groepshuisvesting van zeugen: de praktijkervaringen

Download Report

Transcript groepshuisvesting van zeugen: de praktijkervaringen

GROEPSHUISVESTING VAN ZEUGEN: DE PRAKTIJKERVARINGEN DEEL 1

Sinds 2013 is het verplicht om zeugen gedurende het grootste deel van de dracht in groep te huisvesten. Tussen 2003 en 2015 peilde het ILVO met medewerking van het Departement Landbouw en Visserij en HoGent/UGent om de twee jaar bij een representatieve steekproef van Vlaamse varkenshouders naar het omschakelproces van overwegend individuele huisvesting in boxen naar groepshuisvesting. De omschakeling bleek traag te verlopen: anno 2011 was pas 39% van de zeugenhouders al omgeschakeld. In 2015 wordt van een volledige omschakeling uitgegaan. In twee publicaties worden de resultaten van de enquête uit 2015 besproken en, waar relevant en mogelijk, vergeleken met resultaten van eerdere enquêtes. Een eerste artikel geeft vooral een stand van zaken weer, in een tweede artikel wordt dieper ingegaan op de gebruikservaringen.

Steekproef

De enquête werd verstuurd naar 300 willekeurig geselecteerde varkenshouders van wie op basis van historische gegevens werd aangenomen dat ze tot recent nog zeugen hadden. Van 239 onder hen werden geldige antwoorden ontvangen. Gemiddeld hadden ze 225 zeugen en 1280 vleesvarkens. 15% van hen had met zekerheid een opvolger of had het vermoeden een opvolger te zullen hebben. 86 % werkte met een meerwekensysteem (inclusief 1-weeksysteem). Het driewekensysteem had een aandeel van 29%, op de voet gevolgd door het vierwekensysteem met 25%.

Wat na 2013?

16% bleek in 2015 geen zeugen meer te hebben: 8% is gestopt met varkens, 6 % heeft nog varkens maar geen zeugen meer en 2% is met pensioen gegaan. De overblijvende varkenshouders (84%) zijn voor het grootste deel omgeschakeld van individuele naar groepshuisvesting, 2% is met een nieuw bedrijf gestart en 2% heeft een bestaand bedrijf met groepshuisvesting overgenomen. 61% van de omgeschakelde varkenshouders deed dit pas de laatste twee jaar voor de deadline of net erna. In figuur 1 is duidelijk te zien dat net voor en net na 2013 heel wat zeugenhouders een strategische beslissing hebben moeten nemen. pagina 1 van 14

20 10 0 70 60 50 40 30 pensioen gestopt met varkens gestopt met zeugen, wel varkens bestaand bedrijf met groepshuisvesting overgenomen nieuw bedrijf gestart omgeschakeld Figuur 1 Wijze en jaartal van conformeren aan de richtlijn

Groepshuisvesting anno 2015

91% gaf aan voordien met individuele huisvesting te hebben gewerkt (1 tot 46 jaar ervaring). De 208 bedrijven met groepshuisvesting maakten gebruik van 223 groepshuisvestingssystemen. Sommige bedrijven baatten dus meer dan één systeem uit. Voederligboxen met uitloop vertegenwoordigden 70% van de vermelde systemen; drop-, trog- of vloervoedering waren samen goed voor 12%; onbeperkte voedering, gefaseerde voederverdelers, voederstations en elektronische voederverdelers waren respectievelijk goed voor 7%, 5%, 4% en 2% (figuur 2). De indeling van de systemen is gebaseerd op het schema in figuur 3. Elektronische voederverdelers kwamen zelden voor en vormden ook nooit het overheersend systeem. Voederligboxen waren, op bedrijven waar ze voorkwamen, in 92% van de gevallen ook het overheersend systeem. pagina 2 van 14

Gefaseerde voederverdelers 5% Elektronische voederstations 4% Elektronische voederverdelers 2% Onbeperkte voedering 7% Drop-/trog /vloervoedering 12% Voederligboxen met uitloop 70% Figuur 2 Relatief aandeel van de types systemen pagina 3 van 14

Figuur 3 Indeling van de systemen In figuur 4 wordt geïllustreerd dat de keuze voor de voederligboxen vooral naar het einde van de omschakelperiode in zeer grote mate begon te overwegen. De bedrijven met elektronische voederverdelers (2%) vermeldden geen jaar van ingebruikname en zijn dus niet opgenomen in de grafiek. 15 10 5 0 40 35 30 25 20 Elektronische voederstations Gefaseerde voederverdelers Drop-/trog-/vloervoedering Voederligboxen met uitloop Onbeperkte voedering Figuur 4 Type systeem in functie van jaartal ingebruikname De gemiddelde bedrijfsgrootte in termen van aantal zeugenplaatsen was het grootst op bedrijven waar gefaseerde voederverdelers voorkwamen (gemiddeld 234 plaatsen). Bedrijven met drop-, trog- of pagina 4 van 14

