Transcript 42 en 43

Psalmen,
profetische liederen
T. van Turennout
Copyright © 2017 Aduard, The Netherlands
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form of
by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording, or otherwise, without the prior written permission of the
author.
Eerste uitgave 2013
Tweede uitgave 2014
Derde uitgave 2015
Vierde uitgave 2017
SISO 227.4 UDC 228.07 NUGI 632
Trefw.: Psalm (bijbelboek); verklaringen.
1
Psalm 42 en 43: Heimwee naar God.
42
1
Een leerdicht voor de dirigent voor zonen van Korach.
2
Zoals een hert snakt naar waterbeken,
zo snakt mijn ziel naar U, God.
3
Mijn ziel is dorstig geweest naar God; naar de levende God.
Wanneer zal ik komen, en verschijnen voor God?
4
Mijn tranen zijn voor mij als brood geweest, overdag en ’s nachts,
doordat ze de hele dag tegen mij zeggen: “Waar is jouw God?”
5
Hieraan denk ik, en ik stel mezelf voor,
dat ik zal meegaan in de stoet.
Ik zal met hen optrekken naar Gods huis met een jubelende en dankende stem;
een feestvierende menigte.
6
Wat buig jij je neer, mijn ziel,
en wat ben jij onrustig over mij?
Wacht op God, want ik zal Hem weer bedanken!
Hij is de volkomen redding van mij en mijn God.
7
Mijn ziel buigt zich neer over mij.
Daarom denk ik aan U
vanuit het land van de Jordaan en de hoogten van de Hermon;
vanuit het laaggebergte.
8
Een waterdiepte roept naar een waterdiepte;
naar een geluid van uw waterstromen.
Al uw baren en golven zijn over mij heengegaan.
9
Toch zal Jahweh overdag zijn goedgunstigheid gebieden,
en ’s nachts zal zijn lied bij mij zijn:
een gebed tot de God van mijn leven.
10
Ik zeg tegen God, mijn Rots: “Waarom hebt U mij vergeten?”
“Waarom ga ik in het zwart door onderdrukking van een vijand?”
11
Als met een dodelijke slag in mijn botten hebben mijn tegenstanders mij gehoond,
doordat zij de hele dag tegen mij zeggen: “Waar is jouw God?”
12
Wat buig jij je neer, mijn ziel,
en wat ben jij onrustig over mij?
Wacht op God, want ik zal Hem weer bedanken!
Hij is de volkomen redding van mij, en mijn God.
2
43
1
Doe mij recht, God!
Strijd mijn strijd tegen een volk zonder goedgunstigheid!
Verlos mij van een man van bedrog en onrecht,
2
want U bent de God van mijn vesting.
Waarom hebt U mij verworpen?
Waarom ga ik in het zwart door onderdrukking een vijand?
3
Zend uw licht en uw waarheid!
Zij zullen mij leiden.
Zij zullen mij laten komen naar uw heilige berg,
en naar uw woningen,
4
en Ik zal komen naar Gods altaar;
naar de God van mijn juichende vreugde,
en Ik zal U bedanken met een harp.
God is mijn God!
5
Wat buig jij je neer, mijn ziel,
en wat ben jij onrustig over mij?
Wacht op God, want ik zal Hem weer bedanken!
Hij is de volkomen redding van mij, en mijn God.
kkk
De psalmen 42 en 43 vormen een duidelijke eenheid. In beide liederen komt hetzelfde refrein
voor (Ps.42:6,12 en 43:5), en psalm 43 is niet los te denken van psalm 42 (vgl. Ps.42:10b met
43:2b). Ook in de Griekse handschriften(, de Vulgaat) en de fragmenten van de Dode Zeerollen staan deze 2 psalmen bij elkaar.
In psalm 42 en 43 staat het verlangen naar God centraal (Ps.42:2,3,7,10, 43:2). De dichter wil
dolgraag de Here weer dienen in de tempel (Ps.42:5, 43:3,4). Tussen de slechte mensen in zijn
omgeving voelt hij zich helemaal niet thuis. God heeft hem echter beloofd, dat hij weer terug
zou keren naar de tempel om Hem daar te dienen (Ps.42:5,6,12, 43:4,5)!
