Hoofdstuk 1 Anatomie van het craniosacrale systeem

Download Report

Transcript Hoofdstuk 1 Anatomie van het craniosacrale systeem

Hoofdstuk 1
Anatomie van het
craniosacrale systeem
Het menselijke vernuft zal nooit iets uitvinden dat mooier, eenvoudiger
of doelmatiger is dan de natuur dat doet, want in haar
uitvindingen ontbreekt niets en is niets overbodig.
Leonardo da Vinci
Er zijn veel ritmes werkzaam in het menselijk lichaam. Een daarvan is het craniosacrale ritme. Het is weliswaar niet zo duidelijk waarneembaar als ons hart- of ademhalingsritme, maar daarom is het niet minder belangrijk.
Het lichaamssysteem waarmee gewerkt wordt, bevindt zich tussen de schedel (het cranium) en het heiligbeen (het sacrum); vandaar de term ‘craniosacraal’.
Het craniosacrale systeem bestaat uit:
1 het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg);
2 de drie vliezen (meninges) en hun inhoud die zich rond het centrale zenuwstelsel
bevinden;
3 de benige bescherming van dit geheel (schedelbeenderen en ruggenwervels).
1
Het centrale zenuwstelsel
H O O F D S T U K 1 : A N ATO M I E VA N H E T C R A N I O S A C R A L E S Y S T E E M
Het centrale zenuwstelsel bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg. De term ‘centraal’ verwijst enerzijds naar de locatie in het lichaam en anderzijds naar de centrale
rol die het zenuwstelsel in ons functioneren inneemt.
16
Ons zenuwstelsel vervult twee belangrijke taken:
informatie (afkomstig van zowel binnen als buiten het lichaam) ontvangen en verwerken;
bewegingen maken d.m.v. spieractiviteiten.
1.1 De hersenen
In de hersenen onderscheiden we drie grote gebieden:
de hersenstam,
de grote hersenen (het cerebrum),
de kleine hersenen (het cerebellum).
1.1.1 De hersenstam
De hersenstam (de truncus cerebri) bestaat uit de middenhersenen, de pons en het
verlengde ruggenmerg.
De middenhersenen (het mesencefalon) dienen als doorgeefluik voor de constante
informatiestroom (impulsen) tussen het ruggenmerg en de hersenen. Ze bevinden
zich net zoals de pons net voor de kleine hersenen.
De pons (of brug) verbindt (d.m.v. vezelverbindingen) de grote en de kleine hersenen en is goed te herkennen aan de verdikking aan de voorkant van de hersenstam.
De medulla oblongata of het verlengde ruggenmerg is dat deel van het ruggenmerg
dat doorloopt tot in het hoofd. De opening onder aan de schedel die daarvoor zorgt,
heet foramen magnum. Net zoals bij het gewone ruggenmerg ontspringen ook ter
hoogte van dit verlengde ruggenmerg zenuwbundels: de hersenzenuwen.
1.1.2 De grote hersenen (het cerebrum)
De grote hersenen nemen het grootste deel van het hersenenvolume in en vullen het
voorste en bovenste deel van de schedel. Aan dit deel van de hersenen worden zaken
gekoppeld als: denken, bewustzijn, creativiteit, het nemen van beslissingen, planning,
emotie. Kortom: taken die typerend zijn voor de mens (cognitieve en emotionele
processen).
De grote hersenen liggen als het ware opgevouwen in onze schedel, waardoor windingen (gyri) en groeven ontstaan. Zo wordt er zo veel mogelijk contactoppervlak
gecreëerd voor de neuronen in de buitenste grijze laag. De ondiepe groeven noemt
men sulci, de diepere groeven fissuren.
De grote hersenen worden onderverdeeld in een aantal kwabben:
De frontale kwab of voorhoofdskwab wordt beschouwd als het meest geavanceerde
deel van de hersenen (bewustzijn) en heeft ook te maken met de controle over de
willekeurige sturing van spieren.
Hier zijn het opbouwend denken, het vooruitdenken en het afwegen van de consequenties van wat men doet, initiatief, gedrag en een gedeelte van de spraak
gesitueerd. De voorhoofdskwab beheerst zo het sociale gedrag van de mens. Beschadiging van dit gebied leidt tot ongeremd, onaangepast gedrag en gebrek aan
initiatief.
