Kritische succesfactoren ter preventie van drop-out in sport

Download Report

Transcript Kritische succesfactoren ter preventie van drop-out in sport

 STEUNPUNT BELEIDSRELEVAN
T ONDERZOEK SPORT Kritische succesfactoren ter preventie van drop-­‐
out in sport en fysieke activiteit bij Vlaamse jeugd. Stijn De Baere, Cindy Rutten, Johan Lefevre & Jan Seghers 2016 Deze publicatie is beschikbaar via www.steunpuntsport.be. Voor meer informatie over deze publicatie kan u contact opnemen met [email protected] Betrokken onderzoeksgroep Fysieke Activiteit, Sport & Gezondheid KU Leuven Tervuursevest 101 -­‐ bus 1500 3001 Leuven Steunpunt Beleidsrelevant Onderzoek Sport 2012-­‐2015 Deze studie werd uitgevoerd in het kader van het Steunpunt Beleidsrelevant Onderzoek Sport (samenwerkingsverband tussen de Vrije Universiteit Brussel, de KU Leuven en de Universiteit Gent) met steun van de Vlaamse overheid. In de teksten komt de mening van de auteurs naar voor en niet die van de Vlaamse overheid. Steunpunt Beleidsrelevant Onderzoek Sport Pa. Onderzoeksgroep SASO Vrije Universiteit Brussel Pleinlaan, 2 1050 Brussel [email protected] INHOUDSOPGAVE
1 Management-­‐samenvatting ............................................................................................................ 3 2 Engelstalige samenvatting .............................................................................................................. 5 3 Inleiding ........................................................................................................................................... 6 4 Literatuurstudie .............................................................................................................................. 7 5 4.1 Fysieke activiteit en gezondheid bij jongeren ......................................................................... 7 4.2 Fysieke activiteit doorheen de jeugdjaren .............................................................................. 7 4.3 Fysieke activiteit, een ruim begrip .......................................................................................... 7 4.4 Jongeren en sedentair gedrag ................................................................................................. 8 4.5 Meten van fysieke activiteit en sedentair gedrag bij jongeren ............................................... 8 4.6 Georganiseerde sportparticipatie ........................................................................................... 8 4.7 Determinanten van volgehouden sportparticipatie ................................................................ 9 4.8 Sportparticipatie en de Zelf-­‐Determinatie Theorie ................................................................. 9 4.9 Sportparticipatie van de jeugd naar de volwassenheid ........................................................ 10 Methodiekomschrijving ................................................................................................................ 11 5.1 Onderzoekstopic 1: Objectieve monitoring van fysieke activiteit en sedentair gedrag bij kinderen en jongeren in Vlaanderen ................................................................................................. 11 5.1.1 Onderzoeksvragen ........................................................................................................ 11 5.1.2 Steekproef ..................................................................................................................... 11 5.1.3 Meting van fysieke activiteit en sedentair gedrag ........................................................ 11 5.1.4 Statistische analyse ....................................................................................................... 12 5.2 Onderzoekstopic 2: Longitudinale verandering in sportdeelname tijdens de overgang van kinderjaren naar adolescentie .......................................................................................................... 12 5.2.1 Onderzoeksvragen ........................................................................................................ 12 5.2.2 Steekproef ..................................................................................................................... 12 5.2.3 Veranderingen in lidmaatschap van een sportclub ....................................................... 12 5.2.4 Voorspellende factoren ................................................................................................. 13 5.2.5 Redenen voor veranderingen in lidmaatschap sportclub ............................................. 13 5.2.6 Statistische analyse ....................................................................................................... 14 5.3 Onderzoekstopic 3: Fysieke (in)activiteit op volwassen leeftijd in functie van sportdeelname tijdens de jeugdjaren ........................................................................................................................ 14 5.3.1 Onderzoeksvraag ........................................................................................................... 14 5.3.2 Steekproef ..................................................................................................................... 14 5.3.3 Meting van sportparticipatie ......................................................................................... 15 5.3.4 Meting van fysieke activiteit en sedentair gedrag ........................................................ 15 5.3.5 Statistische analyse ....................................................................................................... 15 1 6 Beschrijving van data en analyse .................................................................................................. 16 6.1 Onderzoekstopic 1: Objectieve monitoring van fysieke activiteit en sedentair gedrag bij kinderen en jongeren in Vlaanderen ................................................................................................. 16 6.1.1 Fysieke activiteitsniveau van jongens en meisjes op week-­‐ en weekenddagen ........... 16 6.1.2 Intensiteit-­‐ en domeinspecifiek activiteitsniveau op weekdagen ................................. 16 6.1.3 Temporele patronen van fysieke activiteit op een reguliere weekdag. ........................ 19 6.1.4 Temporele patronen van fysieke activiteit op woensdag. ............................................ 22 6.2 Onderzoekstopic 2: Longitudinale verandering in sportdeelname tijdens de overgang van kinderjaren naar adolescentie .......................................................................................................... 24 6.2.1 Veranderingen in lidmaatschap van sportclub tijdens adolescentie ............................. 24 6.2.2 Voorspellende factoren van volgehouden lidmaatschap van een sportclub ................ 24 6.2.3 Redenen voor veranderingen in lidmaatschap van een sportclub ................................ 25 6.3 Onderzoekstopic 3: Fysieke (in)activiteit op volwassen leeftijd in functie van sportdeelname tijdens de jeugdjaren ........................................................................................................................ 