Klikt u hier en lees mee, het script opent in een

Download Report

Transcript Klikt u hier en lees mee, het script opent in een

Hoorspelen.eu
Script en hoorspel
Een stem in de nacht
Het script is voor u uitgeschreven door
Marc en Herman Van Cauwenberghe.
NCRV vrijdag 5 januari 1968 [21.00-22.00]
Een stem in de nacht
Wolfgang Graetz - Wim Paauw
Vertaling: Thérèse Cornips.
(Eine Stimme in der Nacht, 10 september 1963 Sender Freies Berlin)
Finck: Erik Plooyer
Agent I: Floor Koen
Officier van justitie: Robert Sobels
Luitenant: Tom van Beek
Sergeant Wiesel: Jan Wegter
Lid van de krijgsraad te velde: Piet Ekel
Korporaal: Harry Bronk
Advocaat-fiscaal bij het Hoog Militair Gerechtshof: Gijsbert Tersteeg
Verdediger: Jan Wegter (d)
President: Frans Somers
Bonhoff: Hans Karsenbarg
Lemmert: Frans Vasen
Ika: Corry van d’r Linden
Zaremba: Jan Borkus
Agent II: Floor Koen (d)
Inspecteur: Bert Dijkstra
Kamermeisje: Trudy Libosan
Finck is in de voormiddag leerling, in de namiddag rekruut, ‘s nachts hulpkracht bij het afweergeschut. Hij is oud genoeg om zich te
laten doodschieten, maar niet oud genoeg om sigaretten te roken. Zo worden ook de sigaretten van een Belg hem bijna noodlottig.
Zijn luitenant ontdekt bij een inspectie van zijn plunjezak de rookwaren, maar hij ontdekt ook een pistool en een notitieboekje vol
anti-grapjes. De jongen komt in de legergevangenis en er hangt hem een aanklacht wegens landverraad boven het hoofd. Finck
voelt zich als hoofdfiguur in een spionagefilm. De jongen die hem verklikte, denkt dat hij een held is. Voor het gerecht brengt het
verwarde gestamel van de kroongetuige de vrijspraak voor Finck…
(herhaaldelijk geklop op de deur)
Harald Finck: Huh? Wie… wie kan dat zijn?
agent: Politie. Opendoen, alstublieft.
Finck: Politie? Mm. (opent) Eh… wat wenst u?
agent: Mag ik uw naam weten?
Finck: Finck.
agent: Harald. Geboren 23 november ‘25, hier in Berlijn.
Finck: Eh… ja.
agent: En op het ogenblik woonachtig in Rio de Janeiro?
Finck: Ja, ik… ik ben eergisteren aangekomen met het vliegtuig.
agent: Dat klopt.
Finck: Maar… wat… wat wilt u van me?
agent: U gaat met me mee.
Finck: Waarom?
agent: Weet ik niet. Hier staat enkel “ter opheldering van een zaak uit het jaar 1944”. De rest hoort u wel van de
officier van justitie.
Finck: Uit 1944?
officier van justitie: Inderdaad, ja. 1944.
Finck: Wat valt er dan nog op te helderen?
officier van justitie: Dat moet ù mij vertellen. Van u komt de klacht.
Finck: Van… van mij?
officier van justitie: Alstublieft.
Finck: Eh…
officier van justitie: Is dit niet uw handschrift?
Finck: Inderdaad.
officier van justitie: U komt met een bezwaarschrift dat uw zaak nog altijd niet is afgesloten, en u schrijft…
Finck: “…dat het me niet met rust laat”.
officier van justitie: Juist. Maar, hoezo is die kwestie niet afgesloten?
Finck: Ik weet het niet.
officier van justitie: Ik heb uw dossier erbij gehaald. In het uittreksel van uw strafregister staat: “Eerst in ‘43 zes
maanden gevangenisstraf wegens het onbevoegd in het bezit hebben van vuurwapens, ingevolge uitspraak van het
kantongerecht van Berlijn. In de Moabit-gevangenis vanaf 23 november 1943…”
Finck: Dat strafregister deugt niet.
officier van justitie: U hebt nooit straf gehad?
Finck: Voor dat pistool had ik normaliter 100 Mark boete moeten hebben…
officier van justitie: Er waren vermoedelijk nog andere redenen in het spel.
Finck: In het spel, ja. Ik zat helemaal niet voor dat pistool.
officier van justitie: Maar..
Finck: Voor landverraad.
officier van justitie: Voor... En u leeft nog?
Finck: Dat heb ik te danken gehad aan het haar van een getuige.
officier van justitie: Hoezo?
Finck: Die getuige z’n haren waren te lang.
officier van justitie: Ja, wat had dat met de zaak te maken?
Finck: Dat zou ik zelf ook wel ‘ns willen weten.
officier van justitie: Vertel uw verhaal ‘ns.
Finck: Ik was bij de luchtmacht, het afweergeschut bij de dierentuin.
officier van justitie: Toen was u nog op school?
Finck: ‘s Ochtends op school, ‘s middags recruut, en ‘s nachts werd ik ingezet als luchtmachtsoldaat. We waren
toendertijd erg veelzijdig. En bovendien waren we wel oud genoeg om ons te laten neerknallen, maar niet om
sigaretten te roken.
officier van justitie: Wat hebben die sigaretten met de zaak te maken?
Finck: Die werd door de sigaretten aan het rollen gebracht. Bij een inspectie. (lachje) De luit had toch al zoveel met
me op...
luitenant: Je kam zit weer in de boter, Finck.
Finck: Boter hebben we niet, luitenant, ‘t is maar margarine.
luitenant: Brutale mond ook nog. En wat is dat hier? In je broodzak?
Finck: Sigaretten.
luitenant: Dat zie ik, ja! Egyptische, notabene. Onze soldaten zijn blij als ze wat op hun bonnen krijgen, en het grut
rookt Egyptische sigaretten. Waar komen die vandaan?
Finck: Uit België, luit.
luitenant: (telt de pakjes) 40 - 80 - 120! Hoe kom je aan dat spul? Zwarte handel!
Finck: Nee, heb ik cadeau gekregen.
luitenant: 120 sigaretten? Wou jij me dat wijsmaken? Je denkt zeker dat ik gek ben, hè? Waar heb je die dingen
vandaan?
Finck: Cadeau gekregen.
luitenant: Van wie?
Finck: Van een Belg.
luitenant: Van een Belg? Je denkt toch zeker niet dat… Wacht ‘ns even… Een Belg? Een vijandelijke buitenlander!
Dringt dat goed tot je door?
Finck: Hij werkt hier, bij Siemens.
luitenant: Jij schijnt ‘m erg goed te kennen.
Finck: O, we hebben wel ‘ns gepraat samen.
luitenant: Dus jij praat met buitenlanders? Met Belgen nog wel. En waarover?
Finck: Over van alles en nog wat.
luitenant: Dat zal wel. Hoe heet die man?
Finck: Weet ik niet.
luitenant: Dat weet je niet? Maar hij geeft je wel sigaretten. Je praat met ‘m over van alles en nog wat, en daarna
geeft ie jou sigaretten. Vind je niet dat dat wat merkwaardig klinkt?
Finck: Ik heb ze nou eenmaal van ‘m cadeau gekregen. Waarom, weet ik niet.
luitenant: Dat krijgen we d’r gauw genoeg uit. Waar ontmoet je hem?
Finck: We ontmoeten elkaar niet.
luitenant: Sergeant Wiesel!
sergeant: Ja, luit?
luitenant: Doorzoek Finck z’n plunjezak. Gooi alles maar op tafel.
sergeant: Zeker luit… (gooit er alles uit) Ondergoed… En hier zijn wat paperassen.
luitenant: Geef hier.
sergeant: Notitieboekje. Verfrommeld… Wat nou? Luit! Een pistool.
luitenant: Huh! Oppassen. Niet aankomen, Wiesel.
sergeant: Nee, luit. Voor de vingerafdrukken.
luitenant: Een pistool! Waar komt dat vandaan?
Finck: Heb ik gekocht.
luitenant: Van wie? Mag ik vragen van wie?
Finck: Van die Belg.
luitenant: Uiteraard. En die heb je verrekend?
Finck: Verrekend?
luitenant: Met wat jij aan hem hebt geleverd.
Finck: Wat kan ik hem nou hebben geleverd?
luitenant: Doe niet of je zo stom bent als je d’r uitziet. Al heb je trouwens niks… Wiesel!
sergeant: Ja, luit?
luitenant: Finck is in voorlopige hechtenis genomen. Breng ‘m weg.
Finck: En de volgende ochtend hadden ze ‘t allemaal keurig in elkaar geknutseld.
officier van justitie: Hoe bedoelt u, “in elkaar geknutseld”?
Finck: O, dat hoorde ik zelf pas bij het vooronderzoek voor de krijgsraad.
lid van de krijgsraad te velde: Inmiddels is er allerlei voor de dag gekomen: aantekeningen over de kanonnen…
Finck: We moesten toch notities maken als we les hadden?
lid van de krijgsraad: Op briefpapier, klaar om te versturen.
Finck: Ik… ik… ik had geen schrift.
lid van de krijgsraad: Zo. En wat is dit hier?
Finck: Een aquarel.
lid van de krijgsraad: Juist. Maar een aquarel waarvan?
Finck: Van de luchtafweertoren, met de dierentuin op de achtergrond.
lid van de krijgsraad: Dus een situatieschets van de luchtafweertoren.
Finck: Hoezo een situatieschets?
lid van de krijgsraad: Hoezo? Dat hoort u nog wel. En wat is dit?
Finck: Niks. Ik… ik bedoel… ook een aquarel.
lid van de krijgsraad: Wat stelt het voor, die strepen en die figuren?