De pariëtale kwab of wandbeenkwab staat in voor de zintuiglijke en cognitieve
functies: sensaties van warmte, koude en aanraking worden hier verwerkt.
H O O F D S T U K 1 : A N ATO M I E VA N H E T C R A N I O S A C R A L E S Y S T E E M
De grote hersenen bestaan uit twee delen (de linker- en rechterhemisfeer) die met
elkaar verbonden zijn. De belangrijkste verbinding is het corpus callosum.
De buitenste laag van de hersenen, 3 tot 5 mm dik, heeft zijn grijze kleur te danken
aan de dicht bij elkaar zittende zenuwcellen en wordt ook wel cortex of hersenschors
genoemd.
Daaronder bevindt zich witte hersenmassa die rijk is aan zenuwvezels die de neuronen over een langere afstand met elkaar verbinden. De witte kleur is afkomstig
van de myelineschede die de axonen omhult. Die myeline is een vettige substantie
die ervoor zorgt dat signalen/prikkels sneller en beter doorgegeven kunnen worden.
17
Dit deel van de schors is betrokken bij zintuiglijke en cognitieve functies, zoals
aandacht, ruimtelijk inzicht, lezen en rekenen. Het voorste gedeelte van de pariëtale kwab ontvangt zintuiglijke informatie van de thalamus: de lokalisatie van gevoelsprikkels, de stand van de gewrichten en het vermogen om voorwerpen te herkennen door tasten. Sensibele informatie uit het hele lichaam wordt hier in kaart
gebracht. Doordat zich in de lippen en de vingers veel gevoelsreceptoren bevinden,
nemen de zenuwcellen voor deze gebieden een groot deel van het oppervlak in
beslag.
De occipitale kwab of achterhoofdskwab is voornamelijk actief bij het visueel interpreteren van informatie (beeldvorming).
De temporale kwab of slaapbeenkwab staat in voor het gehoor, het geheugen, de
concentratie, de smaak en een gedeelte van de spraak.
Figuur 1
De hersenkwabben
Wandkwab
Frontaalkwab
Achterhoofdskwab
H O O F D S T U K 1 : A N ATO M I E VA N H E T C R A N I O S A C R A L E S Y S T E E M
Slaapkwab
18
Pons (Brug)
Kleine hersenen
Medulla oblongata
1.1.3 De kleine hersenen (het cerebellum)
De kleine hersenen bevinden zich aan de achterkant/onderkant van de schedel en
zijn betrokken bij het bewaren van het evenwicht en de voortbeweging, zij het op
een indirecte manier: de kleine hersenen gaan na of een bepaald doel bereikt wordt
en sturen dan de beweging(en) bij als dat nodig is. Je zou kunnen stellen dat ze zor-
gen voor de coördinatie van bewegingen. Ze hebben ook te maken met onbewuste
manieren van leren: een voetballer weet niet echt wat hij moet doen om goed tegen
een bal te trappen, maar door veel te oefenen verwerft hij op den duur een zekere
controle over die trapbeweging. Ook de coördinatie van de spraak wordt hier geregeld.
1.2 Het ruggenmerg
De opbouw van het ruggenmerg is niet dezelfde als die van de hersenschors. Hier vind
je de witte kleur aan de buitenkant en de grijze binnenin. De axonen bevinden zich
hier aan de buitenkant en zorgen ervoor dat er informatiedoorstroming is naar de
hersenen of naar de rest van het lichaam.
Het ruggenmerg stopt al aan de tweede lumbale wervel. De onderkant van het lichaam
wordt bezenuwd door de cauda equina of paardenstaart.
Dat het ruggenmerg niet even lang is als de wervelkolom is te wijten aan het feit dat de
benige bescherming rond het ruggenmerg zich sneller ontwikkelt dan het ruggenmerg
zelf vanaf de derde maand na de conceptie.
2
De vliezen (meninges)
De drie vliezen die het centrale zenuwstelsel omhullen, zijn respectievelijk van buiten
naar binnen:
1 de dura mater,
2 de pia mater,
3 de arachnoidea.
In de schedel worden deze vliezen hersenvliezen genoemd, rond het ruggenmerg
spreekt men van ruggenmergvliezen (hoewel het over één geheel gaat).
