Transcript Meer info
Klinische probleemstelling: monoklonale gammopathie .06 Diagnostische actualiteiten Monoklonale gammopathie BEGRIPSOMSCHRIJVING Men spreekt van monoklonale gammopathie wanneer in bloed of urine complete of incomplete monoklonale immunoglobulinen worden gevonden (= Monoklonaal-proteïne = M-proteïne; oude term: paraproteïne). Bij een zeldzame biklonale gammopathie worden 2 monoklonale immunoglobulinen gevormd uit meestal 2 B-celklonen. Een oligoklonale gammopathie wordt veroorzaakt door de productie van een beperkt aantal (doch meer dan 2) immunoglobulinen door B-celklonen (er is meestal een immunologische dysregulatie). Een monoklonale gammopathie wordt aangetroffen bij hematologische maligniteiten zoals multipel myeloom (ziekte van Kahler), non-Hodgkin-lymfomen (type immunocytoom waarvan de ziekte van Waldenström een onderdeel is) en chronische lymfatische leukemie. Daarnaast kunnen M-proteïnen ook voorkomen bij tal van andere aandoeningen (zie tabel 1). De asymptomatische aanwezigheid van een monoklonale gammopathie, waarbij de bekende oorzaken van monoklonale gammopathie zijn uitgesloten, noemt men Monoclonal Gammopathy of Unknown Significance (= MGUS). EPIDEMIOLOGIE De prevalentie van monoklonale gammopathie bij kaukasische (blanke) personen gaat van 2-3% bij 70-79 jarigen tot 6% bij 80-plussers. Een ruim tweemaal hogere prevalentie wordt aangetroffen bij de negroïde populatie (8%). Bij 50 tot 60% van alle geobserveerde monoklonale gammopathieën gaat het om een MGUS. Aanwezigheid van een monoklonale gammopathie komt iets vaker voor bij mannen dan bij vrouwen. Voor alle leeftijden samen blijkt een multipel myeloomESR (European standardized rate per 100.000 persons per year) van 5,1 voor mannen en 3,6 voor vrouwen. Bij 80-plussers stijgt de ESR tot 60 voor mannen en tot 35 voor vrouwen. Het overlevingspercentage daalt met de leeftijd en bedraagt 68% na 1 jaar en 21% na 5 jaar (zie tabel 2). In de Verenigde Staten wordt het aantal patiënten met een zogenaamde Waldenström-macroglobulinemie geschat op 3,4 per miljoen inwoners voor mannen en 1,7 per miljoen voor vrouwen per jaar. Ook hier is er een sterke toename met de leeftijd. laboratorium Klinische probleemstelling: Tabel 1 Ziekten waarbij een M-proteïne kan voorkomen Hematologische maligniteiten Tabel 2 Overlevingspercentage na diagnose multipel myeloom Leeftijd 1 jaar 3 jaar 5 jaar Multipel myeloom (Extramedullair) plasmacytoom Non-Hodgkin-lymfoom Chronische lymfatische leukemie (CLL) 0-49 100 76 54 50-69 74 46 26 70+ 60 28 12 AL-amyloïdose totaal 68 38 21 (amyloïdose veroorzaakt door lichteketenantilichamen) Monoclonal Gammopathy of Unknown Significance (MGUS) Chronische infecties HIV, toxoplasmose, virale hepatitis, Mycoplasma-pneumonie Auto-immuunaandoeningen Reumatoïde artritis (RA) Systemische lupus erythematodes (SLE) Primaire biliaire cirrhose Vasculitis Solide tumoren Mamma-, ovarium-, long- en prostaatcarcinoom Melanoom Sarcoom Neurologische aandoeningen Polyneuropathie Motorneuronaandoeningen POEMS-syndroom (polymyositis, orgaanstoornissen, esofagusdysmotiliteit, M-proteïne, sclerodermaachtige huidafwijkingen) PATHOFYSIOLOGIE De ongecontroleerde proliferatie van één enkele kloon B-cellen leidt tot monoklonale productie van immunoglobulinen (Ig). In de meeste gevallen wordt het complete Ig geproduceerd. Bij multipel myeloom betreft het meestal een IgG- (80-85%) of IgA-paraproteïne (15%). IgM-paraproteïnemie duidt zelden op multipel myeloom maar meestal op een ziekte van Waldenström. Een zeer zeldzaam Ig-D- of IgE-paraprotëine is daarentegen zeer suggestief voor multipel