15 10 5 0 40 35 30 25 20 vloervoedering waren gemiddeld het kleinst (106 plaatsen). Meer dan de helft van de bedrijven (57%) heeft de groepshuisvesting gerealiseerd door te verbouwen, 31% heeft nieuw gebouwd en 12% deed beide. Voederligboxen met uitloop en voederstations zijn relatief vaak uitsluitend in een nieuwbouw gerealiseerd (35% en 43%). Gefaseerde voederverdeler en drop-, trog- of vloervoedering daarentegen werden relatief het vaakst uitsluitend via een verbouwing geïnstalleerd (86% en 74%). In tabel 1 worden een aantal gemiddelde kenmerken per systeem weergegeven. De bedrijven met elektronische voederverdelers (2%) vermeldden geen kenmerken voor dit systeem en zijn dus niet opgenomen in de tabel. Gemiddeld aantal (drachtige) zeugenplaatsen Onbeperkte voedering 145 Voeder ligbox 193 Drop-, trog-, vloer voedering 106 Gefaseerde voeder verdelers 234 Elektronische voeder stations 151 Alle systemen 192 Nieuwbouw/verbouwing/ beiden (%) Gemiddelde groepsgrootte Tabel 1 Kenmerken per systeem 18/73/9 19 ±10 35/52/13 16/74/10 22 ±26 13 ±15 14/86/0 16 ±12 43/57/0 71 ±46 31/57/12 22 ±26 Figuur 4 toont dat vooral de verbouwingen dicht bij de deadline van 2013 zijn gerealiseerd, het aantal nieuwbouwstallen is over de jaren heen relatief stabiel gebleven. beide verbouwing nieuwbouw Figuur 5 Type van omschakeling in functie van jaartal ingebruikname Gemiddeld werden op 62% van de bedrijven zeugen en gelten in gescheiden groepen gehouden. In het geval van drop-, trog- of vloervoedering waren de groepen het kleinst (gemiddeld 13 dieren/groep) en was het aandeel gescheiden zeugen- en geltengroepen het grootst (94%). Voederstations werden gebruikt voor grote groepen (gemiddeld 48 dieren). Over de systemen heen werd in 84% van de gevallen met stabiele groepen gewerkt, in het geval van voederstations kwam het grootste aandeel dynamische groepen voor (40%). Strooisel kwam gemiddeld op 8% van de bedrijven voor, als pagina 5 van 14

voederstations werden toegepast is dit aandeel 29%. Als strooisel werd in ca drie op de vier gevallen stro gebruikt, maar ook zaagsel en kalk kwamen voor. De gemiddelde vrije vloeroppervlakte was 2,56 m ² /dier waarvan gemiddeld 1,54 m ²/ dier ligruimte. Ter vergelijking: de wettelijke vrije vloeroppervlakte moet minimaal 2,25 m gebruikt. 2 per zeug in een groep van 6-39 dieren bedragen, waarvan 1,3 m 2 dichte vloer als ligruimte. De loopruimte bestond meestal uit betonroosters, de ligruimte uit dichte betonvloer of een betonrooster met beperkte openingen. Op 4 bedrijven (waarvan 2 biologisch) werd een buitenloop

Conclusie

De verplichte groepshuisvesting heeft voor de meeste zeugenbedrijven grote gevolgen gehad. 1 op de 6 bedrijven is rond de deadline gestopt met zeugen houden. Van de bedrijven die overbleven heeft een belangrijk deel verbouwd om aan de wetgeving te voldoen, en dit is vooral dicht bij de deadline gerealiseerd. Voederligboxen met uitloop zijn steeds een populaire keuze geweest en deze populariteit nam dichter bij de deadline nog meer toe. Standaard wordt met relatief kleine, stabiele groepen gewerkt. Wat de gebruikservaringen zijn en hoe groot de (on)tevredenheid bij de gebruikers is, wordt in een volgend artikel beschreven.

Suzy Van Gansbeke en Tom Van den Bogaert, Departement Landbouw en Visserij, Bart Ampe, Frank Tuyttens en Emilie-Julie Bos, ILVO; met dank aan de deelnemende zeugenhouders en de verschillende studenten van HoGent/Ugent die hieraan hun thesis hebben gewijd.