28 7 6.3.1 Steekproefkarakteristieken in functie van sportdeelname als 12-­‐14 jarige .................. 28 6.3.2 Verband tussen sportdeelname op 12-­‐14 jaar en sportdeelname als volwassene ....... 28 Beleidsaanbevelingen en -­‐relevantie ............................................................................................ 32 7.1 Beleidsbrede of cross-­‐departementale aanbevelingen ........................................................ 32 7.2 Sportbeleidsaanbevelingen ................................................................................................... 34 8 Slot ................................................................................................................................................ 35 9 Literatuurlijst ................................................................................................................................. 36 2 1 Management-­‐samenvatting 1.1 Probleemstelling en onderzoekstopics Ondanks de gekende voordelen van regelmatige fysieke activiteit en sportdeelname tijdens de kindertijd en adolescentie blijkt uit eerder onderzoek dat er zich een leeftijdsgebonden daling van fysieke activiteit en sportparticipatie voordoet doorheen de jeugdjaren. Om deze leeftijdsgebonden daling tegen te gaan is het echter noodzakelijk dat we een duidelijk inzicht verwerven in het huidige sport-­‐ en beweeggedrag van onze Vlaamse jongeren. Dit inzicht dient dan als basis om een doeltreffend sport-­‐ en beweegbeleid voor jongeren te ontwikkelen. In dit kader werden in het voorliggend rapport drie onderzoekstopics belicht: (1) objectieve monitoring van fysieke activiteit en sedentair gedrag bij kinderen en jongeren in Vlaanderen, (2) de longitudinale verandering in sportdeelname tijdens de overgang van kinderjaren naar adolescentie, (3) fysieke (in)activiteit op volwassen leeftijd in functie van sportdeelname tijdens de jeugdjaren. 1.2 Methodologie 1.2.1 ONDERZOEKSTOPIC 1 De steekproef voor de objectieve meting van fysieke activiteit bestond uit 241 schoolgaande jongeren met een leeftijd tussen 10 en 14 jaar. Fysieke activiteit en sedentair gedrag werd gedurende 7 dagen objectief gemeten aan de hand van de combinatie van de een multisensor activiteitsmonitor en een elektronisch activiteitendagboek. Hierdoor werd er een gedetailleerd totaalbeeld bekomen van het activiteitsniveau en de patronen van fysieke activiteit en sedentair gedrag van onze proefgroep. 1.2.2 ONDERZOEKSTOPIC 2 In 2009 werden 2418 jongeren uit het zesde leerjaar bevraagd binnen het kader van een onderzoek naar verklarende factoren van hun fysieke activiteitsgedrag. In 2013 werden deze jongeren opnieuw bevraagd via een online vragenlijst naar de veranderingen in lidmaatschap van een sportclub en redenen van eventuele veranderingen in lidmaatschap. Bij deze bevraging werden 309 jongeren (responsgraad = 13%) van de initiële proefgroep opnieuw bereikt. 1.2.3 ONDERZOEKSTOPIC 3 Kwantitatieve gegevens in verband met de huidige sportparticipatie en de sportparticipatie tijdens de vroege adolescentie werden verzameld binnen het kader van de Participatiesurvey 2014. Dit resulteerde in een steekproef van 3421 volwassen personen met een leeftijd tussen 18 en 86 jaar die niet waren betrokken in voltijdse dagonderwijs op het ogenblik van dataverzameling 1.3 Algemene resultaten 1.3.1 ONDERZOEKSTOPIC 1 Het intensiteit-­‐ en domeinspecifieke fysieke activiteitsniveau van de steekproef werd gedetailleerd beschreven en verschillen tussen jongens vs. meisjes en jongeren uit het basis vs. secundair onderwijs werden onderzocht. Op vlak van algemeen activiteitsniveau waren jongens actiever dan meisjes en jongeren uit het basisonderwijs actiever dan jongeren uit het secundair onderwijs. Aanvullend werden ook de verschillen in activiteitsniveau tussen weekdagen vs. weekenddagen, jongeren met normaal gewicht vs. overgewicht, clubsport vs. geen clubsport en competitiesport vs. geen competitiesport nagegaan. Uit het temporeel patroon van het activiteitsgedrag van jongeren bleek dat doorheen de dag actieve en sedentaire gedragingen met elkaar in competitie treden. 3 1.3.2 ONDERZOEKSTOPIC 2 De resultaten toonden aan dat vrijwillige motivatie om te sporten op jonge leeftijd een grote impact heeft op de volgehouden sportclubdeelname tijdens de adolescentie. Ook wanneer gepeild werd naar de redenen van hun volgehouden lidmaatschap van een sportclub kwamen persoonsgebonden factoren naar voor (bvb. plezierbeleving en sportief competentiegevoel). Verder bleek dat vooral de behoeftenondersteuning vanwege de vrienden een rol kan spelen in het promoten van volgehouden sportclub lidmaatschap. Naast deze individuele en interpersoonlijke factoren was ook de fysieke omgeving van belang voor het volhouden van het lidmaatschap tijdens de adolescentie. In het bijzonder kon het volgehouden lidmaatschap van een sportclub voorspeld worden door het subjectieve gevoel van veiligheid van de buurt. 1.3.3 ONDERZOEKSTOPIC 3 Zowel voor mannen als vrouwen werd er een positief verband vastgesteld tussen het sportactief zijn tijdens de vroege adolescentie en sportactief zijn op volwassen leeftijd. Ook het lidmaatschap van een sportclub tijdens de vroege adolescentie in het bijzonder was in beide geslachten positief geassocieerd met sportactief zijn op volwassen leeftijd. Bij mannen werd bovendien vastgesteld dat het sportactief zijn tijdens de vroege adolescentie positief geassocieerd was met het behalen van de beweegnorm op volwassen leeftijd. 1.4 Beleidsaanbevelingen De resultaten en bevindingen uit de 3 onderzoekstopics werden in dit rapport vertaald naar concrete beleidsaanbevelingen rond sport en fysieke activiteit bij jongeren. Enerzijds werden er een reeks aanbevelingen geformuleerd met een cross-­‐departementale relevantie (o.a. in verband met de holistische visie op sport-­‐ en beweegbeleid, prioriteitsgroepen, differentiatie van sport-­‐ en beweegbeleid, bereikbaarheid en kwaliteit van sportfaciliteiten), anderzijds werden er aanbevelingen geformuleerd die voornamelijk betrekking hebben op het Vlaamse sportbeleid (o.a. aanbevelingen rond naschoolse sport, de invulling van sportactiviteiten en de opleiding van sportbegeleiders). 