Finck: Maar die… die heb ik zomaar neergezet. Ik… ik ben ‘ns naar een tentoonstelling geweest, ontaarde kunst…
lid van de krijgsraad: Daar hoorde u wel thuis, ja.
Finck: Nou, en toen heb ik het ook ‘ns geprobeerd.
lid van de krijgsraad: Als u denkt dat u mij wat op de mouw kunt spelden!... Wat is dit voor een notitieboekje?
Finck: Gewoon, een notitieboekje. Niks bijzonders.
lid van de krijgsraad: Nee nee... Hier bijvoorbeeld: “Repertoire van het Staatstheater. Maandag: “Maskerade”, met
in de hoofdrol Herman Göring. Dinsdag: “De Heerser” met in de hoofdrol Adolf Hitler. Woensdag: “De
Modelechtgenoot”, (Finck begint te machen) met in de hoofdrol Joseph Goebbels.” Enzovoort. En op zondag spelen
ze allemaal samen “De Rovers”. Wat staat u daar nou nog te lachen!
Finck: ‘t Zijn toch maar grapjes.
lid van de krijgsraad: Inderdaad! Genummerde grapjes zelfs, 118 genummerde grapjes!!
Finck: Verderop staan er nog meer. (lacht)
lid van de krijgsraad: Vind je dat allemaal zo om te lachen?
Finck: Door dat gebrul van ‘m werd het allemaal nog belachelijker. Daarbij zat z’n uniform vol vlekken.
officier van justitie: Dat viel u op?
Finck: Nou, ik… ik vond het wel gek om steeds maar naar die vlekken te kijken. Hem irriteerde het en ik had reuze
plezier. Als je bij zoiets staat te grijnzen, ben je zo lekker superieur.
officier van justitie: Maar hij had alle macht in handen. Hij had u kunnen laten fusilleren.
Finck: Best mogelijk, maar niet met recht.
officier van justitie: Doet dat nog ter zake als je dood bent? Of in de gevangenis zit? U kwam toch in de gevangenis
terecht?
Finck: De Wehrmachtsgevangenis in Tegel, in voorarrest. Daar zat ik in een cel af te wachten. Tot ik op een ochtend
gehaald werd, voor het Hoog Militair Gerechtshof.
officier van justitie: Het Hoog Militair Gerechtshof? Nou nou, dat was niet mis.
Finck: Vond de korporaal ook, die met me meeging.
korporaal: Niet mis, hè, dit gebouw? Marmer… Rooie lopers. (lachje) ‘t Lijkt wel een paleis. In Italië zie je dat veel.
Finck: Mm.
korporaal: En die auto’s buiten, heb je dat gezien? Allemaal sleeën. Het hele gebouw zit dan ook vol generaals.
Finck: Mm.
korporaal: Iedere rechter is generaal. Ja, d’r zitten d’r minstens drie in een raad, en dan nog twee overstes of zo.
Finck: Mm.
korporaal: En ze hebben hier vier krijgsraden. Dat zijn al twaalf generaals. En als ze dan nog dubbel bezet zijn,
vierentwintig! Denk je dat die van jou dubbel bezet is?
Finck: Geen idee.
korporaal: ‘t Moet wel. Voor het geval er een paar uitvallen. Ja, en… en dan heb je nog de President en de rest. D’r
zitten in dit gebouw wel dertig generaals.
Finck: Mm.
korporaal: Of misschien wel meer! Kamer 129. Wij moeten kamer 34 hebben. “Reichsdienstanwalt die en die”. Zo
namen, hè, da’s nooit te lezen. Serzang is luitenant-kolonel. Hij is maar een ambtenaar. De generaals niet! Nee, die
zijn allemaal echt.
Finck: Mm.
korporaal: Maar de advocaat-fiscaal bij het Hoog Militair Gerechtshof is weer generaal, zelfs brigadegeneraal. Ja, ‘t
is me wat hier.
Finck: Mm.
korporaal: D’r komen hier alleen zware gevallen, spionage en zo. Vorige week hadden ze ‘n Engelse kapitein die
met z’n parachute was afgesprongen. Ja, zal nou wel de pijp uit zijn. Mooie vent. Eigenlijk… mag… mag ik het er
natuurlijk niet over hebben, maar bij jou geeft het niet zo erg, hè, jij kan ‘t toch niet verder meer doorvertellen.
Waarvoor kom jij? Ook voor spionage?
Finck: Geen idee.
korporaal: Ja, dat zeggen ze allemaal. Maar je komt d’r niet veel verder mee, die lui die krijgen alles uit je… Hier is
het: 34. (klopt op de deur)
Finck: Achter het bureau zat een lange schrale vent met een lorgnet. Hij snoot de hele tijd z’n neus en kneep ‘m
verschrikkelijk.
officier van justitie: Voor u?
Finck: Voor tocht, voor ongedierte, dus… ook voor mij.
officier van justitie: Zo te horen beschouwde u de hele zaak als een grap.
Finck: Ha, dat was het ook.
officier van justitie: Landverraad?
Finck: Dat was de codenaam die ze ervoor hadden bedacht. De aanval op Engeland, dat kinderkamerspelletje van
ze, heette “Zwaard der Teutonen”, en met mij speelden ze “Landverradertje”.
officier van justitie: Maar dat geloofde u toen toch niet?
Finck: Dat deed ik wel.
officier van justitie: En wat zei de advocaat-fiscaal dan wel?
Finck: Liet me getuigenverklaringen horen.
advocaat-fiscaal bij het Hoog Militair Gerechtshof: Theodor Bonhoff, hulpkracht bij de luchtmacht, dat was een
kamergenoot van u? Verklaart eh…: “Finck had het er vaak over dat hij een spion voor de Engelsen kende.”
Finck: Dat is niet waar.
advocaat-fiscaal: U hoort zo dadelijk de verklaringen van de andere getuigen. “Kende een Belg, genaamd André
Mulot.”
Finck: Van hem heb ik sigaretten gekocht.
advocaat-fiscaal: (snuit) U geeft dus toe dat u ‘m kent? Tijdens het eerste verhoor wist u niet hoe hij heette.
Finck: Die naam is me later weer te binnen geschoten.
advocaat-fiscaal: Hopelijk schiet u nog meer te binnen. U beweerde toen ook dat u die sigaretten cadeau had
gekregen.
Finck: Ja, ik… ik wou niet “gekocht” zeggen. Eh… zwarte handel, begrijpt u?
advocaat-fiscaal: Maar nu zou zwarte handel u niet meer zo slecht van pas komen, niet?
Finck: Ik heb ze gekocht. Dat weet Bonhoff ook, die heeft er ook wat van gekocht.
advocaat-fiscaal: Van u?
Finck: Nee, van André.
advocaat-fiscaal: Daar redt u het niet mee. We hebben nog meer getuigen en hun verklaringen kloppen volkomen
met elkaar. Hoe verklaart u dat?
Finck: Ik weet niet hoe ze d’r bij komen.
advocaat-fiscaal: Hebben ze ‘t soms onderling afgesproken? Met z’n allen tegen u? Een samenzwering. Klaus
Lemmert, ook een kamergenoot van u, verklaart: “We kwamen uit een café, de “Uhlandsecke”, en we hadden een
fles likeur gedronken…
Finck: Die had Max meegebracht, Max Liebl, een vriend van me.
advocaat-fiscaal: (snuit) Dat klopt. Uw geheugen functioneert voortreffelijk af en toe. U zei: “Morgen geef ik mijn
spion weer twee tekeningen, dan hebben we een hele tas vol likeur.” Klopt dat?
Finck: Nee.
advocaat-fiscaal: Drie getuigen beweren het.
Finck: Ik kan het me niet herinneren.
advocaat-fiscaal: (lacht) We zijn weer bij een leemte in uw geheugen beland.
Finck: Ik heb het ook niet gezegd!
Finck: Natuurlijk had ik dat gezegd, maar niet op die manier. We liepen maar wat onzin uit te kramen.
officier van justitie: Vrij gevaarlijke onzin...
Finck: Gevaarlijk was alleen dat ze die onzin ernstig opvatten.
officier van justitie: Formeel waren de getuigenverklaringen dus juist?
Finck: Ja, maar formele waarheden zijn geen waarheden meer.
officier van justitie: Waar moet je je anders aan houden bij een vooronderzoek?
Finck: Weet ik niet, ik doe nooit aan vooronderzoek.
officier van justitie: Bij een vooronderzoek moet je nuchter blijven en mag je niet fantaseren.
Finck: Maar de advocaat-fiscaal fantaseerde wel met die zuiver formele waarheden.
advocaat-fiscaal: Verder beweert Theodor Bonhoff dat u Engelse nieuwsberichten zou hebben genoteerd en
vermenigvuldigd…
Finck: Dat is niet waar!
advocaat-fiscaal: … om ze vervolgens te verspreiden.
Finck: Nee!
advocaat-fiscaal: Heeft uw vriend Bonhoff dat soms gedroomd?
Finck: We waren een keer samen op de Kurfürstendam…
advocaat-fiscaal: …tijdens een luchtalarm, om drie uur ‘s middags. Klopt.
Finck: Toen gooiden de Tommies pamfletten af en naast ons stond op een zuil een aanplakbiljet dat iedereen die ze
opraapte of las de doodstraf kreeg.
advocaat-fiscaal: Waar u zich natuurlijk niet aan hebt gestoord.
Finck: De andere mensen stoorden zich d’r ook niet aan. En daar moesten we om lachen, zoals ze allemaal achter
die dingen aan holden.
advocaat-fiscaal: Vertelt u me nou geen sprookjes! Geen mens raapt vijandelijke strooibiljetten op. Overigens heeft
dat niets met de zaak te maken.