GROEPSHUISVESTING VAN ZEUGEN: DE PRAKTIJKERVARINGEN DEEL 2

Sinds 2013 is het verplicht om zeugen gedurende het grootste deel van de dracht in groep te huisvesten. Tussen 2003 en 2015 peilde het ILVO met medewerking van het Departement Landbouw en Visserij om de twee jaar bij een representatieve steekproef van Vlaamse varkenshouders naar het omschakelproces van overwegend individuele huisvesting in boxen naar groepshuisvesting. In een vorig artikel werd vooral een stand van zaken weergegeven. Hierna wordt dieper ingegaan op de gebruikservaringen.

Voorkeuren

pagina 6 van 14

Ongeveer een derde van de zeugenhouders heeft noch een voorkeur voor groepshuisvesting noch voor individuele huisvesting, en dit geldt zowel in het algemeen (31%) als voor de deelaspecten arbeid (hoeveelheid en aard) (33%), dierenwelzijn en – gezondheid (29%), zoötechnische resultaten (44%) en economische resultaten (39%). Ongeveer 40% blijft de voorkeur (matig of sterk) geven aan individuele huisvesting. Uit figuur 5 is af te leiden dat de neutrale houding vooral op het vlak van zoötechnische en economische resultaten overweegt. Over dierenwelzijn en – gezondheid zijn de meningen het meest verdeeld. economische resultaten 10 19 zoötechnische resultaten 11 25 dierenwelzijn en gezondheid 19 32 arbeid 12 40 81 90 60 70 43 39 34 36 55 59 44 54 algemeen 16 37 66 32 59 0% 20% 40%

aandeel respondenten

60% 80% 100% sterke voorkeur voor groepshuisvesting neutraal sterke voorkeur voor individuele huisvesting Figuur 6 Voorkeuren (algemeen en per deelaspect) matige voorkeur voor groepshuisvesting matige voorkeur voor individuele huisvesting

Systeemeigenschappen

De meeste zeugenhouders vinden het zowel belangrijk om individueel te kunnen voederen als om de dieren tegelijk te kunnen laten eten (figuur 7). In werkelijkheid is er nog geen betaalbaar systeem op de markt waarbij aan beide zaken wordt voldaan. (tenzij handmatige voedering voor kleine aantallen zeugen). Volledig fysieke scheiding van de etende zeugen wordt als zeer belangrijk ervaren, wat alleen mogelijk is bij voederstations en voederligboxen. Beide types verenigen 2 van de 3 meest belangrijk geachte kenmerken. De voorkeur voor de voederligboxen met uitloop kan mogelijk verklaard worden door het feit dat de zeugen simultaan kunnen eten én beschermd zijn in combinatie met de aanname dat door homogene groepsindeling de groepsvoedering zo goed mogelijk kan aangepast worden aan de individuele behoeftes. De meeste zeugenhouders vinden het vrij onbelangrijk dat zeugen onbeperkt voeder kunnen opnemen. pagina 7 van 14

onbeperkte voederopname simultane voederopname 12 7 32 99 74 25 64 81 8 8 fysieke scheiding 2 8 21 83 97 individuele voedergift 1 12 25 90 83 niet belangrijk 0% 20% matig belangrijk 40% 60%

aandeel respondenten

neutraal belangrijk 80% 100% zeer belangrijk Figuur 7 Belang van de onderscheidende systeemkenmerken

Tevredenheid over het gekozen systeem

De meeste zeugenhouders staan neutraal tot tevreden tegenover het door hen gekozen systeem (figuur 8). Op het vlak van dierenwelzijn wordt echter het meest een sterke ontevredenheid uitgedrukt. Mogelijk worden bij deze zeugenhouders (10%) de verwachtingen niet ingelost. Ze kunnen ook extra kritisch zijn ten opzichte van het aspect dierenwelzijn aangezien dit de aanleiding is van de verplichting tot groepshuisvesting. Over dierenwelzijn wordt echter ook relatief vaak een sterke tevredenheid uitgedrukt. Blijkbaar zijn de ervaringen met betrekking tot dierenwelzijn het meest uitgesproken. pagina 8 van 14

werkingskosten mechanische/elektronische werking zoötechnische resultaten 5 4 14 5 23 20 dierengezondheid 10 26 dierenwelzijn 18 eenvoud van gebruik aard arbeid 2 7 24 33 hoeveelheid arbeid 3 29 algemeen 5 25 27 84 80 66 92 75 78 72 74 82 79 67 69 63 53 67 61 59 59 10 13 15 7 6 10 7 9 12 0% 20% 40% 60%

aandeel respondenten

80% 100% zeer ontevreden ontevreden neutraal tevreden zeer tevreden Figuur 8 Tevredenheid over het eigen systeem De tevredenheid werd in alle enquêtes op dezelfde manier bevraagd, dit laat toe een evolutie in de tijd te onderzoeken. In figuur 9 is de tevredenheidscore (op een schaal van 1-5) weergegeven in functie van het thema en het bevragingsjaar. Er moet wel op worden gewezen dat het aantal bedrijven met groepshuisvesting voor 2013 relatief klein was. Figuur 9 Evolutie van de tevredenheid over verschillende enquêtes pagina 9 van 14