4 2 Engelstalige samenvatting Physical activity -­‐ with sports participation as a key component -­‐ plays an essential role in the normal development and health status of children and adolescents. Regular physical activity promotes the physical growth as well as the motor, cognitive and social development during the course of childhood. Moreover, insufficient levels of habitual physical activity have shown associations with health risk factors linked to childhood obesity, inverse cardiovascular profiles, inferior bone health and reduced mental well-­‐being. It is also widely recognized that there is considerable tracking of physical activity from childhood to adulthood. Physical activity levels during childhood are therefore predictive for the health status during the adult years. Despite these well-­‐known advantages of regular physical activity, epidemiological evidence indicates that activity levels and sport participation decreases during the course of childhood and adolescence. This age-­‐related decline of physical activity behavior is especially noticeable during early adolescence, a period that coincides with the transition from primary to secondary school. Accurate and detailed epidemiological information on the current levels of physical activity and sports participation of children is vital to fully understand the age-­‐related decrease of physical activity behavior and to counter it trough effective public health policy. Therefore, patterns of physical activity and sedentary behavior in youth should be investigated together with its individual, social and environmental determinants. In the current report, the findings and results of research issue 7 of the Flemish Policy Research Center Sport 2015 are presented. Research issue 7 investigates the critical determinants for the prevention of drop-­‐out from participation in sports and physical activity in Flemish youth. The general aim of this research issue is divided in three interrelated topics. In the first topic, objectively assessed patterns of physical activity and sedentary behavior are investigated in a detailed and comprehensive way. The second topic aims to examine the longitudinal change in sport-­‐club membership and the socio-­‐demographic, personal and environmental determinants of maintained sport-­‐club membership in Flemish children. The third and last topic, investigated the importance of organized sport participation during youth on the general activity behavior and sports participation during adulthood. Based on the findings from the three research topics, a series of recommendations for a successful and efficient Flemish physical activity and sports policy in children and adolescents were provided. 5 3 Inleiding Tijdens de jeugdjaren spelen sport en fysieke activiteit een cruciale rol in de lichamelijke, motorische, sociale en mentale ontwikkeling van jongeren. Bovendien draagt regelmatige fysieke activiteit zowel op korte als op lange termijn bij tot een goede gezondheid en heeft het een preventief effect op het ontwikkelen van verscheidene welvaartsziekte tijdens de volwassen jaren. Ondanks de gekende voordelen blijkt uit voorgaand onderzoek dat er zich een leeftijdsgebonden daling van fysieke activiteit en sportparticipatie voordoet doorheen de jeugdjaren. De Vlaamse regering heeft er een belangrijke beleidsprioriteit van gemaakt om deze leeftijdsgebonden daling tegen te gaan en er voor te zorgen dat meer jongeren de internationaal geldende norm van minimum 60 minuten per dag bewegen aan matige tot zware intensiteit halen. Om een efficiënt sport-­‐ en beweegbeleid te kunnen garanderen is het echter noodzakelijk om eerst een duidelijk inzicht te verwerven in het sport-­‐ en beweeggedrag van onze Vlaamse jongeren. De patronen van fysieke (in)activiteit dienen hiervoor in kaart gebracht te worden, evenals de individuele, sociale en omgevingsfactoren die ermee gepaard gaan. In volgend rapport worden de resultaten en bevindingen voorgelegd van werkpakket 7 van het Steunpunt Sport dat de kritieke succesfactoren ter preventie van drop-­‐out in sport en fysieke activiteit bij Vlaamse jeugd heeft onderzocht. De globale doelstelling van het huidige werkpakket werd opgesplitst in drie concrete onderzoekstopics. In het eerste onderzoekstopic werd de fysieke (in)activiteit van de huidige generatie van Vlaamse kinderen en jongeren op een objectieve en gedetailleerde manier in kaart gebracht. Het tweede onderzoekstopic was gericht op het bestuderen van de veranderingen in sportclubdeelname en de socio-­‐demografische, persoons-­‐ en omgevingsgebonden factoren die de volgehouden sportdeelname van jongeren bepalen. In het derde en laatste onderzoekstopic werd het belang onderzocht van georganiseerde sportdeelname tijdens de jeugd op het globale beweeggedrag op volwassen leeftijd. Tot slot werd op basis van de bevindingen uit de verschillende onderzoekstopics een reeks aanbevelingen geformuleerd voor een doeltreffend sport-­‐ en beweegbeleid voor Vlaamse jongeren. Deze beleidsaanbevelingen werden opgedeeld in 2 categorieën: enerzijds een reeks beleidsbrede of cross-­‐departementale aanbevelingen en anderzijds aanbevelingen die louter betrekking hebben op het Vlaamse sportbeleid. 6 4 Literatuurstudie 4.1 Fysieke activiteit en gezondheid bij jongeren Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat regelmatige fysieke activiteit, met sport als voorname component, een belangrijke rol speelt bij de lichamelijke, motorische, cognitieve en sociale ontwikkeling van kinderen en jongeren (Malina, 1994). Naast de positieve invloed op de normale ontwikkeling, gaat regelmatige fysieke activiteit tijdens de jeugdjaren ook gepaard met verscheidene gezondheidsvoordelen. Eén van de voornaamste gezondheidsvoordelen is de preventieve werking met betrekking tot overgewicht en obesitas. De prevalentie van overgewicht en obesitas bij jongeren is een ernstig probleem in onze Westerse samenleving. Ook op Vlaams niveau zijn de cijfers zorgwekkend. Zo tonen recente gegevens van de nationale Gezondheidsenquete 2013 aan dat 16% van de Vlaamse jongeren te kampen heeft met overgewicht en dat 5% van onze jongeren gecategoriseerd wordt als zwaarlijvig (Drieskens, 2013). Bovendien stijgt de prevalentie van overgewicht en obesitas doorheen de jaren. Behalve het positieve effect op het lichaamsgewicht, oefent regelmatige fysieke activiteit ook een positief effect uit op verscheidene cardiovasculaire risicofactoren van jongeren, waaronder een gezonde bloeddruk, een gunstig lipidenprofiel en verbeterde cardiorespiratoire fitheid. Verder zorgt regelmatige fysieke activiteit voor een verbeterde botdensiteit en botmassa en heeft het een gunstig effect op de mentale gezondheid van jongeren (Mountjoy, 2011). Tracking studies tonen bovendien aan dat fysieke activiteit tijdens de jeugdjaren een zekere voorspeller is van ons activiteitsgedrag tijdens het volwassen leven (Telama, 2009). Hierdoor kan men stellen dat fysieke activiteit op jonge leeftijd onrechtstreeks een beschermende rol vervult tegen de ontwikkeling van niet-­‐overdraagbare aandoeningen tijdens het volwassen leven, waaronder verscheidene vormen van kanker, diabetes type 2 en hart-­‐ en vaatziekten. 4.2 Fysieke activiteit doorheen de jeugdjaren Ondanks deze gezondheidsvoordelen blijkt uit voorgaand epidemiologisch onderzoek dat er zich een leeftijdsgebonden daling van fysieke activiteit en sportparticipatie voordoet doorheen de jeugdjaren. In een studie van Dumith et al. (2011) wordt de gemiddelde daling in activiteitsniveau van de vroege adolescentie geschat op ongeveer 7% per jaar. Deze daling van fysieke activiteit manifesteert zich dus voornamelijk tijdens de periode waarbij jongeren de overgang maken van het basis naar het secundaire onderwijs. De verandering van schoolomgeving en alles wat ermee gepaard gaat heeft duidelijk een negatieve invloed op het dagelijks activiteitsniveau (Rutten et al., 2014). Indien we een efficiënt sport-­‐ en beweegbeleid willen ontwikkelen om de leeftijdsgebonden daling in fysieke activiteit tegen te gaan, is het noodzakelijk om eerst een correct en gedetailleerd beeld te verkrijgen van het activiteitsgedrag van jongeren tijdens de transitiejaren van het basis naar het secundair onderwijs. 