De Nederlandse delta een compromis tussen milieu en techniek in

Download Report

Transcript De Nederlandse delta een compromis tussen milieu en techniek in

DE NEDERLANDSE DELTA
KONINKLIJKE NEDERLANDSE AKADEMIE VAN WETENSCHAPPEN
Voor de komende generatie
Aan Roland, Jorri, Jacob en Maurice
DE NEDERLANDSE DELTA
Een compromis tussen milieu en techniek
in de strijd tegen het water
EEN JUBILEUMUITGAVE VAN
NATUUR EN TECHNIEK. MAASTRICHT/BRUSSEL
HET DELTA INSTITUUT VOOR HYDROBIOLOGISCH ONDERZOEK. YERSEKE
DE DELTADIENST VAN RIJKSWATERSTAAT. 'S-GRAVENHAGE
Ie oplage, oktober 1982
15 000 exemplaren
DE NEDERLANDSE DELTA
Een compromis tussen milieu en techniek
in de strijd tegen het water
Een jubileumuitgave, onder auspiciën van de Koninklijke
Nederlandse Akademie van Wetenschappen, van:
Het Delta Instituut voor Hydrobiologisch Onderzoek te Yerseke
(1957-1982)
De Deltadienst van Rijkswaterstaat te 's-Gravenhage
(1956-1981)
Het natuurwetenschappelijk en technisch maandblad
Natuur en Techniek te Maastricht/Brussel
(1932-1982)
Samenstellers: Dr. E. K. Duursma
Ir. H. Engel
Ing. Th. J. M. Martens
Copyright © 1982: NATUUR en TECHNIEK
Op de Thermen/Stokstraat 24 - Maastricht
ISBN 90 70157 25 X
Lithografie: B.V. Verenigde Bedrijven R.C.O., Velp
Fotogravure WENS, Kontich (B).
Druk:
Koninklijke van Poll, Roosendaal.
Bindwerk: Boekbinderij Brandt-Weesp B.V.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of
openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm
of op welke andere wijze ook, zonder de voorafgaande
schriftelijke toestemming van de Koninklijke Nederlandse
Akademie van Wetenschappen en de uitgever.
No part of this book may be reproduced in any form, by print,
photoprint. microfilm or any other means, without written
permission from the Royal Netherlands Academy of
Arts and Sciences and the publisher.
4
INHOUD
TEN GELEIDE
9
10
12
VOORWOORD
OVERZICHTSKAART VAN HET DELTAGEBIED
GESCHIEDENIS
De geologie van het Deltagebied
Het Deltagebied in de Prehistorie
Mens en land sedert de jaartelling
De mens en het landschap
De mens en het milieu
Dijken tegen het water
De ramp...
HET DELTAPLAN
15
17
29
35
49
55
69
79
Kust- en oeververdediging
Voorbereidend onderzoek
Afsluitingen in de praktijk
Oosterschelde open of dicht?
Werkschepen van formaat
91
93
111
125
139
145
Ecologie
Van open naar dicht
Golven, stromingen en sedimenten
Bodemprocessen
157
159
167
177
203
ECOLOGIE EN MILIEU
5
6
FLORA EN FAUNA
Leven in en op de bodem
De grens van land en water
Stoffen in water en sediment
Plankton
De vissen van de Deltawateren
Vogelleven in de Delta
217
219
241
277
289
321
331
Schelpdiercultuur en visserij
Recreatie in het Deltagebied
Malaria en muggenplagen
361
363
389
407
HET OPTREDEN VAN DE MENS
BEHEER EN TOEKOMST
417
Beheer en milieu
De toekomst van de Oosterschelde
De Grevelingen: zout of zoet?
Het Zoommeer
419
431
451
461
Epiloog
469
471
EPILOOG
VERKLARENDE WOORDENLIJST
481
REGISTER
484
LIJST VAN ORGANISMEN
487
LITERATUUR
498
BRONVERMELDING
503
DE AUTEURS VAN HET DELTABOEK
505
DE MAKERS VAN HET DELTABOEK
510
7
TEN GELEIDE
Soestdijk,30juli 1982
Hoe klein is de mens tegenover de krachten der natuur. Dat schreef ik bijna 30 jaar
geleden in een gedenkboek toen de dijken waren gedicht na de ramp in 1953. Maar
ook: hoe groot kan de mens zijn wanneer het beste in hem wordt opgeroepen;
wanneer hij in tegenspoed zich weet schrap te zetten, en te strijden, en geestelijk zo al
niet stoffelijk sterker blijkt dan wat hem belaagt.
Dat al dit laatste mogelijk is blijkt uit dit Deltaboek. Het geeft niet alleen een
prachtig overzicht van de ontwikkeling van het Deltagebied, maar tevens van de rol
van de mens daarin. Eeuwen heeft hij gestreden tegen het water. In deze eeuw lijkt hij
in staat — met behulp van wetenschap en techniek — de strijd meer en meer in zijn
voordeel te beslechten.
Diezelfde mens heeft tegelijkertijd meer oog gekregen voor de dreiging dat ander
leven door technische ingrepen van hemzelf kan verdwijnen en dat een ecologisch
evenwicht daardoor wordt verstoord. Tegelijkertijd blijkt echter dat het mogelijk is
een rijke schakering aan planten en dieren in een gebied te behouden.
Het is verrassend dat het inzicht in hoe de natuur reageert op dergelijke ingrepen
een steeds grotere rol is gaan spelen bij de beslissingen over het sluitstuk van het
Deltaplan: de Oosterscheldekering. Er is steeds meer rekening gehouden met de
natuur, en de techniek heeft daarop een antwoord weten te vinden. Het Nederlandse
volk heeft daarvoor tevens een offer weten te bengen.
