Keynote speech - Vrije Universiteit Amsterdam

Download Report

Transcript Keynote speech - Vrije Universiteit Amsterdam

Magister sum
Keynote speech gehouden tijdens
het VSNU Onderwijsfestival
Amersfoort, Rijtuigenloods 13 oktober 2016
dr. Meindert Flikkema, Vrije Universiteit Amsterdam
[email protected] | +31 6 26540736
Goedemorgen. Hartelijk dank aan de VSNU dat ik hier mag spreken.
Dat is een voorrecht. Ik ben Meindert Flikkema, ik ben leraar. Dat lijkt een publieke, professionele
coming out. U begrijpt vast nu al, dat ik het zo niet bedoel.
Leraar ben ik niet op een basisschool, zoals veel mensen vragen als ik het vertel. Dat was mijn moeder,
Cornelia Geertruida Flikkema. Ze is nu 79 en wordt op straat, achter haar rollator, nog steeds
aangesproken met: “Dag juffrouw”. Respectvol en mooi. Ze geniet er altijd zichtbaar van.
Ik ben ook geen leraar in het voortgezet onderwijs. Daar werkt bijvoorbeeld Laura van Deventer,
alumnus van de Vrije Universiteit en docent Maatschappijleer aan het St. Nicolaaslyceum in Amsterdam.
We werken samen aan het Pre University College “Beweegredenen”. Dat doe ik erbij, net als mijn
collega’s van de juridische faculteit, Annette Klein Wassink en Jan Gooijer, maar ik ben er helemaal bij. Ik
bewonder Laura’s bevlogenheid en empathie. Zij kent de uitgangssituatie van haar leerlingen, maar legt
zich daar niet bij neer.
1
Leraar ben ik ook niet in het MBO of VMBO, zoals bijvoorbeeld op het Nova college in Haarlem, waar ik
graag kom. Daar wordt onder leiding van Hans Snijders en Ed van den Berg gewerkt aan het reële
beginnend vakmanschap en de wenselijke zelfredzaamheid van studenten. Er worden condities
gecreëerd voor ieders leren, het leren van studenten én leraren. Studenten op het Nova college worden
niet geïntimideerd of opgejaagd met een terugkerende oproep tot het vertonen van excellentie, ter
voorkoming van absentie. Ze worden gehonoreerd met uitdagend werk en toekomst, als beloning voor
volharding en presentie. Mentaliteit en sociale cohesie staan voorop, met in de slipstream uitblinken en
regionale top.
Ik ben leraar op de Vrije Universiteit in Amsterdam. De universiteit die net een hoogleraar hoofd, hart
en ziel benoemd heeft. De psychiater en filosoof Gerrit Glas. Geweldig. Onderwijs is onze core business.
Het is de claim van onze rector magnificus professor Vinod Subramaniam. Ik bewonder zijn moed en
bescheidenheid. Het onderzoek wordt beter van deze keuze, fundamenteel betekenisvoller voor de
samenleving. We hebben nog een lange weg te gaan, maar het is wel serious business. Twee stappen
vooruit, één terug, maar een begin is er. Ik hoop dat andere universiteiten ons voorbeeld zullen volgen,
voorbij snellen is ook goed, ik denk dan bijvoorbeeld aan het Twentse Onderwijsmodel. Dat zij, de
andere universiteiten, en wij niet of niet langer proberen om onderwijs en onderzoek met elkaar in
balans te brengen, maar om de verwevenheid te vergroten. De synergie, als u dat liever hoort. Dat we
studenten beschouwen als junior researchers en docenten als hun more capable peers, zoals de
Groningse Nobelprijswinnaar professor Ben Feringa dat voorleeft. Dat de functie van peer review
gekoesterd en opgerekt wordt, zodat er meer naar elkaar omgekeken wordt. Dat we ons primair
organiseren rondom maatschappelijke thema’s in plaats van in faculteiten, waar veel op het schap ligt,
waar vrijwel niemand van wil weten. Dat we verder gaan dan “Onderwijs is ook belangrijk”, zoals de
nieuwe collegevoorzitter van de UvA onlangs liet optekenen in het Parool. Dat klinkt alsof het manke
been erbij getrokken moet worden. Onderwijs vindt iedereen belangrijk, maar maak het maar eens
2
belangrijk. Ik ga mijn best doen, ook vandaag, nadrukkelijk niet via het claimen van best practices. Die
verkopen vaak goed, maar als je ze uitpakt, doet de praktijk zijn best om die kwalificatie te weerleggen.
