COM(2017) 115 final

Download Report

Transcript COM(2017) 115 final

Raad van de
Europese Unie
Brussel, 8 maart 2017
(OR. en)
7084/17
JAI 210
COPEN 71
DROIPEN 25
FIN 179
BEGELEIDENDE NOTA
van:
de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie
ingekomen:
aan:
7 maart 2017
de heer Jeppe TRANHOLM-MIKKELSEN, secretaris-generaal van de
Raad van de Europese Unie
Nr. Comdoc.:
COM(2017) 115 final
Betreft:
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES
PARLEMENT Ex-postevaluatieverslag over het programma strafrecht
(2007-2013)
Hierbij gaat voor de delegaties document COM(2017) 115 final.
Bijlage: COM(2017) 115 final
7084/17
sv
DG D 2B
NL
EUROPESE
COMMISSIE
Brussel, 7.3.2017
COM(2017) 115 final
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES
PARLEMENT
Ex-postevaluatieverslag over het programma strafrecht (2007-2013)
NL
NL
INHOUDSOPGAVE
1
INLEIDING ................................................................................................................. 3
1.1
DOEL VAN DIT VERSLAG ...................................................................................... 3
1.2
METHODOLOGIE EN BRON VAN INFORMATIE ............................................... 3
1.3
OVERZICHT VAN HET PROGRAMMA ................................................................. 3
2
3
RESULTATEN VAN DE EVALUATIE .................................................................... 8
2.1
RELEVANTIE VAN HET PROGRAMMA ............................................................... 8
2.2
COHERENTIE EN COMPLEMENTARITEIT ........................................................ 11
2.3
DOELTREFFENDHEID ........................................................................................... 14
2.4
DUURZAAMHEID EN OVERDRAAGBAARHEID ............................................. 18
2.5
RENDEMENT EN MOGELIJKE VEREENVOUDIGING ..................................... 20
2.6
EUROPESE MEERWAARDE ................................................................................. 25
CONCLUSIES........................................................................................................... 29
2
1
INLEIDING
1.1
DOEL VAN DIT VERSLAG
Het besluit tot vaststelling van het programma „Strafrecht” (JPEN) schrijft voor dat de Commissie
een ex-postevaluatie indient voor de periode 2007-2013 1. Deze ex-postevaluatie 2 werd uitgevoerd
door een onafhankelijke externe beoordelaar die werd bijgestaan door medewerkers van de
Commissie.
Dit verslag is gebaseerd op de hierboven vermelde evaluatie. Het rapport is opgebouwd volgens de
belangrijkste evaluatiecriteria en bijbehorende vragen. Deze omvatten de relevantie, coherentie en
complementariteit, doeltreffendheid, effecten en duurzaamheid, efficiëntie, mogelijke
vereenvoudiging en Europese meerwaarde.
1.2
METHODOLOGIE EN BRON VAN INFORMATIE
Deze eindevaluatie over JPEN is gebaseerd op het volgende:
• een uitvoerige evaluatie van de beschikbare documentatie van 284 subsidies voor het
uitvoeren van acties (hierna „actiesubsidies” genoemd) en 50 exploitatiesubsidies die door het
programma „Strafrecht” voor de periode 2007-2013 werden gefinancierd;
• een evaluatie van de documentatie bij het programma, zoals het oprichtingsbesluit, jaarlijkse
werkprogramma's en de uitnodiging tot het indienen van voorstellen voor zowel subsidies als
overeenkomsten voor overheidsopdrachten;
• een evaluatie van documenten over het EU-beleid, oprichtingsbesluiten van verwante EUprogramma's, enz.;
• een kwantitatieve analyse van 334 JPEN-projecten (actiesubsidies en exploitatiesubsidies);
• een analyse van de 97 reacties van begunstigden op de online-enquête;
• 33 uitgeschreven follow-upgesprekken met coördinatoren van projecten/organisaties die voor
de periode 2007-2013 JPEN-subsidies hebben ontvangen en die ook hebben gereageerd op de
online-enquête;
• interviews met ambtenaren van de Commissie die betrokken waren bij het programma.
