INTRAGROEPSPROCESSEN GROEPSDYNAMICA SPT1 TAFKAS111 REGELINGEN S111 • Onderdelen: – – – – Colleges & werkcollege (Stof & verdieping) Literatuurstudie (Forsyth) Elke week 2 hst Startpaper in 2e week inleveren (recidivisten verbeterde.

Download Report

Transcript INTRAGROEPSPROCESSEN GROEPSDYNAMICA SPT1 TAFKAS111 REGELINGEN S111 • Onderdelen: – – – – Colleges & werkcollege (Stof & verdieping) Literatuurstudie (Forsyth) Elke week 2 hst Startpaper in 2e week inleveren (recidivisten verbeterde.

INTRAGROEPSPROCESSEN
GROEPSDYNAMICA
SPT1
TAFKAS111
REGELINGEN S111
• Onderdelen:
–
–
–
–
Colleges & werkcollege (Stof & verdieping)
Literatuurstudie (Forsyth) Elke week 2 hst
Startpaper in 2e week inleveren (recidivisten verbeterde versie)
Studievragen per keer inleveren (idem)
• Informatie
– In dit college en via vragen bij werkcollege
– In klapper (regelingen; vrblvragen;studievrgn;steenkoolwoorden;modellen)
– Op website www.ppsw.rug.nl/~vdsande/ of op NESTOR
• Beloning
– 5 ECTS punten als:
•
•
•
•
Voldoende op tentamen
Voldoende paper ingeleverd
Alle studievragen goed beantwoord ingeleverd
Voldoende op tentamen met 1 punt verhoogd als op tijd per hst 2 slimme
zelfgemaakte vrg worden ingeleverd
• Collegezaal: Heymanszaal
Studievrg & Papers
(alfabetisch)
Nieuwe
hier
leggen
Oude
Papers&vragen
Studievragen
retour
PAPERS GROEPSDYNAMICA
•
•
•
•
.Heel sterk beschrijvend: en Toen….en toen….en toen
.Zelden worden theorieën of empirie gebruikt als basis voor redeneringen
.Argumentatie voor beweringen ontbreekt veelal
.Sommige concepten lijken ‘besmet’ (in onze groep geen macht)
• Enkele citaten uit de Verslagen
• Waarom is er na zo’n turbulent jaar toch zo’n hechte groep? Door samen veel
meemaken ontstaat groepsgevoel. (tautologie, vraag waarom blijft)
• …het succes bij de vrouwen van de groepsleden.
• ..steeds meer hetzelfde te doen en te gedragen.
• We staan met zijn vijfen in de C1000….. Het contact die de medewerkers met
elkaar hebben….
• De groep is gebasseerd op….
• De machtsverdeling is verandert, dat dit gebeurd is te danken ….
• Alleen woonde ik in een klein dropje 6 kilometer van Gieten af……
• ZIE VERDER AANWIJZINGEN IN KLAPPER
Indeling Forsyth (4th ed.)
• Hoofdstuk in 4e ed
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
Introduction to GD
Studying Groups
The individual and the group
Formation
Cohesion & development
Structure
Influence
Power
Performance
Decision making
Leadership
Conflict
Intergroup relations
Groups in context
Groups and change
Crowds & collective behavior
was in 3e ed.
The science of GD
Joining & Leaving Groups
was hst 6
was hst 5
was hst 10
was hst 11
was hst 12
was hst 9
Environment of groups
was 16
was 15
• College 1
• Hst 1 Introduction to group dynamics
• Hst 2 Studying groups
Groepje bestaande uit een dyade
Kleine groep uit twee dyades
Groepje bestaande
grotere groep
GroepjeIets
bestaande
uit drie dyades
Hele dyades,
grote groep
Een massa bestaat uit veel
of triades, of wat ook
De mens reist langs twee sporen
NATUUR
Niets dierlijks is ons
vreemd
‘Instincten’
Gedragsmechanismen
Specifieke reacties op crisis
IMPROVISATIE
Fight-Flight
Arousal
Cohesie
CULTUUR
Ratio beïnvloedt gedrag
Normen & Waarden
Kosten-Baten analyse
Specifieke reacties op
crisis
PLANNING
Prioriteiten stellen
Professionaliteit
Organisatie
Samenleving: Gemeinschaft
Samenleving: Gesellschaft
Behoefte aan erbij horen
Groepsdoelen
Behoefte aan vrijheid
Individualistische doelen
Zijn
Worden
Man is a product of nature and culture
• Nature is our apparatus: physical & psychological
• Culture is the use we make of it, in so far as it is
shared by a larger group
• Every human is an inextricable combination of
Nature and Culture:
No one is purely natural
No one is purely cultural
Nature-Nurture: A landscape as metaphor for Nature
VERY SIMPLE ANIMALS
Nature-Nurture: A landscape as metaphor for Nature with a bit of
Nurture: SIMPLE ANIMALS
Nature-Nurture: A landscape as metaphor for Nature with some Nurture
LESS SIMPLE ANIMALS
Nature-Nurture: A landscape as metaphor for Nature with a bit more of
Nurture: LEAST SIMPLE ANIMALS
Nature-Nurture: A landscape as metaphor for Nature with more Nurture
Nature-Nurture: A landscape as metaphor for Nature with still more
Nurture
Nature-Nurture: A landscape as metaphor for Nature with a lot of
Nurture: HOMO SAPIENS
DE SAMENLEVING: Tönnies
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
GEMEINSCHAFT
Gemeenschappelijke wil
Groepsdoelen
Noodzaak
Natuurlijk
Traditie
Religie, magie
Familie, stam
Erbij horen, eer
Competitie tussen groepen
Conservatisme als ideaal
Stabiel
Authentiek, Waarden belangrijk
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
GESELLSCHAFT
Individuele wil
Persoonlijke doelen
Vrije keuze
Rationeel
Publieke opinie
Politiek, techniek
Groepering, organisatie
Vrijheid, geld
Competitie binnen groepen
Vooruitgang als ideaal
Constante schijnverandering
Doen alsof, Imago belangrijk
Twee manieren van denken
Waar zijn al die Theories en Models op gebaseerd?
• Kennelijk op ‘hoe de mens werkt’, dus op de menselijke
natuur.
• Groepsdynamica, maar ook andere psychologie onderzoekt
de wetten van deze natuur, proximaat:
Hoe leren we? Hoe onthouden we?
Hoe reageren we op anderen, op gevaar, op drugs, op leiderschap etc, etc
• Ook interessant is is hoe deze menselijke natuur tot stand is
gekomen: welke functies zouden die wetten (ooit) gehad
kunnen hebben. ultimaat.