Meestal met succes.
“Education is the premise of progress, in every society, in every family”. Inspirerende woorden van Kofi
Annan. Ze stonden op een kaartje, dat ik kreeg van Nathalie, een afstudeerder die zich heeft bekeerd
tot de Islam en waarmee ik inspirerende gesprekken over haar beweegredenen voerde. We maakten
contact, de rest ging vanzelf. De woorden van Annan doen me denken aan een uitspraak van een
chassidische rabbijn. “God will not judge you for not having been Abraham, Moses or Samson. He will
judge whether, and to what extent you were a humble teacher”. Onderwijs is niet ook belangrijk, het is
onze eervolle opdracht, een leeropdracht. Het is een opdracht waarin we ons meesterschap kunnen
laten zien, zonder ons er op voor te staan of te denken dat voor een groep staan praten volstaat. Het is
een opdracht waarin we ons verder kunnen ontwikkelen en via de dialoog ook een bijdrage kunnen
leveren aan processen van verzoening en respect voor uiteenlopende religieuze en andersoortige
standpunten.
Ik ben een believer, zoals Nelson Mandela dat was, zoals jullie dat zijn, anders waren jullie hier
vermoedelijk niet. Ik geloof dat leraren het verschil maken in het onderwijs en in de samenleving als
geheel. Nog altijd, maar niet voor altijd. Het wordt tijd voor het nemen van een afslag. Dat heb ik niet
uitgerekend, maar voel ik aan. Ik schreef daar het volgende over in het gedicht ‘Crossroads’:
Crossroads
Life is a sequence of crossroads
This sequence expands every hour, every minute
You cannot escape it
Escaping is like taking an exit hurriedly
3
A new crossroad will emerge soon
Crossroads pave the path you’re walking
The synchronicity of events will show you the way
Routines will safeguard you during hard rides
Routines that safeguard humanity
Mastering them is the ultimate purpose of life
Fear is a sign that may show you safe ways
But also the way of missed opportunities
Of regrets and what-if considerations
Don’t calculate the best way, but sense it
And live it.
Ik geloof dat Michelangelo niemand had, die tegen hem zei dat hij excellent moest zijn of top, toen hij de
Sixtijnse kapel beschilderde in de 16e eeuw. Hij wilde iets maken, waar hij zelf van zou genieten,
koesterde de voortgang en volhardde. Hij was wars van conventies en had de juiste intenties. Hij wilde
geen kerntaken en accepteerde een opdracht. Die vervulde hij en meer dan dat. Hij was een
beeldhouwer, geen schilder. Toch was er vertrouwen in hem, dat beschaamde hij niet. Het aan hem
toegekende meesterschap werd niet gemeten, maar door ooggetuigen vastgesteld, nog altijd. Zijn
werken waren van formaat, hij bedacht zijn eigen format, liet zich dat niet opleggen. Hij nam de vrijheid
om te doen wat passend is.
Ik geloof dat het functioneren van de PO-VO-HO keten, een belangrijke indicatie is van de
welvarendheid van een land, van het welzijn ook. Ik geloof dat leraren in die keten condities moeten
creëren voor leren, in plaats van prachtig te oreren en zich daarbij te beroepen op het moderne co4
creëren. Ze moeten niet het denken dicteren of werkcolleges organiseren. Snappen dat je een zaal met
plukjes studenten moet reorganiseren en de vorm van het onderwijs moet motiveren. Ik geloof dat ze
moeten helpen om overtuigingen die persoonlijke groei verhinderen te identificeren, ze in actie te
valideren en negatieve spiralen om te keren. Ik geloof dat leraren hun leerlingen moeten kennen en
verzorgen, zonder ze te ontzorgen. Leren hoeft niet altijd leuk te zijn. Leraren moeten veeleisend zijn en
geduldig, geloven in groei in plaats van beperkingen, en dat ook praktiseren. Hun leerlingen lezen in
plaats van volgen. Zorgen voor goede opvolgers.