1.3
OVERZICHT VAN HET PROGRAMMA
JPEN werd vastgesteld bij Besluit nr. 2007/126/JBZ van de Raad van 12 februari 2007 als onderdeel
van het algemene programma „Grondrechten en justitie”. Het programma werd uitgevoerd voor een
periode van zeven jaar, van 2007 tot en met 2013. Het is een voortzetting van het kaderprogramma
betreffende politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (AGIS) (2003-2007).
JPEN was gericht op één van de vier doelstellingen van het programma „Grondrechten en justitie”,
namelijk de nood aan bevordering van justitiële samenwerking en de totstandbrenging van een ware
rechtsruimte in strafzaken, overeenkomstig met de beginselen van wederzijdse erkenning. Het is
gecreëerd om een geautomatiseerd systeem voor de uitwisseling van informatie uit strafregisters op te
zetten.
De vijf algemene doelstellingen van het JPEN-programma zoals vermeld in artikel 2 van het besluit
zijn:
1
Artikel 16, lid 3, onder d), Besluit nr. 2007/126/JBZ van de Raad van 12 februari 2007 tot vaststelling van het specifieke programma
„Strafrecht” voor de periode 2007-2013, als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie”. http://eurlex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:32007D0126&from=NL
2
Het ex-postevaluatieverslag van de externe beoordelaar is te vinden op: Verslag (in het Engels):
http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/jpen_programme_evaluation_final_report.pdf, Bijlagen:
http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/jpen_annex_1_quantitative_analysis.pdf,
http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/jpen_annex_2.pdf
Het tussentijdse evaluatieverslag van de externe beoordelaar is te vinden op:
http://ec.europa.eu/justice/funding/jpen/interim_evaluation_report_2011_en.pdf
3
•
bevorderen van de justitiële samenwerking om bij te dragen aan de totstandbrenging van een
ware Europese rechtsruimte in strafzaken, die is gebaseerd op wederzijdse erkenning en
wederzijds vertrouwen;
•
bevordering van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende voorschriften, voor zover
nodig ter verbetering van de justitiële samenwerking;
•
verdere terugdringing van de bestaande juridische belemmeringen voor goede justitiële
samenwerking, teneinde de coördinatie van onderzoeken te verbeteren en de rechtsstelsels in
de lidstaten en de Europese Unie beter op elkaar af te stemmen, zulks om te voorzien in een
passende follow-up van onderzoeken van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten;
•
verbetering van de contacten en van de uitwisseling van informatie en beste praktijken tussen
justitiële en administratieve autoriteiten en beoefenaars van juridische beroepen (advocaten en
anderen die beroepshalve bij de werkzaamheden van de rechterlijke macht betrokken zijn) en
bevordering van de opleiding van de leden van de rechterlijke macht, met het oog op een
groter wederzijds vertrouwen;
•
verdere verbetering van het wederzijdse vertrouwen met het oog op waarborging van de
bescherming van de rechten van slachtoffers en verdachten.
De specifieke doelstellingen van het JPEN-programma zoals vermeld in artikel 3 van het besluit zijn:
•
Verbetering van de justitiële samenwerking;
•
Verbetering van de wederzijdse kennis van de strafrechtsstelsels van de lidstaten en
bevordering en versterking van netwerkvorming, wederzijdse samenwerking, uitwisseling en
verspreiding van informatie, ervaringen en beste praktijken;
•
De juiste uitvoering, de correcte en concrete toepassing en de evaluatie van de instrumenten
van de Unie op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken;
•
Betere informatie over de rechtsstelsels van de lidstaten en betere toegang tot de rechter;
•
Bevorderen van de opleiding van magistraten, advocaten en anderen die beroepshalve bij de
werkzaamheden van de rechterlijke macht betrokken zijn met betrekking tot het
Gemeenschapsrecht en het recht van de Unie;
•
Het evalueren van de algemene voorwaarden voor de ontwikkeling van het wederzijdse
vertrouwen;
•
Ontwikkeling en implementatie van een geautomatiseerd systeem voor de uitwisseling van
informatie uit strafregisters en ondersteuning van studies om andere vormen van informatieuitwisseling te ontwikkelen.
Om deze doelstellingen te bereiken, financierde het programma activiteiten door middel van drie
soorten financiële instrumenten: actiesubsidies; exploitatiesubsidies; en aanbestedingen 3.
