 10p+q

Rekenregel 2: 10p/10q = 10p-q

Bij de grafische rekenmachine staat de EE knop
voor *10 dus 6.7*105 wordt 6.7 EE 5!!
Je rekenmachine kun je instellen op normal en
op scientific. Bij de laatste optie zijn alle
antwoorden automatisch gegeven in machten
van 10

1.4 werken met machten van 10



De wetenschappelijke notatie: 1 cijfer ongelijk
aan 0 voor de komma, b.v. 0.0032 = 3.2*10-3
In de natuurkunde worden machten van 10
gebruikt om heel grote en heel kleine getallen
overzichtelijk te maken.
Soms is het niet nodig om de waarde van een
grootheid met een grote nauwkeurigheid op te
geven. Dan geef je alleen de orde van grootte,
b.v. de afstand aarde-zon is 1.496*1011m de
orde van grootte is dan 1011m
1.4 werken met machten van 10
In de natuurkunde wordt om praktische
redenen ook veel gebruik gemaakt van
decimale veelvouden en decimale delen
van S.I. –eenheden. Deze worden met
een voorvoegsel aangegeven.
 Zie hiervoor ook BINAS

1.4 werken met machten van 10
Naam
kilo
mega
giga
tera
milli
micro
nano
pico
symbool
k
M
G
T
m
μ
n
p
veelvoud
Duizend
Miljoen
Miljard
Biljoen
Duizendste
Miljoenste
Miljardste
biljoenste
Factor
103
106
109
1012
10-3
10-6
10-9
10-12
1.5: werken met eenheden

Rekenregel 1: mp * mq = mp+q

Rekenregel 2: mp/mq = mp-q

Voorbeeld: m/s = m*s-1

Voorbeeld: kg/m3 = kg * m-3
1.5: werken met eenheden
In BINAS moet je altijd goed op de
eenheid letten!
 Zie bijvoorbeeld tabel 15 A in BINAS
 Boven de tabel staat bij de
voortplantingssnelheid de eenheid 103
m s-1 dit betekent dat je de getallen in
deze kolom nog met 103 (= 1000) moet
vermenigvuldigen en dat ze de eenheid
m/s hebben

1.5: werken met eenheden

Belangrijke tabellen in BINAS:
Tabel 35 Natuurkundeformules
 Tabel 3 SI, internationale stelsel van
eenheden
 Tabel 4 Grootheden en eenheden in het SI
 Voor de ‘eenheid van’ kan men ook [ ]
gebruiken, b.v. ‘de eenheid van massa is de
kg kan men ook schrijven als [m] = kg

1.5 werken met eenheden

Het omrekenen van eenheden, b.v. van
kg/m3 naar g/cm3:
700 kg/m3 = 700 * (1kg/ 1m3) = 700 * (1000g/
1000000 cm3) = 700 * (1000/1000000) *
g/cm3 = 0.700 g/cm3
 Snelheid in m/s = snelheid in km/h gedeeld
door 3.6
 Snelheid in km/h = snelheid in m/s keer 3.6

1.6 meetonzekerheid en
significante cijfers


Toevallige fout: een fout die niet altijd optreed en
niet altijd dezelfde waarde heeft, vaak toe te
schrijven aan een schatting. Bijvoorbeeld je
leest af tussen twee streepjes van je
meetinstrument, dan kan je waarde te hoog of te
laag liggen.
Systematische fout: een fout die iedere meting
opnieuw optreed en altijd dezelfde waarde heeft,
vaak toe te schrijven aan een foutief ingesteld of
geijkt meetinstrument
1.6: meetonzekerheid en
significante cijfers

Drie benaderingswijzen voor
schoolnatuurkunde:
Systematische fouten worden buiten
beschouwing gelaten
 Een gemeten waarde kan weergegeven
worden zonder de onzekerheid aan te geven
 Een gemeten waarde kan weergegeven
worden met de onzekerheid aan te geven

1.6: meetonzekerheid en
significante cijfers

Noteren van een gemeten waarde zonder
de onzekerheid:

Als we een lengte hebben gemeten en deze
lengte is 105 cm dan bedoelen we daar
eigenlijk mee dat de lengte ergens tussen de
104,5 en 105,5 cm ligt, anders gezegd
104,5< l <105,5 cm
1.6: meetonzekerheid en
significante cijfers

Noteren van een gemeten waarde met de
meetonzekerheid:
Stel je voor je meet een volume van 49 cm3,
maar met een meetonzekerheid van 3 cm3
dan wordt de notatie 49 ± 3 cm3
 Het volume ligt dan tussen de 46 en 52 cm3

1.6: meetonzekerheid en
significante cijfers
Als je bijvoorbeeld de lengte van een tafel
meet en noteert: 153,7 cm. Het cijfer 7 is
geschat, de 1, 5 en 3 zijn zeker. Alles vier
de cijfers hebben betekenis en zijn dus
‘significant’ .
 De meting bestaat dus uit 4 significante
cijfers waarvan er 3 zeker zijn en 1
geschat

1.6: meetonzekerheid en
significante cijfers

Rekenregel significantie bij
vermenigvuldigen:
Zoek de waarde op met het kleinste aantal
significante cijfers
 Tel het aantal significante cijfers van dat getal
(let op: nullen vooraf tellen niet mee!!!)
 Rond de uitkomst van de vermenigvuldiging
af op het kleinste aantal significante cijfers
 Bij die afronding wordt ‘5 en hoger’ naar
boven afgerond

1.6: meetonzekerheid en
significante getallen

Rekenregel significantie bij het optellen en
aftrekken:




Let erop dat alle meetwaarden in dezelfde eenheid
staan, dus allemaal meters bijvoorbeeld
Zoek ook hier weer de meetwaarde met het kleinste
aantal significante cijfers.
De som moet dan worden afgerond op dit aantal
significante cijfers
bij afronden wordt ‘5 of hoger’ naar boven afgerond