Wie de schrijver van deze psalm is, blijft onzeker. Zijn naam wordt in elk geval niet genoemd.
Wel weten we, dat hij een Leviet was, want hij was een dienaar in de buurt van Gods altaar in
de tempel (Ps.42:5, 43:4). In de buitenste voorhof in de nabijheid van het (brandoffer)altaar
zong en speelde de Leviet als tempelzanger en muzikant tot eer van de Here (Ps.43:4).1 Waarschijnlijk hoorde hij bij de zonen van Korach (Ps.42:1, vgl. 1Kron.6:31-38, 15:19, 16:39-42,
25:1, 2Kron.20:19). Bij het brandofferaltaar in de binnenste voorhof en het reukofferaltaar in
het heilige van de tempel mochten alleen de priesters komen (2Kron.4:9, Ezech.44:15-19).
Op het moment dat de schrijver deze psalm maakte, was hij helemaal niet in de buurt van
de tempel. Hij was gevlucht naar het noorden van het heilige land, naar de bronnen van de
Jordaan (Ps.42:7). Nergens lezen we, dat het de schuld van de Levitische dichter was, dat hij
moest vluchten. Zijn relatie met God was goed. De Leviet vroeg zich alleen maar af, waarom
dit alles gebeurde. In het uiterste noorden van het heilige land (Ps.42:7b,8a) zat hij tussen
1
Priesters hadden niet de taak om in de tempel te zingen.
3
slechte mensen die hem spottend vroegen: “Waar is jouw God (Ps.42:4b,11).” De auteur van
dit lied moest lijden door een volk zonder goedgunstigheid en een man vol van bedrog en onrecht (Ps.43:1).
In psalm 42 en 43 wordt niet gesproken over een verwoeste tempel. De schrijver heeft het
over een bestaand huis van God (Ps.42:5). Deze psalmen zijn dus voor de Babylonische ballingschap ontstaan.
Door een volk zonder goedgunstigheid en een man van bedrog kan de Leviet zijn werk in de
tempel niet meer doen. Het lijkt er dus sterk op, dat er in het Tweestammenrijk Juda een
slechte koning aan de macht was, die de tempeldienst van de Here onmogelijk maakte.
Daarvoor komt de zeer kwaadaardige koning Manasse (697 – 642) het meest in aanmerking.
Van geen enkele andere slechte koning in het Tweestammenrijk Juda lezen we in de Bijbel,
dat hij de tempeldienst voor God onmogelijk maakte, en dat priesters en Levieten moesten
vluchten voor hun leven. Koning Manasse echter liet in de eerste jaren van zijn regering de
profeten van de Here massaal vermoorden. Hij doordrenkte de stad Jeruzalem met het bloed
van gelovige Joden (2Kon.21:16).2 Geen profeet kon meer in het openbaar optreden. Hoogstwaarschijnlijk is ook de profeet Jesaja in 681 door hem vermoord.3 In datzelfde jaar veroverde
de Assyrische koning Esarhaddon (681 – 669) Jeruzalem, en hij nam de moorddadige koning
Manasse gevangen.
In die tijd was het noorden van het heilige land een Assyrische provincie. Het overgrote deel
van de Israëlieten van het Tienstammenrijk was in de jaren 724 – 722 gesneuveld, of naar
Assyrië gedeporteerd. In de eerste regeringsjaren van koning Manasse woonden daar vooral
nog enkele achtergebleven Israëlieten. Pas sinds 681 deporteerde de Assyrische koning Esarhaddon vreemde volken naar dat gebied (2Kon.17:24-41 en Ezra 4:2).
Toen het Tienstammenrijk nog bestond, had de psalmdichter niet helemaal naar het uiterste
noorden van het heilige land hoeven vluchten. Uitwijken naar het Tienstammenrijk zou voldoende zijn geweest. Na de vernietiging van het Tienstammenrijk door de Assyriërs was het
voor een Joodse koning heel goed mogelijk om tijdelijk razzia’s te houden in dat dunbevolkte
gebied (2Kon.23:15-20, 2Kron.34:6,7).