Actiesubsidies werden toegekend aan specifieke transnationale projecten in het belang van de hele
Europese Unie; nationale projecten ter voorbereiding of aanvulling van transnationale projecten of
EU-maatregelen; en nationale projecten die bijdragen aan de ontwikkeling van innoverende methoden
en/of technieken die eventueel kunnen worden overgedragen.
Exploitatiesubsidies werden toegekend aan ofwel niet-gouvernementele organisaties of andere
entiteiten die een doel van algemeen Europees belang nastreven op het gebied van strafrecht; of aan
3
Artikel 7, Besluit nr. 2007/126/JBZ van de Raad van 12 februari 2007 tot vaststelling van het specifieke programma „Strafrecht” voor de
periode 2007-2013, als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie”,http://eur-lex.europa.eu/legalcontent/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:32007D0126&from=NL
4
het Europees netwerk voor justitiële opleiding (ENJO), met name ter medefinanciering van de
uitgaven in verband met het permanente werkprogramma van het Europees netwerk voor justitiële
opleiding 4.
De Commissie heeft eveneens JPEN-financiering gebruikt voor de aankoop van specifieke acties die
van belang zijn voor de Commissie. Deze omvatten studies; onderzoek; en de ontwikkeling en
uitvoering van specifieke IT-projecten ter bevordering van de uitwisseling en verspreiding van
informatie.
Het jaarlijkse werkprogramma voor 2010 bevatte specifieke actiesubsidies ter medefinanciering van
Europese projecten inzake e-justitie. In 2013 werd een specifieke oproep tot het indienen van
voorstellen gelanceerd ter financiering van justitiële opleidingsprojecten.
Het programma was gericht op de ondersteuning van de volgende doelgroepen: beoefenaars van
juridische beroepen; vertegenwoordigers van slachtofferhulporganisaties; anderen die beroepshalve bij
de werkzaamheden van de rechterlijke macht betrokken zijn; nationale autoriteiten; en de Europese
burgers in het algemeen.
De totale voorziene begroting voor JPEN van januari 2007 tot en met december 2013 bedroeg 196
miljoen EUR (zie Tabel 1-1 Geplande verdeling van de beschikbare middelen voor JPEN 20072013) 5.
Tabel 1-1 Geplande verdeling van de beschikbare middelen voor JPEN 2007-2013
Actiesubsidies
Exploitatiesubsidies
Waarde (EUR)
2007
6
Aanbestedingen
Totaal
Waarde (EUR)
Waarde (EUR)
Waarde (EUR)
22 000 000
5 900 000
1 300 000
29 200 000
2008
18 800 000
6 000 000
5 000 000
29 800 000
2009
14 900 000
8 500 000
7 000 000
30 400 000
2010
17 000 000
5 000 000
4 000 000
26 000 000
2011
14 500 000
6 500 000
6 000 000
26 500 000
2012
13 450 000
7 500 000
6 000 000
26 950 000
2013
15 210 000
7 660 000
4 640 000
27 510 000
Totaal
114 860 000
49 560 000
31 940 000
196 360 000
Bron: JPEN-programma – Jaarlijkse werkprogramma's (2007-2013)
Het merendeel van de financiële steun in het kader van het JPEN-budget werd toegewezen aan
actiesubsidies (64 %). Exploitatiesubsidies ter medefinanciering van het jaarlijkse werkprogramma
van ngo's en uitgaven in verband met het permanente werkprogramma van het ENJO
vertegenwoordigden 20 % van het totale programmabudget. Het overige budget werd toegewezen aan
overheidsopdrachten 7.
4
Artikel 6, Besluit nr. 2007/126/JBZ van de Raad van 12 februari 2007 tot vaststelling van het specifieke programma „Strafrecht” voor de
periode 2007-2013, als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie”,http://eur-lex.europa.eu/legalcontent/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:32007D0126&from=NL
5
Volgens artikel 13 van het Besluit nr. 2007/126/JBZ van de Raad van 12 februari 2007 tot vaststelling van het specifieke programma
„Strafrecht” voor de periode 2007-2013, als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie”, het specifieke programma
„Strafrecht”, worden „de begrotingsmiddelen die worden toegewezen voor de acties waarin dit programma voorziet, [...] jaarlijks opgevoerd
in de algemene begroting van de Europese Unie. De beschikbare jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegekend binnen
de grenzen van het financiële kader.”