Ik geloof dat we studenten de regie moeten geven en gunnen over hun leerproces, dat moeten
democratiseren en ook de bekostiging van het HO daar door moeten laten inspireren. We moeten
studenten wel vragen om verantwoording af te leggen over hun voortgang. Dat is pas
rendementsdenken. Studenten ‘tussentoetsend’ naar de eindstreep loodsen, versnelt weliswaar, maar
ontneemt ze de mogelijkheid om het voortouw te nemen in hun persoonlijke ontwikkeling. Het is
schools, niet vormend. Ze zullen begrijpen, maar niet verstaan.
Ik leer veel van mijn leermeesters, mijn mentoren. Zij kennen mij en luisteren actief naar mijn vragen en
dilemma’s, vragen hoe ze behulpzaam kunnen zijn. Helpen mij alleen bij dingen die ik niet alleen kan.
Weten dat de aanname dat ik meteen weet waarmee ze kunnen helpen, vaak niet valide is. Ik koester
hun zorg, aandacht en liefde. Ze laten mij soms wankelen, maar nooit vallen.
Ik leer ook van schrijven en spreken in het openbaar. Schrijven is een vorm van oogsten, van het
ordenen van gedachten en het ontdekken van het niet gedachte weten. Spreken in het openbaar is voor
mij een moment van en voor de waarheid. Tijdens de voorbereiding wacht ik op schoonheid en
schoonheid is waarheid. Dat heeft de Engelse dichter John Keats mij geleerd. Hoeveel schrijven onze
studenten individueel? Hoe vaak spreken ze in het openbaar? Hoe vaak by heart? Wat in kleine zaaltjes
ontkiemt, komt tot wasdom op grote podia.
5
Ik leerde vroeger weinig op college. Ik studeerde Econometrie in Groningen in het begin van de jaren
negentig en lag er op college vaak snel af. Interactie tussen docenten en studenten was er nauwelijks.
Docenten schreven borden vol, vanaf hun briefje. Een kwestie van driftig overpennen en je er thuis
langdurig over buigen. Na twee keer drie kwartier zat het erop. Een copy van het briefje zou ook hebben
volstaan. Ik kan me geen enkel leerdoel meer herinneren. Vermoedelijk ontbraken ze. De vraag is
overigens of dat zo problematisch is. Een gebrek aan bevlogenheid en betrokkenheid is veel
problematischer, vermoed ik. Hoe dan ook, ik heb het gered. Mijn vader werkte met zijn handen, ik
wilde slagen en creëerde zelf condities voor leren, zocht maatjes zoals de begaafde en bescheiden
Harald van Heerde om mee te studeren. Dat heeft mij gevormd. Hij heeft mij gevormd. Diepgaan vormt.
In dezelfde periode gaf ik zeilinstructie op een ANWB bondszeilschool aan het Sneekermeer.
Verschrikkelijk leerzaam. Ik sta hier, omdat ik daar leerde dat details je verschrikkelijk veel plezier
kunnen opleveren. Dat de voortgang van leerlingen ongelofelijk motiverend is, voor henzelf, voor mij.
Zeilinstructeur werd je niet zomaar. Daar ging een lange, intensieve training aan vooraf, waarin afvallen
verschillende betekenissen had. We voeren in open boten, in valken, zonder buitenboordmotoren en
onder vrijwel alle denkbare weersomstandigheden. Ik leerde om een zeilboot te beheersen, maar niet
overnight. Het sluisje aan de oostkant van het Sneekermeer nam ik honderden keren. Het was vrijwel
altijd lagerwal. Toch was de situatie iedere keer net iets anders. Het venijn zat hem in kleine verschillen.
Het ervaren van de consequenties daarvan en het leren inspelen daarop, maakte van mij een meester,
die verantwoord kon uitvaren met jonge kinderen. Dat meesterschap, die mastery, zal mij nooit meer
verlaten, het is er zo weer. Leren vraagt om het itereren van routiniseren en complexiseren, langs de
weg der geleidelijkheid en met essentiëren als voertuig. Essentiëren? Ja dat doe je bijvoorbeeld via het
zoeken naar analogieën of via ‘illustreren’, ‘metaforiseren’, ‘abstraheren’, ‘decomposeren’ en licht of
stevig ‘diskwalificeren’. Met dit laatste bedoel ik, nagaan waarom iets nog niet beheerst wordt. Er
navraag naar doen.
