De onweerstaanbaarheid van de wil.

Download Report

Transcript De onweerstaanbaarheid van de wil.

FILOSOFIE VAN DE 19e EEUW: INTELLECTUELE HELDEN & CRUCIALE KWESTIES

COLLEGES

I.

II.

Zijn en worden.

De onweerstaanbaarheid van de wil.

III. De kunst van het verleiden.

IV. Kapitalisme en vervreemding.

V.

De strijd voor vrijheid.

VI. Nihilisme en vitalisme.

II. DE ONWEERSTAANBAARHEID VAN DE WIL

1. MEER DAN ALLEEN PESSIMISTISCH Is er een reden om optimistisch te zijn?

2. DE WERELD ZOALS DIE IS Wat frustreert mensen?

3. SCHOONHEID EN MEDELIJDEN Waar kruisen esthetiek en ethiek elkaar?

1. MEER DAN ALLEEN PESSIMISTISCH

ARTHUR SCHOPENHAUER

Korte biografie:

 Geboorte: 22 februari 1788 in Danzig.

 1793: verhuizing naar Hamburg.

  1797-1799: leefde in een gezin in Le Havre (Frankrijk).

1805: dood van de vader.

 1806: moeder vertrekt naar Weimar om daar een succesvolle literaire salon te beginnen.

 1809-1811: studeert medicijnen en filosofie aan de universiteit van Göttingen.

 1811-1813: voortzetting van de studie filosofie aan de universiteit van Berlijn.

 1813: promoveert in de filosofie.

  1814-1818: leeft in Dresden en schrijft aan zijn hoofdwerk.

1818-1819: reis naar Italië.

 1820-1822: ‘habilitatie’ en docent aan de universiteit van Berlijn..

  1822-1823: reus naar Italië.

1825: na verblijf in München, Bad Gastein, Mannheim en Dresden terugkeer naar Berlijn.

 1831: vlucht uit Berlijn vanwege de cholera.

  1833 vestigt zich definitief in Frankfurt am Main..

1839: eerste prijs voor een essay van de Koninklijke Noorweegse Academie van wetenschappen en kunsten voor zijn essay ‘Über die Freiheit des menschlichen Willens’.

 Dood: 21 september 1860 in Frankfurt am Main.

BELANGRIJKE WERKEN

Über die vierfache Wurzel des Satzes vom zureichenden Grunde

(1813).

Die Welt als Wille und Vorstellung

, erster Band (1819).

Die beiden Grundprobleme der Ethik

(1841).

Die Welt als Wille und Vorstellung,

zweiter Band (1844).

Parega und Paralipomena

(1851).

MELANCHOLIE

 Het pessimisme van Schopenhauer zou terug te voeren zijn op melancholie.

 Melancholie (van Grieks melas = zwart en cholé = gal) > een psychische toestand die zich kenmerkt door triestheid en zwaarmoedigheid.

 Medische theorie over de vier sappen (lichamelijke vloeistoffen): ziekten worden veroorzaakt door wanneer de vier sappen niet in balans zijn.  Melancholisch > overmaat aan zwarte gal (Johannes).

 Flegmatisch > overmaat aan flegma oftewel slijm (Petrus).

 Sanguinisch > overmaat aan bloed (Marcus).

 Cholerisch > overmaat aan gele gal (Paulus).

  Vragen:

DEPRESSIVITEIT

Schopenhauer leed aan depressies. wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen wat vroeger melancholie werd genoemd en tegenwoordig depressiviteit?

 heeft iemand die melancholisch is nog een wil en iemand die depressief is juist niet?

is er in beide gevallen sprake van gradaties?

moet iemand die willoos depressief is niet nog een kleine wil hebben om in therapie te kunnen gaan?

In deze is het onderscheid dat Harry Frankfurt maakt tussen verlangens van de eerste orde en verlangens van de tweede orde misschien interessant.

 Voorbeeld: zin hebben om lekker veel bier te drinken en tegelijkertijd de wil te hebben om zich te beheersen.

   Verlangen van de eerste orde > zin in bier.

Verlangen van de tweede orde > zich te beheersen.