6
De toegewezen exploitatiesubsidies omvatten ook middelen die werden toegewezen aan monopolies en kaderpartnerschapsovereenkomsten.
Ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van 2007-2013. Evaluatie van
het specifieke programma: Programma „Strafrecht” (JPEN), ICF, 28 juli 2015, blz. 2
http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/jpen_program_evaluation_final_report.pdf
7
5
Zoals hierboven beschreven, werd JPEN-financiering ter beschikking gesteld via actiesubsidies en
exploitatiesubsidies, kaderpartnerschapsovereenkomsten en overheidsopdrachten. Tabel 1-2 geeft een
samenvatting van het aantal verschillende acties die elk jaar tijdens de implementatieperiode werden
gefinancierd. Oproepen tot het indienen van voorstellen voor het verkrijgen van actiesubsidies en
exploitatiesubsidies werden voor 2011 en 2012 onderverdeeld in verschillende jaren.
Tabel 1-2 Aantal jaarlijks gefinancierde acties
2007
2008
2009
2010
56
41
32
49
Subsidies voor het
uitvoeren van
specifieke acties
-
-
2
Exploitatiesubsidies
5
7
TOTAAL
61
48
Actiesubsidies
2011
2012
2012
2013
TOTAAL
53
-
49
280
-
2
-
-
4
13
8
-
10
7
50
47
57
55
10
56
334
Noot: de cijfers in de tabel verschillen van het aantal projecten dat voor deze evaluatie werd geanalyseerd, omdat niet voor alle
projecten documentatie beschikbaar was.
JPEN-projecten werden vooral geleid door nationale overheden, zoals ministeries van
Justitie/Binnenlandse Zaken (22 % van alle leidinggevende organisaties); gevolgd door nationale
ngo's/platforms/netwerken (18 %); Europese netwerken/platforms/forums (17 %); en andere
onderwijs-/opleidingsinstituten (10 %).
Dit is in overeenstemming met wat is vastgelegd in het oprichtingsbesluit op grond waarvan
organisaties toegang hebben tot het programma.
Actiesubsidies werden toegekend aan organisaties die in een partnerschap samenwerkten. De
samenstelling van de partnerschappen toont aan dat het merendeel van de partners nationale ngo's
waren, met inbegrip van nationale platforms en netwerken, universiteiten en nationale autoriteiten.
Dergelijke partners vertegenwoordigden respectievelijk 19 %, 16 % en 15 % van het totale bedrag. De
samenstelling van de partnerschappen wordt niet specifiek beschreven in het oprichtingsbesluit 8.
Figuur 1-1 hieronder illustreert de belangrijkste soorten activiteiten die werden gefinancierd met
actiesubsidies (links) en exploitatiesubsidies (rechts) in het kader van JPEN. De meeste projecten die
werden gefinancierd met actiesubsidies waren gericht op activiteiten voor bewustmaking, voorlichting
en verspreiding (22 %); gevolgd door analytische activiteiten (22 %); wederzijds leren, uitwisseling
van goede praktijken, samenwerking (21 %); en opleidingsactiviteiten (19 %).
De belangrijkste activiteiten die werden uitgevoerd met exploitatiesubsidies waren activiteiten voor
bewustmaking, voorlichting en verspreiding (18 %); gevolgd door ondersteuning aan belangrijke
betrokken partijen (17 %); wederzijds leren, uitwisseling van goede praktijken, samenwerking (15 %);
en opleidingsactiviteiten (15 %).
8
Ibid., blz. 4
6
Figuur 1-1 Actiesubsidies van JPEN per hoofdactiviteit (links) en exploitatiesubsidies van JPEN per hoofdactiviteit
(rechts)
Overheidsopdrachten beoogden drie hoofdactiviteiten, namelijk studies; de organisatie van
evenementen en bijeenkomsten; en IT-dienstverlening.
Ook werd het e-justitieportaal onderhouden door middel van overheidsopdrachten.
Overheidsopdrachten werden ook uitbesteed voor diensten van deskundigen in het kader van het
mechanisme voor samenwerking en toetsing voor Roemenië en Bulgarije 9.
9
Ibid., blz. 4.
7
2
RESULTATEN VAN DE EVALUATIE
2.1
RELEVANTIE VAN HET PROGRAMMA
Voor de beoordeling van de relevantie van het programma wordt gekeken in hoeverre de programmaacties op een logische manier bijdragen aan de doelstellingen ervan, en voorzien in de bredere
beleidsbehoeften van de EU en de behoeften van de doelgroepen.