In de loop der jaren is de tevredenheid van de varkenshouders over verschillende aspecten van groepshuisvestingssystemen afgenomen. Dat de tevredenheid in de eerste enquête hoog lag, is te mogelijk te wijten aan het feit dat wie toen over groepshuisvesting beschikte (21 bedrijven in de bevraging) dit bewust en vrijwillig heeft gekozen. De algemene tevredenheid scoorde de eerste keer gemiddeld 4,1 op een schaal van 5, in de laatste enquête was dit nog 3,3. De tevredenheid over de werkingskosten en de arbeidshoeveelheid daalde het minst. De mate waarin varkenshouders tevreden zijn over het dierenwelzijn in groepshuisvesting daalde het sterkst: van 4,1 naar 3,1 op een schaal van 5. Dit zou te maken kunnen hebben met het verschil in keuze van huisvestingssystemen. De varkenshouden die vroeg kozen om zeugen in groep te houden, maakten andere keuzes dan de varkenshouders die uit verplichting groepshuisvesting toepasten en vaak opteerden voor de voederligbox met uitloop die het dichtst verwant is met de individuele huisvesting. De tevredenheidsscores blijven, ondanks de daling, nog steeds aan de licht positieve kant. Gemiddeld genomen zijn de gebruikers neutraal tot tevreden over de verschillende aspecten van hun systeem. Er werd in 2015 ook gepolst naar de tevredenheid over en het belang van een aantal meer specifieke kenmerken op het vlak van arbeid enerzijds en welzijn/gezondheid anderzijds (figuren 10 t.e.m. 13). gemak om het systeem te optimaliseren 12 22 gemak om goed met het systeem te leren werken gemak om in te grijpen bij gezondheids-/welzijnsproblemen bij zeugen gemak on gezondheids /welzijnsproblemen bij zeugen waar te nemen 11 27 33 30 werkplezier 15 31 41 45 90 87 85 64 73 35 7 43 6 29 4 22 6 40 10 hoeveelheid eigen werkruimte 7 19 101 49 4 helemaal niet tevreden 0% 20% niet tevreden 40% 60% 80% 100%

aandeel respondenten

neutraal tevreden helemaal wel tevreden Figuur 10 Tevredenheid over enkele specifieke kenmerken m.b.t. arbeid pagina 10 van 14

gemak om het systeem te optimaliseren 7 9 gemak om goed met het systeem te leren werken 6 14 gemak om in te grijpen bij gezondheids-/welzijnsproblemen bij zeugen gemak on gezondheids /welzijnsproblemen bij zeugen waar te nemen 13 16 23 19 werkplezier 11 27 73 64 54 56 69 46 33 40 13 28 20 20 11 44 14 hoeveelheid eigen werkruimte 8 12 92 42 7 0% 20% 40% 60% helemaal niet van belang niet van belang

aandeel respondenten

Figuur 11 Belang van enkele specifieke kenmerken m.b.t. arbeid neutraal van belang 80% 100% helemaal van belang pagina 11 van 14

mate waarin het systeem tegemoet komt aan de eisen van de maatschappij 11 13 reproductieresultaten 9 23 mate waarin het systeem tegemoet komt aan de welzijnsnoden van zeugen gedrag van zeugen bij in de drachtstal plaatsen vanuit de delstal uitval 16 19 29 28 35 47 68 kreupelheid 33 61 95 78 72 67 48 51 algemene conditie van de individuele zeug 11 31 87 42 37 33 38 26 10 12 28 5 28 9 6 8 individuele controle op het dier 31 58 59 27 8 helemaal niet tevreden 0% niet tevreden 20%

aandeel respondenten

neutraal 40% tevreden Figuur 12 Tevredenheid over enkele specifieke kenmerken m.b.t. welzijn en gezondheid 60% 80% 100% helemaal wel tevreden pagina 12 van 14

