Overweging 10 december 2016

Download Report

Transcript Overweging 10 december 2016

Overweging 10 december 2016 Het Steiger
Voorganger: Gerda Hendriks
Lezingen: Jesaja 35, 1-10, Ps. 146 en Mattheüs 11, 2-11
Jesaja leefde in Jeruzalem en trad op in de periode 750-700 v. Chr. In die tijd worden de
koninkrijken Juda en Israël bedreigd door Assyrië. Jesaja roept in zijn profetieën op tot een
andere levenswandel. Maar ook bemoedigt hij, zoals we vandaag hoorden. Hij spreekt
daarbij in beeldende, krachtige bewoordingen. De natuur zal niet langer dor en verdroogd
zijn, mensen niet meer onvolkomen en onmachtig. De woestijn zal tot bloei komen, de
wildernis jubelen en bloeien. Mensen komen stevig op hun benen te staan. Jesaja zegt als
het ware, dat mensen bedoeld zijn om in vreugde met elkaar op een vruchtbare en
welvarende aarde te leven.
Psalm 146 is de eerste van de vijf slothymnen van het boek van de psalmen. Het is een
lofzang en ook een leerdicht. De mens, geschapen naar het beeld en de gelijkenis van de
Eeuwige, zal alleen geluk vinden als hij, in het spoor van de Eeuwige, doet wat in de
coupletten over Hem gezegd wordt: recht doen aan de verdrukten, brood geven aan wie
hongerig zijn en zo meer. De laatste strofe staat stil bij Gods Koninkrijk: De Heer heerst tot in
eeuwigheid, geslacht op geslacht. Dát is wat wij geloven, dat er aan Gods Koninkrijk geen
einde zal komen. Vol verwachting leven we daar naar toe.
In de tijd van Jezus was er een geestesbeweging, die uitzag naar de grote en uiteindelijke
dingen, die op het punt stonden, zo meende men, om werkelijkheid te worden. De grote
ontdekking voor
Johannes moet zijn geweest, dat hij in de man uit Nazareth het profiel van de Messias
ontdekte. Het is aannemelijk, dat Johannes een tijdlang in het optreden van Jezus de
vervulling zag van zijn eigen verwachting. Maar in zijn vraag aan Jezus vanuit de gevangenis
klinkt twijfel door, zelfs vertwijfeling. Bent u eigenlijk wel “de komende”, de Messiaanse
figuur die zou komen waarmaken wat Johannes preekte, namelijk dat het Koninkrijk der
hemelen nabij was. Jezus noemt dan de tekenen op, waarover de profeet Jesaja eeuwen
eerder al had gesproken: blinden kunnen weer zien, verlamden weer lopen en zo meer.
Jezus legt daarmee, meer dan Johannes, het accent op genezing en heil. Maar Jezus zegt
ook: “Gelukkig degene, die aan mij geen aanstoot neemt”. Hij probeert Johannes zo duidelijk
te maken, dat de weg naar de onthulling van het Koninkrijk langer en pijnlijker is, dan
Johannes verwacht. Johannes had aanstoot gegeven, hij had onrecht aan de kaak gesteld en
was zo een struikelblok geworden voor de heersende machthebbers. Dat zal Jezus later ook
overkomen, en nog weer later zijn leerlingen. Maar, zegt Jezus, de onderdrukkers hebben
niet het laatste woord.
Mét Johannes is het voor ons mensen bijna onbegrijpelijk, dat de Messias een man blijkt te
zijn, die niet komt in pracht en praal. Ja zelfs, zo weten wij, zijn leven met de dood moet
bekopen.
Maar het is uiteindelijk ook heel bemoedigend. Hij blijkt náást ons te staan in lief en leed.
De Adventsperiode is een tijd van inkeer. Met Johannes vragen we ons af, of we op de goede
weg zijn. Maar het is ook een tijd van verwachting. We wachten op Kerstmis, op de komst
van de Messias.
Vandaag leggen de lezingen er het accent op, hoe vreugdevol, volmaakt en eeuwigdurend
het Koninkrijk Gods zal zijn. Mens en natuur zullen volledig tot hun recht komen. We hoeven
ons niet blind te staren op al het ongeluk dat ons treft, maar we mogen vertrouwen op het
woord van de Eeuwige. Hij die niets anders wil, dan het geluk van álle mensen. Daar mogen
we ons op verheugen, eens zal het goed komen.
Mogen we dát vertrouwen met ons meedragen. Amen.