Uit de analyse van de doelstellingen en de prioriteiten van het programma blijkt dat zij weliswaar
grotendeels specifiek, haalbaar en realistisch waren, maar niet meetbaar of (in de meeste gevallen)
tijdgebonden. In de oproepen tot het indienen van voorstellen werden steeds meer gedetailleerde
gegevens verstrekt met betrekking tot wat in de oproepen werd verwacht van gefinancierde projecten
(in samenhang met verschillende prioriteiten). De doelstellingen van de meeste prioritaire
werkterreinen waren afgestemd op Europese doelstellingen en beleidslijnen, met name in de laatste
helft van het programma 10.
Relevantie voor deze doelstellingen en voor bredere EU-beleidsprioriteiten was een belangrijk
selectiecriterium in alle oproepen voor het verkrijgen van actiesubsidies en exploitatiesubsidies. Een
beoordeling van de operationele doelstellingen van de begunstigden van actiesubsidies en
exploitatiesubsidies toont aan dat de operationele doelstellingen van de projecten en de doelstellingen
van het programma op elkaar zijn afgestemd. Bovendien blijkt uit de analyse van de actiesubsidies en
exploitatiesubsidies dat de acties die met actiesubsidies werden gefinancierd en de meeste acties die
met exploitatiesubsidies werden gefinancierd duidelijk waren afgestemd op de prioriteiten van het
programma 11.
De aard van de activiteiten die in het programma aan bod kwamen was ook zeer relevant voor de
doelstellingen van het programma en in overeenstemming met artikel 4 („subsidiabele acties”) van
Besluit 2007/126/JBZ van de Raad betreffende JPEN. Een groot aantal acties die werden geselecteerd
voor een subsidie of voor een overheidsopdracht van 2007 tot 2013 vielen onder de volgende
categorieën:
•
•
•
•
•
opleidingsactiviteiten, vooral voor magistraten of beoefenaars van juridische beroepen;
wederzijds leren/uitwisseling tussen overheden/organisaties in de lidstaten (bv. via symposia,
seminaries en verspreiding van goede praktijken);
ontwikkeling en/of installatie van hardware/software om gerechtelijke procedures en toegang
tot informatie over justitie op Europees en/of nationaal niveau (e-justitieportaal) te
vergemakkelijken;
ondersteuning en adviesdiensten (met inbegrip van websites met informatie en advies);
er werden onderzoeksactiviteiten en analytische activiteiten uitgevoerd aan de hand waarvan
de toepassing van de EU-wetgeving in de lidstaten werd beoordeeld of nationale
wetgevingskaders in kaart werden gebracht teneinde de verenigbaarheid met de EU-wetgeving
te beoordelen. Via dergelijke activiteiten werden ook methoden onderzocht voor het uitvoeren
van verschillende vormen van rechtspleging (bv. herstelrecht of alternatieven voor detentie)
en/of belemmeringen geanalyseerd voor rechtspleging in de EU. Bij sommige ging het ook om
evaluaties van belemmeringen voor de tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving en wederzijds
vertrouwen 12.
Daarnaast werden subsidies toegekend aan veel belangrijkste organisaties die betrokken waren bij het
bevorderen van een gemeenschappelijke Europese rechtsruimte. Er werden bijvoorbeeld subsidies
toegekend aan belangrijke Europese netwerken en ngo's die actief zijn op het gebied van opleiding
10
Ibid., blz. 5.
11
Ibid., blz. 7.
12
Bijvoorbeeld, een project voor een „adviescommissie van juridische deskundigen” besprak belemmeringen voor justitiële
samenwerking/wederzijds vertrouwen in de EU en droeg methoden aan om deze te bevorderen.
8
(bv. ENJO); proeftijd (de Europese Reclasseringsorganisatie – CEP); wettelijke rechten (Advice on
Individual Rights in Europe – AIRE); slachtofferhulp (Victim Support Europe – VSE); bescherming
van verdachten en aangeklaagden (Fair Trials); en herstelrecht (Europees Forum voor Herstelrecht EFRJ) 13.