Finck: Wel degelijk! We zeiden dat je die dingen op die manier net zo goed op de reclamezuilen kon plakken, als
iedereen ze toch leest.
advocaat-fiscaal: U zei dat?
Finck: Hij ook.
advocaat-fiscaal: En u zei voorts dat je ze wel zou kunnen verkopen.
Finck: Ik zei: “De mensen zijn zo op die dingen gebrand dat je ze zelfs zou kunnen verkopen.”
advocaat-fiscaal: Slaat u niet zo’n onzin uit!
Finck: Het is in elk geval wat ik zei.
advocaat-fiscaal: U wilde Bonhoff ertoe overhalen Engelse nieuwsberichten over te typen om ze in de cafés van de
Kurfürstendam rond te delen.
Finck: Nee!
advocaat-fiscaal: Heeft ie dat soms ook gedroomd?
Finck: We hebben het allebei gedroomd. Bonhoff liet alleen maar een deel van de droom weg.
officier van justitie: Welk deel dan?
Finck: Waarin we die dingen al in “Café Hilbrig” op de WC-deuren hadden geplakt.
officier van justitie: Hebt u dat heus? Dan was u dus om zo te zeggen verzetsstrijders?
Finck: Laten we uit dat vaatje maar niet tappen. Een etiket heb ik niet nodig.
officier van justitie: Nou… pamfletten verspreiden...
Finck: We hebben geen pamfletten verspreid.
officier van justitie: Maar…
Finck: …met vuurwerk gespeeld.
officier van justitie: Nogal vreemd vuurwerk.
Finck: Daar waren het dan ook vreemde tijden voor.
officier van justitie: Maar een zekere mate van anti-zijn…
Finck: Dat kwam door de school waar ik op zat, een particulier schooltje.
officier van justitie: Een soort eliteschool, maar dan in negatieve zin.
Finck: In elk geval iets aparts. Joden of halfjoden die niet meer op een staatsschool mochten, Duitsers die vroeger in
het buitenland zaten, zoons van partijbonzen die van de uiteindelijke overwinning verwachtten dat die alle
schoolkennis overbodig maakte. En verder nog allerlei slag dat nergens in paste.
officier van justitie: Een wonderlijk mengelmoes...
Finck: Wat wereldbeschouwing betreft, exterritoriaal.
officier van justitie: Maar die Bonhoff, daar had u toch van uw kant bezwarende verklaringen tegen kunnen
afleggen?
Finck: Tegen een getuige à charge? Trouwens, dat was een bekentenis van mij geweest. Maar in griezelfilms horen
geen bekentenissen. Dan gaat de spanning d’r uit.
officier van justitie: Griezelfilms?
Finck: Of slapsticks, met de logica vandien. Zoals een auto vliegt, omdat er een gans in de kofferruimte zit.
officier van justitie: Van wie stamden dergelijke conclusies?
Finck: Van de advocaat-fiscaal.
advocaat-fiscaal: Waarom bent u niet bij de Hitlerjugend?
Finck: Ik ben er niet bij, nee.
advocaat-fiscaal: Dat zei ik al. Waarom niet, vraag ik.
Finck: ‘k Heb er geen zin in.
advocaat-fiscaal: Dat moet toch elke jongen plezierig vinden? Sport beoefenen, trainen… Wat doet u in uw vrije
tijd?
Finck: Zwemmen, roeien, fietsen, tennissen, ‘s winters skiën.
advocaat-fiscaal: Wat is dat dan?
Finck: Sport, training.
advocaat-fiscaal: Maar niets wat iemands gemeenschapszin ontwikkelt. Hebt u een vriend?
Finck: Ja, ik heb er een.
advocaat-fiscaal: Eén.
Finck: Nee, twee.
advocaat-fiscaal: Meer niet?
Finck: Daar heb ik genoeg aan.
advocaat-fiscaal: Dat is geen antwoord! Ik wil weten of u maar twee vrienden hebt.
Finck: Dat zeg ik toch?
advocaat-fiscaal: Mm. En een vriendin?
Finck: Ja.
advocaat-fiscaal: Is ze in de Bund Deutscher Mädel?
Finck: Wat heeft dat ermee te maken?
advocaat-fiscaal: Dus niet, als ik het wel heb. U bent dus geen lid van de Hitlerjugend, omdat de nationaalsocialistische ideologie u vreemd is?
Finck: Dat heb ik niet gezegd.
advocaat-fiscaal: Anders was u toch wel bij de Hitlerjugend, nietwaar? Dat ziet u toch wel in?
Finck: Langzamerhand begon ik het in te zien dat ik ertegen was, ertegen zijn moést.
officier van justitie: Daarvóór was u het niet?
Finck: Ook al, maar zonder het te beseffen.
officier van justitie: Dat maakt in essentie geen verschil uit.
Finck: Maar juist wel in essentie. Als ik van tevoren had geweten dat ik ertegen moést zijn, dan was ik het ook
geweest.
officier van justitie: En als ze u dan te pakken hadden gekregen?
Finck: Je struikelt op straat alleen als je in gedachten ergens anders bent. Zodra je de werkelijkheid in je gedachten
betrekt, gaat alles van een leien dakje.
officier van justitie: Een interessante stelling. En hoe ging het bij u?
Finck: Gewoon, zoals te doen gebruikelijk: wachten, akte van beschuldiging. Zoals het hoort in een griezelfilm: alles
streng geheim. Daarna de rechtszaak. Net zo pronkerig als die korporaal had voorspeld: drie generaals, één overste
en een majoor waren leden van de Raad. Het knijpbrilletje trad op als aanklager.
advocaat-fiscaal: ...voldoende gronden aanwezig de beklaagde te verdenken staatsgeheimen te hebben uitgeleverd
aan een vijandelijke macht. Bewijsmiddelen: aantekeningen van de beklaagde, met name over wapens en
uitrustingsstukken. De getuigeverklaringen…
Finck: Meneer de advocaat…
advocaat-fiscaal: …een door beklaagde…
Finck: Kunnen we niet…
verdediger: Houd uw mond alsjeblieft. Wilt u het hof nog meer op stang jagen?
advocaat-fiscaal: …afweertoren waarvan de betekenis niet door beklaagde wordt opgehelderd. Alsmede de
verklaringen van de beklaagde zelf.
president: Beklaagde, wat hebt u ons te vertellen?
Finck: Eh… eh… deze aquarel…
president: …stelt een nauwkeurige situatieschets voor van de luchtafweertoren, heel juist.
Finck: Da.. da… daar heb ik niet bij stilgestaan.
president: Dan weet u het nu.
Finck: Ja, maar trouwens… iedereen kent ‘m, ook de kanonnen. Het… het is een tien jaar oud model.
president: U vertelt ons niets nieuws.
Finck: Ja, maar… maar dan kennen de Engelsen ze vast ook.
president: Dat is wel aan te nemen.
Finck: En waarom zouden ze dan van mij een beschrijving willen kopen?
president: De beschrijving als zodanig zou inderdaad niemand van u hebben gewild, maar wel als pressiemiddel.
Als pressiemiddel is er nog erg veel aan gelegen. Voor zoiets is een dingetje van niks al genoeg, nietwaar?
Finck: Dat weet ik niet.
president: ‘t Is immers allemaal begonnen met dingen van niks. Met een opmerking, over uw batterijcommandant
bijvoorbeeld.
Finck: Ik heb nooit over de luchtafweertoren gesproken.
president: Wat betekent deze andere tekening hier eigenlijk?
Finck: Niks! Ik… ik… ik heb wel eens een tentoonstelling gezien van…
president: Ja, ja, dat staat al in de stukken, drie keer precies, maar dan ook precies op dezelfde manier
geformuleerd. Dat hebt u uitstekend uit uw hoofd geleerd.
Finck: Maar het is zo.
president: Er bestaan - jammer genoeg voor u - wetenschappelijke deskundigen die zonder veel moeite achter de
betekenis komen van geheimschriften en dergelijke raadselachtige tekens. Hebt u dat nooit in uw detectiveromans
gelezen?
officier van justitie: Hoe luidde de oplossing van uw geheimtekens?
Finck: Die is me door geen mens bijgebracht. Waarschijnlijk was ook de oplossing nog te raadselachtig.
officier van justitie: En de andere punten van de beschuldiging?
Finck: Die gingen van de baan, omdat ze te onbeduidend waren naast het landverraad. De aanklager had me al
getroost: ik kon maar één keer terechtgesteld worden.
officier van justitie: En zei u dat niets? Of had u nog altijd niet begrepen welk spel er aan de gang was?
Finck: Jawel, een film, “Verräter”, met Rudolf Fernau in de hoofdrol [1936, regie: Karl Ritter], angstwekkend zo
spannend… ‘s Nacht in donkere fabriekshallen: de brandkast met constructietekeningen, de lichtstraal van een
zaklantaarn, wijd opengesperde ogen, een schot, duisternis, stappen, groot spektakel, een gil…
officier van justitie: Maar uw eigen zaak…
Finck: Die van mij?... Die bestond niet. Het was alleen maar een thriller waar ik in meespeelde. Nee, ik was alleen
maar iemands stand-in.
officier van justitie: Van wie? Van de hoofdrolspeler die verloren was gegaan?
Finck: Die nooit had bestaan.
officier van justitie: Het was een fictie, die zaak van u, dat wel.
Finck: Het ver doorgevoerde trucje van het Indiase touw. Ze hingen zoveel aan het touw op dat er een torenbouw
ontstond die toen vanzelf stabiel werd. (lachje) Niemand merkte meer dat er helemaal geen touw was.
officier van justitie: Niettemin behelsden die ficties ook werkelijkheid, als u denkt aan wat er mogelijk uit kon
voortvloeien!