H O O F D S T U K 1 : A N ATO M I E VA N H E T C R A N I O S A C R A L E S Y S T E E M
Het ruggenmerg zorgt er o.a. voor dat de hersenen en het perifere zenuwstelsel met
elkaar in verbinding staan.
Tussen de wervels van het ruggenmerg komen telkens twee bundels met zenuwvezels
naar buiten. Deze bundels bevatten motorische en sensorische zenuwen.
Sensorische zenuwen sturen informatie van de zintuigen door naar het centrale
zenuwstelsel.
Motorische zenuwen op hun beurt activeren spieractiviteit.
In totaal zijn er 31 paar ruggenmergzenuwen.
19
Figuur 2
De meninges
Bot
Dura mater
Laterale ventrikels
Arachnoidea
Pia mater
Derde
ventrikel
Cerebrospinaal
vocht
Vierde ventrikel
Figuur 3
De meninges – detail
Bot
H O O F D S T U K 1 : A N ATO M I E VA N H E T C R A N I O S A C R A L E S Y S T E E M
Dura mater
20
Arachnoidea
Pia mater
Subarachnoïdale ruimte
Sinus/
Ader
2.1 De dura mater
De dura mater (of het harde hersenvlies) is het buitenste van de drie vliezen en vanuit
craniosacraal oogpunt gezien het belangrijkste: het is dankzij dit taaie, niet-elastische
vlies dat de ritmische beweging, gecreëerd door het primaire ademhalingsmechanisme, doorgegeven wordt in het hele lichaam.
De dura mater bestaat uit twee lagen.
De binnenste van deze twee lagen ontwikkelt zich verder als hersenvlies.
De buitenste laag vormt het periosteum en kleeft als het ware aan de schedelbeenderen.
De dura vormt eveneens een soort dubbele onderverdeling van de schedel. Men
spreekt van:
de falx cerebri en de falx cerebelli die de schedel onderverdelen in een linker- en
rechterhersenhelft (een soort inwendige hanenkam);
de tent (het tentorium) die een min of meer horizontale onderverdeling maakt.
Boven deze tent bevinden zich de grote hersenen, daaronder zitten de kleine hersenen.
Daardoor ontstaan er een vijftal ruimtes in de schedel: de hierboven beschreven vier
ruimtes plus een bijkomende ruimte, want de falx en het tentorium kruisen elkaar niet
volledig. In het midden van de schedel is er daardoor een opening voor de middenhersenen en de hersenstam.
Tentorium en falx
Falx cerebri
Tentorium cerebelli
H O O F D S T U K 1 : A N ATO M I E VA N H E T C R A N I O S A C R A L E S Y S T E E M
Figuur 4
21
De dura mater is op de meeste plaatsen verbonden met het periost, een vlies dat de
binnenzijde van de schedelbeenderen bekleedt. Op andere plaatsen in de schedel is de
dura verbonden aan het bot zelf:
ter hoogte van het foramen magnum,
bij de schedelnaden,
aan de uitsteeksels van de botten die de schedelbasis vormen.
Verder in het lichaam zit de dura mater vast ter hoogte van de twee bovenste nekwervels en ter hoogte van de tweede à derde sacrale wervel. De dura mater zit dus op
weinig plaatsen vast in de wervelkolom om zo veel mogelijk mobiliteit van de wervelkolom toe te laten.
2.2 De pia mater
De pia mater is het meest naar binnen gelegen vlies; het bekleedt de hersenen en het
ruggenmerg. Het is rijk voorzien van bloedvaten en wordt ook wel eens het zachte
hersenvlies genoemd.
H O O F D S T U K 1 : A N ATO M I E VA N H E T C R A N I O S A C R A L E S Y S T E E M
2.3 De arachnoidea
22
Tussen de dura mater en de pia mater ligt de arachnoidea of het spinnenwebvlies.
Aan de binnenkant van dit vlies bevindt zich de subarachnoïdale ruimte. Deze ruimte
is misschien nog het best te vergelijken met een mijngang. Het is net alsof er overal
steunbalken zijn om het plafond van de mijngang te stutten, alleen zijn deze steunbalken dan bindweefselbalkjes. Ze creëren een ruimte tussen de arachnoidea en de
pia mater waarin de cerebrospinale vloeistof (liquor cerebrospinalis) circuleert. Deze
craniosacrale vloeistof wordt aangemaakt in de hersenventrikels.