Omdat JPEN gericht was op het verbeteren van justitiële samenwerking en wederzijds vertrouwen (en
bedoeld was om ondersteuning te bieden voor de oprichting van een EU-brede justitiële ruimte) was
het ook belangrijk dat partners en eindbegunstigden uit verschillende EU-lidstaten bij het programma
werden betrokken. JPEN omvatte ook nationale acties (40 van de 284 actiesubsidies, zie hieronder,
2.6.2 Meerwaarde voor de EU en voor subsidiebegunstigden). Deze activiteiten waren relevant voor
het programma.
2.1.1
Gestelde prioriteiten in de oproepen tot het indienen van voorstellen en de geselecteerde
acties en hun relevantie voor beleid
De belangrijkste bestaande en ingevoerde wetgevingsinstrumenten tijdens de betreffende periode
omvatten instrumenten voor de wederzijdse erkenning van nationale rechterlijke beslissing;
instrumenten voor alternatieven voor bewaring; instrumenten ter ondersteuning van de justitiële
samenwerking in het verstrekken van bewijsmateriaal aan andere lidstaten; instrumenten ter invoering
van bepalingen betreffende procedurele rechten; en instrumenten voor het ondersteunen van
slachtoffers en het waarborgen van hun rechten.
De jaarlijkse prioriteiten van JPEN weerspiegelen de veranderingen in het EU-beleid op het gebied
van strafrecht 14.
De Commissie heeft verschillende praktische instrumenten ter ondersteuning van de belangrijkste
wetgevende instrumenten geïmplementeerd en bevorderd. Het doel was om de justitiële
samenwerking, de wederzijdse erkenning van beslissingen en ook de publieke toegang tot justitie te
verbeteren. Deze praktische instrumenten omvatten 15:
•
•
•
•
het Europese e-justitieportaal – informatieve website gericht op burgers, ondernemingen,
beoefenaars van juridische beroepen en magistraten, en de informatieverzameling over
rechten, beschikbare diensten en instrumenten die aan hun uiteenlopende behoeften
voldoen;
het Europees Strafregisterinformatiesysteem (Ecris) – een geautomatiseerd systeem voor
een efficiënte uitwisseling van informatie over strafrechtelijke veroordelingen tussen EUlanden;
het Europees justitieel netwerk (EJN) – een netwerk ter bevordering van de justitiële
samenwerking in strafzaken tussen EU-landen;
justitiële opleiding.
Vanaf 2010 voldeden de prioriteiten, zoals uiteengezet in de oproepen tot het indienen van voorstellen
en de werkprogramma's, aan het „SMART”-principe in die zin dat zij specifiek stelden hoe de
projecten inhoudelijk verwacht werden aan te sluiten op de prioriteit. Ze speelden ook beter in op
beleid en wetgeving. Deze verbeteringen waren het gevolg van institutionele wijzigingen bij de
Commissie na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, waardoor meer bevoegdheden
werden toegekend aan de Commissie op het gebied van justitie en binnenlandse zaken. Daarnaast werd
het directoraat-generaal Justitie, vrijheid en veiligheid (DG JLS) in 2010 gesplitst in DG Binnenlandse
zaken en DG Justitie (en viel JPEN onder het nieuwe DG Justitie) waarbij een grotere
verantwoordelijkheid werd gegeven aan beide directoraten-generaal 16.
13
Ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van 2007-2013. Evaluatie van
het specifieke programma: Programma „Strafrecht” (JPEN), ICF, 28 juli 2015, blz. 9
http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/jpen_program_evaluation_final_report.pdf
14
Ibid., blz. 11.
15
Ibid. blz. 10-11.
16
Ibid., blz. 11.
9
De acties die worden gefinancierd via actiesubsidies en voornamelijk waren gericht op het
ondersteunen van de uitvoering van bestaande wetgeving 17. Geselecteerde acties ondersteunden ook
indirect nieuwe beleidsontwikkeling in die zin dat zij de uitwisseling van ideeën en discussie over
belemmeringen voor rechtspleging/samenwerking in de EU tussen de ministeries van Justitie en leden
van de rechterlijke macht/beoefenaars van juridische beroepen in de EU vergemakkelijkten. Van de
334 subsidies waren er 16 die beleidsaanbevelingen in kaart hebben gebracht en geformuleerd 18.