De wil zich te beheersen gaat over de eigen wil > hoe zit het met deze gelaagdheid in het geval van depressies en melancholie?

NIET DE BESTE VAN ALLE WERELDEN

 Leibniz (1646-1716)> God heeft er vrijelijk voor gekozen om de beste van allerlei mogelijke werelden in het leven te roepen.

  Schopenhauer > het schandaal is dat wij in de slechtste van alle mogelijke werelden leven. Hijzelf: “Diese Welt [ist] die schlechteste unter den möglichen […] wäre sie aber noch ein wenig schlechter, so könnte sie schon nicht merh bestehn.”  Indicator > de onverschilligheid van de natuur ten opzichte van het lijden van het individu.

 Het is van belang het vreselijke optimisme dat hoogtij viert achter zich te laten > zie de werkelijkheid in de ogen.

GEEN OPGEWONDEN STANDJES

 Schopenhauer vindt dat er geen enkele reden is om opgewonden te zijn over de mens.

 De mens > een rij behoeften en verlangens die nooit bevredigd worden.

 Het leven is vol met teleurstellingen.

 Pessimisme > gebaseerd op de gedachte dat de menselijke wil niet bevredigd kan worden, omdat ze doelloos en betekenisloos is.

EEN METAFYSISCH DIER

 De natuur > een doelloos en blind streven.

 Filosofie is het resultaat van de verbazing over het onbevredigd streven van alles wat er is.

 Menselijke wezens willen weten wat de essentie van hun leven is > dat maakt metafysische dieren van ze.

 Indien het mogelijk zou zijn te achterhalen wat die essentie is, kan de mens zich wellicht anders tot zichzelf verhouden.

2. DE WERELD ZOALS DIE IS

VOLUNTARISME

  Net als de filosofie van Nietzsche wordt die van Schopenhauer tot het voluntarisme (van het Latijnse voluntas > wil) gerekend, omdat ze vooral de betekenis van de wil als richtinggevende kracht in het leven onderstreept.

De centrale gedachte van zijn hoofdwerk ‘Die Welt als Wille und Vorstellung’ is dat “diese Welt, in der wir leben und sind, ihrem ganzen Wesen nach, durch und durch durch

Vorstellung

ist.”

Wille

und zugleich durch und  De wereld als voorstelling > de onmetelijke buitenwereld bestaat allen voor zover ze zich in het bewustzijn van de mens voordoet.

 De wereld als wil > onafhankelijk van de wijze waarop de wereld zich in het bewustzijn van de mens voordoet is zij op-zich-zelf ook nog wil.

 Kort gezegd > deze wereld is tegelijkertijd voorstelling (schijn) en wil (wezen).

VIER PERSPECTIEVEN

 Schopenhauer belicht de centrale gedachte van zijn hoofdwerk vanuit vier perspectieven: 1. Kentheorie.

2. Metafysica.

3. Esthetiek.

4. Ethiek.

 Conform deze perspectieven bestaat elk deel van ‘Die Welt als Wille und Vorstellung’ uit vier boeken.

 De vier boeken vormen volgens Schopenhauer een organisch geheel.

KENTHEORIE

 Kentheorie (ook kenleer of epistemologie genoemd) > nadenken over de bronnen, vooronderstellingen, vormen en doelen van het kennen zijn relatie tot de werkelijkheid.

 Idealistisch vertrekpunt > alleen het bewustzijn is een onmiddellijk gegeven; het is onmogelijk om vast te stellen wat de dingen onafhankelijk van het bewustzijn zijn.

   Ruimte, tijd en causaliteit zijn vormen van het kennen en niet eigenschappen die het ding-op-zich toekomen; ze zijn deel van de manier waarop de dingen door het subject worden voorgesteld. Schopenhauer spreekt in deze van ‘Gehirnfunktionen’.

De wereld als voorstelling is in eerste instantie een door het intellect geconstitueerde aanschouwing (

Anschauung

en in tweede instantie een daarop gebaseerd begrip.

)

VOORBIJ KANT

 Vertrekpunt: het verschil dat Kant maakt tussen de wereld zoals die zich aan een subject verschijnt (

phenomena

) en de dingen zoals zij op zichzelf zijn (

noumena

).