Psalm 42 en 43 vormen samen een lied dat bestaat uit vier delen. Op het eerste deel na eindigt elk deel met een bemoedigend refrein (Ps.42:6,12, 43:5). Het 1e vers geeft aan, wie deze beide psalmen muzikaal moeten uitvoeren. In het tweede deel (Ps.42:2-6) spreekt de dichter zijn grote verlangen naar de Here uit. Daarna klaagt hij luidt, en vraagt hij aan God, waarom Hij hem heeft vergeten, en waarom hij zo moet lijden (Ps.42:7-12). De auteur legt in het
vierde deel (Ps.43) in gebed zijn zaak aan de Here voor als zijn rechter, en hij spreekt zijn
vertrouwen in Hem uit. Dit laatste gedeelte eindigt met een profetie over de toekomstige verlossing (Ps.43:4,5).
42
1
Een leerdicht voor (of van) de dirigent voor (of van) zonen van Korach.
Een leerdicht is een gedicht waaruit je levenslessen kunt trekken. Dit gebeurt bij de psalmen
vooral door de profetieën die erin staan. In dit lied belooft God aan de dichter, dat hij weer zal
terugkeren naar zijn huis: de tempel (Ps.43:4,5). De Here laat zijn dienaren die naar Hem roepen nooit in de steek.
Korach was een Leviet. Levi, een zoon van Jakob, had 3 zonen: Gersom, Kehat en Merari (Ex.6:15). Korach was een kleinzoon van Kehat (Ex.6:17,20, Num.16:1a). In de woestijn
2
3
Flavius J., Joodse Oudheden, deel 10, hoofdstuk 3:1.
Zie Turennout T. van, Jesaja, Jahweh redt, Aduard, 2016.
4
was Korach tegen het gezag van Mozes in opstand gekomen. Daarom werd hij met zijn medestanders door de Here gedood (Num.16:1-35). Alle of enkele zonen van Korach werden echter
niet getroffen (Num.16:27, 26:11,58). Blijkbaar hadden die niet meegedaan aan de opstand.
Een nakomeling van Korach was de zanger Heman. Koning David (1012 – 972) stelde Hem
aan als dirigent (1Kron.6:31-38). Hij was ook betrokken bij de muziek, toen de ark op bevel
van David naar Jeruzalem werd gebracht (1Kron.15:16,19). Later deed hij dienst bij de tabernakel in Gibeon (1Kron.16:39-42).4 Ook de 14 zonen van Heman namen deel aan de muziek
bij de tabernakel (1Kron.25:1-7).
In de tijd voor de ballingschap in Babylonië functioneerden de Korachieten blijkbaar nog
steeds als zangers en muzikanten in de tempel (vgl. 2Kron.20:19).5 Na die tijd worden ze in
die functie niet meer genoemd.6
In het tweede deel (Ps.42:2-6) spreekt de dichter zijn grote verlangen naar de Here uit.
2
Zoals een hert snakt naar waterbeken,
zo snakt mijn ziel (= zo snak ik) naar U, God.
In het hete klimaat van Israël weet men veel beter, wat dorst is, dan in ons land. Vooral in
droge perioden konden veel dieren sterven door gebrek aan water.
3
Mijn ziel is (= Ik ben) dorstig (= smachtend) geweest naar God; naar de levende God.
Wanneer zal ik komen, en verschijnen voor God?
De Levitische dichter die moest vluchten, heeft heel sterk naar God verlangd. Hij wilde terug
naar de tempel om daar weer voor Hem te verschijnen. Zijn persoonlijk relatie met de Here
gaf hem rust, ook al bleef de situatie nog moeilijk en zwaar.
4
Mijn tranen zijn voor mij (als) brood geweest, overdag en ’s nachts,
door(dat) ze de hele dag tegen mij zeggen: “Waar is jouw God?”