Wetenschap en techniek hebben in het Deltaplan bijgedragen aan het behoud van
leven door de kans op overstromingsrampen menselijkerwijs gesproken zo klein
mogelijk te houden. Wetenschap en techniek zorgen er ook voor dat ander bedreigd
- en vaak vergeten — leven, dat toch zo belangrijk is voor onze gemeenschap, niet
verloren behoeft te gaan.
Daarom schrijf ik nu wéér: de mens kan daarin groot zijn. Gezamenlijk is iets
groots verricht. Dat dit alles in dit boek herkenbaar wordt gemaakt, stemt mij tot
grote dankbaarheid.
9
VOORWOORD
Nederland is voor de onbevangen waarnemer een klein en pittoresk land, bewoond door vriendelijke mensen, die geen angst hebben beneden de zeespiegel te
wonen. Naast het maken van kaas en het kweken van tulpen voeren ze een niet
aflatende strijd tegen de zee. Er wordt meestal aan voorbijgegaan dat de Nederlander
bij uitstek een betweter is en het beterweten bedrijft in allerlei technische, economische en politieke zaken, met in de laatste jaren nog milieuzaken daarbij. In elke
situatie wordt tevens inspraak geëist door groepjes idealisten die met verve en verf
diepgaand argumenteren, daarbij effectief gestimuleerd door de media en de politieke partijen. Natuur en milieu schijnen tegenover techniek en economie te worden
geplaatst, waarbij het welzijn van mens en milieu ter discussie staat.
De technische wetenschappen en de natuurwetenschappen hebben binnen deze
polarisatie de taak gegevens aan te dragen en conclusies te onderbouwen, die gewaarmerkt kunnen worden als uitgangspunten voor maatschappelijke discussies. De
uitvoering van het Deltaplan vormt daarbij technisch, milieukundig en politiek-sociaal een hoogtepunt. Wetenschap en maatschappij ontdekten elkaar binnen een
tijdsbestek van enkele tientallen jaren voor het oplossen van grote technische en
milieukundige problemen.
Algemeen geldende denkpatronen binnen grote beleidsorganisaties, ministeries en
het parlement werden doorbroken door het nieuwe en het experimentele karakter
van het Deltaplan, en bij de problematiek van de Oosterschelde kwam bijna geheel
Nederland in de weer. Dit resulteerde in een politieke offervaardigheid die zelden
optreedt en slechts veroorzaakt wordt door diepgewortelde gevoelens. Het eerst
geschiedde dit in 1953 na de overstromingsramp en later nogmaals in 1976 om het
behoud van de Oosterschelde als gebied met grote natuurlijke waarden.
Hoe was het ook al weer begonnen en waar zijn we uiteindelijk op uitgekomen?
In de historie hebben vele overstromingsrampen plaatsgevonden. Zal deze geschiedenis zich, ondanks onze techniek, in de toekomst voortzetten? We weten het
niet zeker. Heden ten dage zakken delen van Nederland, en rijst dus de zeespiegel,
ongeveer 20 cm per eeuw zodat onze problemen niet definitief overwonnen zijn. De
strijd met en tegen de zee zal onverminderd door moeten gaan.
Miljarden zijn in de veiligheid van het Deltagebied gestoken en nog eens miljarden
in het behoud van het Oosterscheldemilieu (tienduizenden guldens per eilandbewoner). De Nederlandse gemeenschap heeft de Zeeuwse oesters, de appels en de
uien wel duur betaald. Of zijn de rust, de ruimte en het onvervangbare Oosterscheldegebied het waard? Zeker lijkt dat de Nederlanders meer impulsief dan berekenend
hebben gehandeld. Maar kwamen op historische momenten de belangrijke beslis10
singen in ons volksbestaan niet op dezelfde wijze tot stand? De tijd zal moeten leren
of de visie die wij in dit project hebben durven leggen, door onze nazaten zal worden
gewaardeerd.
De voorbereiding en uitvoering van de technische werken van het Deltaplan viel
onder de verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat en van de daartoe in 1956 opgerichte Deltadienst. De zorg voor het milieu werd in eerste instantie aangevat door
de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Hiertoe werd in 1957
het Delta Instituut voor Hydrobiologisch Onderzoek opgericht, belast met het uitvoeren van wetenschappelijke milieustudies in dit gebied. In 1971 heeft de Deltadienst van Rijkswaterstaat eveneens een milieu-afdeling gekregen, gericht op de
milieukundige begeleiding van de Deltawerken en de voorbereiding van inrichting
en beheer van de 'nieuwe' bekkens.
Dit boek geeft de historie van het Deltagebied en een verantwoording van de
inspanningen die deze en andere organisaties zich hebben getroost om de technologische en milieukundige ontwikkelingen in goede banen te leiden. Ruim 50 deskundigen, geologen, historici, ingenieurs en wetenschappelijke onderzoekers verleenden als auteurs hun medewerking aan dit foto-tekstboek, dat verscheen ter
gelegenheid van het 25-jarig bestaan van het Delta Instituut voor Hydrobiologisch
Onderzoek in Yerseke (1957-1982) en de Deltadienst van Rijkswaterstaat in Den
Haag (1956-1981).
Het boek is echter een drievoudige jubileumuitgave, want de samenstelling was
mede toevertrouwd aan het maandblad Natuur en Techniek, dat haar vijftigjarig
bestaan vierde (1932-1982) en in zo belangrijke mate in ons taalgebied de communicatie tussen natuur, wetenschap, techniek en samenleving bevordert.