6
Ik leer het liefst dingen, die me duidelijker maken wat mijn professionele bestemming is. Ze worden me
duidelijk via gebeurtenissen, via synchroniciteit, ik ontleen ze niet aan opgespoorde causaliteit. Het
narratief en de ervaring leren mij meer dan steriele logica, gepresenteerd in PowerPoint of Prezi. Die
reduceert de complexiteit, is schoon zo op zijn tijd, maar ik kan vaak de praktijk er niet in kwijt. Het
reductionisme regeert en zorgt voor vermeend weten. Het helpt zelden om iets te beheersen, dat
mogen we niet vergeten. In hoeverre bereiden wij studenten voor op de 21e eeuwse arbeidsmarkt of
beroepspraktijk? Voor welke beroepspraktijk? Is die niet verworden tot een praktijk waarin vooral een
beroep wordt gedaan op zoekvaardigheden, op netjes werken in niet-routinematige processen. Is dat
niet de kern van de employability voor hoger opgeleiden? Zou die employability echter niet aangevuld
moeten worden met het creëren van een positief gevoel bij de maatschappelijke waarde van
dienstbaarheid, of daarvan de zachte kern moeten zijn? Begrijp me goed, ik heb het niet over
dienstverlening, maar over sense of serving, over onbaatzuchtig dienen. Dat gevoel creëren zou naar
mijn mening ‘the’ of tenminste ‘a’ defining characteristic’ van wetenschappelijk onderwijs moeten zijn
op vrije universiteiten. Je creëert het, door studenten dat te laten ervaren, door een servant teacher te
zijn, door het voor te leven. Dan krijgen mooie woordenparen of –trio’s grond onder de voeten, anders
zal de betekenis ervan onze studenten alleen maar schampen, niet in het hart raken.
Wetenschappelijk onderwijs verdient meer definitie dan ‘onderwijs gegeven door wetenschappers’ of
‘onder wijzen zijn’. Het verdient meer kwaliteit dan de Dublin descriptoren vragen, meer samenhang
dan kruisjesoverzichten suggereren. Het verdient dat het wordt ervaren als een lust en niet als last. Dat
er vooral op de onversneden kwaliteit wordt toegezien van binnenuit in plaats van buitenaf. Het
verdient ons. Het verdient leraren, die effectiviteit verkiezen boven efficiency. Die helpen om te worden
wie je bent en wilt zijn, zoals de minister prachtig sprak tijdens de Opening van het Academisch Jaar
2016-2017 op de VU. Die condities creëren voor individueel en collectief leren, in plaats van proberen
7
iemand iets aan te leren. Het gebruik daarvan moeten we afzweren. Dat moet je een student niet aan
willen doen. Jezelf ook niet.
Het hoger onderwijs verdient leraren die on stage hun horloge afdoen. Die de classroom flipp’en, als het
nodig is, en het aanvoelen als dat niet passend is. Die zich perfect voorbereiden, maar het terplekke
laten gaan, zoals het moet gaan. Die betrokken zijn op hun studenten, ze kennen en met ze werken als
more capable peers in een community of learners. Leraren die wetenschappelijk onderzoek in het
onderwijs integreren en vice versa. Multidisciplinair onderzoek waarin nauwkeurig verslag wordt gedaan
van de praktijk en ultimo ten behoeve van de praktijk. Het hoger onderwijs verdient studenten die hun
leerproces zelf contextualiseren, theorieën valideren, eclectisch combineren en zich maatschappelijk
oriënteren. Dat is voor mij het nieuwe ‘rigor and relevance’, misschien zelfs de theorie van alles.
Die leraren hoeven niet naar de PAHO, de Pedagogische Academie voor Hoger Onderwijs. Ik geloof dat
het beter is om ze langzaam te brengen en permanent op te leiden via bijvoorbeeld intervisie. Veel
vlieguren te laten maken. Als universiteiten het nemen van verantwoordelijkheid voor de hele
onderwijsketen als kerntaak gaan zien en daar naar gaan handelen, als kweekschool en dependance van
de School of Life, dan komt de staf vanzelf in beweging en is docentkwaliteit onvermijdelijk. Ze zullen
condities gaan creëren voor hun eigen leren, als leraar of dat via een fluwelen revolutie snel forceren.