De mensen uit de omgeving van de schrijver schilderden met deze vraag de God Jahweh af,7
als een zwakke god, die zijn volk en zijn dienaren niet kon helpen en redden. De afgoden van
Assyrië zouden de sterkste goden zijn. De God van Israël was zwakker, want die was niet in
staat om zijn volk tegen de Assyriërs te beschermen (Jes.36:18-20). Hij kon ook de psalmdichter niet helpen. Door het stellen van de vraag Waar is jouw God, lasterden ze de naam van
de Here (Ps.42:11b).
Uit de volgende 2 verzen blijkt, dat de auteur wel wist, dat Jahweh een almachtige God is. De
Here had aan hem beloofd, dat er verlossing zou komen, en de Leviet geloofde deze belofte.
Dat gaf hem steun en kracht. Als profeet van de Here geeft hij in dit lied die boodschap aan
zijn lezers door.8
4
Heman was een profeet (1Kron.25:1).
Het is best mogelijk, dat de psalmen van de Korachieten in een aparte bundel stonden.
6
Na de ballingschap functioneerde de groep Korachieten die de poorten van de tempel moest bewaken, nog
wel (1Kron.9:17-19, Ezra 2:42, 10:24, Neh.7:45, 11:19, 12:25).
7
Jahweh betekent Ik zal zijn, die Ik ben, of Ik ben, die Ik ben. Hij is de trouwe verbondsgod. Met deze naam
maakte God zich aan Mozes bekend (Ex.3:14). De Statenvertalers vertaalden deze naam van God met DE
HEERE. Die naam wordt niet zo maar gebruikt. Als die naam van God wordt gebruikt, dan heeft dat een bepaalde betekenis. Het wil zeggen: “Geloof het nu maar, want Ik, de Verbondsgod, Ik ben, die Ik ben heeft het gezegd.”
8
In de tijd van het Oude Testament werkte de Heilige Geest meer incidenteel, en vrijwel uitsluitend door profeten (1Sam.28:15, Neh.9:30, Dan.9:10, Zach.7:12). Als profeet gaf de auteur in dit lied de boodschap van God
door (Hand.2:29,30, 2Pet.1:20,21).
5
5
5
Hieraan denk ik, en ik stort mijn ziel (= mijn gevoel) in mij uit (= Ik stel mezelf voor),
dat ik zal meegaan (of voorbijgaan/passeren) in de stoet.9
Ik zal met hen optrekken tot (= naar) Gods huis
met een jubelende en dankende stem (of geluid);
een feestvierende menigte.
Zo’n feestelijke optocht werd begeleid met muziek en zang (2Kron.29:27-30, Neh.12:43).
6
Wat buig jij je neer, mijn ziel (= mijn gevoel),
en (wat) ben jij onrustig over mij?
Wacht (of Hoop) voor (= op) God, want ik zal Hem weer (be)danken!
(Hij is) de volkomen redding van mij[n gezicht], en mijn God.10
De Here had de psalmdichter al beloofd, dat aan zijn treurige toestand een einde zou komen.
Hij zou God weer kunnen danken en prijzen als in het verleden. De Leviet verwijt hier zichzelf, dat er geen reden was om zo onrustig te zijn. Hij moest alleen in geloof en vertrouwen
Gods tijd afwachten.
In de volgende verzen echter (Ps.42:7-12) klaagt de psalmdichter luidt, en vraagt hij aan de
Here, waarom Hij hem heeft vergeten, en waarom hij zo moet lijden. Hoewel hij met zijn verstand wel weet, dat God hem zal verlossen, is zijn gevoel daar nog niet zo van overtuigd. De
geest is gewillig, maar het vlees is zwak (Mat.26:41b, Mark.14:38b).
7
Mijn ziel (= Mijn gevoel) buigt zich neer over mij.11
Daarom denk ik aan U
vanuit het land van de Jordaan en de hoogten van de Hermon;
vanuit het onbeduidende (of geringe) gebergte (= het laaggebergte).