Finck: Wat dat betreft is elk fata morgana werkelijkheid.
officier van justitie: We dwalen af.
Finck: De generaal dwaalde ook af, door de getuigen. Bij Lemmert, die het eerst aan de beurt kwam, hield ie zich
nog keurig aan de film. Die ging ongestoord verder. Hij knapte pas bij Teddy, eh… Bonhoff, bedoel ik.
president: Uw naam is?
Bonhoff: Bonhoff.
president: Voornaam?
Bonhoff: Teddy.
president: Hoe zegt u?
Bonhoff: Theodoor voluit. Teddy heet ik voor m’n vrienden en zo.
president: Maar u bent hier niet onder vrienden, en zo. Hebt u dat begrepen?
Bonhoff: Ja.
president: “Jawel, generaal” zegt men dan. Waarom verschijnt u eigenlijk in burger? Ik meen dat u bij de luchtmacht
bent ingedeeld als hulpkracht?
Bonhoff: Niet meer. Ik ben opgeroepen voor de luchtmacht.
president: Hopelijk laat u voor die tijd uw haar knippen. Hebt u mij begrepen?
Bonhoff: Ja.
president: Wat weet u precies van de zaak?
Bonhoff: Ja, eh… ik heb samen met Finck in dezelfde opleiding gezeten. We gingen veel met mekaar om, ook
vroeger al.
president: We zijn niet geïnteresseerd in uw levensverhaal! Dat is waarschijnlijk even lang als uw haar! Komt u
terzake.
Bonhoff: Ja... Eerst eh... moet ik van voor af aan?
president: Zoals de zaak zich heeft toegedragen!
Bonhoff: Ja. Eh… Finck zei een keer… van die spion… We hebben namelijk… O nee, dat was vóór die keer, in de
“Uhlandsecke”…
president: Kunt u het niet vertellen in chronologische volgorde? U hebt tijdens het vooronderzoek toch ook duidelijke
verklaringen afgelegd?
Bonhoff: Eh… toen werden me vragen gesteld over afzonderlijke details.
president: Maar u kunt er niet over vertellen?
Bonhoff: Ik weet het niet… Het is… het is zo chaotisch.
president: U bent chaotisch! Hoe is het begonnen?
Bonhoff: Ja... eh... eigenlijk helemaal niet... Het was...
president: Lange haren, maar kort van memorie, hè?
Bonhoff: Ik weet het allemaal niet meer zo goed.
president: Merkwaardig! Bij het laatste verhoor wist u alles toch precies?
Bonhoff: Ja, toen… Toen dacht ik…
Finck: Toen dacht hij dat ie als goed soldaat een spion moest ontmaskeren.
officier van justitie: Had hij dat gezegd?
Finck: Nee, gelezen, in detectives. Wie misdadigers opspoort, is een held. En als er geen misdadiger is, wordt er
een verzonnen.
officier van justitie: Wat voor concrete verklaringen legde hij nu af?
Finck: Niet één. De generaal had het maar op z’n lange haren gemunt.
president: Zulke types als u, daar zitten we nou net op te wachten. Iemand met meisjeshaar en… Wat hebt u daar
eigenlijk voor pak aan?
Bonhoff: Dat heeft m’n broer voor me meegebracht uit Milaan.
president: En daar voeren wij oorlog voor!... Dat u er bij kunt lopen als een Italiaanse gigolo. En vertel me nu ‘ns
op…
Bonhoff: Nou ja, Harald zei…
president: Harald? Harald wie? Ik ken geen Harald.
Bonhoff: Finck zei een keer: “Als we sigaretten willen hebben, dan moeten eigenlijk eerst een spion op de kop
tikken.”
president: Dat zei hij tegen u? Vroeg u hem om sigaretten?
Bonhoff: Nee, tegen Lemmert zie die dat. Eh… die zat ons altijd om sigaretten te zaniken.
president: Waar had u die sigaretten vandaan?
Bonhoff: Ik had ze niet.
president: Daarnet zei u dat Lemmert u erom vroeg.
Bonhoff: Ja, als ik er wel ‘ns een paar had, ja.
president: Dat wil dus zeggen dat u er wel ‘ns een paar had… van die eh... hoe heet ie ook weer?
Bonhoff: Niet van André.
president: Die kent u dus ook?
Bonhoff: Alleen door Finck.
president: Maar u kent hem!
Bonhoff: Ja, dat wil zeggen…
president: Dat wil zeggen… u en uw vriend Finck zijn van hetzelfde laken een pak. En nu voor de dag ermee.
Bonhoff: Ik heb toch alles al gezegd?
president: Tot dusver hebt u alleen maar ongepastheden verteld. Of… Wat hebt u gezegd?
Bonhoff: Nou ja... over de Engelse zender… Dat we ‘t daarover hadden gehad.
president: Waarom hebt u dat overigens niet onmiddellijk aangebracht?
Bonhoff: ‘t Leek me niet zo belangrijk.
president: Niet zo belangrijk!! Vijandelijke propaganda, dat vindt u niet belangrijk?
Bonhoff: Ja, eerst… eerst geloofde ik d’r niet in… dat Finck het meende.
president: Hoezo?
Bonhoff: Nou, de manier waarop die d’r over sprak.
president: Hoe? Als een grapje soms?
Bonhoff: Ja, eh... zo ongeveer wel, ja.
president: Zo... En wanneer merkte u dat het geen grapjes waren?
Bonhoff: Toen ie in arrest werd gesteld. Luit Kalk zei tegen ons…
president: Voor u nog altijd “Luitenant Kalk”.
Bonhoff: …dat Finck landverraad had gepleegd, en dat we alles moesten zeggen wat we wisten.
president: En toen kwam pas in uw hoofd op dat het grapje geen grap was. Hoe merkte u dat zo gauw?
Bonhoff: Nou, ik kon ‘m toch niet aanbrengen met de mededeling dat het maar een grap was?
president: Uiteraard! Dat kon niet. Gewichtig doen en tegelijk toegeven dat er niets achter stak.
Finck: Toen kwam Lemmert nog een keer aan de beurt en merkte de generaal dat diens haar ook te lang was. En in
het vuur van het gevecht merkte hij toen nog meer.
president: Bijvoorbeeld toen u die fles likeur had gedronken… U ben dat natuurlijk gewend?
Lemmert: Wat?
president: Likeur te drinken.
Lemmert: Nee, dat niet.
president: Dan was u zeker niet meer zo erg nuchter? Maar u herinnert u nog alles, heel precies, tot in de
allerkleinste details.
Lemmert: Nee, dat niet.
president: Wat, “dat niet”? U hebt tot dusver toch zeer duidelijke verklaringen afgelegd?
Lemmert: Ja, bij het verhoor. De… de luit…
president: Voor u is het nog altijd de luitenant!
Lemmert: Luitenant Kalk legde ons uit hoe we het moesten zeggen.
president: Wilt u daarmee beweren dat uw superieur u tot het afleggen van valse verklaringen heeft aangezet?
Lemmert: Nee, dat niet.
president: Wat dan?
Lemmert: Nou, hij zei tegen ons eh... hoe we… wat.. wat van belang was… Ik… ik weet helemaal niet meer hoe het
allemaal in mekaar zat.
president: Maar alles wat er ‘s avonds laat op straat tussen u besproken werd, terwijl u bezopen was, dat herinnert u
zich nog precies.
Lemmert: Ja… dat is eh... net als met een verhaal, dat onthou je ook beter.
president: Een roman bedoelt u? Nietwaar? Die onthou je beter als de waarheid. Jawel! Overigens, komt dit u
bekend voor? Dit rode papier? Nee, u, Bonhoff?
Bonhoff: Ja. Ze hangen overal op aanplakzuilen.
president: En wat staat erop?
Bonhoff: Meestal iets over roofovervallen of zo…
president: Nee nee, niet “meestal”, maar dit hier, dit papier interesseert ons. Leest u eens voor…
Bonhoff: “André Mulot…
president: Verder?
Bonhoff: …wegens roof… terechtgesteld.”
president: Uw spion! Een spion van de Engelse geheime dienst die op roof uitgaat. U denkt zeker dat we achterlijk
zijn?
Bonhoff: Nee…
president: Verlaat u dan de getuigenbank, zo vlug mogelijk. Meneer de advocaat-fiscaal, uw requisitoor.
Finck: Van het requisitoor kwam niks terecht. De advocaat-fiscaal was nog half versuft.
advocaat-fiscaal: ...ziet de zaak er natuurlijk volkomen anders uit. En dus blijft mij niet veel anders over dan
vrijspraak voor beklaagde te vragen op alle punten van de beschuldiging. Tenzij… Nee... dat is alles...
Finck: Dat was alles.
officier van justitie: En die straf wegens het in bezit hebben van een wapen?
Finck: Het achteraf wegwerken van een schoonheidsfoutje, zodat ik niet voor niets in voorarrest had gezeten.
officier van justitie: Maar daar valt nu niets meer aan te veranderen.
Finck: Omdat het de goede orde opnieuw zou verstoren.
officier van justitie: Bovendien staat hier in uw strafregister nog een tweede aantekening.
Finck: Die is ook onjuist.
officier van justitie: U bent niet veroordeeld wegens zwarte handel?
Finck: En niet met die stomme vijf maanden gevangenisstraf.
officier van justitie: Maar waar ging het dan om?
Finck: Och, om Ika, het nichtje van een medegevangene. Ik zou van hem de groeten gaan brengen, aan z’n broer.
Ika: Van Horst? Dan hebt u geboft… dat u toevallig op de goeie manier hebt gebeld.
Finck: Dat was geen toeval.
Ika: Heeft hij u verteld wat er hier aan de hand is?
Finck: Anders was ik niet gekomen.
Ika: Waarom niet?