• Proximaat leidt tot onderzoek, experiment etc
• Ultimaat leidt tot speculatie, analogie redenering, etc
• Onderscheid bedacht door Tinbergen (1943)
Basis Gedragspatronen
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Erbij horen (Kudde, School, Familie, Stam, Groep)
Status (Territorium, Dominantiehierarchie, Sociale vergelijking)
Voortplanting (Hofmaken, Paring, Stalking)
Kinderzorg (Temperatuur, Voedsel, Veiligheid)
Fourageren (Zoeken, Eten, Delen, Herkauwen, Cantine)
Voorraad maken (Eikeltjes, Hamsteren, Keukengerei)
Territorium maken (gebied, gebouw, persoonlijke ruimte)
Bouwen (Hol, Nest, Val, Dam, Kantoor, Stadion)
Agressie (Bluffen, Dreigen, Vecht/vlucht, Jagen, Doden)
Verkennen (Omgeving, Sociale netwerk, Wacht houden, Internet, TV)
Communicatie (Signaalsystemen, Taal, Media, GSM)
Lichaamsverzorging (Gladstrijken, Wassen, Vlooien, Shampoo, Gel)
Afwachten (Pauzeren,Wachten op, Uitrusten, Zonnen)
Migratie (Trek, Nomadisme, Autos, Vacantie, Emigratie)
Spel (Sociaal, Vecht/vlucht, Prooi, Status, Paring, Poppen, etc.etc.)
C
O
N
T
R
O
L
E
M
E
C
H
A
N
I
S
M
E
N
‘Oergroep’ als basis voor groeperingsvormen
COMMUNE
FAMILIE
VRIENDENGROEP
COMMUNITY
GODSDIENST
OERGROEP
STAM
CLAN
STADSTAAT
VOLK
JACHTGROEP
NATIE
TAALGEMEENSCHAP
LEGER
HIERARCHISCHE
ORGANISATIE
AMBACHTGROEP
BEDRIJFSORGANISATIE
BESTUUR
AMBTELIJKEORGANISATIE
BENDE
PROJECT
Francois Marie Charles Fourier (1772-1837)
• Basis idee : attractie tussen mensen (Newton attractie tussen
hemellichamen)
• Daarom Phalansteres: 2 x 810 mensen. (810 types: combinaties van de
12 basis-passies). Omdat menselijke natuur niet verandert is
progressie evenmin mogelijk: doel is harmonie.
• Beperking van wensen (Stoicisme) was absoluut verkeerd
• 12 passies:
•
•
• Eenheidsstreven
•
•
genot
zien; horen; proeven
groep
respect; vriendschap; ouderschap; liefde
Distributief
Overeenkomsten; intrige; verandering
• Nieuwe deelnemer werd getypeerd en kreeg onmiddellijk
passende partner (droom van de handelsreiziger)
• Eerste Phalanstere in Roemenie, Scaeni. Na aanval
verdwenen, bleef bekend (Ceauescu)
GROEPSSTRUCTUUR OP 2 DIMENSIES
KERNGROEP
S
T
A
T
U
S

PERIFERE LEDEN

INCLUSION
GROEPSSTRUCTUUR OP NABIJHEID:
SOCIOGRAFIE (Moreno, 1932)
C
A
B
E
D
A
B
C
D
E
Tot
A
X
+
+
2
B
+
X
+
+
3
C
+
X
1
D
+
+
X
2
E
+
X
1
Tot
3
2
1
2
1
• College 2
• Kurt Lewin
• Hst 3 The individual & the group
• Hst 4 Formation
KURT LEWIN (1890-1947)
• GESTALT school:
– Geheel meer dan de som der delen
• Na emigratie combinatie oude en nieuwe wereld.
(THEORIE VS PRACTIJK)
– Niets is zo practisch als een goede theorie
– Als je iets wilt begrijpen moet je het veranderen
• Veldtheorie (gedrag in Lifespace)
– B= f(P E) Dit betekent dat de definitie van de situatie
tot een veranderde toestand leidt
• Groepsdynamica
– Analogie van Fysische dynamica
• Sociale verandering
– Resistance to change
– Unfreezing>changing>refreezing
Invloed van Lewin op amerikaanse SP
• Ontwikkeling SP: MASSA>KLEINE GROEP>INDIVIDU
• Lewin emigreerde tegelijk met Heider (Attributietheorie,
Balanstheorie, categorieen van sociaal denken) en Brunswick
(Lenstheorie)
• Leerlingen van Lewin waren o.m:
–
–
–
–
–
Cartwright (Groupsdynamica)
Lippitt
(groepsstructuren)
Festinger (Cognitieve dissonantie, Attributietheorie)
Barker
(Ecologische psychologie)
Zeigarnick (Zeigarnick effect)
Drie soorten Groepsdynamica (Lewin, 1935)
‫ش‬I Groepsdynamica is experimentele Sociale
Psychologie met groepen ipv individuen (Academisch)
‫ش‬II Groepsdynamica is een geheel van technieken en
knowhow voor groepstraining
(HBO)
‫ش‬III Groepsdynamica is de practijkgedachte dat
democratie en teamwork het ideaal vormen voor alle
bezigheden van de mens
(ideologisch)
REMMENDE EN STUWENDE KRACHTEN
© 2006 JP van de Sande RuG
MIGRATIE
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Stabiliteit
Traditie
Gevestigde belangen
Voorspoed & geluk
Veiligheid in eigen land
Onveiligheid elders
Angst voor onbekende
Fatalisme
Problematisch vervoer
Ontbreken contacten &
informatie over elders
Instabiliteit
Afbraak tradities
Relatieve armoede
Slechte economie
Onveiligheid eigen
land
Veiligheid elders
Zin voor avontuur
Ondernemingslust
Makkelijk vervoer
Banden met familie en
bekenden elders
Quasi-stationnaire evenwichten (Lewin, 1952)
Begin toestand:
Verhoog druk in gewenste richting:
Verlaag kracht in ongewenste richting
Arousal & Stress: Oorzaken en gevolgen
• Oorzaken
– Arousal: Korte termijn verhoging activatieniveau, Ontstaat in
crisis situaties door spanning(fight-flight). Voorbereiding actie
– Stress: Lange termijn hoog activatieniveau zonder oplossing,
Ontstaat in langdurende spanning in onoplosbare crisis situaties
(tobben), komt voort uit waargenomen verliessituatie.
• Gevolgen
– Arousal: Vernauwing aandacht, (Schijn) zekerheid,
Ongevoeligheid straf en pijn, Andere tijdsbeleving, Emotionaliteit,
Gedrag moeilijk te stoppen, Soms onvoorspelbaar.
– Stress: Onzekerheid, Fatalisme, Lichamelijke klachten, Drinken,
Drugs, Terugtrekken, Desperate maatregelen
S TRES S EN S TR ESS-R EACT IES .
OOR ZAKEN
PR OCESSEN
UI T OM GEVING:
*gevaar
aan wezigheid vijan d
bed reigin g
vu ur,v er gif etc.
FYSI EK
*hart
freq uentie
bloed dru k
ritme
*op winding
lawaai,licht,geur
bed reigin g zelfgevo el
sexuele op wind in g
emotion er en d
crowd in g
hitte
p ositieve ion en
*fysiolo gisch
adrenalin e
AC TH,cortico stero id
ademhaling
sy mp athische stimulatie
*werk/uitk omsten
on regelmatigheid
conf licten
verliessituaties(fru stratie)
verlies p os.ident.