4.3 Fysieke activiteit, een ruim begrip Fysieke activiteit wordt algemeen gedefinieerd als ‘door skeletspieren geproduceerde bewegingen die gepaard gaat met een toename in energieverbruik’. Het begrip reikt dus veel verder dan louter sportparticipatie en heeft betrekking op alle aspecten van het dagelijkse leven. Fysieke activiteit is overigens een erg complex gedrag dat bepaald wordt aan de hand van vier verschillende dimensies: de frequentie, de duur, de intensiteit en het type van de activiteiten. Indien we een correct en gedetailleerd inzicht willen verwerven in het fysieke activiteitsgedrag van jongeren is het dan ook van belang om de 4 dimensies van fysieke activiteit samen in kaart te brengen, zoniet gaat er belangrijke informatie over het activiteitsverdrag verloren. 7 Naast deze 4 basisdimensies van fysieke activiteit kan ook de context (bvb. sociale en omgevingscontext) waarin het activiteitsgedrag plaatsvindt interessante informatie bevatten. Een belangrijke contextparameter die vaak over het hoofd gezien wordt in wetenschappelijk onderzoek naar het beweeggedrag van jongeren is de temporele opeenvolging of het temporeel patroon van de activiteiten. Door het temporeel patroon te bestuderen kunnen we een antwoord krijgen op volgende vragen: op welk moment van de dag vindt een bepaalde activiteit doorgaans plaats? Op welk moment van de dag ontstaat er een conflict tussen bepaalde actieve en inactieve gedragingen? Dankzij de informatie over het temporeel patroon van het fysieke activiteitsgedrag zouden we via concrete interventies (bvb. kleine wijzigingen aanbrengen aan het typische dagschema) jongeren kunnen gidsen naar een meer actieve levensstijl. 4.4 Jongeren en sedentair gedrag De voorbije jaren werd steeds meer aandacht besteed aan de negatieve gevolgen van overmatig zitten (d.i. sedentair gedrag) op de gezondheidstoestand van jongeren en volwassenen. Sedentair gedrag omvat alle zittende en liggende activiteiten (slaap uitgezonderd) die gepaard gaan met een laag energieverbruik. Voorbeelden van sedentaire activiteiten zijn televisie kijken, computergebruik, zitten op school, zitten in de auto, etc. Sedentair gedrag en fysieke activiteit zijn onafhankelijk van elkaar in die zin dat een stijging van fysieke activiteit niet noodzakelijk leidt tot een daling in sedentair gedrag. Beide gedragingen oefenen elk ook onafhankelijke effecten uit op de gezondheid van jongeren (Tremblay et al., 2011). Uit verschillende epidemiologische studies over sedentair gedrag blijkt dat Europese jongeren tussen 12 en 18 jaar gemiddeld tussen de 6.5 en 9 uur per dag sedentair zijn (Ruiz et al., 2011). De vier dimensies van fysieke activiteit zijn eveneens van toepassing op het concept sedentair gedrag. 4.5 Meten van fysieke activiteit en sedentair gedrag bij jongeren Gezien de complexiteit van de begrippen fysieke activiteit en sedentair gedrag, is het allerminst een sinecure om dit gedrag nauwgezet te meten. Bovendien zijn veelgebruikte retrospectieve meettechnieken van fysieke activiteit zoals vragenlijsten en interviews minder geschikt bij een jong doelpubliek. Enerzijds zijn jongeren, omwille van een zekere cognitieve immaturiteit, niet in staat om hun beweeggedrag gedetailleerd te herinneren. Anderzijds wordt het activiteitsgedrag van jongeren gekarakteriseerd door korte en sporadische perioden van intense activiteit waardoor ze extra moeilijkheden ondervinden bij het herinneren van hun activiteitsgedrag (Bailey et al., 1995). Tijdens het voorbije decennium werd er daarom meer en meer gebruik gemaakt van bewegingsmonitors ter kwantificatie van fysieke activiteit bij jongeren. Objectieve meettechnieken zoals accelerometers zijn geschikt om op een continue manier fysieke activiteit te meten tijdens het dagelijkse leven en geven ons een beeld van de frequentie, de duur en de intensiteit van de activiteiten. Desondanks hebben ook accelerometers hun methodologische beperkingen. Aangezien deze toestellen voornamelijk gedragen worden ter hoogte van de heup, worden activiteiten zoals fietsen en bewegingen van het bovenlichaam nauwelijks geregistreerd. Bovendien is het voor accelerometers vaak onmogelijk om het onderscheid te maken tussen langere perioden van inactiviteit en perioden waarbij het toestel niet gedragen wordt. Om een antwoord te bieden op deze beperkingen werden er de voorbije jaren multisensor bewegingsmonitors geïntroduceerd. Deze toestellen combineren accelerometrie met sensoren die ook fysiologische parameters registeren voor het in kaart brengen van activiteitsgedrag. 4.6 Georganiseerde sportparticipatie Georganiseerde sportparticipatie is een belangrijk onderdeel het fysieke activiteitsgedrag van jongeren en speelt een aanzienlijke rol in het behalen van de dagelijkse beweegnorm van minimum 60 minuten fysieke activiteit aan matige tot zware intensiteit. Hoewel de sportclub nog steeds de 8 populairste setting is voor jongeren om actief aan sport te doen, is tegelijkertijd ook duidelijk dat het lidmaatschap van een sportclub op zijn retour is. In vergelijking met tien jaar geleden zijn vandaag minder jongeren actief lid van een sportclub. Anno 2009 was het aantal jongeren dat actief lid was van een sportclub gedaald tot 52 procent in vergelijking met 57 procent in 1999 (Scheerder & Seghers, 2011). Eerder onderzoek heeft aangetoond dat jaarlijks naar schatting 30 tot 35% van de jongeren hun lidmaatschap in ten minste 1 sportclub beëindigen (Delorme et al., 2011). Uit resultaten van het Jeugd Onderzoeksplatform blijkt dat lidmaatschap in een sportclub stijgt tot 12 jaar en daarna geleidelijk afneemt. Vanaf de leeftijd van 15 jaar wordt bij de sportclub een sterke daling van het aantal actieve lidmaatschappen geobserveerd. Vanaf 20-­‐jarige leeftijd blijft het actieve lidmaatschap in sportclubs schommelen rond 30% (Elchardus & Herbots, 2010). 4.7 Determinanten van volgehouden sportparticipatie Rekening houdend met de talrijke voordelen van georganiseerde sportdeelname is het van belang om het volgehouden lidmaatschap van een sportclub te bestuderen en na te gaan welke factoren in verband gebracht kunnen worden met het volgehouden lidmaatschap van een sportclub. Eerder onderzoek heeft zich vooral toegelegd op het fenomeen van sport(club) drop-­‐out (d.i. het stopzetten van lidmaatschap van een sportclub) en heeft aangetoond dat de determinanten voor dit fenomeen op verschillende niveaus gesitueerd zijn (Balish et al., 2014; Crane & Temple, 2015). Voor de classificatie van deze factoren kan gebruik worden gemaakt van het sociaal-­‐ecologisch model. Binnen het sociaal-­‐ecologisch model wordt de interactie tussen het individu en zijn/haar omgeving centraal gesteld (Rzewnicki & De Bourdeaudhuij, 2001). Het model stelt dat een bepaald gedrag (bvb. sportclubdeelname) het resultaat is van een interactie tussen individuele of persoonsgebonden factoren (bvb. de fysieke bekwaamheid om te sporten), interpersoonlijke of sociale factoren (bvb. de steun van ouders, vrienden, etc.) en factoren in de fysieke omgeving (bvb. Beschikbaarheid van sportinfrastructuur). Enkele recente overzichtsartikels met betrekking tot sport drop-­‐out hebben aangetoond dat de sterkste verbanden gevonden werden met individuele en interpersoonlijke factoren (Balish et al., 2014; Crane & Temple, 2015). Sport drop-­‐out werd in eerder onderzoek vaak in verband gebracht met een gebrek aan plezierbeleving, een laag gevoel van fysieke of sportieve bekwaamheid, andere prioriteiten en sociale druk vanwege ouders of vrienden. We stellen wel vast dat de meeste van deze resultaten gebaseerd waren op een eenmalige bevraging waardoor geen causale relatie aangetoond kon worden. Ook de onderlinge relaties tussen de verschillende factoren werd tot nog toe weinig onderzocht. Bovendien is er weinig longitudinaal onderzoek beschikbaar naar factoren die het volgehouden lidmaatschap van een sportclub voorspellen. 4.8 Sportparticipatie en de Zelf-­‐Determinatie Theorie Een interessant theoretisch kader om de volgehouden sportclubdeelname te onderzoeken is de Zelf-­‐