3
De schedelbeenderen en de ruggenwervels
Aangezien het centrale zenuwstelsel van cruciaal belang is voor het goed functioneren
en overleven van de mens, moet het uiteraard zeer goed beschermd worden. Die bescherming komt van de schedelbeenderen en de ruggenwervels.
4
De ventrikels
Tijdens de ontwikkeling van onze hersenen vormen zich inwendige ruimtes die onderling (via een soort kanaaltjes) met elkaar verbonden zijn: de ventrikels.
Er zijn vier hersenventrikels:
De eerste en de tweede ventrikel worden ook wel laterale ventrikels of zijventrikels
genoemd. De term lateraal verwijst naar hun plaats in de schedel. Ze bevinden zich
dus niet centraal in het hoofd, wat wel het geval is voor de derde en vierde ventrikel.
De derde ventrikel bevindt zich centraal in het hoofd, ongeveer in het midden van
de hersenen.
De vierde ventrikel zit ter hoogte van de hersenstam, dicht bij de hersenzenuwen
die in die regio hun oorsprong vinden.
Figuur 5
De hersenventrikels
Foramen
van Monro
Laterale
ventrikels
Aquaduct
van Sylvius
Vierde
ventrikel
Centraal kanaal
in het ruggenmerg
Aan de binnenzijde zijn deze ventrikels bekleed met een membraan: de plexus choroideus. Die fungeert als een soort filter, waardoor alleen stoffen doorgelaten worden die
voor een goede werking van ons centrale zenuwstelsel zorgen.
In de vierde ventrikel bevinden zich een drietal openingen waarlangs het cerebrospinale vocht de subarachnoïdale ruimte instroomt ter hoogte van de kleine hersenen.
Een van deze openingen zorgt voor doorstroommogelijkheid naar het centrale kanaal
in het ruggenmerg.
H O O F D S T U K 1 : A N ATO M I E VA N H E T C R A N I O S A C R A L E S Y S T E E M
Derde
ventrikel
23
5
Cerebrospinale vloeistof
De liquor cerebrospinalis is in normale omstandigheden een heldere, kleurloze vloeistof. Daarom is het vrij eenvoudig om vast te stellen (door bloedpigmenten) of iemand
een hersenbloeding gehad heeft.
H O O F D S T U K 1 : A N ATO M I E VA N H E T C R A N I O S A C R A L E S Y S T E E M
De grondlegger van de osteopathie (en leraar van William Garner Sutherland), Andrew Taylor Still (1828-1917), noemde de cerebrospinale vloeistof ‘het belangrijkste
(meest elementaire) element in het lichaam’. De naam die Sutherland (1873-1954)
eraan gaf, was ‘vloeibaar licht’. Het is maar een aantal jaren geleden dat onderzoekers
vaststelden dat er merkelijk meer fotonen zitten in de craniosacrale vloeistof dan in
de rest van het lichaam, dus was de naam die Sutherland eraan gaf nog zo gek niet.
24
De liquor cerebrospinalis bevindt zich in de ventrikels van de hersenen en in de subarachnoïdale ruimtes. Het vocht vervult diverse taken:
Het fungeert als schokbreker, zodat de hersenen zo weinig mogelijk hinder ondervinden als we bijvoorbeeld met ons hoofd ergens tegen stoten of als we hevige
bewegingen met het hoofd maken (headbangen).
Het functioneert min of meer als een drainagesysteem: het verzorgt de aanvoer
van nieuwe, voedende stoffen en de afvoer van vervuilde stoffen van het centrale
zenuwstelsel, de hypofyse en de epifyse.
Het bevat ionen die nodig zijn voor het ontstaan en doorgeven van zenuwimpulsen, zodat we kunnen denken, bewegen enz.
Het doet dienst als transportmiddel voor voedingstoffen, neuro-endocriene stoffen
en neurotransmitters.
Het zorgt daarnaast voor fysieke steun en controleert de chemische omgeving van
het centrale zenuwstelsel.
Het verzorgt de smering tussen de cellen van het centrale zenuwstelsel om wrijving
of ongewenst contact tussen de cellen onderling te vermijden, zodat de celwanden niet beschadigd worden en zodat er geen kortsluiting ontstaat bij elektrische
zenuwimpulsen.