Finck: Dan had ik het onplezierig gevonden.
Ika: En nu vindt u het niet onplezierig?
Finck: Integendeel.
Ika: Waarvoor zat u daar?
Finck: Voor landverraad.
Ika: En u leeft nog?
Finck: Uiterlijk wel, ja. Eh… eh… waar is zijn broer eigenlijk?
Ika: Siegfried? Die werkt. M’n tante ook. Eh… wilt u zolang wachten?
Finck: Oh, als het u niet ongelegen komt.
Ika: Oh, ik ben blij als ik ‘ns een keer met iemand kan praten.
Finck: Praat er nooit iemand met u?
Ika: Jawel, maar… Nou ja, da’s niet zo belangrijk. ‘k Heb alleen een slecht geweten.
Finck: U kunt er toch niets aan doen?
Ika: Maar als ik hier niet in huis was, hoefde u nergens bang voor te zijn.
Finck: Gek, hè, als u bij mij was, dan zou ik nooit bang zijn.
Ika: Bent u dat dan anders wel? Waarvoor?
Finck: Weet ik niet, maar hier voel ik me opeens veilig.
officier van justitie: Wel eigenaardig. U had zich toch juist in gevaar begeven!
Finck: Juist niet!
officier van justitie: In geborgenheid? Dat wil zeggen dat u zich een outsider voelde?
Finck: Omdat ik me bij haar geborgen voelde? Dat kwam immers juist doordat ik opgesloten zat.
officier van justitie: Wat was er eigenlijk met haar aan de hand?
Finck: Ze was Tsjechisch. Haar moeder zat in het kamp, maar Tsjechisch zijn is vandaag de dag misschien minder
fraai…
officier van justitie: Nou ja, als het bijvoorbeeld een joodse was geweest…
Finck: O ja, dan had je een mooie naoologse film: elk gezin heeft een ondergedoken joods kind in huis, elk
blokhoofd een verzetsbeweging, van binnen uit ondermijnen, enzovoort.
officier van justitie: Beschouwt u die verhalen als verzinsels?
Finck: Laten we zeggen: gesneden naar het patroon van één goed model.
officier van justitie: En in werkelijkheid?
Finck: Was het in elk geval anders. In mijn geval kreeg ik een weer duw door wat de advocaat-fiscaal me had
bijgebracht: dat ik ertegen moest zijn. Het enige wat me nog ontbrak was de verzetsbeweging.
officier van justitie: En die begon u toen met die Ika?
Finck: En wel op de dag dat ze een uur te laat kwam in het café waar we altijd met elkaar afspraken.
Ika: Neem me niet kwalijk, Harald, ik kon niet eerder komen.
Finck: Wat is er dan gebeurd?
Ika: Ze zijn aan de deur geweest. Ze vroegen naar mij. Siegfried is meteen naar me toe gerend in de tuin.
Finck: Wat wouden ze?
Ika: Me ophalen. Dan hebben ze m’n tante meegenomen.
Finck: Zeg, ik heb gisteren een reuze herrie gehad, thuis. (lachje) Ik wou het je eerst niet vertellen…
Ika: Om mij?
Finck: Door die idioot die we laatst in café “Leon” zagen.
Ika: Wat heb je ‘m verteld?
Finck: Niks, hij wist alles al.
Ika: O, dacht ik wel. Zoiets gaat als een lopend vuurtje. En wat heeft ie precies verteld?
Finck: Gewoon alles, en nog een beetje meer.
Ika: Wat meer?
Finck: Nou, wat ie d’r nog bij verzon. M’n ouwe heer denkt al dat je agentje bent van de Russische Geheime Dienst.
Ika: Geloofde ie dat?
Finck: Ze geloven alles wat ze in de bios zien. Laatst was er zo’n film, hè, “Vader laat zoon terechtstellen omdat ie
niet in het gareel loopt.” Dat heeft m’n ouwe heer waarschijnlijk nageaapt, de politie opgebeld: “Mijn zoon is een
volksverrader”… Eerst landverrader, en nou volksverrader.
Ika: Wat moeten we nou?
Finck: Dat ligt aan jou.
Ika: Ik moet hier weg.
Finck: Dan ga ik mee.
Ika: Jij hebt geen reden!
Finck: En of ik die heb!!
Ika: Ik bedoel, jij hoeft niet onder te duiken.
Finck: Ik duik toch aldoor al onder.
Ika: Ja, innerlijk, ja, maar…
Finck: …maar als ik nou ook uiterlijk doe, klopt tenminste alles weer met elkaar.
Ika: Maar je kan toch niet alles opgeven?
Finck: Dat wil ik juist.
officier van justitie: Wat verwachtte u daarvan?
Finck: Als u het werkelijk wilt zien als een zaakje: een medeplichtige.
officier van justitie: Dat lijkt mij ook, want normale liefde kon je ‘t amper noemen.
Finck: Nee, het was geen normale liefde, het was al wat meer dan dat. Daarom was ik juist zo zielstevreden toen we
in de metro zaten.
Finck: …dat ik er eindelijk uit ben.
Ika: Waaruit?
Finck: Uit de hele boel.
Ika: En jullie hebben zo’n mooi huis.
Finck: Mm, erg mooi, ja.
Ika: Je vader is een groot zakenman.
Finck: Erg groot, ja.
Ika: Zit je me inwendig uit te lachen?
Finck: Nee. Mezelf.
Ika: (lachje)
Finck: Dat ik er niet veel eerder ben tussenuit geknepen. Maar toen wist ik nog niet waar naartoe.
Ika: En weet je ’t nu?
Finck: Allicht! (lachje) Met jou!
Ika: Nou zijn we d’r ook tussenuit geknepen zonder te weten waar naartoe.
Finck: Eerst moet iemand je in het water gooien en dan leer je vanzelf zwemmen.
Ika: Voorlopig zitten we in de ondergrondse en rijden rond met je koffer.
Finck: ‘t Was helemaal niet zo simpel om die over het balkon de tuin in te krijgen en daarna aan de achterkant eruit,
naar het park.
Ika: Maar we kunnen niet de hele nacht blijven rondrijden.
Finck: We stappen uit bij de Bayrischer Platz. Daar woont iemand die in Tegel een tijdje naast mij heeft gelegen.
Ika: Is ie te vertrouwen?
Finck: Z’n manke poot is te vertrouwen.
officier van justitie: Hoezo?
Finck: Daar was ie door gezonde mensen net zo lang mee opgevoed tot ie voor alles wat gezond wàs niets meer
over had.
officier van justitie: U kon het dus goed met ‘m vinden.
Finck: Uitstekend! Hij hoorde per slot tot dezelfde groep.
officier van justitie: Nietemin, in erg goed gezelschap bevond u zich daar niét.
Finck: Dat vond Ika ook.
Ika: Die mensen die hier komen… Ik… ik weet het niet, Harald.
Finck: Die horen bij de groep waar we in terecht zijn gekomen door de Voorzienigheid. Weet je wat dat is,
Voorzienigheid? Een onderafdeling van de Rijkskanselarij.
Ika: Die smoelen, die horen in een heel andere club thuis.
Finck: Als je verzuipt, moet je je ten slotte toch ook door piraten laten oppikken?
Ika: Maar je hoeft er nog geen te worden.
Finck: Het spelletje meespelen totdat er land in zicht is.
Ika: En op een kwaaie dag weet je zelf niet meer of het nog een spelletje is of dat je d’r al bij hoort.
Finck: Zullen we naar Oom Kreisler gaan en hém om een kamer vragen?
Ika: Hoe moet het dan met je zaken, Harald?
Finck: Steun krijgen we niet, of een eh… diplomatentoelage.
Ika: Maar jij doet meer dan hoeft, en dan bevoorraad je nog de anderen.
Finck: Een kip die geen eieren legt, is voor de slacht.
Ika: En als ze je een keer te pakken krijgen?
Finck: Nou, dan vragen ze d’r vast niet naar of m’n handel niet méér was dan hoefde of groter. En bovendien moeten
we ook fatsoenlijk aangekleed zijn, anders vallen we op.
Ika: Sjiek val je juist op.
Finck: Maar op een plezierige manier. De mensen geloven tenslotte in hun heilige orde: “Iemand die het goed gaat,
die is ook goed.”
Ika: Dat is onzin.
Finck: Maar hogere onzin, vergeet dat niet.
Ika: Ben jij eigenlijk nooit bang?
Finck: Niet als ik zaken doe.
Ika: Maar… wanneer wél?
Finck: Als ik in m’n eentje thuis zit en wacht.
Ika: Op mij? Dat ik een keer…
Finck: Nee… Nee, ook zomaar. Omdat ik er in m’n eentje niet in kan geloven.
Ika: Met mij is het precies zo. Gek.
officier van justitie: Wàt eigenlijk?
Finck: Ze kon er ook niet bij dat ze nog leefde en niet in het kamp zat waar ze van rechtswege had horen te zitten.
“Van rechtswege”… ‘t Klinkt overigens ook gek.
officier van justitie: En uw handel?
Finck: Die haalde me tijdelijk uit de nachtmerrie.
officier van justitie: Ik dacht dat u het deed om van te leven.
Finck: Om het gevoel te hebben dat ik leefde. Neo-westers bewijs van existentie: “Ik handel, dus ik besta.” En we
leefden om plannetjes te smeden. En we smeedden plannetjes om in leven te blijven. Hoe fantastischer ze waren,
des te meer leefden we.
Finck: En in Heemsdorp nemen we dan een roeiboot.
Ika: Met een roeioot over de Oostzee?
Finck: Maar ‘t is er een met een motor.
Ika: Dan hebben we benzine nodig.
Finck: Een dieselmotor. Dus ik zorg voor petroleum.