De Hermon is een berg in het noordoosten van Israël. Deze berg ligt ruim 2800 meter boven
de zeespiegel, en is daarmee de hoogste berg in Israël. Bovenop de Hermon ligt vrijwel altijd
sneeuw. Mede daardoor ontstaat er ’s nachts veel dauw. Zowel het smeltwater als de dauw
van de Hermon zijn belangrijke waterbronnen voor de Jordaan. Deze rivier stroomt van het
noorden naar het zuiden door het heilige land.
8
Een (water)diepte roept naar een (water)diepte;
Trouwens, alle bijbelboeken zijn helemaal door de Heilige Geest geïnspireerd via apostelen en profeten (Ef.3:5,
2Tim.3:14-17, 2Pet.3:2). De Bijbel vormt daardoor het fundament van Gods gemeente, waarvan Christus de
Hoeksteen is (Ef.2:19,20). (Een hoeksteen zit ter versteviging boven in een hoek van een gebouw (Ps.118:22b)).
9
Deze regel kan ook gelezen worden als: dat ik zal meegaan in de hut. Het maakt voor de bedoeling echter niet
veel uit.
10
In de Hebreeuwse tekst staat de volkomen verlossing van zijn gezicht (= van hem). Op grond van overeenkomstige verzen in deze psalm (42 en 43) is deze tekst aangepast (vgl. Ps.42:12 en 43:5). Deze verzen functioneren
namelijk als een refrein. Bij de aanpassing van vers 6 naar analogie van Ps.42:12 en 43:5 hoort Mijn God niet in
het begin van vers 7 te staan, maar aan het einde van vers 6.
Blijkbaar is deze fout al oud, want die staat ook in de Griekse handschriften. Deze verzen zijn in de Dode Zeerollen verloren gegaan.
11
Naar aanleiding van de Hebreeuwse tekst staat in veel vertalingen aan het begin van vers 7 Mijn God. Bij de
verbetering van vers 6 naar analogie van Ps.42:12 en 43:5 hoort dit Mijn God niet in het begin van vers 7 te
staan, maar aan het einde van vers 6.
Blijkbaar is deze fout al oud, want die staat ook in de Griekse handschriften( en de Vulgaat). Deze verzen zijn in
de Dode Zeerollen verloren gegaan.
6
naar een geluid (of een stem) van uw (water)stromen.
Al uw baren (= uw doorbrekende golven) en golven
zijn over mij voorbijgegaan (= heengegaan).
In de buurt van de bronnen van de Jordaan zijn op sommige plaatsen vanuit hoge heuvels in
de diepte kolkende watermassa’s zichtbaar. De natuur is daar prachtig en erg indrukwekkend.
Deze bruisende watermassa maakten blijkbaar ook veel indruk op de psalmdichter. Hij vergelijkt ze hier met golven van God die over hem heen zouden spoelen. Hij maakt ze tot een symbool van zijn verdrietige gevoelens.
9
(Toch) zal Jahweh overdag zijn goedgunstigheid gebieden,12
en in de nacht (= ’s nachts) zal zijn lied met (= bij) mij zijn:
een gebed tot de God van mijn leven.
Ondanks de verdrietige omstandigheden, geloofde de schrijver van dit lied vast en zeker, dat
de Here hem niet had verlaten. Daarom borrelde ’s nachts uit zijn ziel zijn lied op voor de
God van zijn leven, en zo bad hij vol vertrouwen tot Hem.
10
Ik zeg tegen God, mijn Rots: “Waarom hebt U mij vergeten?”
“Waarom ga ik in het zwart door onderdrukking van een vijand?”
11
(Als) met een dodelijke slag in mijn botten hebben mijn tegenstanders mij gehoond,
door(dat) ze de hele dag tegen mij zeggen: “Waar is jouw God (Ps.42:4b)?”
12
Wat buig jij je neer, mijn ziel (= mijn gevoel),
en wat ben jij onrustig over mij?
Wacht (of Hoop) voor (= op) God, want ik zal Hem weer (be)danken!
(Hij is) de volkomen redding van mij[n gezicht], en mijn God (Ps.42:6, 43:5).