Het speelt eveneens een belangrijke rol in het homeostase- en metabolismeproces
van het centrale zenuwstelsel.
Bij diverse onderzoeken waarbij contrastvloeistof geïnjecteerd werd bij proefdieren, werd vastgesteld dat er een verbinding moet zijn tussen het cerebrospinalevloeistofcircuit en het lymfesysteem.
De grondstof voor de cerebrospinale vloeistof is bloed. De samenstelling van het cerebrospinale vocht is een afspiegeling van het metabolisme van de hersenen. Het is een
‘dynamisch medium’: het vocht circuleert continu en wordt voortdurend aangemaakt
en weer afgevoerd.
Onder normale omstandigheden produceert de mens ongeveer 0,35 ml/min (500 ml/
dag) liquor cerebrospinalis per dag. Het totale volume in het lichaam bedraagt zo’n
150 ml, wat betekent dat deze vloeistof ongeveer drie à vier keer per dag ververst wordt.
Het volume van het cerebrospinale vocht in de ventrikels zelf bedraagt ongeveer 25 ml.
Feitelijk speelt deze vloeistof in het centrale zenuwstelsel dezelfde rol als bloed in de
rest van het lichaam. In diverse opzichten weerspiegelt het de samenstelling van bloedplasma, maar dan in een sterk verdunde vorm. Neurologische aandoeningen kunnen
de samenstelling ervan sterk beïnvloeden.
5.1 Aanmaak van cerebrospinale vloeistof
Hoewel men nog niet alle raadsels m.b.t. de productie van de cerebrospinale vloeistof
ontrafeld heeft, zijn er twee plaatsen van vloeistofproductie bekend: het grootste deel
van de aanmaak vindt plaats in de plexus choroideus van de zijventrikels en een kleiner deel in de plexus choroideus van de derde en vierde ventrikel. Deze plexus choroideus is te vergelijken met een gordijnachtige stof die fungeert als een soort filter en die
dit proces vanaf de zevende week in de embryonale ontwikkeling verzorgt.
Cerebrospinale vloeistof – circulatie
Plexus choroideus
derde ventrikel
Plexus choroideus
vierde ventrikel
Centraal kanaal in het ruggenmerg
Ruggenmerg
Dura mater
H O O F D S T U K 1 : A N ATO M I E VA N H E T C R A N I O S A C R A L E S Y S T E E M
Figuur 6
25
Het is een zelfregulerend systeem: het lichaam bepaalt zelf wanneer er aanmaak van
nieuwe craniosacrale vloeistof vereist is.
Bij de aanmaak zet het hoofd lichtjes zijwaarts uit. Als de druk (door de aanmaak van
nieuwe vloeistof) in dit ‘semigesloten hydraulische systeem’ te groot wordt, gaan de
granulationes arachnoideales in de sinus sagittalis superior open, waardoor de vervuilde cerebrospinale vloeistof weer in de bloedbaan terechtkomt. Als deze ‘overdrukventielen’ (te vergelijken met bloemkoolachtige verhevenheden) zich openen, voelt men
het hoofd nauwer worden.
Recentelijk heeft men via onderzoek vastgesteld dat er ook afvoer van cerebrospinale
vloeistof is via de hersen- en ruggenmergzenuwen. De afgevoerde cerebrospinale
vloeistof komt dan uiteindelijk in lymfekanalen terecht.1 Dat kan belangrijk zijn bij
het afvoeren van vervuilde cerebrospinale vloeistof bij foetussen, want daar zijn de
arachnoïdale granulaties eerder zeldzaam. Dit proces van aanmaak en afvoer van cerebrospinaal vocht vindt in normale omstandigheden 6 à 14 keer per minuut plaats.
H O O F D S T U K 1 : A N ATO M I E VA N H E T C R A N I O S A C R A L E S Y S T E E M
De hersenen hebben eigen defensiesystemen: de bloed-liquorbarrière en de bloedhersenbarrière.2
In tegenstelling tot andere organen en weefsels hebben de haarvaten in de hersenen
endotheelcellen die niet gevensterd zijn. Daarnaast bevinden ze zich zo dicht bij elkaar
(d.m.v. tight junctions) dat er tussen de cellen geen opening meer is. Op deze manier
wordt de vrije doorgang van stoffen uit het bloed naar de hersenen en de cerebrospinale vloeistof verhinderd. Deze barrières laten geen grote moleculen door, maar wel
kleinere, in vet oplosbare moleculen. Hun taak is dus het beschermen van de hersenen
tegen giftige stoffen (zoals drugs).