Ika: En proviand. Hoe lang duurt zo’n tocht?
Finck: Mm, twee dagen misschien. Nee, nee nee... wacht ‘ns even ... met… met de veerpont is het altijd maar een
paar uur.
Ika: Maar krijgen we die boot wel?
Finck: Allicht! Die visser is een goeie kennis van m’n oom.
Ika: En hoe sturen we ’m terug?
Finck: Eh... met een schip, misschien?
Ika: Of we sturen ‘m geld.
Finck: Eh... we kunnen ‘m d’r trouwens meteen voor betalen.
Ika: En vanuit zee, dan kan ik naar m’n vader in Montreal schrijven, die stuurt ons wel geld.
Finck: Montreal? Dat is Canada, hè? Kunnen we daar niet naartoe met een boot? In Zweden mogen we overal
naartoe.
Ika: En als zo’n schip gecontroleerd wordt?
Finck: Dan verstoppen we ons in het ruim. Zoiets heb ik wel ‘ns gelezen.
Ika: Altijd jezelf verstoppen.
Finck: Dat is juist de lol.
Ika: Voor mij niet.
Finck: Wat doet je vader in Montreal?
Ika: Hij was importeur van Tsjechische auto’s.
Finck: Die bestaan nou toch niet meer?
Ika: Mm. Maar ‘t gaat ‘m goed. Hij woont ergens buiten, aan een rivier.
Finck: Waarom zit jij daar eigenlijk niet?
Ika: Omdat we in Praag woonden, m’n moeder en ik. Tot zij...
Finck: Zeg zeg zeg, hebben ze daar ook verduistering?
Ika: In Canada?
Finck: Ja.
Ika: Nee. Daar is alles of er geen oorlog is.
Finck: Geen bonkaarten en al die dingen?
Ika: Of er geen oorlog is. Je kan er kopen wat je wilt. Daar zijn er geen bombardementen, geen politie...
Finck: Geen politie?
Ika: Niet als hier, bedoel ik.
Finck: Zouden we daar...
Ika: Wat?
Finck: Eh... ja, ik... ik dacht zo bij mezelf: als we wilden, zouden we zelfs kunnen trouwen, niet?
Ika: Wil je dat?
Finck: Mm. Maar het kàn nou eenmaal niet.
Ika: Mijn vader hoeft z’n toestemming maar te geven.
Finck: Daar, in Canada?
Ika: Ja.
Finck: Maar we zijn daar niet.
Ika: Nou haal je me d’r weer helemaal uit, Harald.
Finck: Denk jij dat we ’t redden?
Ika: Daarnet hadden we ’t al gered, en het was doodsimpel.
Finck: Allicht! Achteraf was het allemaal doodsimpel.
Ika: Achteraf...
Finck: Daarnet leek het je heel vanzelfsprekend.
Ika: Als je droomt, lijkt alles je heel vanzelfsprekend.
Finck: Ja, we zaten alleen maar te dromen.
officier van justitie: U wou de wereld waarin u in zat te slim af zijn. Maar u was er helemaal niet in op uw gemak.
Finck: Daarom verzonnen we ’n andere, liefst zo ver mogelijk weg.
Finck: Eerst had ik aan Rio de Janeiro gedacht.
Ika: Hoe kom je dààr nou bij?
Finck: Daar heeft een vriend van me een tijd gewoond. Z’n vader was er consul.
Ika: Maar da’s zo ver weg.
Finck: Het kan niet ver genoeg zijn.
Ika: Daar schijnt altijd de zon, hè? Oh, ik stel me Rio de Janeiro altijd helemaal wit voor, en één en al zonneschijn.
Finck: En met palmen aan het strand. En auto’s. En je kunt er alles kopen, zelfs ananas. Weet je wat ananas is?
Ika: Ik geloof dat ik het wel ‘ns gepoefd heb. Voor de oorlog.
Finck: Ik twee jaar geleden nog. Die vriend van me, bij ‘m thuis kregen ze altijd paketten toegestuurd.
Ika: Ananas?
Finck: Ja.
Ika: Het smaakt naar... (ze lachen) Ik weet het niet meer.
Finck: Het smaakt net als eh... W… wacht ‘ns...
Ika: (lacht) Jij weet het ook niet.
Finck: Het smaakt gewoon helemaal anders, hè? Helemaal anders dan alles wat je hier hebt. Ha, daar is trouwens
àlles anders.
Ika: Maar hoe komen we d’r?
Finck: Via Zwitserland. In Tegel zat iemand in de cel naast me die er twee jaar geweest was.
Ika: En toen is ie weer teruggekomen?
Finck: Hij wou z’n vrouw halen. En in Zwitserland praten ze Duits. Daar verstaan ze ons tenminste.
Ika: Geloof jij dat iemand maar Duits hoeft te spreken om ons te verstaan?
Finck: In elk geval zal het ons daar makkelijker afgaan allemaal. Zwitserland is, geloof ik, beter dan Zweden.
Ika: Ik vind het allebei even best.
Finck: Alleen geld hebben we nodig, deviezen. Buchman heeft me laatst goud aangeboden.
Ika: Hè, moet het nou juist van hém komen?
Finck: Nou, van de Duitse bank krijgen we niks.
Ika: Ik heb m’n medaillon nog. En m’n horloge. En die ring. Maar... die is van m’n moeder.
Finck: Nou, daar kunnen we twee keer van overnachten net, en... en dan heb jij niks meer.
Ika: Oh, des te beter misschien. Zo blijft het steeds iets dat me d’r aan herinnert.
Finck: Bovendien, we hebben toch veel meer nodig? Buchman zegt dat we alleen al voor de overtocht een kilo nodig
hebben.
Ika: Goud?
Finck: Mm.
Ika: Waar wil je dat vandaan halen?
Finck: Kopen.
Ika: Waarmee?
Finck: Me… met het geld dat ik verdien. Ik heb iets groters in het vooruitzicht.
Ika: Ja, en dan vangen ze je.
Finck: Welnee! Hoe groter je handel, hoe veiliger.
Ika: Hoe komen we trouwens in Zwitserland?
Finck: Over het Bodenmeer. Een roeiboot jatten.
Ika: (lacht) Het zoveelste misdrijf.
Finck: Maar dat was niet nodig. Op de meren van Berlijn waren genoeg bootjes te huur.
officier van justitie: De meren van Berlijn?
Finck: Eh... daar hadden we kunnen doorgaan met onze film. Mm?
officier van justitie: Dus u bent niét naar Zwitserland gegaan.
Finck: Nee, naar een pension op de Kurfürstendam, toen Ika niet langer bij die mensen wou blijven.
officier van justitie: Dat was waarschijnlijk ook beter.
Finck: Nee, slechter. Toen moesten we ’n stuk voor twee personen spelen op een veel te groot toneel.
officier van justitie: Wat voor toneel?
Finck: Bijvoorbeeld in het Edenhotel in de grillroom... Kelners vlogen af en aan, de zakelijke leider dineerde. Wijn op
tafel, orchideeën, sorbets en gebak, en ik zat er bij als Lord Spleen en wist niet wie ik speelde.
Finck: (lacht) Het lijkt wel of ze me aanzien voor de zoon van Goebbels.
Ika: Je mag niet lachen, Harald, dat lijkt verdacht.
Finck: Wat lijkt er eigenlijk niét verdacht?
Ika: Ook als je een uitgebreid menu bestelt.
Finck: Als we de dagschotel nemen, denken de mensen dat we hier niet thuis horen.
Ika: En als we vleesbonnen van drie ons aan één maaltijd besteden, dan...
Finck: ...dan zien ze me aan voor de zoon van een Italiaanse gezant. “Mag ik me voorstellen? Alfieri Junior.”
Ika: Daar zie je ook precies naar uit.
Finck: Of eh... Graaf Kukkominen, Fins jeugdleider. Kukkominen, ‘t klinkt goed, hè?
Ika: Die officier daar in de hoek... kijkt aldoor deze kant uit.
Finck: Hij wil zeker zaken met me doen.
Ika: Een SS’er!
Finck: Ja, met dié kan je ‘t veiligste zaken doen. En midden tussen ze in zitten is ook het veiligst.
Ika: Alles goed en wel, ik voel me hier niet op m’n gemak.
Finck: Jij voelt je nergens op je gemak.
Ika: Wél waar! Op onze kamer. Met zoveel mensen om me heen ben ik bang. Ze zijn allemaal anders dan wij, vooral
hiér. ‘t Is gewoon akelig.
Finck: Dat vind ik ook. Omdat het helemaal niet waar is.
Ika: Je neemt niets serieus, Harald.
Finck: Dat kàn ik niet. Bij het afweergeschut ging het me net zo. “Vijandelijk vliegtuig! Afstand 1800 meter. In het
vizier! Vuur!” En dan was er geen vliegtuig en je deed alleen maar net of je schoot. Ik... ik moest altijd lachen als ik de
anderen heen en weer zag vliegen die de hele komedie serieus namen.
Ika: Maar hier is het serieus. Stel je voor dat de mensen wisten wie we zijn.
Finck: Dan zouden ze opspringen, ons arresteren en aan de eerste de beste boom opknopen.
Ika: Dat zeg je maar. Je meent het niet serieus.
Finck: Ze doen het immers niet.
Ika: Omdat ze niets weten. Omdat ze je aanzien voor iemand anders dan je bent.
Finck: Als ze me daarvoor aanzien, dan ben ik het misschien ook wel.
Ika: Mm.
Finck: Half en half, uiterlijk tenminste. Ik zou het wel ‘ns willen vragen aan één van ze, hem alles vertellen en dan
kijken of ie het gelooft. En als ie het niet gelooft, dan is het misschien ook niet zo.
Ika: Vind je ‘t leuk?