De samenstellers:
Dr. E. K. Duursma,
Delta Instituut voor Hydrobiologisch Onderzoek,
Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Yerseke
Ir. H. Engel,
Deltadienst van Rijkswaterstaat, Den Haag
Ing. Th. J. M. Martens,
Natuur en Techniek, Maastricht/Brussel
12
Tilburg
OVERZICHTSKAART
VAN HET DELTAGEBIED
Permanent boven water gekomen en
nog komend land
Intergetijdengebied
• Turnhout
I_
Nehalennia was in de Romeinse tijd de godin van de behouden
vaart. Het afgebeelde altaar is opgevist ten noorden van
Colijnsplaat in de Oosterschelde en getuigt van het geloof of
bijgeloof van zeelieden die bij hun vertrek een offerande
brachten ten gunste van een behouden vaart en terugkeer. Het
beeld stelt deze godin voor, met rechts een mandje met fruit en
links een hondje.
GESCHIEDENIS
Het begin van de geologische ontwikkeling van het Deltagebied ligt zeer ver terug
in de geschiedenis. De oudste geologische afzettingen zijn de Carboonlagen die van
350 tot 285 miljoen jaar geleden bij een tropisch klimaat zijn ontstaan. Opvolgend
zijn zout, slib en zand afgezet, toen het gebied van 270 tot 2 miljoen jaar geleden een
ondiepe zee was onder tropische en subtropische condities. In het laatste gedeelte
van het Tertiair (67 tot 2 miljoen jaar geleden) trok de zee zich weer terug en het klimaat werd kouder. De vorm van het huidige Nederland is grotendeels bepaald door
de afzettingen tijdens het Pleistoceen en de in dat tijdperk voorkomende ijstijden.
De relatieve zeespiegelrijzing sedert 8000 v. Chr. bepaalde de formatie van strandwallen en duinen met daarachter uitgestrekte veengebieden en Pleistocene zanden.
De flora en fauna hebben zich door de eeuwen heen aan dit patroon van geologische en klimatologische veranderingen aangepast. Met de komst van de mens veranderden de natuurlandschappen in cultuurlandschappen en sommige plante- en
diersoorten verdwenen, terwijl andere soorten zoals weidevogels in aantal toenamen.
De mens is dit gebied vrij laat gaan bewonen, tegengehouden door de ontoegankelijke venen en bossen. De eerste vondsten van incidentele bewoning dateren van
9800 jaar v. Chr., maar pas in de Jonge Steentijd (4000-1700 v. Chr.) zijn bepaalde
culturen te herkennen. Het bedijken van gebieden, om landbouw en veeteelt voor
overstromingen te vrijwaren, heeft merkwaardig genoeg in de vroege Middeleeuwen
geleid tot een systematische vergroting van de zee-invloed in het Deltagebied. Het
land klonk in door afgravingen en verlagingen van het grondwaterpeil. Bij storm
braken de primitieve dijken en vond de zee een diepere polder die gemakkelijk
werd overspoeld. Vloed- en ebgeulen werden gevormd door de vergrote vloedberging en het land werd versnipperd in eilanden. Het was een constante strijd tegen
dijkvallen en dijkbreuken, in perioden van oorlog, vrede, rijkdom en armoede. Tevens was in de zestiende eeuw het aantal stormvloeden zo groot dat de sporen ervan,
naast die van de ramp in 1953, tot heden toe te herkennen zijn.
Deze laatste ramp, waarbij 2000 km2 gebied werd overstroomd, de dijken op 80
plaatsen braken en circa 1800 mensen omkwamen, vormde de aanleiding tot een totale wijziging van de inrichting van het Deltagebied: het Deltaplan, een nieuwe stap
in de voortdurende strijd van Nederland tegen de zee.
15
GESCHIEDENIS
'-.,
* * « ** * * » .
16
DE GEOLOGIE VAN HET DELTAGEBIED
De geologie van het Deltagebied
Het ontstaan van onze planeet is onafscheidelijk aan de
vorming van ons gehele zonnestelsel verbonden. Uit een
enorme reeks kosmische catastrofen werd zo'n vijf tot drie
miljard jaar geleden de aarde geboren. Algemeen wordt
aangenomen dat deze oorspronkelijk in een gloeiende,
vloeibare staat verkeerde en dat zich langzamerhand door
afkoeling een vaste korst heeft kunnen vormen. Daarbij
werden de zwaardere bestanddelen door de zwaartekracht
naar het centrum van de bol getrokken en naar buiten toe
volgden een aantal lagen van een steeds lager soortelijk
gewicht. De op een na laatste laag kon langzamerhand de
vaste korst gaan vormen. Die werd omgeven door de laatste,
lichtste laag, een hete atmosfeer bestaande uit stoom en
gassen.
Toen eenmaal de korst was gevormd, begon de temperatuur snel te dalen. Tegelijk met deze snelle afkoeling condenseerde de waterdamp en vormde zich de oeroceaan op
het aardoppervlak. Terzelfder tijd scheurde de aanvankelijk
nog dunne korst herhaaldelijk open waarbij enorme lavamassa's over de oppervlakte uitstroomden. Door samenschuivingen, breuken, plooiingen en aardbevingen werd het
aanzien van de planeet vervormd. Door afbraak van hoogten werd de aardkorst ontlast, door afzetting van erosieprodukten (sedimentatie) in de lagere gebieden werden de
bekkens belast. Hierdoor konden de ontlaste gebieden
rijzen en de gebieden die werden belast, dalen. De dalende
gedeelten van de aarde namen de puinmassa's op van de
afbraakgebieden waardoor de bodem steeds verder omlaag
werd gedrukt.