UI T OM G.x P ER SOON
*te hoo g asp iratieniveau
*te ho ge verwachtingen
*gemaakte fo uten
*gr oot b elang gedrag
UI T PERSO ON
*angstigheid (trait)
*agressie(trait)
*rep ressie
*cop in gstijl
*sensatieb ehoefte
*Int/Ext.co ntro l
*sp ecif ieke ervarin g
*algemeen /p sy cholo gisch
arou sal,activatie
aan dachtsv er nauwin g
sub j. co ntroleverlies
angst(state) /p an iek
vluchten /v echten
concentratie
vigilantie/vermijding
Taak uitvo erin g
p olarisatie
'b lamin g'
GEVO LGEN
GEDR AG
cop in g (B ehavio ral, Co gnitive,
Pr oblem- oriented ,Emotion -or .)
ro ken, drinken, dr ugs
comp ensatie, afleiding
nap r aten,'p uzzelen '
PS YCHOLOG ISCH
angst(trait)
op win ding
verstar ring
ontk en nin g, fatalisme
ratio nalisatie
onzekerh eid
gewenning
extreme attitud es
in-out- gro up differentiatie
PATH OLO GISC H
ho ofdp ijn, slaap klacht,moe
hyp erventilatie
dep ressiviteit
concentratie stoorn is
nachtmerr ies
fo bieen
'o versp ann in g'
ziekten (Hart,immun ologisch, etc)
De GROEPS-ZIEL,The GROUP-MIND
• Groeps-ziel bestaat:
– LeBon (1895),
Durkheim (1912)
• Groeps-ziel resultaat
van identificatie:
– Freud (1922)
• Groepen zijn meer dan
de som der delen:
– Lewin (1939)
• Groep heeft
persoonlijkheid
– Cattell (1952)
• Groeps-ziel bestaat
niet; Groep = som
der delen
– Allport (1924)
• Groeps-ziel is schijneffect van sociale
identiteit
– Reicher (1990)
• Groepsgedrag is
normaal gedrag
– McPhail (1992)
– Moderne soc.cognitie
Groepen: Criteria om van groep te spreken en Groepvariabelen
• Afhankelijkheid
• Interdependence
• Onderlinge beïnvloeding
• Onderlinge relaties
• Formele kenmerken
•
•
•
•
Status en rol relaties
Waarden en normen
Gemeenschappelijk doel
Groepscultuur
• Soort omgang
• Interactie
• Face-to-face communicatie
•
Cognitief
• Erkenning door anderen
• Zelfdefinitie
•
Divers
• Grootte
• Belang voor leden
• Afhankelijkheid
–
–
–
–
Los-cohesief
Betrokken-toevallig bijeen
Primair-secundair
Belangrijk-onbelangrijk
• Formele Kenmerken
–
–
–
–
–
–
Steil-vlak
Autoritair-democratisch
Geleid-ongeleid
Formeel-informeel
Extern doel-intern doel
Autonoom-onderdeel
• Soort omgang
– Face to face- via communicatieapparatuur
– Membership-reference
– Frequent bijeen-zelden bijeen
• Divers: Groot- klein; Jong-lang
bestaand
Soorten groepen
Dimensie-achtig:
• Primair—secundair
• Gepland-spontaan (formeel-informeel)
• Interne oorsprong-externe oorsprong
•
•
•
•
•
Categorieen (LICKEL e.a..2000):
Intieme groepen
Taakgroepen
Zwakke groepen
Sociale categorieeen
Enkele soorten modellen
Verschillende typen interactie
• Wat is INTERACTIE?
– Wederzijdse beinvloeding:
Gedrag A is contingent op dat van B
Wederzijds
‘normale’ groep
Reactief
groep met ruzie
A
B
A
B
A
Eenzijdig
groep met dictator
Pseudo
geen echte groep
B
A
B
Model van uitbreiding van gedrag (Chaos model)
A
A
N
T
A
L
C
A
B
STERKTE STIMULUS
APPROACH-AVOIDANCE CONFLICT Epstein & Fenz, 1962
STERKTE
MOTIEF
NADEREN/VECHTEN
VERMIJDEN/VLUCHTEN
AFSTAND
McGrath (1984) Circumplex van groepsactiviteiten
generate
Taakvervulling
Probleem oplossen
choose
execute
Discussie
Conflict oplossen
negotiate
Bales observatiesysteem (1955)
Sociaal-emotioneel
gebied: positieve
reacties
Taakgebied:
pogingen tot
antwoorden
1.
3.
Geeft blijk van saamhorigheidsgevoel:
verhoogt status anderen, geeft steun,beloning, is vriendelijk.
Geeft blijk van ontspanning: maakt
grappen, lacht, toon tevredenheid.
Is het eens, geeft toe, werkt mee,toont interesse
4.
Doet suggesties: wijst richting aan, mogelijkheid tot actie
5.
Geeft zijn mening: geeft waardeschatting, geeft uitdrukking
aan mening, wat hij wenst, hoopt; redeneert.
Geeft orintatie: geeft informatie,
herhaalt, licht toe, bevestigt, vat samen.
2.
6.
Taakgebied:
vragen
Sociaal-emotioneel
gebied: negatieve
reacties
7.
8.
Vraagt om orintatie: vraagt om informatie, herhaling, toont gebrek aan kennis
.
Vraagt om mening: vraagt om waardeschatting, wat anderen ervan vinden of voelen.
9.
Vraagt om suggestie: vraagt om richting, om mogelijkheid tot actie
10.
Is het niet eens: weigert steun, werkt niet mee, doet sceptisch, kritisch
.
Geeft blijk van spanning: vraagt om hulp,
trekt zich terug uit het veld, toont frustratie
Geeft blijk van antagonisme: verlaagt status van anderen
11.
12.
• College 3
• Hst 5 Cohesion & Development
• Hst 6 Structure
Waardering van groepen (Thibaut & Kelley, 1959)
• Pure waardering is altijd kwestie van vergelijken
• Je vergelijkt met je eigen standaarden (wat je gewend bent)
• Je standaard wordt op 0 gezet: erboven OK, eronder: Bah
• 0-punt heet:
Comparison level
Cl
• Mogelijkheden worden ook bepaald door vergelijking
• Je kijkt wat het beste alternatief is
• Zit je erboven, dan OK, zit je er onder: Bah
• Dit punt heet Comparison level for Alternatives
Clalt
Initiatie in groepen(Aronson & Mills, 1959)
• Introductietijd, TvVK: groentijd, ‘Hazing’, Fœten
• Functies:
•
•
•
•
•
Unfreezing, changing, freezing (Lewin)
Verhogen cohesie (Common fate, common danger)
Verhogen investering (Too much invested to quit, Teger, 1980. CognD)
Verhogen ontzag voor groep
Snelle enculturatie
• Voorbeelden:
• Folderen & plakken, aspirantlid, ooievaarskuitevet,
tanden bijvijlen, solliciteren, assessment center,
Soorten regels en normen (structuur)
• Formeel
vs.
Informeel
(Kelnin, 1969)
– Expliciet
– Bewust
vs.
vs.
Impliciet
Onbewust
(Beloff, 1958)
• Geinternaliseerd
• Globaal
vs.
vs.
Opgelegd
Specifiek
vs.
vs.
vs.
Groepsgebonden
Voor sommigen geldend
Situationeel/conditioneel geldend
vs.
vs.
Flexibel
Conventioneel
vs.
Instrumenteel
vs.
vs.