Finck: Het liefste zou ik ‘ns heel hard lachen, zo hard dat de film middenin breekt.
Ika: Waarom doe je ’t dan niet?
Finck: Omdat ie dan écht breekt en wij in het donker zitten en niks meer om te lachen hebben. Je kan alleen lachen
zolang je alles verkropt.
Ika: En uitgerekend hier, waar niets dan SS-officieren zitten.
Finck: Hiér is de grap het leukst.
Ika: Dat is akelig.
Finck: Dat komt misschien wel op hetzelfde neer.
Ika: Wil je daarom altijd hier naartoe?
Finck: Onder andere ook omdat de man van de toiletten een goeie bemiddelaar is in het zaken doen. Straks komt er
iemand, Sturmbannführer Zaremba.
Ika: Van de SS!?
Finck: Hij zit ergens bij de intendans en hij heeft een wagonlading dynamozaklantarens georganiseerd.
Ika: En die verkoopt ie? Zijn ze niet voor het front bestemd?
Finck: Wat kan Zaremba het front schelen? Hij hoort tenslotte tot de elite van het officierendom. Dus moet ie ook
naar z’n stand leven.
Ika: Doe niet zo cynisch, Harald.
Finck: Ik? Doe ik cynisch?
Ika: Ik ga liever weg als ie komt.
Finck: Dan mis je een leuke grap.
officier van justitie: Was die SS’er Zaremba zo’n grapjas?
Finck: Nou en of. Hij kwam er net aan toen Ika wegging.
Zaremba: Was dat uw meisje? Een Italiaanse, zeker? Mm? Pittig ras.
Finck: Zuiver pittig ras zelfs, meneer de Sturmbannführer.
Zaremba: Past goed bij u. Blond en zwart.
Finck: Passen zwart en blond goed bij elkaar?
Zaremba: Allicht. Het ouwe Germaanse heimwee naar het Zuiden.
Finck: Maar... gemengd ras, da’s...
Zaremba: Flauwekul, jongen. Allicht normaal komt er niks goeds van, maar soms is een scheutje vreemd bloed heel
gunstig. Neem mij: ik heb een Tsjechische grootvader.
Finck: Dus een mengsel met Tsjechen is goed?
Zaremba: Dat zijn de intelligentste Slaven, jongen. Natuurlijk, met Polakken komt er niks uit, maar Tsjechen!... Dat is
eh... ja... dat is toch het ware mengsel. (lachje) Wat drinkt u daar? Tokaya? Voornaam heerschap.
Finck: De zakelijke leider moet af en toe netjes voor de dag komen, mm?
Zaremba: U bent een uitgekiende jongen. Nou... doen we zaken?
Finck: Ja. Ik neem het spul.
Zaremba: Maar alles: twintigduizend stuks. En de afrekening?
Finck: Per duizend. Méér heb ik niet beschikbaar.
Zaremba: Voor duizend hebt u bij de hand? Dat is niet slecht voor uw leeftijd. U bent een uitgekookte jongen.
Finck: Een Duitse jongen.
Zaremba: Allicht... Jullie moeten wel uitgekookt zijn. Uitstekend allemaal. Ik geef u... het hele zootje. Omdat u een
uitgekookte jongen bent.
Finck: In elk opzicht, meneer.
Zaremba: Daar reken ik ook op. En voor geval er iets mis gaat...
Finck: …ken ik u niet. Nooit gezien.
Zaremba: In orde. U verdient er ook best op als u uitgekiend bent... Hoe brengt u die dingen aan de man?
Finck: Per honderd, voor vijfentwintig Mark.
Zaremba: Zeven Mark winst per stuk, een omzet van drie- tot vierhonderd. Kerel, dat is drie mille per dag! U verdient
bijna net zoveel als ik.
Finck: Ik heb ook onkosten, meneer de officier. Een pond boter kost veertig Mark, een fles cognac zestig.
Zaremba: U kunt toch niet per dag voor drie mille opzuipen?
Finck: De rest beleg ik. Goud, horloges, deviezen.
Zaremba: U wilt zeker emigreren?
Finck: Mm, ‘n keertje naar Zweden, ‘n beetje op vakantie.
officier van justitie: Ik dacht dat u voor Zwitserland had gekozen.
Finck: Gekozen hadden we niks. We maakten alleen plannen. En soms…
Ika: Soms wil ik niks anders dan rustig op m’n gemak hier blijven.
Finck: En Canada? En Rio de Janeiro?
Ika: ‘t Is allemaal zo ontzettend ver, Harald, ik ben er te moe voor. Als het eerst allemaal maar ‘ns voorbij is.
Finck: Denk jij dat het ooit voorbij gaat?
Ika: Het kan niet eeuwig duren, de oorlog.
Finck: Nee... nee, dat is zo eigenlijk, maar... maar vroeger, toen ik klein was, in de kinderclub van de Hitlerjugend...
Ika: Mm?
Finck: ...moesten we soms op mars en ‘s avonds in het donker, eindeloos en... en dat was ik altijd bang dat het nooit
meer op zou houden en we nooit meer thuis zouden komen.
Ika: Eens zal het toch wel weer normaal worden.
Finck: Normaal? De toestand nù onderga ik als normaal.
Ika: Dit is toch geen gewoon leven, Harald, zoals het vroeger was.
Finck: Ja, hoe wàs het vroeger, hè, vertel ‘ns, ik... ik luister graag naar sprookjes.
Ika: Hoe het was? (lachje) Ik weet zelf ook niet meer…
Finck: Ik ken het enkel van het fotoalbum van mijn ouders, van hun Middellandse Zee-reis. Het mooiste zijn de
menu’s. ‘s Ochtends zeven verschillende soorten ontbijt.
Ika: Denk jij alleen maar aan eten?
Finck: Aan de rest ook: ‘s avonds in smoking, de band speelt, de mensen dansen. Kan jij dansen?
Ika: Wat heeft dat met de vrede te maken?
Finck: Weet ik niet. Ik ken het enkel van het album. Mezelf iets herinneren kan ik niet.
Ika: Ik ook niet.
Finck: En als we de oorlog winnen...
Ika: Geloof jij daar soms in?
Finck: Nou, dat we ’m verliezen heeft nog nooit iemand gezegd.
Ika: Dan zeg ik het je.
Finck: Ja, maar... wat dàn? Gaat alles dan andersom door?
Ika: Dan neem ik je mee naar Praag en dan duik je bij mij onder.
Finck: Heus waar?
Ika: Verheug je je daar soms op?
Finck: Ondergedoken leef je veel fijner, vind je ’t niet?
Ika: Ja, als er geen angst bijkwam.
Finck: Die houden we buiten. Dat is juist het fijne.
Ika: En hier hebben we niemand, behalve elkaar.
Finck: Dat is wat ik zo fijn vind!
Ika: Oh, ik vind het vreselijk.
Finck: Maar ook fijn. Een stem in de nacht, eentje maar, hoor je veel duidelijker. Overdag gaat die ene stem
verloren.
Ika: Ik raak m’n angst niet kwijt, Harald. Op een goeie dag pakken ze ons.
Finck: Klets! Mij kan niks gebeuren en alleen hoef jij niet weg te gaan.
Ika: En als de politie hier ‘ns kwam, of als je ouders aangeven dat je spoorloos bent? Je laten zoeken?
Finck: Ze lieten naar me zoeken, door een particuliere detective.
officier van justitie: Dat was dan een bof voor u.
Finck: (lachje) Integendeel. Die detective was een veel te goeie detective.
officier van justitie: Die gaf ook door wat u uitvoerde?
Finck: In elk geval zei Ika op een avond...
Ika: D’r is iemand voor je geweest. Onze hospita had ‘m eergisteren al hier in huis gezien.
Finck: Wat... wat wou die?
Ika: Dat weet ik niet. Een ouwere man, zei ze. Heb jij iemand dit adres opgegeven?
Finck: Nee. Een… een... een ouwere man? Wie kan dat zijn geweest?
Ika: Misschien de politie.
Finck: Maar daar hebben ze geen ouwe mannen.
Ika: Zouden we in de gaten worden gehouden?
Finck: Ha, dan hadden ze ons al lang kunnen oppakken.
Ika: Tenzij ze nog meer te weten willen komen. Je hebt hier weer een hele koffer vol zaklantarens staan.
Finck: Die moet ik morgenochtend leveren.
Ika: En als ze vannacht komen om ons op te pakken?
Finck: Maar waarom zouden ze?
Ika: Wat een vraag! Je weet toch wat er aan de hand is.
Finck: Ik handel in zaklantaarns, meer niet.
Ika: Maar dat je met mij...
Finck: Daaraan veranderen die zaklantaarns toch niks?
Ika: Zouden we hier niet liever vandaan gaan?
Finck: Nu? Midden in de nacht?
Ika: Wat kan dat schelen? Als we in gevaar zijn.
Finck: Ho, zo’n gevaar loopt het heus niet. Waar moeten we trouwens naartoe?
Ika: Naar een ander pension, of naar Reinholt. Of we gaan wandelen tot het ochtend is.
Finck: Ik ben zo moe als een hond.
Ika: En alleen daarom laat je je oppakken...
Finck: Het is toch nog niet zover.
Ika: Als het zover is, dan is het te laat.
Finck: Ik geloof niet dat dat iemand van de politie was.
Ika: Maar je kan nooit weten!
Finck: Misschien is het iemand die door Buchman is gestuurd... Of door een ander.
Ika: Het kan net zo goed iemand van de politie zijn geweest.
Finck: Dat geloof ik niet.
Ika: Je wilt het niet geloven!
officier van justitie: U werd wat eh... onbedachtzaam.