Krachten die van buitenaf op het oppervlak van de aarde
inwerken (exogene krachten) proberen hoogten te nivelleren en diepten op te vullen. Krachten vanuit het binnenste
van de aarde (endogene krachten) verhinderen dit. Vulkanen werpen bergen op en door bewegingen van de aardkorst
worden horizontaal liggende gesteenten geplooid en kunnen hele continenten of grote gedeelten van de zeebodem
rijzen of dalen.
Onder invloed van vorst, zonnestraling, neerslag en
plantengroei vallen toppen van bergen uiteen. Deze rotsen
verbrokkelen tot puin en dit komt terecht in beken en rivieren. Grotere brokken steen worden in de rivieren tot
rolstenen gevormd en versplinterd. In de stroom worden de
rolstenen tot gruis, zand en slib vermalen. Wanneer de rivier
uitmondt in een meer of in een zee komt het slib pas tot rust.
Zo is bijvoorbeeld een granieten rolsteen o.a. afhankelijk
van de stroomsnelheid, na een transport over driehonderd
kilometer volkomen fijngewreven, een brok kalksteen na
vijfentachtig kilometer en zandsteen na vijftien kilometer.
Slechts vuursteen, kwarts en enkele andere steensoorten die
in rivierbeddingen worden gevonden, zijn praktisch onverwoestbaar. Het witte glinsterende zand van onze stranden
bestaat voor een belangrijk percentage uit kwarts, o.a. het
restant van rotsdelen die de lange weg naar de kust hebben
afgelegd. Gedurende de laatste miljoenen jaren is Nederland een dalend gebied, waarin het puin van de Alpen en
het Duitse Middelgebergte tot afzetting kwam.
In de geologie heeft men te maken met onvoorstelbaar
lange tijdsperioden. Het bepalen van de ouderdom van
1. De zee, de kust en de atmosfeer hebben een grote rol gespeeld in de
historie van ons bestaan. Vele organismen van onze planeet zijn gekomen en gegaan, hun sporen nalatend in diepe sedimenten en aardlagen. Het verhaal hierover wordt verschillend verteld maar is voor een
ieder fascinerend en leerzaam. De geologie onthult ons door een
nauwkeurige studie van oude aardlagen en van de daarin verborgen
gegevens de geschiedenis van een schepping waarvan de details ons in
al hun verscheidenheid worden gepresenteerd.
17
GESCHIEDENIS
bijvoorbeeld gesteenten of gebeurtenissen in het verleden,
kan op tweeërlei manier worden gedaan, namelijk door
absolute en door relatieve ouderdomsmetingen. Absolute
dateringen zijn slechts mogelijk bij sommige gesteenten
door middel van de bepaling van het gehalte aan radioactieve isotopen en bij relatieve dateringen bepaalt men met
behulp van gidsfossielen of een associatie van fossielen de
ouderdom van lagen ten opzichte van elkaar.
Onder een gidsfossiel verstaat men een afdruk of een
overblijfsel van een soort, die kenmerkend is voor een bepaalde periode van niet te lange duur en die een wijde
verspreiding heeft. Echte gidsfossielen zijn vaak zeldzaam,
zodat de relatieve ouderdom dan ook vaak wordt bepaald
uit een associatie van fossielen.
De oudste in Nederland voorkomende afzettingen zijn de
Carboonlagen, 350-285 miljoen jaar geleden ontstaan in
4,5
4,0
Zuid-Limburg. In het tweede gedeelte van dit tijdperk bestond ons land uit een gordel van lagunen en moerassen: de
Carboon-Zee. Deze was een onderdeel van een geosynclinale, die zich uitstrekte van Midden-Schotland via Engeland, en van Noord-Frankrijk tot in Polen. Een geosynclinale is een betrekkelijk smal en langgerekt sedimentatiebekken, waar de aardkorst regelmatig daalt en waarvan de
afzettingen in vergelijking met de aan weerskanten gelegen
even oude afzettingen, een zeer grote dikte hebben. Afzettingen van dit sedimentatiebekken zijn naderhand vaak
sterk geplooid. Zoals uit de gevonden fossielen is gebleken,
was het klimaat subtropisch en vochtig met een weelderige
flora.
Na het Carboon veranderde het vochtig-subtropische
klimaat langzamerhand in een woestijnklimaat. Door de geosynclinale daling vormde zich weer een ondiepe zee, die
3,0
3,5
2,0
2,5
600
1000
900
:
'
•
•
.
'
•
•
'
•
•
'
'
800
:
•
.
'
.
.
.
700
•
Holoceen
Preboreaal
10
[8
Boreaal
Atlanticum
600
500
400
DE GEOLOGIE VAN HET DELTAGEBIED
door een drempel van de oceaan was gescheiden. In dit
tijdperk, het Perm, circa 270-230 miljoen jaar geleden,
strekte deze binnenzee zich uit van onze oostelijke provincies tot ver in Rusland. Dikke lagen keuken- en kalizout
werden in de binnenzee afgezet en later, toen deze geheel
was opgedroogd, werd de bodem bedekt door fijn woestijnzand of leem.
In het Mesozoïcum was ons land weer voor een groot deel
door de zee bedekt. Op de bodem zette zich zand en klei af,
maar vooral kalk, gevormd uit schalen van grote en kleine
zeedieren. In ondiepe Jura- en Krijtzeeën vormde zich een
slib dat rijk was aan eiwitten en vetten omdat het was
ontstaan uit resten van overwegend dierlijk plankton.
In het Tertiair, 67-2 miljoen jaar geleden, was het klimaat
hier tropisch tot subtropisch en bedekte een ondiepe zee het
grootste deel van ons land. Rivieren zetten hierin zand en
slib af. In het jongere Tertiair trok de zee zich weer terug.