Verbiedend (Prohibitief)
Ideaalstellend (Goffman,1971)
– Universeel
– Voor ieder geldend
– Altijd geldend
• Rigide
• Principieel
– Moreel
• Voorschrijvend
• Voorschrijvend
(Goffman,1971)
Cialdini e.a., (1991):
• Injunctief
Beschrijvend
Persoonlijk
Effecten van normen op gedrag. Cialdini e.a.(1990)
schone omgeving
compliance
vieze omgeving
dierenweek
antilitter
week
Rollen: enkele begrippen
• Taakrollen (uitvinder, organisator, schoonmaker)
• vs SE rollen (klager, optimist, luisteraar)
•
•
ROLAMBIGUITEIT
ROL-’FIT’
• Persoon
• ROLCONFLICT
• ROL-INCONGRUENTIE
Omgeving
Rollen: de visie van Belbin
· De coördinator: deze selecteert onderwerpen die aandacht vragen en vat discussies samen. Hij heeft een
goed gevoel voor timing en het vermogen om te enthousiasmeren. Hij kan soms wat manipulerend zijn
· De vormgever (specialist): deze zoekt naar patronen in discussies. Stuurt aan op overeenstemming. Hij is
gedreven en overtuigd van eigen kunnen. Hij kan anderen makkelijk provoceren en kwetsende uitspraken
doen
· De bedenker: deze genereert vooral nieuwe ideeën en zoekt naar nieuwe oplossingen. Hij is gevoelig voor
lof en kan slecht tegen kritiek. Hij werkt graag op afstand van het team, is soms onpraktisch en kan nog
al eens radicale ideeën hebben
· De toetser: deze verheldert graag en bekwaam onduidelijkheden. Hij kan goed kritisch denken en heeft het
vermogen om complexiteit te reduceren. Hij heeft wel de neiging om kritisch te zijn en is niet gedreven
om anderen te motiveren
· De werker: deze zet ideeën om in praktische zaken en voert afspraken op systematische wijze uit. Hij
beschikt over realiteitszin, zelfbeheersing en discipline. Daarbij heeft hij de neiging om zich af te sluiten
voor ideeën met een vage toepasbaarheid
· De onderzoeker: deze zoekt naar ideeën buiten de groep, legt contacten met allerlei mensen. Hij brengt
vaak nieuwe ideeën in discussies, is extravert en nieuwsgierig. Hij heeft geen natuurlijke neiging om het
werk af te maken
· De groepswerker: deze geeft steun aan teamgenoten, gaat verder met ideeën van anderen en voorkomt
storingen in het groepsproces. Hij is gesteld op mensen, kan goed luisteren maar is niet besluitvaardig en
wel makkelijk beïnvloedbaar
· De afmaker: deze zet anderen aan tot actie. Zijn zorg is orde en efficiëntie. Hij heeft zelfbeheersing maar is
ook geneigd om de mensen te veel op te jagen. Hij heeft weinig oog voor het grotere geheel .
Rollen: de visie van bureau Baarda
Kelman’s 3 soorten van invloed (1958)
vergeleken met: Cialdini & Trost(1998) en Chaiken e.a.(1996)
• Compliance (Gehoorzamen)
– Leertheorie/Ruiltheorie
– Impression related motives
• Identification
– Dieptepsychologie
– Validity seeking motives
• Internalization
– Cognitieve Psychologie
– Ego defensive motives
Bij druk tot conform.
Zonder druk tot conf
Borman’s model van spanning in groepen
• .
s
p
a
n
n
i
n
g
stress
optimal
sleep
PRIMARY TENSION
SECONDARY TENSION
tijd
Expectation States theorie (Berger, 1980)
Status
Characteristics
Expec
tation
State
Opportunity
to behave
Behavior
Evaluation
Status
• Twee soorten Status characteristics: Diffuus en Specifiek.
• Burden of Proof: Status Characteristics leiden tot verwachting, tenzij
tegendeel bewezen is.
• Path of Relevance: Het verband tussen Status Char. en het betreffende
gedrag. Dus direct pad bij Specifiek, minder direct bij Diffuus.
• Status Generalization: Mate waarin Status Char. ‘uitstraalt’
• College 4
• Hst 7 Influence
• Hst 8 Power
the distinctions between the three processes
of social influence
Compliance
Identification
Internalization
1. Basis for the
importance of the
induction
Concern with social
effect of behavior
Concern with social anchorage of
behavior
Concern with value congruence of behavior
2. Source of power of
the influencing agent
Means control
Attractiveness
Credibility
3. Manner of achieving
prepotency of the induced
response
Limitation of choice
behavior
Delineation of role requirements
Reorganization of means-ends framework
1. Conditions of
performance of induced
response
Surveillance by
influencing agent
Salience of relationship to agent
Relevance of values to issue
2. Conditions of change
and extinction of induced
response
Changed perception of
conditions for social
rewards
Changed perception of conditions for
satisfying self-defining relationships
Changed perception of conditions for value
maximization
3. Type of behavior
system in which induced
response is embedded
External demands of a
specific setting
Expectations defining a specific role
Person's value system
Antecedents
Consequents
Invloed & Macht
• Machiavelli (1513) Macht is iets dat je kunt bezitten.
Om hem niet te verliezen zijn soms drastische maatregelen
nodig
• Hobbes (1651) Natuurstaat mens is oorlog van allen
tegen allen. Om dat te reguleren is staatsmacht nodig
(Leviathan)
• Nietzsche (1885) Mens, maar ook natuur, heeft
machtswil. Wille zur Macht. Wil is wat een noodzaak heeft.
• Adler (1920) Macht is de basis van het menselijke
denken en voelen. Minderwaardigheidscomplex.
Twee soorten dominantie (Kalma, 1992)
KERNGROEP
S
T
A
T
U
S

PERIFERE LEDEN

INCLUSION
Enkele Sociaal dominanten uit het vak
Thibaut & Kelley (1959)
The social psychology of groups
• Poging om met behulp van rationele analyse (vnl
ruiltheorie) sociale processen te modelleren.
• Vraag: wat zijn kosten en baten?
– A: subjectieve standaard :Comparison level
(vgl. Verminderde meeropbrengst)
– Cl=0 betekent: relatie wordt neutraal gewaardeerd
– Lager dan CL: relatie wordt negatief gewaardeerd
• Vraag: Wat is afhankelijkheid?
– A: geen beter alternatief hebben: Comparison level for alternatives
– ClAlt=0 betekent: Huidige waarderingsniveau van bindingen
– ClAltniet hoogste: Er is een beter alternatief: men zal trachten huidige relatie te
beeindigen
– ClAlt hoogste: Er is geen beter alternatief: Afhankelijkheid van het huidige
Thibaut & Kelley (1959)
The social psychology of groups
Twee vormen van sociale
invloed:
1. Via macht en daaruit
voortvloeiende
invloed (‘Macht is
potentiële invloed’)
2. Via normen en rollen
(‘Normen zijn middelen om
machtsuitoefening te
voorkomen’)
Thibaut & Kelley (1959)
The social psychology of groups
•
•
Er zijn twee hoofdsoorten macht:
Fate control
Keus C
Keus D
Keus A
4
4
Keus B
1
1
Keus C
Keus D
Totale afhankelijkheid
•
Behaviour control
Contingentie
Keus A
4
1
Keus B
1
4
Twee soorten sociale invloed
• Normatieve invloed:
• Regels volgen (injunctief). Kijken hoe anderen het doen (descriptief),
je eigen standaarden volgen (persoonlijk)
• Vaak compliance. Sterker bij cohesiviteit en langdurige groepen
(gewoonte!)