Determinatie Theorie (ZDT; Deci & Ryan, 2000). Deze theorie stelt in het algemeen dat wanneer de deelname aan een activiteit gedreven wordt vanuit een autonome of vrijwillige motivatie (d.i. het uitvoeren van de activiteit omwille van de plezierbeleving en voldoening van de activiteit zelf) de kans groter is dat men de activiteit op langere termijn zal volhouden. Om deze zogenaamde vrijwillige motivatie te ontwikkelen en te bestendigen is bevrediging van drie psychologische basisbehoeften de motor. Deze psychologische basisbehoeften zijn autonomie, competentie en relationele verbondenheid (Deci & Ryan, 2000). De behoefte aan autonomie refereert naar het ervaren van keuze en psychologische vrijheid bij de uitvoering van een activiteit. De behoefte aan competentie refereert naar het gevoel dat je bepaalde zaken tot een goed einde kan brengen. De behoefte aan relationele verbondenheid refereert naar het ervaren van vriendschap en een gevoel van verbondenheid met betekenisvolle anderen. In de context van sportdeelname is het ervaren van positieve relaties met vrienden en trainers van belang alsook de ondersteuning van ouders en leerkrachten. Uit het onderzoek van Fraser-­‐Thomas et al. (2008) is onder meer gebleken dat gevoelens van druk vanwege de ouders om bijvoorbeeld goed te presteren een negatieve invloed 9 zullen hebben op het continueren van de sportdeelname. De bijdrage van de leerkracht lichamelijke opvoeding (LO) in de context van sportdeelname is nog maar weinig onderzocht. Uit longitudinaal onderzoek van Vella et al. (2014) blijkt echter dat leerlingen die op 8-­‐jarige leeftijd LO les hadden gekregen van een gediplomeerde LO leerkracht effectief meer kans hadden om op 10-­‐jarige leeftijd georganiseerde sport te beoefenen. Bovendien heeft vorig onderzoek ook aangetoond dat de LO leerkracht een positieve bijdrage kan leveren aan de vrijwillige motivatie om te sporten en te bewegen (Rutten et al., 2012). Vanuit de ZDT wordt gesteld dat het de taak is van de sociale omgeving (vrienden, trainers, ouders, leerkrachten) om maximaal aan de drie psychologische basisbehoeftes tegemoet te komen. Om vrijwillige motivatie mogelijk te maken dient de sociale omgeving een behoeftebevredigende context aan te bieden. Een behoeftebevredigende sociale omgeving zal vanuit een geïnteresseerde houding het individu keuzes aanbieden en hem/haar helpen bij het maken van deze keuzes (bevrediging van de behoefte aan autonomie). De sociale omgeving kan competentieversterkend te werk gaan door op informerende wijze positieve feedback te geven en door structuur te bieden (bevrediging van de behoefte aan competentie). Relationele verbondenheid nastreven kan door een veilige en warme omgeving aan te bieden (bevrediging van de behoefte aan verbondenheid). 4.9 Sportparticipatie van de jeugd naar de volwassenheid Longitudinale studies hebben aangetoond dat activiteitsgedrag tijdens de jeugdjaren een zwakke tot matige voorspeller is van ons activiteitsgedrag tijdens het volwassen leven (Telama, 2009). Wanneer we echter specifiek inzoomen op de georganiseerde sportparticipatie, zien we dat door actief lidmaatschap van een sportclub als jongere, de kans vergroot om ook sportactief te zijn tijdens de volwassen jaren (Kjonniksen et al., 2009). Desondanks blijkt uit onderzoek dat het relatieve aantal sportbeoefenaars dat lid is van een sportclub tijdens de voorbije decennia quasi onveranderd is gebleven (Scheerder & Vos, 2011). Tegenwoordig is er een waaier aan mogelijkheden voor sportbeoefening – waaronder commerciële sportcentra en publieke sportaccommodatie – beschikbaar. Bovendien is de populariteit van niet-­‐georganiseerde sportbeoefening tijdens het voorbije decennium sterk toegenomen (Scheerder & Vos, 2011). Hierdoor heeft het concept van ‘sport light’ de voorbije jaren zijn intrede gemaakt (Scheerder & Bottenburg, 2010). Sport light slaat zowel op de individuele sportbeoefenaar als op de ‘light’ sportgemeenschappen (bvb. massasport-­‐
evenementen, flexibele sportprogramma’s en informele sportgroepen). ‘Sport light’ is met andere woorden een vorm van sportparticipatie die slechts beperkt afhankelijk is van formele sportorganisaties en accommodaties, en die een flexibel sportschema toelaat aan de deelnemer. 10 5 Methodiekomschrijving 5.1 Onderzoekstopic 1: Objectieve monitoring van fysieke activiteit en sedentair gedrag bij kinderen en jongeren in Vlaanderen 5.1.1 ONDERZOEKSVRAGEN •
•
Welk activiteitsprofiel kunnen we op basis van objectieve monitoring van fysieke activiteit vaststellen bij de huidige generatie kinderen en jongeren in Vlaanderen? Welk temporele patronen op het vlak van fysieke activiteit en sedentair gedrag kunnen we vaststellen bij de huidige generatie kinderen en jongeren in Vlaanderen? 5.1.2 STEEKPROEF In totaal werden 241 Vlaamse jongeren (122 jongens en 119 meisjes) met een leeftijd tussen 10 en 14 jaar (gemiddelde leeftijd: 12.0 ± 1.2 jaar) gerekruteerd in 15 lagere en 15 secundaire scholen in Vlaams Brabant. Scholen werden at random geselecteerd rekening houdend met een realistische representatie van de verschillende Vlaamse schoolnetten. Binnen elke school werd er een gelijk aantal jongens en meisjes at random geselecteerd uit het 5de en 6de jaar basisonderwijs of 1e en 2de jaar secundair onderwijs, met een gemiddelde van 8 kinderen per school. Nadat er uitgebreid informatie gegeven werd over het doel en de inhoud van de studie verleenden zowel de jongeren als hun ouders schriftelijke toestemming voor deelname aan het onderzoek. Goedkeuring voor de studie werd verleend door de Commissie Medische Ethiek van KU Leuven. 