Door bestudering van fossiele planten en dierenblijkt, dat
in het laatste gedeelte van het Tertiair het klimaat kouder
begon te worden. Bij de aanvang van het Pleistoceen zette
een klimaatsverslechtering in, waarbij de temperatuur over
de hele aarde gemiddeld 4°C daalde. Dergelijke klimaatsverslechteringen hebben zich in het Pleistoceen zes tot acht
keer voorgedaan waardoor de ijstijden konden ontstaan.
Tussen deze glacialen kwamen warmere perioden voor, die
vergelijkbaar waren met het huidige klimaat.
Omstreeks 8000 jaar v. Chr. zette een definitieve klimaatsverbetering in en hiermee begint het Holoceen.
Tijdens de overgang Pleistoceen-Holoceen was de zeespiegel ongeveer zeventig meter lager dan het huidige peil maar
door het smelten van het Pleistocene ijs steeg het niveau
geleidelijk aan.
2. Ofschoon de tijdsindeling direct voor en vanaf de jaartelling ons
vertrouwd is (zoals de Pharao-tijd, de Middeleeuwen en de Gouden
Eeuw) heeft deze slechts betrekking op een fractie van de geologische
periode. De namen die men aan de geologische tijdperken heeft gegeven zijn even vreemd voor de leek als vertrouwd voor de geoloog, die
bij de benaming een beeld krijgt van aardlagen die de historie van de
aarde weergeven. Het aangeven van de ouderdom van deze perioden is
iets van de laatste decennia.
3. Aeolus was de Griekse god van de wind. Aeolische afzettingen (loss
genaamd) zijn sedimenten die door de wind zijn verplaatst en weer
afgezet. De sedimentdeeltjes zijn herkenbaar aan hun ronde structuren, veroorzaakt door het heen en weer schuren door de wind.
1 Duizend jaar
19
GESCHIEDENIS
De geologie van het Deltagebied
Enkele zeer diepe boringen, die onder andere werden
verricht op Goeree-Overflakkee en Voorne-Putten, hebben
aanwijzigingen gegeven over de opbouw van de diepere
aardlagen in het Deltagebied. Hieruit bleek dat het gebied is
gelegen aan de noordflank van het Massief van Brabant. Dit
massief bestaat uit Paleozoïsche gesteenten. Aan de noordrand van het Deltagebied bevindt zich de Voorne Trog, het
zuidelijk deel van het Mesozoïsche Westnederlandse Bekken waar belangrijke bodemdalingen plaatsvonden.
In het zuidwestelijke Deltagebied zijn direct op deze oude
gesteenten uit het Paleozoïsche tijdperk afzettingen van het
Onder-Krijt gelegen. Dit hiaat in de afzettingen vindt mogelijk zijn oorzaak in herhaaldelijke opheffing van het
Massief van Brabant. Hierdoor werden tot afzetting gekomen gesteenten weer geërodeerd.
Vanaf het Boven-Krijt is door tektonische daling (dalingen die verband houden met de beweging van de aardlagen)
een aanzienlijk pakket sediment aangevoerd. Het betreft
hier vooral afzettingen van Tertiaire en Kwartaire ouderdom. De totale dikte van deze sedimenten neemt van zuid
naar noord toe: in Zeeuwsch-Vlaanderen ongeveer 400 meter en in Voorne-Putten circa 1200 meter.
Gedurende het gehele Tertiair lag Zuid-Nederland onder
zeeniveau. De sedimenten uit dit tijdvak zijn van mariene
oorsprong. Vanaf het Laat-Tertiair werd de tektonische daling geringer hetgeen blijkt uit de verschillen in dikte tussen
de Onder- en Boven-Tertiaire afzettingen.
Gedurende het Kwartair, Pleistoceen en Holoceen werd
de sedimentatie, behalve door tektonische bewegingen van
het Massief van Brabant, ook sterk beïnvloed door de fluctuaties van het zeeniveau. Dit werd veroorzaakt door de
afwisseling in glaciale en interglaciale perioden, die het
Pleistocene tijdvak karakteriseren.
In het Vroeg-Kwartair (Pleistoceen) trok de zee zich uit
Zuidwest-Nederland terug. Vanaf dit tijdstip begon de sedimentatie van terrestrische sedimenten die van fluviatiele
(door rivierwater gevormd) en/of lokale herkomst waren.
Deze terrestrische sedimentatie ging niet onafgebroken door
maar vertoont een groot hiaat; Midden-Pleistocene sedimenten zijn in dit gebied niet aangetroffen. Afzettingen van
het Boven-Pleistoceen zijn als regel gelegen op die van het
Onder-Pleistoceen. Het is niet bekend wat de oorzaak is van
dit hiaat. Het is mogelijk dat door opheffing en erosie sedimentpakketten zijn verdwenen, maar een lange periode van
non-sedimentatie is niet uitgesloten.
In het Boven-Pleistoceen werd weer lokaal-mariene sedimentatie mogelijk. Het betreft hier de interglaciale Eemlagen, die ingeschakeld zijn in fluviatiele afzettingen uit dit
tijdvak. De totale dikte van de Pleistocene sedimenten
neemt van zuid naar noord sterk toe. Het blijkt dat vooral
aan de noordrand door belangrijke tektonische dalingen
een grotere dikte kon worden bereikt, namelijk tot 300 meter en in het zuiden tussen de 50 en 100 meter.