De status van zendamateur zullen ze spoedig ontstijgen. Dat hoef je alleen maar licht te faciliteren. En
bovendien, qui docet discit. Wie doceert, leert.
Ik geloof dat we niet langer hoeven te praten over het belang van waardering voor goed onderwijs op
universiteiten, wel over hoe die er komt. Over het serieus nemen van diversiteit, ook als het gaat om de
wetenschappelijke staf en tegelijkertijd diversiteit ‘ont-thematiseren’, door geoefendheid in de dialoog,
die ‘sense of diversity’ oplevert. Hoe durf je in vredesnaam diversiteit te agenderen, als je die in de eigen
gelederen niet serieus neemt? We hebben niet alleen publicatiekanonnen nodig op universiteiten,
8
misschien wel helemaal niet. En al helemaal geen publicatiekanonnen die zich post-hoc beroepen op
wereldverbetering als motivatie. Hypocrisie ten top. Wel servants of society. Dat kan op vele manieren.
Het debat moet niet gaan over het al dan niet aanstellen van onderwijshoogleraren, wel over leraren die
hooggeacht worden vanwege hun inspirerende en vormende onderwijs, en die passend gehonoreerd
worden. Die condities creëren voor leren, ook voor henzelf. Die niet proberen te overleven in grote
collegezalen, maar werkplaatsen openen voor ervaringsleren en daar helpen om academisch karakter te
vormen. Dat zorgt voor netjes werken in de praktijk, in iedere praktijk.
We zouden niet langer moeten willen praten over balans tussen onderzoek en onderwijs en hoe we die
kunnen verbeteren. Strikt genomen kan dat ook niet. Wel over hoe we de verantwoordelijkheid gaan
nemen voor de hele onderwijsketen, met bijzondere aandacht voor de lerarenopleiding. Gaan zorgen
dat Kees weer Mees wordt, zoals ik in het dagblad Trouw schreef en het ‘PO geen ver-van-mijn-bedshow’. Er weer meer meesters voor de klas komen te staan in het primair onderwijs. Zorgen dat
eerstegraads bevoegde leraren in het VO de kans krijgen om nieuwe leermethoden te ontwikkelen en
anderen daarvan te laten profiteren, met hulp van uitgeverijen. Faciliteren dat Arnold de vakdidactiek
voor economieonderwijs op het VWO verbetert en daardoor het heertje wordt. Niet-wiskundigen
toelaten tot de eerstegraads lerarenopleiding wiskunde, zoals de beeldhouwer Michelangelo de ruimte
kreeg om de Sixtijnse kapel te beschilderen. De niet-westerse student Ilias begeleiden naar een baan in
de Amsterdamse Zuid-as, in plaats van de stereotype Mo of de altijd passende Brechtje en Cato.
Ik geloof dat we onze universiteiten moeten bevrijden van instituties, die een bedreiging vormen van de
academische vrijheid, maar ook geen vrijbrief schrijven waarin gepleit wordt voor het openen van een
sociale werkplaats voor hoger opgeleiden, waarin gewerkt wordt aan ‘constructed irrealities’. De rol van
universiteiten in de samenleving dient beter afgestemd te worden op de onderstroom in onze
maatschappij. Daarin zijn processen van vervreemding waar te nemen, die zich op allerlei wijzen
9
manifesteren, gekatalyseerd door nieuwe technologie. Vooral via de maatschappij ontwrichtende
overtuiging dat meten weten impliceert en controle garandeert, en de rising meritocracy. Die
vervreemding manifesteert zich overigens ook in Academia. Ze is keurig geïnternaliseerd. Misschien ook
op Hogescholen, dat kan ik nog niet inschatten. Laten we zorgen dat Science Works……through
Education en Education Works ……..through Science en er niet alleen over congresseren.
Ik geloof dat we moeten proberen om de sociale cohesie in de samenleving te helpen herstellen en
versterken, via nieuwe vormen van wetenschappelijk en beroepsonderwijs. Onderwijs dat niet louter
gericht is op technisch-economische vooruitgang, dat in onze tijd de maatstaf van alle waarden schijnt te
zijn (Prins Claus der Nederlanden, 1987) i. Vooral de vorm van het onderwijs vormt. De inhoud vervliegt
vaak snel, het gaat om eigen inhoud, om meningsvorming, om stamina, om vakbekwaamheid en
zelfredzaamheid. Niet om ‘thought control’, waarvoor Pink Floyd ons in The Wall al waarschuwde in de
jaren zestig. Niet om zelfgenoegzaamheid of zelfzuchtigheid, maar zelfbewustheid en goedertierenheid.