Omdat bij de prioritaire werkterreinen in de oproepen tot het indienen van voorstellen een beschrijving
werd gegeven van de verwachte inhoud van de projecten, zorgde dit ervoor dat ze specifieker waren en
heeft dit subsidieaanvragers ervoor helpen zorgen dat hun projecten relevant waren voor Europese
doelstellingen. Bovendien, omdat de prioritaire werkterreinen zo nauw aansloten op de doelstellingen
van het programma en de beleidsdoelstellingen van de EU, was het voor de geselecteerde acties
makkelijk om zich te richten op deze doelstellingen.
Bijna alle organisaties die outputs produceerden, waren belangrijke Europese platforms of ngo's die
een leidende rol spelen bij het toezicht op specifieke aspecten van strafrecht in de EU, namelijk de
Europese Reclasseringsorganisatie (CEP); Raad van de balies van de Europese Unie (CCBE); de
Europese organisatie van gevangenissen en penitentiaire diensten (EuroPris); Fair Trials International
(FTI); de Internationale Waarnemingspost voor jeugdrecht; VSE; en de Ierse Raad voor burgerlijke
vrijheden.
Aangezien bovengenoemde instanties netwerken zijn met een verspreiding in de gehele EU en met een
gevestigde expertise op deze gebieden, zijn zij goed geplaatst om beleidsaanbevelingen te doen.
Diensten die door middel van JPEN-financiering werden geleverd, waren ook relevant voor het
programma en bredere EU-doelstellingen, omdat zij voornamelijk gericht waren op de ontwikkeling
van het e-justitieportaal en de modules ervan of op effectbeoordelingen en andere studies ter
ondersteuning van de verdere ontwikkeling van wetgeving en beleid voor de totstandbrenging van een
gemeenschappelijke Europese rechtsruimte in strafzaken 19.
2.1.2
Relevantie van het programma voor de behoeften van de doelgroep
70 van de 97 respondenten van de online-enquête gaven aan dat zij behoefteanalyses hebben
uitgevoerd ter ondersteuning van het ontwerp en de ontwikkeling van hun projecten. Uit een nadere
analyse van de projectdocumentatie van zestien aanvraagformulieren blijkt echter dat er slechts zes
werden ontwikkeld op basis van een behoefteanalyse. Het was inderdaad geen specifieke vereiste om
een behoefteanalyse uit te voeren en hiervoor bewijsmateriaal te verstrekken. Als subsidieaanvragers
dit echter wel hadden gedaan, dan zou dit een veel duidelijkere indicatie hebben gegeven van de
relevantie van hun project, de kwaliteit van hun studie hebben verbeterd en een uitgangspunt hebben
opgeleverd om achteraf het succes van het project te kunnen beoordelen. Projecten die niet zijn
gebaseerd op de behoefteanalyse kunnen wel relevant zijn voor de behoeften van de doelgroepen,
maar als er geen behoefteanalyse wordt uitgevoerd, bestaat de kans dat er meer relevante methoden en
middelen ter ondersteuning van de doelgroepen hadden kunnen worden ontwikkeld 20.
Van de 97 respondenten van de online-enquête gaven er 69 (81,2 %) aan dat zij positieve reacties
hadden ontvangen van hun doelgroep(en) over de relevantie van het project. Eén van de redenen voor
de naar verluidt hoge mate (81 %) van positieve reacties van doelgroepen kan zijn dat het (type)
betrokken partij die het project uitvoerde dezelfde was als de betrokken partijen die er baat bij hadden.
Meer bepaald kan worden aangenomen dat leden van de rechterlijke macht, beoefenaars van juridische
beroepen, enz. een aanvraag hebben ingediend om opleiding aan te bieden aan hun eigen collega's
17
Ibid.
18
Ibid.
19
Ibid., blz. 5.
20
Ibid., blz. 13-14.
10
samen met collega's van de andere lidstaten of om bijeenkomsten te organiseren met
collega's/deskundigen uit andere lidstaten. Ook hebben nationale autoriteiten aanvragen ingediend
voor subsidies voor ondersteuning bij het opzetten van strafregistersystemen die verenigbaar zijn met
Ecris en/of andere e-justitievoorzieningen om hun rechtsstelsels af te stemmen met die van andere
lidstaten 21.