• Persoonseigenschappen: nSocial Approval, Vrouwelijkheid
• Informationele invloed
•
•
•
•
•
Sociale vergelijking volgen (op opinies)
NB: Objectieve werkelijkheid bestaat niet: geloofwaardigheid!
Vaak Identification of Internalisation
Cohesiviteit minder invloed. Nieuwheid werkt bevorderend
Persoonseigenschappen: Cognitieve complexiviteit, nCognition
Twee andere soorten sociale invloed
• Meerderheids Invloed
• VB: Sherif (1936)
Asch (1955)
• Normatief
• Snel
• Compliance
• Unanimiteit vereist
Minderheids Invloed
VB: Moscovici
(1985)
Informationeel
Langzaam
Identification of
Internalization
Unanimiteit alleen in
kleine groep
FACTOREN DIE MATE VAN CONFORMITEIT BEINVLOEDEN
GROEPSFACTOREN
INTRAGROEPSRELATIES
STIMULUSFACTOREN
PERSOONLIJKE FACTOREN
Groepsgrootte
Soort van dwang
Duidelijkheid/Ambivalentie
Intelligentie
Unanimiteit
Normen tav deviantie
Consensus van belang
Leeftijd
Groepsstructuur
Informatieve beinvloeding
Geslacht
Centraliteit communicatie Deskundigheids verhouding
Autoritarianisme
Permanentie van groep
Status
Cohesie
Verantwoordelijkheidsgevoel
Mate van onderlinge steun
Behoefte aan groepsacceptatie
Verklaarbaarheid deviantie
Social Impact theorie (Latane, 1981)
• Wet van de sociale impact (=invloed)
I = f (SIN)
• Ofwel: Impact van een invloeds-zender is
functie van Strength, Immediacy en Number
• Kan ook ingewikkelder gemaakt (bijv met
exponenten): I = f a(SpIqNr)
• Bovendien maakte Latane een Dynamische variant: Consolidatie
(meerderheid wint), Clustering (Subgroepvorming), Correlation
(Convergentie op meerdere punten) en Continuing diversity
French & Raven (1958)
The Bases of Power
• Macht moet ergens op berusten. Machtsbronnen:
–
–
–
–
–
–
Beloning
Straf
Identificatie
Autoriteit
Expertise
Informatie
reinforcement
relatie
kennis
• De bronnen van macht liggen bij de behoeften van O.
Gebaseerd op Simmel (1917)
• Omdat deze behoeften aan gewenning onderhevig zijn, kan
macht slijten (Veen, 1985)
• Macht is, door de gelijktijdige werking van bronnen, altijd
reciprook. (macht en tegenmacht: The balance of Power)
Falbo (1977) en Kipnis (1984)
Power Tactics
• Niet alleen Wat er gebeurt, ook Hoe het gebeurt
•
•
•
•
Twee basisdimensies
Direct versus Indirect
Rationeel versus Irrationeel
Bovendien: Unilateraal versus Bilateraal
(vgl Fate control vs. Behaviour control)
Enkele voorbeelden van Machtstactieken
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Discussieren
Direct-Rationeel: 1
Verzoeken
Direct-Rationeel: 1
Eisen
Direct-Irrationeel: 2
Zeggen dat je expert ben
Indirect-Irrationeel: 4
Ontwijken
Indirect-Rationeel: 3
Aandringen
Direct-Irrationeel: 2
Manipuleren
Indirect-Irrationeel: 4
Straffen
Direct-Irrationeel: 2
RATIONEEL
IRRATIONEEL
DIRECT
1
2
INDIRECT
3
4
Soorten Sociale Invloed
DIRECTE
INVLOED
DOOR AANWEZIGHEID
DOOR OPZET
Conformiteit aan personen (modelling)
Social Impact
Informationeel vs Normatief
Meerderheids vs minderheids invloed
Power bases (French & Raven)
Invloed status (Hollander en Berger)
Machtsuitoefening (Directe tactieken)
Lokt Compliance of Resistance uit
Power bases (French & Raven)
Invloed status (Hollander en Berger)
Lokt Identificatie uit
INDIRECTE
INVLOED
Conformiteit aan normen
Schijneffect: Situatie dwang
Sociale facilitatie
Machtsuitoefening (Indirecte tactieken)
Coalitieformatie
Lokt Compliance of Resistance uit
Lokt Internalizatie uit
• College 5
• Hst 9 Performance
• Hst 10 Decision making
Hull-Spence leertheorie
• Klassieke Theorie:
S
R
(100%)
Ldrive
• Hull-Spence:
S
R1
R2
R3
RN
Hdrive
50%
70%
25%
15%
10%
8%
15%
7%
SOCIAL FACILITATION THEORY (ZAJONC, 1965)
• AANWEZIGHEID VAN ANDEREN:
– Of door pure aanwezigheid (Zajonc, 1965)
– Of door Evaluatie beduchtheid (Cottrel, 1972)
– Of door Afleiding van aandacht (Baron, 1986)
• AROUSAL
– Hierdoor:
• VERSTERKING DOMINANTE RESPONS
– Meest waarschijnlijk gedrag wordt nog waarschijnlijker (Hull-Spence leertheorie)
– Andere gedragingen worden minder waarschijnlijk
– Als dominante respons de juiste is: Social Facilitatie, zo niet: Sociale Inhibitie
AVA
AROUSAL
Versterking DOM.RESP.
 STEINER'S TYPOLOGIE VAN TAKEN
 OPSPLITSBAAR?
 Ja
DIVISIBLE
(bv verslag schrijven)
 Nee
UNITARY
(bv studeren)
MAXIMIZING
(bv Brainstorming)
OPTIMIZING
(bv Problem solving)
ADDITIVE
COMPENSATORY
DISJUNCTIVE
CONJUNCTIVE
DISCRETIONARY
(bv touwtrekken)
(bv schatten)
(bv rekensom)
(bv bergbeklimmen)
(bv plannen)
 kwantitatief
 KWANT. OF KWAL.?
 kwalitatief
 COMBINATIEREGEL?





A+B+C..
M(A,B,C.)
A óf B óf C
A én B én C
divers
Steiners typologie anders gepresenteerd
ADDITIVE
?
?
COMPENSATORY
DISJUNCTIVE
CONJUNCTIVE
DISCRETIONARY
MAXIMIZING
OPTIMIZING
UNITARY
DIVISIBLE
Rationaliteit
• Is vooral een overweging in Prescriptieve
(Normatieve) modellen.
• Wat is Rationaliteit?