 Menselijke geest > is niet enkel een passieve recipiënt van zintuiglijke waarnemingen, maar speelt een actieve rol bij het vorm geven en ordenen van het materiaal dat hij of zij via de zintuigen opneemt.  Schopenhauer > de wereld is zoals ze zich aan het subject verschijnt > de wereld als voorstelling.  Het begrip ‘ding-op-zichzelf’ (

Ding an sich

) dat Kant lanceert is nog steeds vruchtbaar.

 In tegenstelling tot Kant is Schopenhauer van mening dat het ‘ding-op-zichzelf’ kenbaar is.

METAFYSICA

 Metafysica > (van het Griekse metá (= voorbij) en physiká (fysica)) onderzoek naar de eerste principes die ten grondslag liggen aan de principes die door de empirische wetenschappen worden ontdekt.

 Volgens Schopenhauer voorziet de metafysica de wereld als voorstelling van een interpretatie: “Die ganze Natur ist eine große Hieroglyphe, die einer Deutung bedarf.”  Net als de steen van Rosetta in de sleutel heeft voorzien om de hiërogliefen te duiden, zo heeft Schopenhauer de sleutel gevonden om de wereld als voorstelling te interpreteren: het ervaren van het eigen lichaam.

 In tegenstelling tot alle andere objecten in de werkelijkheid is het lichaam niet alleen als voorstelling gegeven, maar ook on-middellijk als iets heel anders, namelijk als wil.

DIRECTE WAARNEMING

 Mensen kunnen het ‘ding-op-zichzelf’ kennen via directe waarnemingen.

 Schopenhauer onderscheidt twee vormen van kennis: 1. Objectieve kennis > kennis gebaseerd op voorstellingen.

2. Subjectieve kennis > kennis gebaseerd op de directe toegang die de mens tot zichzelf heeft (als ‘zijn-op-zichzelf’).

 Dankzij de subjectieve kennis is het ‘ding-op zichzelf’ kenbaar.

DE ERVARING VAN HET LICHAAM

 Het lichaam kan op twee manieren ervaren worden: 1) Als voorstelling > een object dat zich aan het object voordoet.

2) Als wil > als een ‘ding-op-zichzelf’ van het subject .

 Deze dubbelen ervaring projecteert Schopenhauer op de gehele natuur > de wil is daarbij het ‘ding-op-zichzelf’ (

Ding an sich

) oftewel het wezen van de wereld

.

 Geprojecteerd op alles wat er is betekent de wil blinde levensdrang.  Alle voorstellingen zijn objectiveringen van de wil, dat wil zeggen uitdrukkingen van een elementaire kracht.

HIËRARCHIE

 Voor Schopenhauer is de wil noch bewust, noch rationeel, noch goddelijk.

 De metafysica van Schopenhauer kent een duidelijke hiërarchie: 1. De wil is als blinde levensdrang oorspronkelijk en autonoom.

2. Het lichaam is enkel de zichtbare objectivering van de wil.

3. Het bewustzijn is met haar voorstellingsvermogen slechts een functioneel deel van het lichaam (“Vorstellungsmachine in meinem Hirnkasten.”)

VOORBIJ DE ANIMAL RATIONALE

 Opmerkelijk is dat het bewustzijn, de wereld als voorstelling, niet (zoals bij Hegel) op de eerste plaats staat.

 De hiërarchie die Schopenhauer presenteert ondermijnt het geloof in de rede van de ‘animal rationale’.

 De wil is het bewusteloze deel van de mens dat het bewustzijn doorgaans naar zijn hand zet, en niet andersom.

 De wereld als wil is een onbeheersbare drang die niet weet wat hij wil.

HET INDIVIDU EN DE SOORT

 Het individu valt niet samen met de wil.

 De wil manifesteert zich via het individu.  De dood van een individu kan geen einde maken aan het einde van de wil van de soort.

 Dankzij de soort heeft de wil een eeuwig bestaan.  Ook als is het individu niet een eeuwig levend zijnde, het kan wel een voorstelling maken van de eeuwigheid.