Die en andere hoekpunten van eigentijdse Bildung heb ik verkend in het boek Sense of Serving –
Reconsidering the Role of Universities Now, waarvan u allemaal een exemplaar ontvangt. Laat me
alstublieft weten, wat ik heb gemist of niet goed heb geraakt. Ik hoor het graag.
Ik geloof dat gedeelde, sociaal existentiële overtuigingen de sterkst denkbare governance for science
vormen. De belangrijkste daarvan zijn ‘we are’ en ‘we care’. Eerder schreef ik hierover het volgende:
Who cares?
We
We care
We care because
We care because others did
We care because you are and I am
10
We care because our children are
We care because others can’t
We care because we are
And will always be
Do we care?
We will
We
Een kind heeft vele moeders nodig, om sociaal en invoelend te worden. ‘It takes a village to raise a
child’, sprak Hillary Clinton ooit, geïnspireerd door een Afrikaans gezegde. In onze individualistische
samenleving, worden de hulpmoeders impliciet buiten spel gezet. Het gevolg is volgens antropologen,
zoals Sarah Blaffer Hrdy, dat we collectief steeds meer op onszelf gericht raken, steeds slimmer worden,
maar niet socialer. Laten we de vele vaders en moeders zijn, die kinderen nodig hebben in een
seculariserende samenleving. Niet vinden dat we daar ‘niet van zijn’, zoals ik een ‘dialoog’ over
academische waarde voor mijn kiezen kreeg, maar er voor ze zijn. Natuurlijk moet je dat niet zo
absoluut zien, het niet verwarren met het ouderschap of co-ouderschap. Als we echter in de geest leven
van ‘een kind heeft vele moeders’, dan zal dat de sociale cohesie bevorderen.
Laten we vandaag vieren dat we believers zijn en morgen kleine zetjes geven, door de verandering te
zijn, te proeven, te koesteren en te verslaan. Laten we de zucht naar de academische top, of welke top
dan ook opgeven en de eigentijdse gold rush in de wetenschapsindustrie laten voor wat die is.
Waardevol voor enkelen, nagenoeg betekenisloos voor velen. Laten we kleine woorden gebruiken voor
een grote verandering, misschien niet verder gaan dan het denken in ‘kleine utopieën’, zoals de nanoauto van professor Ben Feringa en de zijnen. Laten we internationaal denken, natuurlijk, maar dan
bijvoorbeeld vooral aan de ‘access to education’ en met respect voor lokaal handelen, voor het lokaal en
lokale eigenheid. Taal en traditie koesteren, vaktaal niet tot voertaal verheffen, het lekenpraatje tot
norm verheffen. Ons de rijk- en schoonheid van onze eigen taal niet laten ontnemen. Ons de
11
mogelijkheid om vermeende logica te zuiveren van onvolkomenheden niet laten ontnemen. De
Nederlandse taal is een drager van onze beschaving en symbool van onze identiteit. Die taal is zeg maar
ons ding. Ze is een voorname schuilplaats voor de nuance. Die is van onschatbare waarde.
Laten we klein en betekenisvol leven. Excellentie reserveren voor de minister. Laten we eigentijdse
Bildung niet alleen toevertrouwen aan een Academy of opvouwen in de Academic Core, maar het daar
tot verheffen en uitsmeren over het geheel. Laten we collega’s geen topdocenten noemen, maar zorgen
dat studenten zich ons jaren later nog herinneren, om wat we voor hen betekenden. Laten we het
idioom van de wetenschapper veranderen en via neologismen, nieuwe logica en overtuigingen
introduceren. ‘Meer willen weten’ niet schrappen, knowledge transfer wel, en bovenal waarden
toevoegen aan de samenleving en versterken, via role-model behavior, in de wetenschap en het
vertrouwen dat er ook voor ons gezorgd wordt. Dat maakt het geheel hoogwaardig. Identiteit
manifesteert zich alleen in (inter)actie.