26
Liquor wordt hier gevormd door filtratie van plasma door gefenestreerde capillairen
en actief transport van water en opgeloste stoffen door de epitheelcellen van de bloedliquorbarrière. Daarnaast bestaan er aanwijzingen dat liquor gevormd kan worden
door ‘lymfeachtige’ drainage van extracellulaire vloeistof van de hersenen.
Als je er even bij stilstaat dat het craniosacrale systeem het centrale zenuwstelsel niet
alleen omgeeft, maar ook voedt, en dat beide systemen elkaar beïnvloeden, dan kan
men met craniosacraal therapie via het centrale zenuwstelsel ook inwerken op andere
fysiologische lichaamsstelsels.
Je kunt craniosacraal therapie indelen bij de lichaam-geesthealingsmethodes. De term
lichaam-geesthealingsmethode is natuurlijk voor interpretatie vatbaar. Met craniosacraal therapie behandelt men niet zozeer de symptomen, maar eerder de mens: de
therapeut is op zoek naar gezondheid en is niet gefocust op het wegwerken van symp1
2
Zakharov, A., Papaiconomou, C., Djenic, J., Midha, R., Johnston, M. Lymphatic cerebrospinal fluid absorption pathways in neonatal sheep revealed
by subarachnoid injection of Microfil. Neuropathol Appl Neurobiol, 2003, 29 (6), 563-573.
http://www.neuropathologyweb.org/chapter14/chapter14CSF.html#bbb
tomen. Men streeft naar een optimale balans op alle niveaus: fysiek, mentaal, emotioneel en spiritueel. Daardoor kunnen de lichaamseigen genezingsprocessen weer optimaal functioneren om het lichaam zo gezond mogelijk te maken en te houden.
Niettemin was er al van bij de start van de craniosacraal therapie sprake van een dieper, zelfs mystiek te noemen fundament. William Garner Sutherland, de grondlegger van craniosacraal therapie, baseerde zijn levenswerk op een ingeving. Hem was
geleerd dat de schedelbeenderen van een volwassen mens niet bewegen, maar toen hij
de schedelnaden van een menselijke schedel aan het bestuderen was, kwam bij hem de
volgende gedachte op: De schedelnaden zijn afgeschuind zoals de kieuwen van een vis
en wijzen zo op een primair ademhalingsmechanisme.
Aanvankelijk wist hij niet echt wat te doen met deze ingeving, maar ze liet hem ook niet
meer los. Hij raakte er meer en meer van overtuigd dat de natuur de schedel zo ontworpen had dat beweging van de schedelbeenderen mogelijk moest zijn. Na jaren studie en
onderzoek ontstond, zeker voor die tijd, een nieuw en revolutionair concept dat hij de
naam ‘primary respiratory mechanism’ of ‘primair ademhalingsmechanisme’ gaf.
Hoe langer Sutherland hiermee bezig was, hoe meer hij ervan overtuigd raakte dat er
een universele levenskracht aan het werk was, wat resulteerde in wat nu het ‘primary
respiratory system’ genoemd wordt.
Schedelbeenderen – lateraal
Voorhoofdsbeen
Wandbeen
Wiggenbeen
Slaapbeen
Traanbeen
Neusbeen
Zeefbeen
Bovenkaak
Achterhoofdsbeen
Jukbeen
Onderkaak
H O O F D S T U K 1 : A N ATO M I E VA N H E T C R A N I O S A C R A L E S Y S T E E M
Figuur 7
27
Figuur 8
Schedelbeenderen – frontaal
Voorhoofdsbeen
Wandbeen
Wiggenbeen
Neusbeen
Slaapbeen
Jukbeen
Bovenkaak
H O O F D S T U K 1 : A N ATO M I E VA N H E T C R A N I O S A C R A L E S Y S T E E M
Onderkaak
28
Nu was dit voor de westerse geneeskunde iets nieuws, maar in andere tradities vindt
men wel verwijzingen terug naar beweging van de schedelbeenderen, in de ayurveda
bijvoorbeeld, maar ook in de traditionele Russische fysiologie. Zelfs Italiaanse anatomiecursussen van het begin van de 20ste eeuw maakten er al gewag van.