5.1.3 METING VAN FYSIEKE ACTIVITEIT EN SEDENTAIR GEDRAG Fysieke activiteit werd gemeten aan de hand van de SenseWear Mini Armband. De SenseWear Mini is een multisensor bewegingsmonitor die accelerometrie combineert met enkele fysiologische metingen (d.i. huidtemperatuur, warmteafgifte en galvanische huidgeleiding) ter estimatie van het energieverbruik. De armband werd door de deelnemers gedurende 7 dagen, 24u per dag gedragen aan de linker bovenarm, behalve tijdens watergerelateerde activiteiten. Concreet geeft de SenseWear ons informatie met betrekking tot de frequentie, de duur en de intensiteit van de activiteiten. Eén van de output parameters is het dagelijkse fysieke activiteitsniveau of ‘Physical Activity Level’ (PAL), uitgedrukt als metabool equivalent of MET-­‐waarde. Een MET-­‐waarde van 1 komt overeen met het energieverbruik in rust. Ook de intensiteitsniveaus van de SenseWear Mini worden uitgedrukt in MET-­‐waarden, onderverdeeld volgens sedentaire (≤1.8 MET), lichte (>1.8 -­‐ ≤5.1 MET), matige (>5.1 -­‐ ≤7.2 MET) en zware (>7.2 MET) fysieke activiteiten. Deze SenseWear-­‐specifieke intensiteitsniveaus werden vastgesteld voor een doelgroep van 10 tot 14 jarige jongeren. De SenseWear Mini werd gedragen in combinatie met een elektronisch activiteitendagboek. Het elektronisch dagboek bestaat uit een software programma dat geïntegreerd is in een handcomputer. Aan de deelnemers werd gevraagd om doorheen de dag hun bezigheden te registeren in het activiteitendagboek bij de start van iedere nieuwe activiteit. Op die manier levert het dagboek informatie over het type van de activiteiten. De verschillend activiteitstypes werden later bij de dataverwerking onderverdeeld in 9 gedragsdomeinen: school, sport, actieve vrije tijd, actief transport, huiswerk, schermgedrag (d.i. televisie, computer en tabletgebruik), inactieve vrije tijd, passief transport en dagdagelijkse activiteiten (d.i. eten en drinken, persoonlijke hygiëne en huishoudelijke taken). De combinatie van de SenseWear en het elektronisch activiteitendagboek stelt ons in staat om een totaalbeeld te schetsen van het activiteitsgedrag van jongeren aangezien simultaan informatie werd verzameld over alle 4 dimensies van fysieke activiteit 11 5.1.4 STATISTISCHE ANALYSE De verschillen in activiteitsniveau tussen de geslachten en week-­‐ en weekenddagen werden onderzocht aan de hand van mixed tweewegs ANOVA modellen voor herhaalde metingen. Verschillen in intensiteits-­‐ en domeinspecifiek activiteitsniveau tussen de geslachten en schoolniveaus (d.i. basis vs. secundair onderwijs) op weekdagen werden geanalyseerd met behulp van tweewegs ANOVA modellen. Verschillen in activiteitsniveau tussen andere subgroepen (d.i. normaal gewicht vs. overgewicht, lid vs. geen lid van een sportclub, competitiesport vs. geen competitiesport) werden nagegaan aan de hand van een ongepaarde t-­‐test. De temporele patronen op reguliere weekdagen (d.i. maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag) en woensdagen werden grafisch weergegeven voor zowel de intensiteitsniveaus als de gedragdomeinen. Verschillen in activiteitsniveau tussen de verschillende dagsegmenten op regulieren weekdagen en woensdagen werden onderzocht aan de hand van tweewegs ANOVA modellen voor herhaalde metingen. Reguliere weekdagen werden als volgt onderverdeeld: ochtend (6:00 – 9:00), school (9:00 – 15:00), vooravond (15:00 – 18:00) en late avond (18:00 – 21:00). Woensdagen werden onderverdeeld in ochtend (6:00 – 9:00), school (9:00 – 12:00), namiddag (12:00 – 15:00), vooravond (15:00 – 18:00) en late avond (18:00 – 21:00). Enkel weekdagen werden onderzocht omdat deze een relatief vaste structuur vertonen voor alle jongeren. Weekenddagen daarentegen zijn eerder ongestructureerd en verschillen sterk tussen jongeren. 5.2 Onderzoekstopic 2: Longitudinale verandering in sportdeelname tijdens de overgang van kinderjaren naar adolescentie 5.2.1 ONDERZOEKSVRAGEN •
•
Welke verschuivingen in (georganiseerde) sportdeelname treden op tijdens de overgang van de kindertijd naar adolescentie? Welke socio-­‐demografische, psychosociale en omgevingsgebonden factoren tijdens de kindertijd voorspellen volgehouden sportdeelname tijdens de adolescentie? 5.2.2 STEEKPROEF In 2009 werd er een steekproef gerekruteerd bestaande uit 2418 leerlingen uit het zesde leerjaar (1185 jongens en 1233 meisjes) met een gemiddelde leeftijd van 11.0 ± 0.5 jaar. In 2013 werd deze groep leerlingen opnieuw gecontacteerd via hun thuisadres. Een subgroep van 309 leerlingen (137 jongens en 172 meisjes) (responsgraad = 13%) met een gemiddelde leeftijd van 14.9 ± 0.4 jaar was finaal bereid om deel te nemen aan het vervolgonderzoek. Aan deze leerlingen werd gevraagd om een online vragenlijst in te vullen met betrekking tot hun veranderingen in lidmaatschap van een sportclub en redenen van veranderingen in lidmaatschap. Het onderzoeksdesign werd goedgekeurd door de Commissie Medische Ethiek van KU Leuven. 5.2.3 VERANDERINGEN IN LIDMAATSCHAP VAN EEN SPORTCLUB Om de veranderingen in lidmaatschap van een sportclub in kaart te brengen, werd aan de jongeren gevraagd om één van de volgende 4 scenario’s dat voor hen van toepassing was te selecteren: 1. Op het einde van de lagere school (6de leerjaar) was ik geen lid van één of meerdere sportclubs en ben nu nog steeds geen lid van één of meerdere sportclubs = inactieven. 2. Op het einde van de lagere school (6de leerjaar) was ik geen lid van één of meerdere sportclubs, maar ben nu wel lid van één of meerdere sportclubs = starters. 3. Op het einde van de lagere school (6de leerjaar) was ik wel lid van één of meerdere sportclubs, maar ben nu geen lid meer van één of meerdere sportclubs = drop-­‐outs. 12 4. Op het einde van de lagere school (6de leerjaar) was ik wel lid van één of meerdere sportclubs en ben nu nog steeds lid van één of meerdere sportclubs= volhouders. 5.2.4 VOORSPELLENDE FACTOREN Een overzicht van de variabelen die als voorspellende factoren in de analyses werden opgenomen in tabel 5.2.3. Deze variabelen kunnen gekaderd worden in het sociaal-­‐ecologische model en omvatten variabelen op het individuele, interpersoonlijke en fysieke omgevingsniveau. Deze voorspellende factoren werden gemeten in 2009 op het ogenblik dat de jongeren in het 6de leerjaar zaten. Dit stelt ons in staat om de verandering in lidmaatschap van een sportclub tijdens de adolescentie te voorspellen. Tabel 5.2.3 Overzicht en omschrijving van de voorspellende factoren Individuele factoren Geslacht Jongen / meisje Fysieke activiteit (1-­‐5) 9 items van de Physical Activity Questionnaire for older Children (PAQ-­‐C) vragenlijst. Sportief competentiegevoel (1-­‐5) 5 items van de Intrinsic Motivation Inventory schaal (bv. “Ik denk dat ik best goed ben in sport en/of beweging”). Score op een 7-­‐punten Likert schaal (1 = helemaal niet waar; 7 = helemaal waar). Vrijwillige motivatie om te sporten Samengestelde maat van geïdentificeerde motivatie (4 items, vb. of te bewegen tijdens de vrije tijd “omdat ik de voordelen van sporten en/of bewegen inzie”) en (1-­‐5) intrinsieke motivatie (4 items, vb. “omdat ik sporten en bewegen leuk vind”) van de BREQ-­‐II vragenlijst. Score op een 5-­‐punten Likert schaal (1 = helemaal niet waar; 5 = helemaal waar) Interpersoonlijke factoren Noodondersteuning leerkracht LO Noodondersteuning vrienden (1-­‐7) Noodondersteuning ouders (1-­‐7) 12 items van de Perceived Autonomy Support scale for Exercise Settings (PASSES) (vb. “Mijn leerkracht LO moedigt me aan om te sporten en/of te bewegen in mijn vrije tijd”). Score op een 7-­‐punten Likert schaal (1 = helemaal niet akkoord; 7 = helemaal akkoord). 