myeloom. Er kan ook sprake zijn van een overmatige productie aan incomplete Ig, meer bepaald vrije lichte ketens kappa of lambda. Deze worden snel door de glomerulus gefilterd en – wanneer de tubulaire reabsorptiecapaciteit overschreden wordt – via de urine uitgescheiden (= BenceJones-proteïnurie = monoklonale lichteketenproteïnurie). Bij normale personen is de kappa/lambda-verhouding 2.4. Een belangrijk overwicht van één van beide vrije lichte ketens suggereert de aanwezigheid van een M-proteïne. Huidziekten Discoïde lupus erythematodes Lichen myxoedeem Scleromyxoedeem Divers Acute porfyrie Sarcoïdose Hyperparathyreoïdie Idiopathische longfibrose Na orgaantransplantaties 2 Diagnostische actualiteiten laboratorium MONOCLONAL GAMMOPATHY OF UNKNOWN SIGNIFICANCE (MGUS) Wanneer een M-proteïne gevonden wordt bij een persoon zonder dat er evidentie is voor maligne proliferatie van B-cellen, spreken we van Monoclonal Gammopathy of Unknown Significance (= MGUS). Om te kunnen spreken van MGUS moeten beenmergonderzoek en skeletfoto’s verricht zijn. Tabel 3 toont de diagnostische criteria voor MGUS. Gezien binnen een tijdsperiode van 25 jaar één op drie MGUS-patiënten evolueert naar een multipel myeloom of verwante aandoening is regelmatige followup van MGUS-patiënten geïndiceerd. Geadviseerd wordt om aanvankelijk 2 maal per jaar en later bij het ontbreken van progressie jaarlijks te controleren. monoklonale gammopathie Tabel 3 Diagnostische criteria voor MGUS volgens The International Myeloma Foundation MONOKLONALE GAMMOPATHIE ALS LABORATORIUMBEVINDING 1. Onderzoek in bloed M-proteïne IgG < 3.5 g/dL of IgA < 2 g/dL Minder dan 10% plasmacellen in beenmerg Geen anemie, geen hypercalcemie, geen nierinsufficiëntie; geen lytische bothaarden; geen klinische of laboratorium-aanwijzingen voor verwante aandoeningen INDICATIES VOOR GERICHT ONDERZOEK NAAR M-PROTEINE Klinische symptomen die aanleiding zijn voor onderzoek naar een M-proteïne –onverklaarde ernstige vermoeidheid –rugpijn –spontaan optredende fracturen –recidiverende infecties –hyperviscositeitsklachten (thrombose, duizeligheid, hypotensie, enz.) Klinische bevindingen die aanleiding geven tot verder onderzoek naar een M-proteïne –B-cellymfoproliferatieve aandoeningen –immuundeficiënties –osteoporose –nierinsufficiëntie –nefrotisch syndroom –polyneuropathie –amyloïdose Laboratoriumbevindingen die verder onderzoek naar een M-proteïne noodzakelijk maken –verhoogde bezinkingssnelheid zonder ontstekingsverschijnselen of aanwijzingen voor infectie –onbegrepen normocytaire, normochrome anemie –hypercalcemie –hoog totaal eiwit –hypogammaglobulinemie –onverklaarde proteïnurie Indien de clinicus bij de eiwitelektroforese al dan niet toevalsgewijs geconfronteerd wordt met een M-proteïne of een abnormaal tracé in de beta- of gamma-regio (figuur 1) kan dit verder gekarakteriseerd worden: typering via immuunfixatie en kwantificering van het immunoglobuline. Het diagnostisch beleid wordt beschreven in figuur 2. Opmerking: – M-protëine is een laboratoriumbevinding en geen diagnose 2. Onderzoek in urine Aanbevolen wordt om de eerste ochtendurine te laten onderzoeken op de aanwezigheid van monoklonale vrije lichte ketens (Bence-Jones-proteïnen): – bij elke patiënt met een M-proteïne in het bloed – bij een sterk vermoeden van monoklonale gammopathie – bij proteïnurie (> 200 mg/L) met onbekende oorsprong – bij elke patiënt ouder dan 45 jaar met een onverklaarde hypogammaglobulinemie Eventueel gevonden M-proteïnen worden nader getypeerd via immuunfixatie en gekwantificeerd. Het detecteren van monoklonale vrije lichte ketens in aanwezigheid