Er zijn bewijzen gevonden dat craniale manipulatie al eeuwen toegepast wordt in India, alsook in het oude Egypte en in Peru (2000 v.C tot 200 n.C.). In de 17de eeuw beschreef de filosoof en wetenschapper Emanuel Swedenborg (1688-1772) een ritmische
beweging (uitzetting en inkrimping) van de hersenen.
De aanwezigheid van vocht in de hersenholten werd al in de oudheid vastgesteld. Zo
maakte Hippocrates er in de 4de eeuw v.C. al melding van en in de 2de eeuw n.C. beschreef Galen de ventrikels. Duizend jaar lang bleef zijn dogma dat deze ventrikels een
gasvormige geest bevatten, overeind.
De terugkeer naar de vochthypothese begon in 1543 met Andreas Vesalius (15141564) die via gedetailleerde anatomische observaties de aanwezigheid van een waterachtige vloeistof vond. Verdere studies in de 17de en 18de eeuw breidden deze kennis
nog verder uit.
In 1825 kwam, na chemisch en fysiologisch onderzoek, François Magendie (17831855) tot de naam ‘liquide céphalo-rachidien’. Hij nam een pulsatie waar en leidde
daaruit af dat er vloeistof aanwezig moest zijn onder een zekere druk.
5.2 Schedelnaden
Diverse studies hebben ondertussen aangetoond dat een schedelnaad in feite beschouwd kan worden als een gewricht. Net zoals dat bij een gewricht het geval is, zijn
er in de naden tussen de schedelbeenderen bindweefsel, bloedvaten en zenuwen.
De onderzoekers Ernest Retzlaff (1918-1989) en David Michael vonden vijf lagen die
samengesteld waren uit weefsels en cellen die op hun beurt collageenbundels bevatten.
De weefsels zagen eruit alsof er sprake was van een geweven patroon. In tegenstelling
tot eerder onderzoek kwamen ze tot de vaststelling dat er geen sprake was van fusie bij
schedelnaden van volwassenen.
Een ander, recenter onderzoek, uitgevoerd door Vincent George Kokich, spitste zich
toe op de schedelnaad tussen het voorhoofdsbeen en het jukbeen. Van de 61 mensen
die hij onderzocht, was er niemand onder de 80 jaar die tekenen van fusie van de
schedelnaad op die plaats vertoonde. Bij sommigen waren de naden zelfs niet volledig
gefuseerd op de leeftijd van 90.
Ernest Retzlaff deed ook samen met John Upledger onderzoek naar de sagittale schedelnaad bij primaten. Daarbij ontdekten ze naast het bindweefsel ook een netwerk van
adertjes en neuronale plexussen en receptoren in het weefsel in de schedelnaden. Bij
een van de primaten slaagden ze er zelfs in om een van de dendrieten te volgen (door
de dura) tot in de hersenen waar de dendriet verbonden was met de derde ventrikel.
Misschien dient deze verbinding om het homeostatische feedbackmechanisme van het
craniosacraal functioneren te regelen.
Ondanks de moderne onderzoeksmethoden en meetapparatuur is er tot op heden
(jammer genoeg) nog geen duidelijk bewijs te vinden voor beweging van de schedelbeenderen. Maar als bijvoorbeeld een grote wetenschappelijke organisatie als de
NASA al expliciet melding maakt van die mogelijkheid, lijkt een doorbraak niet meer
veraf.
H O O F D S T U K 1 : A N ATO M I E VA N H E T C R A N I O S A C R A L E S Y S T E E M
Zo publiceerden in de jaren 1920 Thomas W. Todd (1885-1938) en D.W. Lyon jr. een
aantal artikels waarbij uiteindelijk een tijdslijn uitgezet werd voor het sluiten van schedelnaden. Ze gingen ervan uit dat gedurende de levensloop de schedelnaden fuseren.
Ze stelden de volgende tijdslijn samen:
De sagittale naad sluit op 31-jarige leeftijd.
De coronale naad sluit op 38-jarige leeftijd.
De lambdoïdale naad sluit op 47-jarige leeftijd.
De masto-occipitale naad sluit tussen 70 en 80 jaar.
De mastopariëtale naad sluit eveneens tussen 70 en 80 jaar.
De sfenotemporale naad sluit zelden.
29