EEN RUSTELOOS STREVEN

 De wil is een rusteloos en eeuwig streven en manifesteert zich op verschillende manieren en niet alleen via de mens.

 Bij de mens is de rede een gereedschap van de wil.

 Ideeën zijn objectiveringen van de wil.

 Het rusteloos streven van de wil is de oorzaak van het menselijke lijden.

LIJDEN

 Beperkte capaciteiten, schaarse goederen en andere mensen frustreren individuen om dat wat ze willen daadwerkelijk te bereiken.

 Mensen lijden omdat ze hun diepste verlangens nooit kunnen bevredigen.

 En mochten ze hun verlangens bevredigen, dan zullen ze snel vermoeid of verveeld raken.

 Mensen lijden ook omdat ze van hun relaties met anderen een hel maken > de relaties tussen mensen zijn in veel opzichten onrechtvaardig, irrationeel en wreed.

 Niet alleen het menselijke leven is doortrokken van leed > ook de niet-menselijke natuur is het.

3. SCHOONHEID EN MEDELIJDEN

HET TRANSCENDEREN VAN LIJDEN

 Esthetiek en ethiek hebben gemeen dat ze op de een of andere manier reflecteren op wat het lijden transcendeert.  Transcendentie is in deze een vorm van onthechting.  Om zich te onthechten moet niet op het individu worden gefocust, maar op de wereld als geheel.

 Esthetiek > richt de aandacht op de wereld van de pure ideeën (> Plato).

 Ethiek > richt de aandacht op wat alle individuen met elkaar gemeen hebben.

ESTHETIEK

 De esthetische theorie van Schopenhauer is in zekere zin een reiteratie van de ideeënwereld van Plato.

 Kunst geeft mensen directe toegang tot de wereld van zuivere ideeën.

 Derhalve vervult kunst een waarheidsfunctie.

 De esthetische ervaring transcendeert de wil.

 Muziek > representeert de wil, maar niet de wil van ego of alter, maar de wil die vrij is van het verlangen en de angsten van het individu.

ESTHETISCHE ERVARINGEN

 Schopenhauer wijst erop dat de mens zich dankzij esthetische ervaringen voor even kan bevrijden van de wil.  Tijdens een esthetische ervaring kan iemand zo opgaan in het aanschouwen van een schilderij, het lezen van een roman of het luisteren naar muziek dat hij voor even zijn eigen lijdzame leven vergeet.

 Met de woorden van Sigmund Freud: kunst evoceert “ein ozeanisches Gefühl”, het gevoel waarbij het verschil tussen ego en alter oplost en men als in de baarmoeder opgenomen is in het universum.

HET SCHONE ALS UITDRUKKING VAN DE ZUIVERE IDEEËN

 Het is de taak van de kunst wat wezenlijk is (en wat gelijk de ideeën van Plato eeuwigheidswaarde heeft) waar te nemen en tot uitdrukking te brengen.

  Alles waarin een idee wordt (h)erkend is mooi. Kunstwerken die iets ideaal tot uitdrukking brengen, maken het voor de recipiënt ervan mogelijk om het algemene in het bijzondere te (h)erkennen.

 Hierdoor is het mogelijk om de bijzondere en altijd egoïstische wil van het individu te transcenderen.  Het idee dat in een schilderij, roman of compositie tot uitdrukking wordt gebracht strekt verder dan het individu.

 Uiteindelijk verwijst de kunst naar een leven dat vrij is van de wil > de wereld van de voorstelling weet zich even los te maken van de wereld als wil.

ETHIEK

 Omdat de kunst de mens slechts tijdelijk kan verlossen van het lijden, wendt Schopenhauer zich tot de ethiek.

 Schopenhauers bemoeienis met de ethiek is eerder descriptief dan prescriptief van aard.

 In plaats van voor te schrijven volgens welke normen en waarden mensen zouden moeten leven, beschrijft hij liever wat mensen doen en laten, en wat daarbij hun motieven zijn.

  Voorbij het categorische imperatief (handel zo dat de leidraad van uw handelen tegelijk als principe voor een algemene wetgeving kan dienen) van Kant wil Schopenhauer een ethiek ontwikkelen die met twee voeten op de aarde staat en niet primair op de rede is gebaseerd.