In het laatste deel (Ps.43) legt de dichter in gebed zijn zaak aan God voor als zijn rechter, en
spreekt hij zijn vertrouwen in Hem uit. Het eindigt met een profetie over de toekomstige verlossing (Ps.43:4,5).
43
1
Doe mij recht, God!
Strijd mijn strijd vanuit (= tegen) een volk zonder goedgunstigheid!
Verlos mij van(uit) (of Laat mij ontsnappen aan) een man van bedrog en onrecht,
2
want U bent de God van mijn vesting.
Waarom hebt U mij verworpen (of opgegeven)?
Waarom ga ik in het zwart door onderdrukking een vijand (vgl. Ps.42:10b)?
Bij een volk zonder goedgunstigheid leeft het overgrote deel van de mensen van dat volk liefdeloos. Dat is heel schadelijk voor een samenleving.
In de tijd dat de auteur dit lied schreef, was een koning eveneens de hoogste rechter van zijn
12
Jahweh betekent Ik zal zijn, die Ik ben, of Ik ben, die Ik ben. Hij is de trouwe verbondsgod. Met deze naam
maakte God zich aan Mozes bekend (Ex.3:14). De Statenvertalers vertaalden deze naam van God met DE
HEERE. Die naam wordt niet zo maar gebruikt. Als die naam van God wordt gebruikt, dan heeft dat een bepaalde betekenis. Het wil zeggen: “Geloof het nu maar, want Ik, de Verbondsgod, Ik ben, die Ik ben heeft het gezegd.”
7
land (2Sam.12:1-6, 15:2-6, 1Kon.3:16-28). Eigenlijk was de koning in het heilige land een
vazalkoning van God, de echte Koning van Israël (Deut.33:5, 1Sam.8:7, Jes.6:5b). De psalmdichter vroeg, of de Here als de allerhoogste Koning recht wilde spreken, en legde zijn zaak in
vertrouwen aan Hem voor. Hij wilde worden bevrijd van een volk zonder goedgunstigheid en
een man van bedrog en onrecht, zodat hij weer naar de tempel kon gaan om daar zijn werk te
doen.
Hoewel de schrijver van deze psalm God vertrouwde, en Hem zijn vesting noemde, zei zijn
gevoel, dat Hij hem had verlaten.
3
Zend (= Stuur) uw licht en uw waarheid!
Zij zullen mij leiden.
Zij zullen mij laten komen (= begeleiden) naar uw heilige berg,
en naar uw woningen,
Met de heilige berg wordt de berg Zion bedoeld (Ps.2:6, 9:12, 20:3). Boven op die berg stond
de tempel.
De vele vertrekken van het hele tempelcomplex worden in deze psalm als de woningen van de
Here aangeduid. De dichter wist, dat hij zou terugkeren naar Gods huis. Hij zou weer blij zingen en spelen met de harp tot eer van de Here.
4
en Ik zal komen naar Gods altaar;
naar de God van mijn juichende vreugde,
en Ik zal U (be)danken met een harp.
God is mijn God!
5
Wat buig jij je neer, mijn ziel (= mijn gevoel),
en wat ben jij onrustig over mij?
Wacht (of Hoop) voor (= op) God, want ik zal Hem weer (be)danken!
(Hij is) de volkomen redding van mij[n gezicht], en mijn God.
Dat de dichter zich geen zorgen hoefde te maken over de toekomst, bleek wel uit de vervulling van Gods beloften. In 681 voor Christus veroverde de nieuwe Assyrische koning Esarhaddon (681 – 669) Jeruzalem, en nam hij de slechte koning Manasse (697 – 642) gevangen.
Hij liet hem aan haken naar Babel brengen. Toen Manasse zich in zijn gevangenschap bekeerde, verhoorde God zijn smeekgebed. Hij mocht terugkeren, en werd weer koning in het Tweestammenrijk Juda (2Kron.33:1-16). Daarna diende hij de Here tot zijn dood. Vanaf die tijd
kon de Levitische auteur terugkeren om zijn werk in de tempel te doen. We mogen aannemen,
dat hij dat met veel plezier en toewijding heeft gedaan.
8