Gedurende het Holoceen werd de sedimentatie en erosie
in Zuidwest-Nederland bepaald door de zeespiegelrijzing
die optrad na de afsmelting van de ijskappen van het laatste
glaciaal (Weichsel). Te zamen met deze mariene afzettingen
en die van de rivieren kwam een aanzienlijk pakket sedimenten tot afzetting. In zuidelijk Zeeuwsch-Vlaanderen
komt het Pleistoceen aan de oppervlakte en in noordelijke
richting daalt het tot meer dan 22 meter N.A.P. Wanneer
men de dikte van de sedimentpakketten die in de verschillende geologische perioden zijn ontstaan vergelijkt, dan
blijkt steeds in het noordelijk deel, Voorne-Putten en zuidelijk Westland, de grootste dikte en de diepste ligging voor
te komen. Om deze reden wordt het gebied aangeduid met
de naam 'Voorne Trog'.
4-6. Tijdens het Carboon vormde Europa met Noord-Amerika één
geheel, Laurazië geheten. Het klimaat was tropisch en er ontstonden
uitgestrekte wouden en weelderige moerassen. Hierin ontstond uit de
enorme hoeveelheid plantenafval veen, dat later omgezet werd in
steenkool. Amfibieën begonnen met de kolonisatie van het land,
evenals de snel evoluerende insekten die in groten getale voorkwamen.
De moerassen kenden een rijke flora van reusachtige boomvarens,
schub- en zegelbomen, paardestaarten, zaaddragende en gewone varens. Bij de steenkoolvorming werden regelmatig dieren en planten
gefossiliseerd. Voorbeelden hiervan zijn Pecopteris, een gewone varen
(foto 4), en Alethopteris, een zaaddragende varen (foto 5). Beide foto's
tonen delen van een samengesteld blad.
20
DE GEOLOGIE VAN HET DELTAGEBIED
21
GESCHIEDENIS
Paleozoïcum (570-230 miljoen jaar geleden)
Ten noorden van het Deltagebied, het zuidelijk Westland, zijn in diepboringen verricht door oliemaatschappijen,
Paleozoïsche gesteenten aangeboord, die behoren tot het
Boven-Carboon. Hoewel in het Deltagebied deze Paleozoïsche gesteenten nog niet door boringen zijn aangetoond,
blijkt uit gegevens uit het Belgische grensgebied dat ze zeker
in de ondergrond aanwezig moeten zijn.
In het zuidelijk grensgebied zijn direct onder het Tertiair
en Boven-Krijt gesteenten van Cambrische ouderdom aangetroffen. Meer naar het oosten werd onder het Boven-Krijt
gesteente van Carbonische, Devonische en Silurische ouderdom aangetoond. Op grond van deze waarnemingen
wordt aangenomen, dat op de noordflank van het Massief
van Brabant, in de diepere onderlagen van de Zeeuwse en
Zuidhollandse eilanden, het Devoon direct onder het Mesozoïcum aanwezig is.
Het lijkt waarschijnlijk dat in het zuidelijk Deltagebied:
Walcheren, Beveland en Zeeuwsch-Vlaanderen, het Mesozoïcum direct is gelegen op oudere Paleozoïsche gesteenten
van Cambro-Silurische ouderdom (Massief van Brabant).
De diepteligging van de top van de Paleozoïsche gesteenten
neemt van zuid naar noord sterk toe: in Zeeuwsch-Vlaanderen ongeveer 400 meter — N.A.P. en in de Voorne Trog ongeveer 2000 meter -N.A.P.
Mesozoïcum (230-67 miljoen jaar geleden)
Diepboringen verricht aan de grenzen van het Deltagebied, waaruit conclusies worden getrokken over het voorkomen van Paleozoïsche gesteenten in de ondergrond,
worden ook gebruikt voor het aantonen van Mesozoïsche
gesteenten. Uit de gegevens blijkt, dat in het gebied waar het
Massief van Brabant in de ondergrond aanwezig is, afzettingen van Trias, Jura en Onder-Krijt hoogstwaarschijnlijk
22
ontbreken. Men neemt aan dat hier slechts het Boven-Krijt
als enige Mesozoïsche afzetting zal zijn te vinden. Oudere
afzettingen zoals Trias en Jura zijn in dit gebied mogelijk
aanwezig geweest, maar verdwenen door opheffing van het
Massief van Brabant en de daarop volgende erosie ten tijde
van het Boven-Jura.
Aan de noordrand van het Deltagebied is de situatie
echter verschillend. Hier bevinden we ons in het zuidelijk
deel van het Mesozoïsche Westnederlandse bekken. In dit
bekken zijn mariene afzettingen aanwezig van Trias, Jura en
Krijt. De sedimenten bestaan uit kleiige zandstenen en
schalies (daklei), het Boven-Krijt bestaat voornamelijk uit
krijtachtige kalksteen.
De afzettingen in het Mesozoïsche bekken zijn vrij goed
bekend door de vele diepboringen naar bitumina (bruine of
zwarte brandbare minerale stoffen, bestaande uit mengsels
van vaste of vloeibare koolwaterstoffen: asfalt, bergteer,
aardolie). Deze bitumina zijn voornamelijk aanwezig in
zandsteenlagen van Onder-Krijt ouderdom.
Tertiair (67-2 miljoen jaar geleden)
Van de in de ondergrond aanwezige Tertiaire afzettingen
in het Deltagebied zijn een aantal boorgegevens voorhanden. De grote activiteit in boorwerkzaamheden ten behoeve
van de Deltawerken heeft er voor gezorgd, dat meer gegevens over de Tertiaire laagopeenvolging ter beschikking
kwamen.
Op het zuidelijk deel van het Massief van Brabant is het
Midden-Oligoceen direct gelegen onder Kwartaire afzettingen, Miocene en Pliocene afzettingen zijn niet aanwezig.