mate waarin het systeem tegemoet komt aan de eisen van de maatschappij 7 8 reproductieresultaten 4 14 mate waarin het systeem tegemoet komt aan de welzijnsnoden van zeugen gedrag van zeugen bij in de drachtstal plaatsen vanuit de delstal 6 11 11 15 uitval 18 20 kreupelheid 19 29 62 68 68 54 51 43 46 33 40 45 34 33 20 22 16 16 22 23 algemene conditie van de individuele zeug 7 15 65 37 23 individuele controle op het dier 18 35 53 37 24 helemaal niet van belang 0% 20% niet van belang 40% 60%

aandeel respondenten

neutraal Figuur 13 Belang van enkele specifieke kenmerken m.b.t. welzijn en gezondheid van belang 80% 100% helemaal van belang Wat de arbeidsaspecten betreft primeren de neutrale houdingen. Men is het meest negatief over het gemak om bij problemen in te grijpen en om problemen vast te stellen. Het meest positief beoordeelt men de eigen werkruimte. Dat laatste wordt echter als minder belangrijk beschouwd. Over het belang van gemakkelijke waarneming van en gemakkelijk ingrijpen bij problemen zijn de meningen opvallend verdeeld: toch vrij veel zeugenhouders lijken deze aspecten van weinig belang te vinden (resp. 9 en 11%), terwijl maar net iets meer collega’s deze aspecten juist van groot belang evalueren (2 keer 14%).

Op het vlak van gezondheids- en welzijnsaspecten overheersen de neutrale houdingen, behalve voor het aspect kreupelheid waar opvallend veel zeugenhouders hun ontevredenheid uiten. Bijna 8 op 10 (79%) zou opnieuw hetzelfde systeem kiezen. Voor de voederligboxen met uitloop is dat zelfs 84%. Voor de andere systemen is dit aandeel lager, maar ze zijn te gering in aantal om hier conclusies uit te trekken. Er werd bovendien gevraagd de onderscheiden systemen (verschillende types groepshuisvesting én individuele huisvesting) te rangschikken volgens voorkeur, dus inclusief de systemen waar de respondenten zelf geen ervaring mee hebben. Individuele huisvesting geniet nog steeds de voorkeur, gevolgd door de voederligboxen met uitloop. Onbeperkte voedering geniet de minste voorkeur. Elektronische systemen (voederstations en – verdelers) scoren relatief slecht. Het is niet uitgesloten dat de ervaring met de systemen meespeelt bij de rangschikking: de systemen met de meeste praktische ervaring (individuele huisvesting en huisvesting in voederligboxen) scoren het best.

Toekomstvisie

In figuur 14 is de toekomstvisie van de respondenten op niveau van de Vlaamse varkenshouderij en op bedrijfsniveau weergegeven. Geen enkele varkenshouder ziet de toekomst zeer positief in, noch voor de sector, noch voor het eigen bedrijf. Een minderheid is positief, maar dat geldt in grotere mate voor de pagina 13 van 14

eigen toekomst dan voor die van de sector. De meerderheid van de respondenten schat de toekomst negatief tot zeer negatief in, het pessimisme is het grootst op sectorniveau. Eigen toekomst als varkenshouder 46 77 51 18 0 Vlaamse varkenshouderij 66 92 27 7 0 zeer negatief Figuur 14 Toekomstvisie 0% negatief 20% 40% 60%

aandeel respondenten

neutraal 80% 100% positief zeer positief

Conclusie

Een belangrijk deel van de zeugenhouders blijft de voorkeur geven aan individuele huisvesting. De tevredenheid over het eigen groepshuisvestingsysteem lijkt bovendien over de jaren heen te dalen, zowel in het algemeen als op het vlak van arbeid, werking, dierenwelzijn en het best te benaderen. – gezondheid, als van resultaten. Toch is de tevredenheid over het eigen groepshuisvestingssysteem nog steeds eerder neutraal tot tevreden. Over het aspect dierenwelzijn is de tevredenheid het laagst en is de daling van de tevredenheid het meest uitgesproken. De voorkeur zou uitgaan naar systemen waarbij de zeug fysiek van de andere zeugen gescheiden is tijdens de voederopname, individueel wordt gevoederd én simultaan met de groepsgenoten kan eten. Dit zou kunnen worden gerealiseerd door voederligboxen met uitloop te voorzien van dierherkenning. Dergelijk systeem is technisch mogelijk maar is (nog) niet commercieel op de markt gezet. Voederligboxen met uitloop lijken dit ideaal volgens de zeugenhouders

Suzy Van Gansbeke en Tom Van den Bogaert, Departement Landbouw en Visserij, Bart Ampe, Frank Tuyttens en Emilie-Julie Bos, ILVO; met dank aan de deelnemende zeugenhouders en de verschillende studenten van HoGent/Ugent die hieraan hun thesis hebben gewijd.

pagina 14 van 14