Daarbij vormt het egoïsme het vertrekpunt.

EGOÏSME

 Egoïsme > de grenzeloze drang te zijn en daarbij wel te varen.

    Zowel bij de mens als de dieren is het de belangrijkste drijvende kracht. Het ‘principium individuationis’, de gedachte dat elk individu zich radicaal onderscheidt van alle andere individuen, dient ter rechtvaardiging van het egoïsme.

Het egoïsme leidt echter altijd tot lijden.

Pas wanneer het ik wordt prijsgegeven kan er een einde komen aan het lijden.

 Dat gebeurt tijdens het medelijden.

MEDELIJDEN

 Medelijden is volgens Schopenhauer het grote mysterie van de ethiek > ego identificeert zich met alter als een wezen dat ook lijdt.

 Het medelijden weerhoudt ego ervan om alter pijn te doen en zich om zijn of haar wel en wee te bekommeren.  Hierbij wordt de kloof tussen ego en alter overbrugd.

 Bovendien ondermijnt het medelijden de centrale vergissing van de wereld als voorstelling, namelijk dat het verschil tussen individuen absoluut is.

NEGATIE VAN DE WIL

 Het inzicht dat het lijden algemeen is kan tot de negatie van de wil leiden.

 De negatie van de wil maakt een einde aan de oorzaak van het lijden: de wil.

 Zelfdoding is voor Schopenhauer niet hetzelfde als de negatie van de wil.

 Voor hem gaat het om het bereiken van een toestand die in de Oosterse filosofie het ‘Nirwana’ wordt genoemd > een toestand van rust waarbij ego opgaat in alles wat er is.

GOED EN KWAAD

 Lijden is iets dat alle mensen gemeen hebben.

 De erkenning dat mensen gelijk zijn in hun streven (de wil) en het lijden dat daardoor veroorzaakt wordt moet de basis vormen van de ethiek.

 Medelijden is nu een emotie die de deur opent van een ethische houding ten opzichte van andere mensen en dieren die nodig is.

 Ethiek van het medelijden: 1. Egoïsme > kwaad.

2. Medelijden > goed.

NIVEAUS VAN ETHISCH GEDRAG

 Schopenhauer maakt een verschil tussen rechtvaardigheid en goedheid.

 Rechtvaardigheid > vermijden om anderen schade te berokkenen.

 Goedheid > niet alleen vermijden dat anderen schade wordt berokkend, maar ook proberen om het lijden van anderen te verlichten.

 Het lijden van andere raakt iemand die een goed mens is bijna net zo als zijn of haar eigen lijden.

 Hoogste niveau van ethisch gedrag > het lijden van anderen zo (h)erkennen dat de bereidheid wordt gewekt om het eigen welzijn op te offeren om dat lijden te verlichten; het verlichten van het lijden van anderen weegt dan op tegen het eigen lijden.

TWEE WEGEN

 Omdat het lijden door de wil wordt veroorzaakt, kunnen twee wegen worden bewandeld: 1) Tegen de wil ‘ja’ zeggen.

2) De wil negeren.

 Schopenhauer > ethiek is een soort negatie van de wil > een ascetische houding die zich kenmerkt door sereniteit (

Gelassenheit

).

 Nietzsche > ethiek die juist ‘ja’ zegt tegen de wil.

GELUK

 Twee vormen van geluk: 1. Het geluk dat men op een specifiek moment ervaart.

2. Het geluk dat iemand over een groter periode ervaart.  Belangrijke kwestie: welke bijdrage levert de ethiek bij het vergroten van het geluk van mensen?

 Schopenhauer: ethiek gaat over de wijze waarop mensen zich verhouden tot hun lijden en het geluk is daaraan gerelateerd.

AANBEVOLEN LITERATUUR

1.

Die Welt als Wille und Vorstellung

[diverse vertalingen, ook een in het Nederlands].

2.

Parerga und Paralipomena

[diverse vertalingen, ook een in het Nederlands].

3. Irvin D. Yalom,

De Schopenhauerkuur

.