Maar aan de noordrand van het Massief, Zuid-Beveland,
Schouwen-Duiveland en Goeree-Overflakkee, zijn wel
Pliocene en Boven-Miocene afzettingen aanwezig. Deze zijn
gelegen op Midden-Oligocene sedimenten. In de Voorne
DE GEOLOGIE VAN HET DELTAGEBIED
Trog zijn alleen aan de zuidrand afzettingen uit het BovenMioceen aanwezig. In het overige gebied liggen Pliocene
afzettingen direct op die van het Midden-Oligoceen.
Wat betreft de lithologie (gesteentekunde) van de verschillende Tertiaire afzettingen kan het volgende worden
vermeld. De Eocene afzettingen bestaan uit een afwisseling
van fijne lemige zanden met groen-grijze kleien, die schelpen en foraminiferen (eencellige diertjes, voorzien van een
kalkhuisje) bevatten. Van het Oligoceen, waarvan in dit
gebied slechts het Onder- en Midden-Oligoceen aanwezig
is, bestaat eerstgenoemde afzetting voornamelijk uit fijn
glauconiethoudend zand. Het Midden-Oligoceen (Rupelien) vertegenwoordigt een dik pakket vaste klei, die ook wel
de Boomse Klei wordt genoemd.
In vergelijking met de bovenvermelde Eocene en Oligocene afzettingen zijn de Miocene en Pliocene afzettingen
veel geringer van dikte. Deze bestaan uit een afwisseling van
fijn, slibhoudend zand en klei. De Miocene afzettingen zijn
rijker aan glauconiet en daardoor groener van kleur dan die
uit het Plioceen.
Kwartair
Het Kwartair wordt onderverdeeld in het Pleistoceen en
het Holoceen. Laatstgenoemde periode bestrijkt de laatste
10 000 jaar, het Pleistoceen echter heeft ongeveer 2 miljoen
jaar geduurd. Het karakteristieke van het Pleistoceen is het
voorkomen van ijstijden afgewisseld met warmere perioden.
Pleistoceen
Klimaatsfluctuaties van het Pleistoceen veroorzaakten
grote expansie van het Scandinavisch en Noordamerikaans
landijs zuidwaarts, maar ook traden belangrijke schomme-
7. Kenmerkend voor het Mesozoïcum is vooral de geweldige ontplooiing van de reptielen, die de verovering van het vasteland definitief
maakten. Zij beheersten evenwel ook de zee en de lucht. In deze zee uit
het Krijt zien we de snelle zwemmer Mosasaurus, de Plesiosaurus met
zijn lange nek en de zeeschildpad. Erboven zweven Pteranodons.
8. Vroeg in het Tertiair leefde Zeuglodon, een nu uitgestorven oerwalvis met een heel langgerekt lichaam. De haai was toen een vrij veel
voorkomend dier.
9. De foraminiferen (letterlijk: gaatjesdragers) leven in schalen van
kalk. meestal met meerdere kamertjes. Door de poriën in de schaal kan
het protoplasma naar buiten treden. Tijdens het Eoceen kwamen ze zo
overvloedig voor dat sommige geologische lagen bijna uitsluitend uit
foraminifere schelpen zijn opgebouwd. Ook nu nog wordt een derde
van de zeebodem met foraminiferenslik bedekt.
23
GESCHIEDENIS
lingen op die hun oorzaak vinden in het aangroeien en
afsmelten van de landijsmassa's. Door deze combinatie van
factoren én door tektonische bodembeweging werd de sedimentatie sterk beïnvloed.
Gedurende het begin van het Pleistoceen begon de zee
zich terug te trekken vanwege het kouder wordende klimaat. In het grootste deel van het Deltagebied vond echter
nog mariene sedimentatie plaats. Deze afzettingen, die
worden samengevat in de Formatie van Maassluis, zijn door
tektonische bodemdaling op uiteenlopende diepten aanwezig. Het sediment bestaat uit fijn slib- en schelphoudend
zand en klei. De dikte van de afzetting neemt in noordelijke
richting sterk toe, in de ondergrond van de Zeeuwse eilanden maximaal enkele tientallen meters, maar in VoornePutten, in het zuidelijk Westland, meer dan 100 meter.
In het Laat-Tiglien trok de zee zich terug, waarna fluvia-
24
10. De laatste ijstijd heerste geologisch gezien nog slechts kort geleden.
Het landschap, waarin nu de sporen van de ijstijd nog maar op enkele
plaatsen zijn te herkennen (eindmorenen van gletsjers en Pleistocene
zanden), werd in een korte periode van enkele duizenden jaren opgebouwd. Het klimaat zal in die tijd ruig zijn geweest, met lange, strenge
winters en korte zomers. Slechts weinig planten en dieren konden zich
handhaven.
Zouden onze streken toen bewoond zijn geweest? We weten het niet.
Evenmin weten we of over duizenden jaren weer een ijstijd zal plaatsvinden. Klimatologische aanwijzingen zijn hiervoor tenminste niet
bekend.
DE GEOLOGIE VAN HET DELTAGEBIED
tiele sedimenten van de rivieren Rijn en Maas konden
worden afgezet. Dit pakket sedimenten, dat bestaat uit
zand- en kleilagen, wordt aangeduid met de naam Formatie
van Tegelen. Door tektonische bodemdaling duikt de Formatie van Tegelen in noordelijke richting: de dikte van de
afzettingen neemt in die richting toe. Afzettingen van Eburonien, Waalien en Menapien ouderdom zijn in Zeeland
niet aangetoond. In de ondergrond van de Zuidhollandse
eilanden en in het Westland zijn deze wel bekend en ze
worden aangeduid met de naam Formatie van Kedichem.