– Keuzemakers hebben als doel de eigen opbrengst te
maximaliseren
– Keuzemakers weten voor welke termijn ze kiezen
– Keuzemakers zijn volledig op de hoogte van de regels en
mogelijkheden van de situatie, en kennen de kansen
– Keuzemakers kennen utitilies van alle mogelijke
uitkomsten en kunnen deze met elkaar vergelijken
Besluitname
• Voor 1960: Gedomineerd door Economie:
Prescriptieve, of Normatieve modellen
• Simon (1955): Mensen nemen nooit ídeale
beslissingen. Subjectieve factor belangrijk.
• Twee hoofdprocessen: Belangen en Heuristieken
• Belangen: mensen verzamelen vnl óf welkome óf
juist beangstigende info, afhankelijk van framing
• Heuristieken (Kahneman & Tversky 1979):
– Representativiteit: Inschatting op basis van analogie
– Cognitieve beschikbaarheid: Basis in het voor-de-hand
– IJking: schattingen zijn relatief aan Base rate
Het Huwelijk
• De heer Vissers en mejuffrouw Boot kennen elkaar
ruim een jaar en willen graag trouwen. Maar kort
geleden hebben ze een paar ruzies gehad, die er op
wijzen dat ze over een aantal zaken totaal
verschillend denken.
• Ze hebben advies gevraagd aan een psycholoog (i.c.
U). Op grond van de gesprekken met deze
psycholoog realiseren ze zich dat een gelukkig
huwelijk wel mogelijk is, maar niet zeker. Ze
trouwen liever niet, dan dat ze een ongelukkig
huwelijk aangaan.
Het huwelijk II
•
De heer Vissers en mejuffrouw Boot kennen elkaar ruim een jaar en willen graag trouwen. Maar kort geleden hebben ze
een paar ruzies gehad, die er op wijzen dat ze over een aantal zaken totaal verschillend denken. Ze hebben advies
gevraagd aan een psycholoog. Op grond van de gesprekken met deze psycholoog realiseren ze zich dat een gelukkig
huwelijk wel mogelijk is, maar niet zeker. Ze trouwen liever niet, dan dat ze een ongelukkig huwelijk aangaan.
• Welke kans op succes moet het huwelijk volgens U minstens hebben
om hen te adviseren met elkaar te trouwen?
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
Bij kans 0 op 10 van gelukkig huwelijk: dus Altijd doen!
Bij kans 1 op 10 van gelukkig huwelijk
Bij kans 2 op 10 van gelukkig huwelijk
Bij kans 3 op 10 van gelukkig huwelijk
Bij kans 4 op 10 van gelukkig huwelijk
Bij kans 5 op 10 van gelukkig huwelijk
Bij kans 6 op 10 van gelukkig huwelijk
Bij kans 7 op 10 van gelukkig huwelijk
Bij kans 8 op 10 van gelukkig huwelijk
Bij kans 9 op 10 van gelukkig huwelijk
Bij kans 10 op 10 van gelukkig huwelijk
Groepspolarisatie: 3 namen, 6 theorieen
• A:
Risky shift
• Diffusie verantwoordelijkheid
• Risk as a value
• Leiderschapshypothese
• B:
(groepseffect)
(belangen)
(cogn.beschikbaarheid)
Cautious shift
• Argumentatie hypothese
(cogn.beschikbaarheid)
• Social decision theory (minderheidsinvloed) (groepseffect)
• C:
Polarisatie
• Sociale vergelijking
• Sociale identiteit
(ijking)
(representativiteit)
Model Groupthink. (Janis, 1962)
•
"OORZAKEN'
"SYMPTOMEN"
"GEVOLGEN"
•
Crisis: druk op groepsbeslissing
DRANG TOT SNELLE
OVEREENSTEMMING
Geen analyse doelstellingen
•
Groepscohesie
Conformiteitsdruk
Niet zoeken alternatieven
•
Geen rationele beslisprocedure
Zelfcensuur
Niet afwegen alternatieven
•
Gesloten leiderschapsstijl
Unanimiteitsbewaking (mindguards)
Niet onderzoeken risico’s
•
Isolement groep
Ogenschijnlijke overeenstemming
Afsluiten voor nieuwe info
•
Complexiteit
Perifere Info-verwerking
Groepspolarisatie
•
ILLUSIES EN MISPERCEPTIES
•
•
•
•
Ill. Van onkwetsbaarheid
Ill. van morele juistheid
Stereotypen over andere partij
Collectieve rationalisatie
•
Defensieve beslissingsstrategie
•
•
SLECHTE
BESLUITVORMING
Model Groupthink. (Janis, 1962)
© 2006 JP van de Sande RuG
Symptomen
Oorzaken
CRISIS
tijdsdruk
complexiteit
COHESIEVE
GROEP
geisoleerd
Druk tot snelle
overeenstemming
Druk tot conformiteit
Unanimiteitsbewaking
Mindguards Zelfcensuur
Ogenschijnlijke overeenstemming
Perifere info-verwerking
LEIDERSCHAP
GESLOTEN
beslissen niet
optimaal
ILLUSIES & Mispercepties
Onkwetsbaarheid
Zelfoverschatting
Morele juistheid
IN-OUT group bias
Vooral defensieve
beslissings-strategie
Gevolgen
Geen analyse doelstellingen
Niet zoeken naar alternatieven
Niet afwegen alternatieven
Onvoldoende onderzoek risico’s
{Hoofd- maar vooral Neven-}
Zich afsluiten voor nieuwe
of late info
Groepspolarisatie
• College 6
• Hst 11 Leadership
• Hst 12 Conflict
De persoonlijkheid van varkens: Proactief en Reactief
© 2006 JP van de Sande RuG
Een fundamentele persoonseigenschap (Koolhaas, 2000)
© 2006 JP van de Sande RuG
• Organisaties
Proactief overvragen wanneer ze uitgaan van groot
•
aanpassingsvermogen
medewerkers:
– Eerst doen, dan denken,
mensen zijn moeilijk fundamenteel te veranderen.
– Initiatiefrijk,
Training
en coaching verhoogt zelfinzicht maar fundament blijft
– Stoort zich niet aan bezwaren,
gelijk
– Niet gauw bang.
Gedreven
en ongeduldige managers zijn ongevoelig voor omgeving
– Raakt in war bij onverwachte,
Is tegelijk kracht (in normale situaties) en zwakte (in crisis).
– Gesteld op vaste patronen en voorspelbaarheid.
Typische
reactie op mislukking: Verrassing, gekrenkt, boos.
– Grote druk: Overactief
Gedreven en ongeduldige managers reageren alleen op krachtige
Reactief
feedback
vanuit directe omgeving
– Voorzichtig,
kat uit boom
kijkenaan zelfsturende teams:
Beide
types hebben
een hekel
– Opmerkzaam
omgeving,
gevoeligvoor
voor baas
indrukken
Proactievenopwegens
voorkeur
spelen,
– Passen
gedragwegens
handig aan
omgeving
aan eigen initiatief.
Reactieven
weerzin
tegen
– Grote
druk: Verlamming
Dus: mixen!
LEIDERSCHAP
• Formeel vs. Informeel
• Informeel: Do hierarchie (Schjelderupp Ebbe),Berger’s EST en
Hollander’s ICM
• Formeel: Merito- of Aristo-cratie.
Afspraken,
regels, organogram
Na benoeming
(Legitimate, reward, coercive), moet de rest (Referent, expert, informational) er bij
verdiend worden.