Laten we ons verenigen in een vorm die passend is en samen de onzichtbare hand vormen in het
ontwikkelen van een ecosysteem dat over de grenzen van de universiteit of de hogeschool reikt. Dat
ecosysteem vormt zich al. Je kunt het niet bouwen, wel aanvoelen. Het is als de zomer, die hou je ook
niet tegen, gelukkig maar. Het is onderdeel van de scheppende kracht die er nog steeds is en die
anderen adaptatie noemen. Ik geloof dat deze opvatting de verzoening is van de Schepping en het
Darwinisme. Dat verzoenen, doorgronden en aanvoelen, een drie-eenheid moeten vormen op de
Universiteit met Toekomst, ik denk ook in het HBO. Zich over het steriele, monodisciplinaire en
kwetsbare ‘weten’ moeten ontfermen. De basis van het didactisch model moeten zijn.
Mijn bede is een ecosysteem dat samen leven bevordert en life long learning vereenvoudigt. Een
ecosysteem dat de sterkst denkbare ‘governance for modern society’ is. Een ecosysteem waarvoor
naastenliefde de bron is en waarin variëteit externe variëteit verslaat. Is ‘variëteit’ ook niet een veel
12
mooier woord dan ‘diversiteit’? Of ‘verscheidenheid’? Het woord ‘diversiteit’ benadrukt verschil en
polariseert. Variëteit is lieflijker, laat in het midden wat verkozen moet worden. Het accepteert ex-ante
verschillen, benut die, benadrukt het belang van geleidelijkheid. “Geleidelijk”, een prachtig woord in een
snelle wereld en de opmaat naar mijn finale. Die gaat over leiderschap.
Leiderschap is een claim of een attributie. Je eist het op of je krijgt het toegekend. Ik hoop dat
academisch leiderschap in toenemende mate wordt geattribueerd op basis van dienstbaarheid aan de
ontwikkeling van anderen en de verzoening van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dienstbaarheid aan
de community of learners binnen en buiten de muren van de universiteit. Dienstbaarheid aan de
universitas, het geheel, aan onze leeropdracht, om bescheiden leermeesters te worden door leerling te
blijven. Dat is dé manifestatie van slow life, van geloof, hoop en liefde, dat is mijn beweegreden.
Onlangs werd mij gevraagd wat de uitdaging is voor het leiderschap van de toekomst. Mijn antwoord
was: “Leiders moeten plaatsmaken voor nieuwe leiders, zodra ze leiderschap moeten claimen in plaats
van dat het aan hen wordt toegekend”. “Dat is en blijft hun grootste uitdaging”.
Ik laat me leiden door de klassieke en theologale deugden, door geloof, hoop en liefde, niet door HRM,
laat staan e-HRM. Wel door wat er op mijn pad komt, door synchroniciteit. Door de problemen van
Nadine, Biedjai en Ricardo en het talent van Kirsten, Carolina en Maarten, mijn studenten, door de
boodschap van Nathalie. Door de lessen van mijn vader en moeder, in al hun krachtige eenvoud. Door
de adviezen van Steven, Sylvia en Jaap, mijn mentoren. Door de moed en bescheidenheid van Vinod,
door het initiatief van Wim. Door het meesterschap van Yke, Laura en Dominicus van de
lerarenopleiding. Door de wijsheid van Hannah, Edgar, Charles, Carol en Johann. Door een goede
toekomst voor mijn kinderen Jochem, Ilse en Fien. Door de externe validiteit van mijn onderzoek. Door
te onderwijzen. Door raaksien, zoals de Zuid-Afrikanen dat noemen. Door ‘caring for humanity’. Dat is
mijn key note!
13
Magister sum, ik ben leraar.
Dat vervult mij met dankbaarheid.
Dankuwel.
Nog één ding. Hou vol. Het komt goed, luister maar (Abba’s ♫ kissed the teacher♪). Ik wens iedereen
een inspirerend Onderwijsfestival. En morgen allemaal kleine zetjes geven, en overmorgen weer. Wij
zijn de verandering.
i
Schreiber, R.L., A.W. Diamond, prins Claus der Nederlanden & K.H. Voous (1987). Ruimte voor de vogels.
Unieboek, Het Spectrum.
14