Gedurende het Jong-Pleistoceen, Eemien en Weichselien
werden in het gehele Deltagebied sedimenten afgezet. Het
betreft hier afzettingen van de Eem Formatie, de Formatie
van Kreftenheye en de Formatie van Twente.
De Eem Formatie bestaat uit grove schelp- en grindhoudende bonte zanden (estuariene-mariene afzettingen), in
het gebied van Zeeuwsch-Vlaanderen worden ze afgedekt
door klei en veenlagen van Eemien ouderdom, in de rest
van Zeeland door de Formatie van Twente. Op de Zuidhollandse eilanden zijn de estuariene Eemlagen ingeschakeld in de formatie van Kreftenheye.
Gedurende het Weichselien vond in het noordelijk Deltagebied sedimentatie plaats van de Formatie van Kreftenheye, zuidelijk hiervan werden sedimenten afgezet van de
Formatie van Twente. Laatstgenoemde Formatie omvat
een aantal afzettingen die onder de zeer koude klimaatsomstandigheden van de laatste ijstijd zijn ontstaan. Deze
sedimenten kunnen onder invloed van de wind zijn afgezet:
de zogenaamde dekzanden.
De dikte van de Formatie van Twente bedraagt in
Zeeuwsch-Vlaanderen meer dan 10 meter, in de rest van
Zeeland enige meters.
25
GESCHIEDENIS
II
Holoceen
Tegen het einde van het Weichselien begon het klimaat
warmer te worden, waardoor de enorme landijskappen begonnen af te smelten. De werkelijke klimaatsverbetering
kenmerkt het begin van het Holoceen: ruim 10 300 jaar
geleden. In deze tijd lag het zeeniveau nog ruim zeventig
meter lager dan het huidige, het zuidelijke deel van de
Noordzee was nog land, zodat Engeland met het continent
was verbonden. Gedurende het Vroeg-Holoceen ging de
zeespiegelrijzing door (transgressie) waarna omstreeks 7500
jaar geleden de huidige kustlijn werd bereikt. Vanaf die tijd
raakte West-Nederland onder invloed van deze Holocene
transgressie waardoor het zeewaarts hellende Pleistocene
oppervlak werd bedekt door Holocene sedimenten bestaande uit litorale, lagunaire en veen-afzettingen.
De Holocene afzettingen vertonen een veenlaag gelegen
op het Pleistocene zand als eerste afzetting uit deze periode.
In dit verband moet er op worden gewezen dat deze veenlaag, aangeduid als basisveen of veen op grotere diepte, zijn
ontstaan dankt aan de stijging van de grondwaterspiegel, die
wordt veroorzaakt door het stijgend zeeniveau. Dateringen
van de basis van deze veenlaag op uiteenlopende diepten
hebben de gegevens verschaft voor de relatieve zeespiegelcurve.
Het basisveen wordt door de voortgaande stijging van het
zeeniveau bedekt door de afzettingen van Calais. Deze bestaan uit zandige wadafzettingen en lagunaire kleien die
gezien hun ontstaanswijze moeten zijn gevormd achter de
bescherming van strandwallen.
Lokaal zijn in de Afzettingen van Calais verschillende
veenlaagjes aanwezig die aangeven dat de brakwaterlagune
tijdelijk een geringere omvang had. Datering van deze
veenlaagjes heeft een onderverdeling van de Afzettingen
van Calais in Calais I, II, III en IV mogelijk gemaakt. Hier-
26
uit blijkt dat deze een Atlantische (5500-3000 v. Chr.) (Calais I, II en III) en Subboreale (3000-750 v. Chr.) (Calais IV)
ouderdom hebben.
De Calais-afzettingen worden afgedekt door een veenlaag, lokaal enige meters dik, die Hollandveen of oppervlakteveen wordt genoemd. Deze veenlaag is niet als zodanig herkenbaar in of bij de vroegere zeegaten; hier zijn soms
enige veenlaagjes afgewisseld met klei of zandige klei te
vinden. Dit zijn de transgressie-fasen van de Vroege Duinkerken: Duinkerke 0 en I. De latere Duinkerke fasen
II en III beslaan een veel groter areaal. Zij bedekken in grote
delen van Nederland het Hollandveen. Deze lagunaire afzettingen die via kreken in het veenlandschap breken, zijn
verantwoordelijk voor de grote erosie die op vele plaatsen in
het Nederlandse kustgebied in die tijd plaatsvond. Deze
jongere Duinkerke afzettingen werden vroeger met de naam
'jonge zeeklei' aangeduid.
Gedurende het Atlanticum zijn waarschijnlijk ook
strandwallen aanwezig geweest. Deze zijn echter door de
voortgaande zeespiegelrijzing weer opgeruimd, terwijl de
kustlijn in die periode steeds meer naar het oosten schoof.
Pas in het begin van het Subboreaal, mogelijk onder invloed
van een afname van de zeespiegelrijzing, werd een serie
strandwallen gevormd. Tot in het begin van het Subatlanticum (750 v. Chr.) bewoog de kustlijn zich hierdoor weer in
westelijke richting.
Na de Romeinse tijd kwam de kustuitbouw tot stilstand
waarna vooral na de 8e eeuw grote kustafbraak en teruggang optrad. Hierdoor ontstonden op de resten van de
strandwallen en het oude duin de 'jonge duinen'. In Zuidwest-Nederland was de kustafbraak zo groot dat slechts op
Schouwen-Duiveland resten van Oude Duinen zijn terug te
vinden. Op de meeste plaatsen ligt hier het Jonge Duin op
lagunaire Duinkerke III afzettingen.