12 items van de Perceived Autonomy Support scale for Exercise Settings (PASSES) (vb. “Mijn vrienden moedigen me aan om te sporten en/of te bewegen in mijn vrije tijd”). Score op een 7-­‐punten Likert schaal (1 = helemaal niet akkoord; 7 = helemaal akkoord). 12 items van de Perceived Autonomy Support scale for Exercise Settings (PASSES) (vb. “Mijn ouders moedigen me aan om te sporten en/of te bewegen in mijn vrije tijd”). Score op een 7-­‐punten Likert schaal (1 = helemaal niet akkoord; 7 = helemaal akkoord). Omgevingsfactoren Beweegaanbod in de buurt (1-­‐5) Veiligheid buurt (1-­‐5) 1 item van de Perceived Environment scale (“Er zijn speelpleinen, parken en/of sportcentra dicht bij thuis of op andere plekken waar ik op een vlotte manier kan geraken”). Score op een 5-­‐punten Likert schaal (1 = helemaal niet akkoord; 5 = helemaal akkoord). 2 items van de Perceived Environment scale (vb. “Het is veilig om tijdens de dag alleen te wandelen, joggen of te fietsen in mijn buurt”). Score op een 5-­‐punten Likert schaal (1 = helemaal niet akkoord; 5 = helemaal akkoord). 5.2.5 REDENEN VOOR VERANDERINGEN IN LIDMAATSCHAP SPORTCLUB Binnen de 4 scenario’s van veranderingen in lidmaatschap van een sportclub (inactieven, starters, drop-­‐outs, volhouders) werd door middel van een reeks stellingen gepeild naar de redenen van deze veranderingen. Gebaseerd op voorgaand onderzoek van Casper et al. (2011) werden deze stellingen 13 onderverdeeld in volgende 7 rubrieken en werden negatief (inactieven en drop-­‐outs) of positief (starters en volhouders) geformuleerd afhankelijk van het scenario: (1) persoonsgebonden redenen (9 items; bvb. Omdat ik een gezondheidsprobleem (ziekte, blessure) heb; Omdat ik bekwaam genoeg ben in sport), (2) tijdsgebonden redenen (7 items; bvb. Omdat ik er gewoon geen tijd voor heb; Omdat het gemakkelijk te combineren is met mijn andere hobby’s), (3) financiële redenen (4 items; bvb. Omdat het lidgeld te duur is; Omdat ik het kan betalen), (4) sociale redenen (6 items; bvb. Omdat ik niemand heb om mee naar een sportclub te gaan; Omdat mijn vrienden lid zijn van de sportclub), (5) bereikbaarheid (5 items; bvb. Omdat de sportclub niet gemakkelijk te bereiken is; Omdat er sportclubs zijn dichtbij mijn thuis), (6) sportfaciliteiten (3 items; bvb. Omdat er onvoldoende sportfaciliteiten zijn; Omdat dat de sportfaciliteiten van goede kwaliteit zijn) en (7) de rol van de coach/trainer (9 items; bvb. Omdat mijn trainer/coach niet naar mijn ideeën luisterde; Omdat mijn trainer/coach me graag heeft). Elke stelling werd gescoord op een 5-­‐punten Likert schaal (1= helemaal niet akkoord, 5= helemaal akkoord). De interne consistentie van de schalen was voldoende tot zeer goed met een chronbach’s alpha die varieerde tussen α= 0.64 tot α=0.95. 5.2.6 STATISTISCHE ANALYSE Om het volgehouden lidmaatschap op 15-­‐jarige leeftijd te voorspellen werd een binaire logistische regressieanalyse uitgevoerd met verandering in lidmaatschap van een sportclub (volhouders vs. drop-­‐outs) als afhankelijke variabele en de verschillende voorspellende factoren op 11-­‐jarige leeftijd als onafhankelijke variabelen. Er werden 2 modellen opgesteld. In het eerste model werd de bijdrage van elke afzonderlijke factor in het voorspellen van het volgehouden lidmaatschap geanalyseerd. In het tweede model werden alle factoren tegelijkertijd in het regressiemodel ingevoerd waardoor de bijdrage van elke factor in het voorspellen van het volgehouden lidmaatschap geanalyseerd kon worden rekening houdend met de bijdrage van de andere factoren. De uitkomst van deze analyses is een odds ratio. De odds ratio is een statistische maat die de verhouding weergeeft van de waarschijnlijkheid dat iets gebeurt (d.i. volgehouden lidmaatschap van een sportclub) tot de waarschijnlijkheid dat het niet gebeurt (d.i. stopzetting van lidmaatschap van een sportclub oftewel drop-­‐out). Wanneer de odds ratio groter is dan 1, dan is de kans om tot de ‘volhouders’ te behoren groter in vergelijking om tot de ‘drop-­‐outs’ (d.i. diegenen die hun lidmaatschap hebben stopgezet) te behoren. Tot slot werden beschrijvende statistieken berekend om de redenen voor het volgehouden lidmaatschap van een sportclub of sportclub drop-­‐out in kaart te brengen. 5.3 Onderzoekstopic 3: Fysieke (in)activiteit op volwassen leeftijd in functie van sportdeelname tijdens de jeugdjaren 5.3.1 ONDERZOEKSVRAAG •
Wat is het verband tussen (georganiseerde) sportdeelname tijdens de vroege adolescentie en sportdeelname op volwassen leeftijd? 5.3.2 STEEKPROEF De kwantitatieve data voor het derde onderzoekstopic was afkomstig van de Participatiesurvey 2014. Enkel de gegevens van volwassen personen met een leeftijd tussen 18 en 86 jaar die niet waren betrokken in voltijdse dagonderwijs op het ogenblik van dataverzameling werden weerhouden. Dit resulteerde in een steekproef van 3421 personen waarvan 1708 mannen en 1713 vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 51.5 ± 16.6 jaar. Met het oog op verdere analyse werd de steekproef opgedeeld volgens educatieniveau: (1) geen diploma of enkel diploma basisonderwijs, (2) lager secundair onderwijs, (3) hoger secundair onderwijs en (4) hoger onderwijs. 14 5.3.3 METING VAN SPORTPARTICIPATIE De gegevens rond sportparticipatie werden verzameld binnen de context van de Participatiesurvey 2014. De Particpatiesurvey bestond uit een gestructureerd interview dat gemiddeld 70 tot 75 minuten in beslag namen. Eerst werd er gepeild naar de sportbeoefening die op regelmatige basis werd uitgevoerd tijdens de eerste graad van het secundair onderwijs (12-­‐14 jaar). Respondenten gaven informatie over al-­‐dan-­‐niet sportdeelname (d.i. sportactief vs. sportinactief) en de sportcontext (d.i. sportclubactief vs. sportclubinactief). Respondenten werden eveneens bevraagd over de sportparticipatie op volwassen leeftijd. Er werd gepeild naar de sportdeelname gedurende de voorbije 12 maanden: al-­‐dan-­‐niet deelname (d.i. sportactief vs. sportinactief), het niveau van sportdeelname (d.i. competitief vs. recreatief) en het volume van sportdeelname (d.i. aantal uren per week) en de sportcontext. Voor wat betreft de sportcontext werden 12 mogelijke categorieën voorzien waarbij meerdere antwoorden mogelijk waren: (1) niet-­‐georganiseerd/individueel, (2) unisportclub, (3) omnisportclub, (4) andere vereniging, (5) naschoolse sport, (6) bedrijf, (7) gemeentelijke of provinciale sportdienst, (8) fitnesscentrum, (9) sportkamp, (10) sportreis, (11) sportevenement, (12) zelf-­‐georganiseerd samen met anderen. Deze sportcontext werd voor verdere analyse teruggebracht tot 2 categorieën: minstens één sport in clubverband versus enkel ‘sport light’. ‘Sport light’ bestrijkt de sportdeelname binnen alternatieve organisaties, informele groepen en niet-­‐georganiseerde individuele sportdeelname. 5.3.4 METING VAN FYSIEKE ACTIVITEIT EN SEDENTAIR GEDRAG De mate van totale fysieke activiteit werd bekomen door te vragen op hoeveel dagen iemand actief is aan matige en zware intensiteit (minstens 10 minuten aan één stuk) en hoeveel men wandelt in een gewone week (Philippaerts et al, 2006). Dit werd vermenigvuldigd met de tijd gespendeerd aan deze activiteiten. Daarna werd berekend of de proefpersonen de beweegnorm voor matige tot zware fysieke activiteit wel (≥ 30 minuten/dag) of niet (< 30 minuten/dag) behaalden. Tot slot werd de totale tijd die iemand zittend doorbrengt apart bevraagd op week-­‐ en weekenddagen (Craig et al, 2003). 