Fictieanalyse proza

Download Report

Transcript Fictieanalyse proza

Eerste bijeenkomst
 Introductie
van de module
 Verhaal Thalassa lezen en kort bespreken
 Onderscheid tussen epiek en lyriek
 uitleg hoofdstuk 2 en 8
 Huiswerk:



Lees hoofdstuk 2: Verhalende teksten
Lees hoofdstuk 8: Vertellen
Lees het verhaal Man op het gras van J.J.
Peereboom
Lees Thalassa van Maarten Biesheuvel
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
Fictie
Non-fictie
Proza (ongebonden taalgebruik)
Poëzie (altijd gebonden door rijm, metrum,
herhalingsfiguren en stijlfiguren?)
Lyriek
Epiek
Dramatiek
Zie je ik hou van je,
ik vin je zoo lief en zoo licht -je oogen zijn zoo vol licht,
ik hou van je, ik hou van je.
En je neus en je mond en je haar
en je oogen en je hals waar
je kraagje zit en je oor
met je haar er voor.
Zie je ik wou graag zijn
jou, maar het kan niet zijn,
het licht is om je, je bent
nu toch wat je eenmaal bent.
O ja, ik hou van je,
ik hou zoo vrees'lijk van je,
ik wou het helemaal zeggen -Maar ik kan het toch niet zeggen.
Herman Gorter, Verzen 1890
 Er
is een monoloog
 Er is (soms) een aangesprokene- in dit
gedicht niet de lezer maar wel een persoon.
(apóstrofè),
 Een lyrisch subject uit zich; vertelt geen
verhaal (geen geschiedenis, maar een
momentane ervaring)
 De uiting is emotioneel


ROTOWN MAGIC
Rotterdam is niet te filmen
De beelden wisselen te snel
Rotterdam heeft geen verleden
en geen enkele trapgevèl
Rotterdam is niet romantisch
heeft geen tijd voor flauwekul
is niet vatbaar voor suggesties
luistert niet naar slap gelul
't Is niet camera-gevoelig
lijkt niet mooier dan het is
Het ligt vierkant hoog en hoekig
gekanteld in het tegenlicht
Rotterdam is geen illusie
door de camera gewekt
Rotterdam is niet te filmen
Rotterdam is vééls te ècht
----------------------------------uit: 'Vrijwel alle gedichten', 2004.
http://www.gedichten.nl/nedermap/gedichten/gedicht/96640.html














Die aventure doet ons cont,
Dat in deser selver stont
Een coninc was, ende hiet Briant,
Ende was coninc int rode eylant;
Ende hi voer jagen op enen tijt
In een wout, was herde wijt.
Een ever doe vor hem daer leet,
Daer hi sinen lieden na ontreet
Soe verre in genen groten woude,
Dat hi quam, alst wesen soude
Daer hi vant sittende op enen boem
Ene scone maget, dier hi nam goem,
Want si was so overscone;
Ende op haer hoeft stont ene crone,
Focus op epische/ verhalende teksten
ingebedde taalsituatie:
personages communiceren met elkaar
een verteller produceert deze dialogische
taalsituatie  deze vertellende instantie
staat boven de wereld van de personages.
De verteller kan wel de wereld van de
personages beïnvloeden, maar omgekeerd
kan dat niet.
 Verteltheorie:
hoe worden verhalen verteld
en gepresenteerd
 Centrale vraag: Hoe functioneert de
vertelwijze in het verhaal?
 Verhaaltheorie:
focus op structuur (mensen,
ruimte, tijd, volgorde etc.)
Auctoriale verteller
Ik-verteller
Personale verteller
1.
2.
3.
 Is
de verteller als personage aanwezig in het
verhaal? gedramatiseerde verteller
of
 De
verteller vertelt over anderen en neemt
zelf niet deel aan de handelingen
 Staat
buiten/ boven het verhaal
 Bepaalt
elke handeling en kan ingrijpen 
heeft toegang tot het leven van de
personages.
 Kent
het innerlijk, de gedachten en
gevoelens van alle personages.
 Kan
het verhaal stopzetten om uit te weiden
over x (vertellerscommentaar): de verteller
‘stuurt’ de lezer door een mening, oordeel
en/of ‘waarheid’ te geven.
 Kan
een ander personage toespreken
De ik-verteller is personage én verteller tegelijk
(dus ook gedramatiseerd)
 In de lijn van journaal of dagboek

Twee niveaus mogelijk
1. Verteller en personage
2. Vanuit het heden wordt verteld over het
verleden
1.1 de ik die vertelt vanuit het heden: het
vertellend ik.
1.2 de ik over wie verteld wordt vanuit het
verleden: het belevend ik.
 De
ik-verteller ‘kent’ alleen de inhoud van
zijn eigen hoofd.
 De auctoriale verteller ‘kent’ alles.
 Geen
persoon die vertelt, verwijst,
becommentarieert
  een anonieme instantie
  geen gedramatiseerde verteller
de
personale vertelsituatie
 Derde
persoon vertelt: hij-/zij-vorm.
 De verteller is een anonieme instantie.
 Deze presenteert wat de personages denken,
voelen, zien en ervaren.
 De inbreng van de verteller vind je niet
terug.
 Vanuit één persoon: enkelvoudig personaal
verhaal verhuld ik-verhaal genoemd.
 Vanuit meerdere personen: meervoudig
personaal perspectief  de lezer weet het
meest
 Vanuit
meerdere personen: meervoudig
personaal perspectief  dan is er één
verteller aan het woord, die gedachten en
emoties van de personages presenteert.
 Effect:
de lezer weet het meest.
 Doel: een bepaald thema duidelijker
neerzetten.
1. Kijk naar de tijd waarin de tekst is
geschreven.
2. Op welke punten in de tekst gebruikt
Peereboom een andere tijd? Functie?
3. Welke perspectief wordt gebruikt?
4. Welke functie/ welk effect heeft deze
keuze?
5. Concrete voorbeelden uit de tekst
aanleveren.
6. Welk thema?