van een M-proteïne in het bloed geeft een sterke aanwijzing dat het niet om een MGUS gaat. 3. Myeloomrisicoscore Hoewel de in de literatuur beschreven diagnostische systemen voor monoklonale gammopathie beenmerg- en skeletonderzoek verplicht stellen, blijkt dat vaak deze aanvullende onderzoeken niet worden verricht bij patiënten met deze bevinding. Omdat dergelijke onderzoeken nogal belastend zijn en de nodige kosten met zich meebrengen, is getracht om met laboratoriumresultaten een scoresysteem te creëren waarmee de clinicus kan inschatten of het verantwoord is om deze onderzoeken achterwege te laten (tabel 4). Aan de hand van de concentratie en het type M-proteïne werd voor de risicoscore een sensitiviteit van 91 % en een specificiteit van 89 % bereikt. Bij een puntentotaal van 2 of meer bestaat er een aanzienlijke kans dat de patiënt een multipel myeloom heeft en is bijkomend beenmerg- en skeletonderzoek aanbevolen. 3 Tabel 4 Myeloomrisicoscore VOLGEN VAN M-PROTEINE Concentratie M-proteïne Immunoglobuline < 1 g/dL (0 punten) > 1 g/dL (1 punt) IgG of IgA (1 punt) 1 2 IgD of lichte ketens (2 punten) 2 3 Bij een score van ≥ 2 wordt geadviseerd om beenmerg- en skeletonderzoek te verrichten. Opmerking: – Zoals de naam het aangeeft, is de myeloomrisicoscore gemaakt om het risico in te schatten op het bestaan van een multipel myeloom; patiënten met een nonHodgkin-lymfoom kunnen hiermee niet worden opgespoord. – De myeloomrisicoscore is en blijft een risicoberekening en vervangt geenszins het beenmerg- en skeletonderzoek. Na het instellen van een therapie wordt in verband met de halfwaardetijd van M-proteïnen geadviseerd een periode van tenminste 6 weken aan te houden vooraleer een nieuwe aanvraag te doen. Een verschil in concentratie van > 25% (minimum 500 mg/dL) wordt door clinici meestal als significant beschouwd. Het is van belang te bedenken dat een belangrijk deel van de vrije lichte ketens na uitscheiding door de glomerulus direct in de tubulus wordt geresorbeerd. Alleen het surplus komt in de urine terecht. Bij behandeling is het dus te verwachten dat de lichte keten uitscheiding in de urine veel sneller daalt dan de hoeveelheid M-proteïne in serum. Figuur 2 Diagnostisch beleid bij een monoklonale gammopathie Eiwitelektroforese M-proteïne? Figuur 1 Elektroforetisch eiwitspectrum (A) Normaal spectrum Nee Ja Bence-Jones proteïnurie ? Ja Typering kwantificering – – – – – Nee Stop Hb, WBC + formule, bloedplaatjes creatinine calcium, albumine, LDH Bence-Jones proteïnen kwantificeren van overige Ig Indien hypogammaglobulinemie, hypercalcemie, creatinine- of LDHstijging, Bence-Jones + en/of indien serum IgG, IgA, IgM > 1000 mg/dL Alb a1 a2 b – – – – g beenmergpunctie (cytologie) botbiopsie (histologie) cytogenetica (conventioneel, FISH) skeletonderzoek (conventionele Rx, MRI) (B) Monoklonale piek in gamma-regio BESLUIT M-proteïne Alb 4 a1 a2 Diagnostische actualiteiten b g laboratorium Af en toe zal bij de eiwitelektroforese een M-proteïne gevonden worden. Meestal gaat het om een toevalsbevinding. Er zijn echter ook een aantal redenen om een gericht onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van een monoklonale gammopathie. Verschillende laboratoriumtesten in bloed en urine (zoals immuunfixatie en kwantificering van de immunoglobulinen) geven de clinicus de mogelijkheid om een belangrijke monoklonale gammopathie te bevestigen of uit te sluiten om vervolgens naargelang de bekomen resultaten het verdere beleid te sturen. Laboratorium LBS ©2005. Alsembergsesteenweg 196-202, 1190 Brussel. Tel.: 02 349 67 11 • Fax: 02 346 11 51 • email: [email protected]