Finck: De onbedachtzaamheid van de rentenier, hè. “Ik heb rust nodig, ik wil slapen.” Gewoon pech dat ‘m die rust
juist dan niet gegund wordt. ‘s Ochtends vroeg werd er geklopt.
Ika: Harald... (er wordt nog eens geklopt) Harald, hoor je dat?
Finck: Mm? Wat is er?
agent 1: Politie! Open doen!
Finck: (verbaasd) Wat nu?
Ika: Niks. Doe maar open.
Finck: Waren we maar weggegaan!... Verstop jij je tenminste.
Ika: Daar is het nou te laat voor.
agent 1: Doet u open of niet?
Finck: Ja!... Ja!... (opent de deur) Goedemorgen.
agent 1: Uw papieren.
Finck: Eh... eh... hier. In... in m’n jasje.
agent 1: En u, juffrouw, staat u niet op?
agent 2: Wat zit er in die koffer?
Finck: M’n spullen.
agent 1: Opschieten, juffrouw, kleed u aan.
agent 2: Kijk ‘ns in die kast, Herbert.
agent 1: Ze zijn er al bij... Nou nou... hebt u een paar kruidenierswinkels leeggeroofd?
Finck: Nee nee nee nee, dat spul heb ik gekocht.
agent 1: Proviand voor een hele divisie.
agent 2: Moet je hier ‘ns in die koffer kijken.
Finck: Dat... dat zijn zaklantaarns.
agent 1: .?. zaklantarens waar Kramer al vier weken achterheen zit.
agent 1: Dit schijnt de grossier te zijn.
Ika: Harald, zeg toch…
agent 1: Er wordt niet meer met elkaar gesproken! Gaat u maar daar, in die andere hoek staan, juffrouw. En waar
zijn uw papieren?
Ika: Die heb ik niet.
agent 1: Hoezo niet?
Finck: Ze woont hier om de hoek. Ga ze maar gauw halen.
agent 2: U hebt hier niets in te brengen.
Finck: Ja, maar ze kan ze toch gaan halen?
agent 1: Om te beginnen gaat u allebei me. U hebt, dunkt me, heus wel een en ander te vertellen.
agent 2: Kramer zal zich in zijn handen wrijven. Bent u klaar? Dan op naar het bureau.
agent 1: Daarna meteen naar het hoofdbureau.
Finck: Maar kunnen we tenminste zolang bij elkaar blijven?
agent 1: (lacht) Bij elkaar blijven?
agent 2: Is dat uw enige zorg?
Finck: Nee.
agent 1: Om jullie verklaring af te spreken?
Ika: U hebt geen idee wat we daaraan lak hebben.
officier van justitie: Aan uw verklaringen?
Finck: Ah... Je treuzelt maar een eind weg.
Finck: Eh... daarna… daarna hebben we een kamer in een pension genomen.
inspecteur: En waarvan leefden jullie?
Finck: Nou ik... ik heb wat handel gedreven.
inspecteur: Mm. De halve Kurfürstendam overspoeld met dynamozaklantaarns. Hoeveel hebt u er omgezet?
Finck: Ongeveer eh… een paar duizend.
inspecteur: Hoeveel precies?
Finck: Drieduizend ongeveer.
inspecteur: Laten we zeggen: vier keer zoveel, mm? Dat is dan nog aan de lage kant. En waar heb je die dingen
vandaan?
Finck: Die man ken ik alleen van gezicht.
inspecteur: Mm, vertel geen sprookjes. Hier, neem een sigaret van uzelf.
Finck: Ah!
inspecteur: Staan nog niet genoteerd... Zo. (hij steekt er eentje op) Navycup. U hebt het er goed van genomen. Nou,
u mag er honderd houden.
Finck: Dank u.
inspecteur: Mm, dank heb ik niet nodig. Ik wil uw leverancier weten.
Finck: Die ken ik niet.
inspecteur: Ach wat. Waarom zou u die man dekken? U gaat de bak in en hij lacht in z’n vuistje.
Finck: Maar ik weet niet hoe die heet.
inspecteur: Waar hij woont ook niet?
Finck: Ook niet.
inspecteur: Of waar hij te bereiken is? We rijden er met u naartoe. Als we hém te pakken hebben, loopt het voor u
met een sisser af. Die man... heeft u verleid.
Finck: Kunt u mij zeggen hoe het met Ika afloopt?
inspecteur: Dat meisje dat bij u was? Weet ik niet.
Finck: Maar kunt u d’r niet naar informeren?
inspecteur: Nee. Dat is een andere afdeling.
Finck: Maar wat die leverancier betreft, daar ligt de bevoegdheid ook bij een andere afdeling.
inspecteur: Wat krijgen we nou?
Finck: Ik mag er niet over spreken. Staatsgeheim.
inspecteur: (lachje) Dacht u mij in de maling te kunnen nemen? Dan bent u aan het verkeerde adres.
Finck: Dat zei ik al: u bent niet bevoegd.
inspecteur: Nee, maar... wie is er dan wél bevoegd?
Finck: De SD.
inspecteur: Nou, als u liever naar de SD gaat, dié schijnt u toch niet erg goed te kennen.
Finck: Heel goed. Ik werk namelijk voor de SD.
inspecteur: Bent u niet goed snik?
Finck: Ik moest ‘m er uiteindelijk toe krijgen Zaremba op te bellen.
officier van justitie: En... dat deed ie?
Finck: Wat dacht u? Dat ie zin had z’n vingers te branden aan een apparaat waarvan ie de kneepjes niet van kende?
Of veel te goed kende?
officier van justitie: En Zaremba?
Finck: Hij kwam. Regelrecht naar mijn cel toe.
Finck: Morgen, meneer de officier.
Zaremba: Dat zit daar met een lachend gezicht!? Man, ben jij gek geworden, of hoe zit dat?
Finck: Nee. Waarom?
Zaremba: Heb ik je niet gezegd dat mijn naam d’r buiten moest blijven.
Finck: Ik heb nog geen woord gezegd tot dusver.
Zaremba: Maar mijn naam heb je genoemd.
Finck: Ik heb u alleen maar laten opbellen.
Zaremba: En wat voor reden heb je opgegeven?
Finck: Dat ik voor u werk.
Zaremba: Man, jij ben stapelgek.
Finck: Niet zo erg, nee.
Zaremba: Hoe zo dan?
Finck: Het gaat erom te weten te komen waar die zaklantaarns vandaan zijn gekomen.
Zaremba: Wat!?
Finck: Ja, u kunt toch een wagonlading hebben zien vertrekken en omdat u bij mij zo’n ding gezien had, wou u te
weten zien te komen wie de leverancier was. En daarom vroeg u mij of ik er nog meer kon bezorgen.
Zaremba: Maar waar is dat goed voor? Je proces is aan de gang, ik heb geen zin me in een wespenest te steken.
Finck: Eén plezier zou u me kunnen doen.
Zaremba: Sigaretten?
Finck: Ook. Maar... met dat meisje...
Zaremba: Uw vriendinnetje? Hangt die ook?
Finck: Niet voor deze zaak, maar ze is Tsjechisch en ze werd gezocht.
Zaremba: Tsjechisch! Man, wat haal je toch allemaal uit voor stommiteiten? Ben je gek geworden? Je houdt je op me
een Tsjechische?
Finck: Ik dacht dat u zei dat Tsjechen heel wat anders zijn.
Zaremba: Man, d’r zit werkelijk een steekje bij jou los. Of hou je je van de domme?
Finck: Wat gebeurt er met haar?
Zaremba: Ze gaat naar een concentratiekamp. Wat anders?
Finck: En wat gebeurt er in het kamp?
Zaremba: Bekommer je niet om dingen die je niet aangaan.
Finck: Het gaat me heel erg aan.
Zaremba: D’r zijn meer vrouwen op de wereld.
Finck: Er zijn ook meer officieren op de wereld voor uw baantje.
Zaremba: Wou jij mij bedreigen? Je lijkt wel niet wijs. Ik laat jou zo naar Oranienburg sturen, m’n jongen.
Finck: Dan krijgt u beslist herrie met uw meerdere, met de heer von Paulsen.
Zaremba: Von Paulsen?... Hoe ken je die?
Finck: Ik heb zo m’n relaties.
Zaremba: Jij bent een uitgekookte jongen...
Finck: Hoe loopt het nu af met Ika?
Zaremba: ‘k Zal kijken wat ik eraan kan doen. Maar jij houdt je mond!
officier van justitie: En?
Finck: Ik heb niets meer gehoord.
officier van justitie: Ziet u nou? Had liever wat voor uzelf proberen te bereiken.
Finck: Dan was ik ‘r helemaal kwijt geweest.
officier van justitie: Zo toch ook?
Finck: Nee, zo is ze er tenminste nog.
officier van justitie: In uw fantasie misschien, maar niet in werkelijkheid.
Finck: Wat is werkelijkheid?
officier van justitie: Werkelijkheid? In dit geval: uw straf, zoals het hier in de stukken staat.
Finck: Nog altijd?
officier van justitie: Wat dacht u dan?
Finck: Dat wou ik nou juist van u horen.
officier van justitie: Dan weet u het nu.
Finck: Wat weet ik?
(er wordt geklopt)
dienstmeisje: Hallo?
Finck: Mm... ha... ja... wat… wat… wat... wat is er?
dienstmeisje: U wilde toch gewekt worden.
Finck: (geeuwt) Ja... Ja, ja, natuurlijk, ja.
dienstmeisje: Ik sta al een hele tijd te kloppen.
Finck: Ah... (lachje) ja, ik eh... ik lag aan iets anders te denken.
dienstmeisje: Aan iets anders. Ja, ik dacht dat u al weg was, omdat er geen antwoord kwam.
Finck: Dat komt wel meer voor, dat er geen antwoord komt.