Transcript Genetica

GENETICA 1
1
Inleiding
Hoe kunnen organismen zich als soort in
stand houden?
 door zich voort te planten
 door erfelijke aanleg van generatie op
generatie door te geven
2
1. DE WETTEN VAN MENDEL
• Wie was Mendel?
– Oostenrijks Augustijner monnik
– 1822-1884
– werkte vooral met erwten (pisum sativum)
– stelde zijn erfelijkheidswetten op zonder
kennis van genen en chromosomen
– werd door zijn tijdsgenoten genegeerd
3
A. Begrippen
i.v.m.
genetica
• A. Genen en allelen
– dragers van de erfelijke eigenschappen
die gelokaliseerd zijn op de
chromosomen
– allelen = verschillende voorkomingsvormen van een gen
•Gen wimperlengte
•allelen : korte wimpers / lange wimpers
4
• B. Homologe chromosomen
– ‘bespreken’ op overeenkomstige
plaatsen dezelfde kenmerken
•gen
•allel
5
• C. Homozygoot /heterozygoot
– Homozygoot : op beide homologe
chromosomen bevindt zich dezelfde
informatie voor een kenmerk
•Identieke allelen
– heterozygoot : op beide homologe
chromosomen bevindt zich niet
dezelfde infomatie voor een kenmerk
•Verschillende
allelen
6
• D. Dominant / recessief
– Dominant : het allel dat bij een
heterozygoot tot uiting komt.
Wordt aangeduid met hoofdletter.
– Recessief : het allel dat bij een
heterozygoot niet tot uiting komt.
Wordt aangeduid met kleine letter.
–
•Gele kleur (G) bij erwten is
dominant t.o.v. groen kleur (g)
–
G
g
–
G
G
•GG : gele erwt
g
•gg : groene 7erwt
–
g
•Gg : gele erwt
• E. Genotype / fenotype
– Genotype : type zoals het bepaald
wordt door het geheel van de genen.
– Fenotype : type dat men waarneemt
(uiterlijke verschijningsvorm)
– Vb. ééneiige tweeling die 20 jaar
gescheiden wordt opgevoed 
zelfde genotype maar niet identiek
fenotype!
8
• F. Kruisingen
– Hybriden : nakomelingen van een
ouderpaar
– Monohybride kruising : wanneer
maar één kenmerk bekeken wordt
– Dihybride kruising : wanneer twee
kenmerken bekeken worden
– F1 - generatie : 1ste generatie
nakomelingen (F  Filius  kind)
9
B.
1ste Mendelwet :
Uniformiteitswet
Bij een kruising van 2 individuen
die in één eigenschap, waarvoor
ze homozygoot zijn, verschillen
(monohybride kruising),
ontstaan hybriden (F1- generatie)
die allen hetzelfde genotype en
fenotype hebben voor dat
kenmerk.
10
Symbolische uitdrukking
P1
gameten
F1
AA
x
aa
A
&
a
Aa
(hybride)
11
Dominantieregel
Alle nakomelingen (F1) van een
monohybride kruising vertonen het
kenmerk van de dominante ouder.
Reciprociteitsregel
Bij de omgekeerde (reciproke)kruising
bekomt men steeds hetzelfde resultaat
12
C.
2ste Mendelwet :
Splitsingswet
De nakomelingen van 2
heterozygoten voor één kenmerk
hebben 3/4 kans dat het
dominante kenmerk van de
ouders tot uiting komt en 1/4
kans dat het recessieve kenmerk
tot uiting komt.
De verhouding is dus 3 / 1
* Niet bij intermediaire eigenschappen!
13
Symbolische uitdrukking
P1
Aa
x
gameten A & a
F1
♀
♂
Aa
A&a
A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa
1/4 kans
kwadraat van Punnett
14
Voorbeeld
Lange wimpers (L) zijn dominant t.o.v. korte
wimpers ( l )
L l (♂ ) x
P1
gameten L & l
F1
♀ L
♂
)
L& l
l
L LL
Ll
l
ll
Ll
L l (♀
•75% lang
•25% kort
15
Intermediare eigenschappen
Als een individu heterozygoot is voor een
bepaald kenmerk, maar geen van beide
allelen wordt teruggedrongen, geven ze
samen aanleiding tot een intermediair
kenmerk
CODOMINANTE ALLELEN
Voorbeeld : rode x witte leeuwebekken
(RR)
(WW)

F1
16
roze leeuwebekken
(RW)
Anders gezegd ...
Bij codominante allelen zijn alle individuen
van de F1 - generatie identiek, als de
ouders homozygoot zijn voor de
betrokken allelen.
(UNIFORMITEITSREGEL)
MAAR, fenotypisch geven ze het
ontstaan aan een intermediair kenmerk.
Kruisingsschema
17
Multiple allelen
Een gen kan onder meer dan 2 allelen
voorkomen  er kunnen slechts 2 van
die allelen op de chromosomen zitten.
Vb. A-B-O -systeem bij bloedgroepen
3 allelen IA, IB, i > o (I = isoagglutinogeen)
A & B codominant / O recessief t.o.v. A & B
bloedgroep O >> genotype ii
bloedgroep A >> genotype IAIA of IAi
bloedgroep B >> genotype IBIB of IBi
18
bloedgroep AB>> genotype
IAIB
D.
3de Mendelwet :
Onafhankelijkheidswet
Bij een kruising, waarvan het
ouderpaar in meer dan één
kenmerk verschilt (bv dihybride
kruising), erft elk kenmerk
onafhankelijk van het andere
over (het ‘mendelt ’ over)
!! Alleen van toepassing voor kenmerken
die op verschillende chromosomen
gelegen zijn!
19
Voorbeeld
Dihybride kruising
rhesus-factor (Rh+ > R , Rh- > r)
wimperlengte (lang > L , kort > l)
Kruisingsvoorbeeld
20