• Leider moet centrale groepsnormen respecteren (Status
Liability), maar mag van minder centrale afwijken
(Ideosyncrasy credit)
• Expertise moderne formele leider wordt moeilijk (h)erkend
• Metamorphic effects of power belangrijk
Fiedlers beroemde grafiekje
• Geeft weer het verband tussen Gunstigheid situatie
en Correlatie tussen Lpc score en prestaties
Pos
Neg
1
2
3
4
5
6
7
8
Wat is Lpc score?
• Letterlijk: Least preferred Coworker.
• Correspondeert ruwweg met: SE gerichtheid
• Beoordeling van groepsleden op schaal:
• Heel slecht
Heel goed
Hlpc
Llpc
Procesmodel van Fiedler’s theorie
Probleem met
groepstaakvervulling
Verslechtering
Spanning
Neemt toe
nee
Passen
deze bij de
situatie?
Leider vertoont
Dominante responsen
ja
Verbetering
Consequenties van procesmodel Fiedler
Bij HLPC
Meer Rel.
Verhouding
L-O beter
blijft
kwadrant
4
Bij LLPC
Meer Taak
Taakstructuur
beter
wordt
kwadrant
2
Verhouding
L-O slechter
wordt
kwadrant
6 of 8
Kwadrant
4
Vroom geplaatst in Managerial Grid (Blake & Mouton)
GROEP II
C
o
n
c
e
r
n
P
e
o
p
l
e
1,9
9,9
CONSULTATIEF II
CONSULTATIEF I
AUTOCRATISCH II
1,1
9,1
AUTOCRATISCH I
Concern production
Charismatisch of transformationeel leiderschap.
Freud’s visie (1923)
• Basisidee
– Mens heeft ingeboren sociale mechanismen
– Deze komen helderst tot uiting in de Oerhorde
– Liefde en haat liggen dicht bijeen en kunnen tegelijk voorkomen
• Uitgangseisen
–
–
–
–
Leider heeft of verwerft bijzondere competenties in woord en daad en fascinatie met idee
Leider heeft Narcistische persoonlijkheid
Leider heeft daardoor grote behoefte aan zelfbevestiging
Leider heeft voor alle onderschikten persoonlijke belangstelling
• Ontwikkeling
–
–
–
–
Op grond van deze competenties verwerft leider crediet
Crediet wordt door leider gezien als steun voor narcistische keuze
Volgers beginnen zich door libidineuze mechanismen te identificeren met leider
Deze identificatie bevestigt narcistische keuze verder
• Gevolgen:
– Door identificatie wordt wens leider als eigen wens gevoeld
– Leider wordt steeds sterker
– Elke volger heeft idee van persoonlijke band met leider
Charisma: Transformatie (Bass, 1997)
• Geen transacties, maar transformatie
Geen onderhandeling maar inspiratie
• Goed kunnen communiceren
• Bronnen:
•
•
•
•
ofwel
Idealised influence
Inspirational motivation
Intellectual stimulation
Individualised consideration
• Eerder beschrijving aspecten dan beschrijving
proces
Conflict model volgens Forsyth
3 soorten:
• Personal (ook emotioneel of affectief conflict)
• Substantive (ook taak of doel conflict)
• Procedural (ook strategisch of norm conflict)
Verder:
• Competitie (zero sum) vs. Mixed motive (nonzero sum)
6 escalatie processen:
•
•
•
•
•
•
Onzekerheid
Perceptie
Zachte tactieken
Wederzijdsheid
Weinigen
Irritatie
> Commitment
> misperceptie
> Harde tactieken
> escalatie
> velen
> kwaadheid
>onderhandeling???
>begrip???
>cooperatieve tactieken???
>de-escalatie???
>Wij-gevoel???
>beheersing???
Intergroepsconflict
C
EXT.ATTRIBUTIE
MISPERCEPTIE
COMPETITIE
substantial
O
N
F
MACHTS
TACTIEKEN
procedural
IN- OUT BIAS
STEREOTYPEN
MOREEL
L
I
C
CATEGORISATIE
RECIPROCITEIT
T
(DIABOLISERING)
C
O
N
F
L
VIRIEL
I
COMMITMENT
C
COHESIE
IN-G-COOPERATIE
personal
AROUSAL
T
PDG op twee manieren
DECOMPOSED
ik krijg 3
jij krijgt 6
MATRIXVORM
C
6
C
6
D
9
0
0
D
9
3
3
Sociale dilemma’s (ook: Common’s dilemma)
• Principe I: hoe meer anderen coöpereren, hoe groter
beloning voor ‘’social loafing of free riding”(D keuze)
• Principe II: hoe meer anderen aan social loafing doen, hoe
lager beloning voor C en D keuzen (social capital)
• Schema voor
5-persoons
Sociaal
Dilemma
Aantal C Payoff voor C Payoff voor D
0
1
2
3
4
5
2
4
6
8
10
9
11
13
15
17
VREDESORGANISATIE & OORLOGSORGANISATIE
© 2006 JP van de Sande RuG
1. Opleidingen lang
2. Selectie op bestuurlijke
capaciteiten
3. Carrière gebaseerd op
foutvermijding
4. Doelen langere termijn
5. Democratische
instelling en leiderschap
6. Zorg voor correcte
procedures
7. Sancties voor relatief
kleine afwijkingen
8. Rivaliteit tussen
diensten
Opleidingen kort
Selectie op inspiratie en
enthousiasme
Carrière gebaseerd op
prestaties
Doelen korte termijn
Autoritaire instelling en
leiderschap
“Cutting the red tape”
Polarisatie in sancties
Overkoepelend doel reduceert
rivaliteit
• College 7
• Hst 13 Intergroup relations
• Hst 14 Groups in context
Vragen en antwoorden
• Wat is het discontinuity effect, wie vond het uit, en wat zijn de
achterliggende mechanismen?
• Hoe werkt coalitieformatie? Welke theorieen?
• Wat zijn de centrale ideen van de Sociale identiteitstheorie? Wie bedachten
hem? Wanneer?
• Wat is het minimale groep paradigma? Wie bedacht het? In welke theorie
past het?
• Wat is de deindividuatie theorie? Wie bedacht hem? Beschrijf een beroemd
experiment.
• In hoeverre komen de SIT en de deindividuatie theorie overeen en in
hoeverre verschillen ze?
• Wat zijn de basisgedachten achter de Ecologische psychologie. Wie bedacht
ze? Wat zeggen ze over grote organisaties?
• Wat zijn verschillen en overeenkomsten tussen personal space en territoria?
• Wat is de Reversal theorie en wat heeft die met situatiewaarneming te
maken?
Discontinuity effect (Schopler & Insko, 1990)
• Tussen groepen is competitie sterker dan tussen individuen
Conflict tussen
2 personen
Coalitieformatie
Conflict tussen
2 groepen
• Oorzaken: Polarisatie effecten; Diffusion of responsibility;
In-group-Out-group biases en stereotypes; In-group cohesie
en cooperatie; Commitment; Grotere kans op negatieve
machtstactieken.