5.3.5 STATISTISCHE ANALYSE Om na te gaan of er significante verschillen zijn in de verdeling van subjecten over de verschillende categorieën met betrekking tot sportdeelname werd gebruik gemaakt van Chi-­‐kwadraat toetsen. Mogelijke verschillen in zitgedrag op week-­‐ en weekenddagen tussen sportactieven en sportinactieven en tussen sportclubactieven en sportclubinactieven werden onderzocht aan de hand van multivariate variantieanalyse, met leeftijd en geslacht als covariaten. 15 6 Beschrijving van data en analyse 6.1 Onderzoekstopic 1: Objectieve monitoring van fysieke activiteit en sedentair gedrag bij kinderen en jongeren in Vlaanderen 6.1.1 FYSIEKE ACTIVITEITSNIVEAU VAN JONGENS EN MEISJES OP WEEK-­‐ EN WEEKENDDAGEN Verschillen in activiteitsniveau tussen de geslachten en week-­‐ en weekenddagen zijn weergegeven in tabel 6.1.1. Jongens vertoonden een significant hogere PAL (algemene fysieke activiteitsniveau) en meer dagelijkse stappen in vergelijking met meisjes. Verder zien we dat het fysieke activiteitsniveau van Vlaamse jongeren in termen van PAL, aantal stappen, lichte, matige en zware fysieke activiteit tijdens weekenddagen over de hele lijn lager ligt dan tijdens weekdagen. Tabel 6.1.1 Fysieke activiteitsniveau van jongeren op week-­‐ versus weekenddagen per geslacht. Jongens Meisjes Sign. Week Weekend Week Weekend P < 0.05 1.99 (0.20) 1.88 (0.28) 1.84 (0.22) 1.74 (0.26) a, b 12251 (3650) 10177 (4759) 10214 (2511) 8488 (3325) a, b Sedentair (min/dag) 438 (100) 447 (117) 452 (101) 450 (110) Licht (min/dag) 355 (75) 289 (90) 359 (75) 298 (93) b Matig (min/dag) 51 (22) 44 (33) 36 (19) 27 (20) a, b Zwaar (min/dag) 24 (18) 18 (20) 15 (14) 12 (18) a, b Slaap (min/dag) 571 (55) 642 (65) 579 (49) 653 (49) b PAL ( MET) Stappen (#/dag) a Resultaten zijn weergegeven als gemiddelde en standaard deviatie. Significant hoofdeffect voor geslacht. b Significant hoofdeffect voor week-­‐ versus weekenddag Er werden geen interactie-­‐effecten genoteerd. 6.1.2 INTENSITEIT-­‐ EN DOMEINSPECIFIEK ACTIVITEITSNIVEAU OP WEEKDAGEN Het gedetailleerde intensiteit-­‐ en domeinspecifiek activiteitsniveau van Vlaamse jongeren is weergegeven in tabel 6.1.2, evenals de geobserveerde verschillen tussen beide geslachten en tussen leerlingen uit het basis en secundair onderwijs. Uit vorige paragraaf bleek al dat jongens een hoger algemeen fysieke activiteitsniveau vertonen in vergelijking met meisjes. Ook zien we dat jongens significant meer tijd besteden aan matige (+15 min/dag) en zware (+9 min/dag) fysieke activiteiten dan meisjes. Uit de analyse van de gedragdomeinen blijkt dat de sportdeelname aan matige en zware intensiteit significant hoger is bij jongens. Dit is opmerkelijk, aangezien de algemene tijd gespendeerd aan sport (niet weergegeven in tabel) niet verschilt tussen beide geslachten: gemiddeld 31 min/dag voor jongens en 30 min/dag voor meisjes. De tijd die gespendeerd wordt aan sport wordt dus beter benut door jongens in vergelijking met meisjes. Voor de algemene tijd gespendeerd binnen het sedentaire en lichte fysieke activiteitsniveau werden geen geslachtsverschillen geobserveerd. De resultaten van de individuele gedragsdomeinen van sedentair gedrag tonen echter aan dat jongens meer tijd spenderen aan schermgedrag (+29 min/dag) en minder tijd aan inactieve vrij tijd (-­‐19 min/dag) en schools sedentair gedrag (-­‐25 min/dag) in vergelijking met meisjes. Voor lichte fysieke activiteit werd er enkel een verschil waargenomen voor schoolactiviteiten, waarbij jongens gemiddeld 16 minuten meer licht fysiek actief waren dan meisjes. Overigens bleek uit verdere analyses dat jongens de speeltijden en middagpauzes tijdens de schooluren actiever invullen dan meisjes: jongens waren significant minder sedentair en meer matig en zwaar fysiek actief. 16 Op vlak van algemeen activiteitsniveau uitgedrukt als PAL was er verrassend geen significant verschil tussen jongeren uit het basis en secundair onderwijs (respectievelijk 1.90 MET en 1.86 MET). Jongeren uit het basisonderwijs zetten wel significant meer stappen per dag in vergelijking met jongeren uit het secundair onderwijs (respectievelijk 11291 stappen/dag en 9965 stappen/dag) en ook op het vlak van de intensiteitniveaus zijn er verschillen waar te nemen. Jongeren uit het secundair onderwijs spendeerden significant meer tijd aan sedentair gedrag (+111 min/dag). De sedentaire gedragsdomeinen van school (+63 min/dag), huiswerk (+17 min/dag), schermgedrag (+29 min/dag) en passief transport (+10 min/dag) droegen hiertoe bij. Licht intense fysieke activiteit was hoger (+66 min/dag) voor leerlingen uit het basisonderwijs, met een significant hogere bijdrage tijdens schoolactiviteiten (+36 min/dag) en sportdeelname (+8 min/dag). De algemene tijd gespendeerd aan sport was overigens significant hoger voor jongeren uit het basisonderwijs (basis: 34 min/dag, secundair: 27 min/dag). Enigszins verrassend stelden we vast dat de tijd gespendeerd aan matige (+8 min/dag) en zware fysieke activiteit (+9 min/dag) hoger lag voor jongeren uit het secundair onderwijs in vergelijking met jongeren uit het basisonderwijs. De resultaten voor de verschillende gedragsdomeinen tonen aan dat de tijd gespendeerd aan actief transport hierin een aanzienlijke rol speelt. Aanvullend werd onderzocht of er verschillen waarneembaar zijn tussen het fysieke activiteitsniveau van enkele subgroepen van jongeren: (1) normaal gewicht versus overgewicht, (2) lid versus geen lid van een sportclub, (3) competitiesport versus geen competitiesport. Onze totale steekproef bestond voor 12% uit jongeren met overgewicht, waarvan 5% jongens en 7% meisjes. Uit de resultaten bleek dat jongeren met overgewicht minder actief zijn in vergelijking met jongeren met een gezond gewicht en dit zowel op weekdagen (PAL respectievelijk 1.78 MET en 1.93 MET) als op weekenddagen (PAL respectievelijk 1.68 MET en 1.83 MET). Jongeren met overgewicht spendeerden ook minder tijd aan lichte, matige en zware fysieke activiteiten en meer tijd aan sedentair gedrag. Jongeren die aangaven lid te zijn van een sportclub zetten significant meer stappen en dit zowel op weekdagen (respectievelijk 11526 stappen/dag en 9705 stappen/dag) als op weekenddagen (respectievelijk 9922 stappen/dag en 8003 stappen/dag) in vergelijking met jongeren die geen lid zijn. Voor PAL, sedentair gedrag, lichte, matige en zware fysieke activiteiten was er geen verschil waarneembaar tussen beide subgroepen. Jongeren die aangaven sport te beoefenen in competitieverband hadden in vergelijking met jongeren die geen competitiesport beoefenen een hogere PAL op zowel weekdagen (PAL respectievelijk 1.99 MET en 1.85 MET) als weekenddagen (PAL respectievelijk 1.91 MET en 1.84 MET). Jongeren die sporten in competitieverband zetten ook significant meer stappen op week-­‐ en weekenddagen en spendeerden significant meer tijd aan matige en zware fysieke activiteit. 17