Coalitie formatie
• Is poging om wereld te categoriseren in Wij-Zij
• Vaak gevolg van Belangentegenstelling
• Twee grondslagen voor vorming coalities:
– Overeenkomst ideeën of levenshouding (sociologisch: de Swaan)
– Zoeken eigen voordeel (ruiltheoretisch: Mixed motive)
• Stel groep is samengesteld als: 9(8,7,1,1)
• 4 personen met samen 17 stemmen; 9 nodig voor meerderheid;
• Doel: samen zoveel mogelijk winnen, verdelen is competitief
• Minimum Resource: Kleinst mogelijke meerderheid: 8,1
– Basis: Equity theorie
• Minimum power: Minste verschil in macht: 7,1,1
– Basis: Equality
IDENTITY is mostly SOCIAL
.
Hassan Smid
Student
Muslim
Football
Friends
20 years
IDENTITEIT & GEDRAG
• Meeste gedrag is gewoontegedrag (James)
– Je bent je gewoontes
• “Resistance to change” (Lewin)
• Gedrag wordt gestuurd door normen
– Injunctief, descriptief en idiosyncratisch (Cialdini)
• Normen ontleend aan (sociale) identiteit
• Groepen daarom belangrijk (Dunbar)
• Identiteit geeft identificatie
• Groep waarmee men zich identificeert wordt vertrouwd
• Outgroup wordt gewantrouwd
Social Identity Theory (Tajfel & Turner,1986)
• Membership of groups is an important determinant of one’s (social)
identity
• In different situations different saliency of group membership
• People strive to maintain or achieve a positive identity
• Evaluation of own group occurs via social comparison with other
groups
• A positive outcome is based on a positive outcome of those
comparisons
• Exaggeration of differences between groups (metacontrast)
• Differences in outgroup are underestimated, whereas ingroup is seen
as heterogeneous
• People look for positive ‘distinctiveness’: favouring own group and
denigrating other groups
• Social identity implies a set of norms belonging to in-group
Minimal group paradigm (Tajfel, 1970)
• Wat is minimaal nodig om andere groep te benadelen?
• Indeling bijv op basis voorkeur voor schilderij. Men kende elkaar niet.
• Dan gevraagd volgens schema punten te verdelen over deelnemers
– Anonieme antwoorden
– Geen punten aan zichzelf
• Voor ingroup
• Voor outgroup
•
•
•
•
A
9
5
B
8
2
C
7
9
D
7
7
A = Meeste voor ingroup
B = Grootste verschil
C = Hoogste gezamenlijke opbrengst (Meest logisch)
D = Gelijkheid (Meest eerlijk)
• RESULTATEN: Grote meerderheid A en B keuzen
• CONCLUSIE: Belangentegenstelling en Machtstactieken niet
noodzakelijk, Categorisatie voldoende voorwaarde
DEINDIVIDUATION THEORY(ZIMBARDO 1969)
OORZAKEN
GROTE GROEP
ANONIMITEIT
GEDEELDE
VERANTW.HEID
GEEN STRUCTUUR
NIEUWE SITUATIE
MIDDELEN
PROCESSEN
GEVOLGEN
ABNORMALE
SOC. WAARNEMING
Emotioneel, regressief
en intensief gedrag
Ongevoelig voor sociale
evaluatie
LAGE
SELF-AWARENESS
Geen schuld of schaamte
AROUSAL
Vernauwing aandacht
ANDERE
TIJDSBELEVING
GEDRAGSPOLARISATIE
GEEN ZELFCONTROLE
Plezier in afwijkend gedrag
Sterke reacties op nabije
stimuli
http://www.prisonexp.org/
INVLOED VAN GROUP SALIENCE OP DEINDIVIDUATIE
REICHER (1984) Br.J.Soc.Psychol, 23: 341-50.
ProVivisect.
Beh.
Herkenbaar
Science
Anoniem
SocScience
Individ
Group
Barker (1968) Ecological Psychology
• Leerling van Lewin. Legt nadruk op B= f(P.E)
• Begint inventariserend: Behavior settings
• Natuurlijke eenheden met vaste plaats in tijd en ruimte
• Met een grens tov andere behavior settings
• Behavior settings lokken bepaalde Behavior units uit
• Eigenschappen settings: Duur, Participatie, Soort
behavior units, Dwingendheid.
• VB. in klein stadje waren er ca. 200 molaire settings
opdeelbaar in zo’n 900 micro-settings
• Grotere eenheden bieden niet erg veel meer settings,
dus: Overmanning (Overstaffing)
Barker & Wicker. Under- en over- manning
–
–
–
–
–
–
–
–
Undermanned
Overmanned
Intensief doelgedrag
Taken anderen corrigeren en overnemen
Zwakke leden beschermen
Accepterend tov collegas
Betrokken bij kwaliteit totaalproduct
Betrokken bij groep
Denken in termen van taken
Overbelasting leden
Plichtmatig doelgedrag
Specialisatie
Weinig hulp aan collegas
Gericht op eigenaardigheden
Hoogstens voor deelproduct
Cynisch over groep
Denken in termen van personen
Leegloop
Territoria
• Middel om resources van het terrein te verdelen
• Lijkt in functie op Dominantiehierarchie
– P is dominant in eigen territorium en submissief in dat van ander
• Effecten Crowding vooral bepaald door territorium
(Calhoun, 1968)
• Gebruik territorium om criminaliteit te bestrijden
(Newman, Defensible space, 1972)
• Grenzen territorium worden gemarkeerd
• Territoria kunnen tijdelijk of permanent zijn
Persoonlijke ruimte. Hall 1966
Publiek
Sociaal / 4 m.
Persoonlijk / 1 m.
Intiem / 40cm
Publiek
Reversal Theory (Apter, 1980)
aangenaam
paratelisch
onaangenaam
telisch
rustig
sensatie
REVERSAL THEORIE(Apter, 2002)
© 2006 JP van de Sande RuG
• Mens en dier functioneren niet altijd op dezelfde manier:
STATES i.p.v. TRAITS
• States zijn Bi-stabiel (het een of het ander) en variëren langs
verschillende dimensies
• Bijv. TELISCH----PARATELISCH (van telos: doel)
– Soms zijn we doelgericht, serieus
– Soms zijn we op zoek naar nieuw doel, speels
• Afwisseling tussen toestanden kan snel of langzaam zijn en
wordt bepaald door:
–
–
–
–
Satiatie : je wil wat anders
Situatie : de omgeving roept bepaald gedrag op
Frustratie : het lukt niet of het wordt gevaarlijk
Imitatie : anderen zijn besmettelijk
Reversal Theory (Apter, 2002)
© 2006 JP van de Sande RuG
Telic = Serieus, Doelgericht;
Paratelic = Speels, Doelzoekend;
Conforming = Aanpassend;
Negativistic = Rebellerend;
Mastery = Gericht op dominantie;
Sympathy = Gericht op relatie;
Autic = Zelfzuchtig;
Alloic = Altruïstisch.
Acht gedragspatronen geordend op drie dimensies
DOELGERICHT
LOTSCONTROLE
SPEELS
GEDRAGSCONTROLE
VRIEND
VIJAND
drie dimensies waarop massaverschijnselen geordend kunnen
worden
DOELGERICHT
LOTSCONTROLE
SPEELS
GEDRAGSCONTROLE
VRIEND
VIJAND