2.2
COHERENTIE EN COMPLEMENTARITEIT
2.2.1
Complementariteit met andere EU-programma's
Artikel 12 van Besluit nr. 2007/126/JBZ van de Raad tot vaststelling van JPEN omschrijft de
mogelijkheden tot complementariteit en synergie met andere Europese financiële instrumenten,
namelijk het programma Civiel recht (JCIV); de Preventie en bestrijding van criminaliteit (ISEC);
Terrorisme en andere aan veiligheid gerelateerde risico's: preventie, paraatheid en beheersing van de
gevolgen (CIPS); Solidariteit en beheer van migratiestromen (bekend onder de naam „Solidfondsen”); en het communautair statistisch programma.
Andere EU-instrumenten met kans op complementariteit of overlapping met JPEN zijn onder andere
het Daphne III-programma; het programma „Grondrechten en burgerschap” (FRC); het programma
voor een leven lang leren (LLP); het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling (FP7);
en Horizon 2020 – het nieuwe EU-programma voor onderzoek en innovatie.
Deze programma's hadden doelstellingen en thema's die vergelijkbaar waren met die van JPEN.
Gezien het feit dat de doelstellingen van JPEN specifiek waren, maakte het echter gemakkelijker om
overlapping te vermijden met andere programma's van DG Justitie die verschilden van JPEN in termen
van:
•
bestreken rechtsgebied – JPEN omvat strafrecht, JCIV omdat civiel recht en FRC omvat
grondrechten;
•
focus – alle programma's zijn gericht op slachtoffers, maar het programma Drugspreventie en
-voorlichting (DPIP) en Daphne III richtten zich op specifieke groepen slachtoffers en
besteedden aandacht aan preventie van schade en ondersteuning voor geleden schade. DPIP en
Daphne III waren ook meer gericht op behandeling en bescherming dan JPEN, dat meer
gericht was op het traject dat het slachtoffers aflegden doorheen het strafrechtelijke systeem;
•
doelgroepen of resultaten – zoals in het geval van ISEC, Daphne III en DPIP.
Ook de doelstellingen van de programma's van DG CONNECT en KP7 zijn coherent, maar
overlappen niet noodzakelijkerwijs met JPEN 22.
Het PROGRESS-programma en het Europees Sociaal Fonds (ESF) financierden ook de opleiding van
magistraten, maar zij waren beide complementair met JPEN: PROGRESS financierde opleiding op het
gebied van gelijkheid van vrouwen en mannen en antidiscriminatie voor magistraten (wat geen van de
andere justitieprogramma's doen); en het ESF financierde hoofdzakelijk opleiding op nationaal niveau.
Daarentegen was de meerwaarde van de door JPEN gefinancierde opleiding dat ze altijd transnationaal
was (waarbij deelnemers profiteerden van het leren over andere lidstaten en van meer internationale
samenwerking).
21
Ibid., blz. 14.
22
Ibid., blz. 16.
11
Tabel 2-1 hieronder illustreert de mate van coherentie en complementariteit van de doelstellingen en
thematische werkterreinen van JPEN met de geselecteerde financieringsprogramma's van de EU.
12
Tabel 2-1 Mate van complementariteit en overlapping van de doelstellingen: JPEN en EUprogramma's
Justitiële
samenwerking
Bevordering van
de
verenigbaarheid
van wetgeving
Uitwisseling van
informatie en beste
praktijken (in het
strafrecht)
JPEN
JPEN
JPEN
JCIV
FRC
JCIV
E-justitie
Opleiding
van
magistraten
Bescherming
van de rechten
van
slachtoffers en
verdachten
Strafrecht
JPEN
JPEN
JPEN
JPEN
JCIV
JCIV
ISEC
ISEC
ISEC
FP7/Horizon 2020
DG Connect
FRC
Daphne III
Daphne III
Bij de voorbereiding van de jaarlijkse werkprogramma's werden complementariteit met en coherentie
tussen de programma's van DG Justitie verhoogd door overleg tussen verschillende diensten en
interdepartementale groepen binnen de Commissie, waar complementariteit en mogelijke
overlappingen in programmering werden besproken met andere directoraten-generaal. De Commissie
legde het jaarlijkse werkprogramma en de prioriteiten ervan voor aan het programmacomité, zodat de
lidstaten complementariteit en coherentie met andere EU of nationale initiatieven konden
identificeren 23.
2.2.2
Complementariteit op projectniveau
Bij de selectieprocedure van projecten en bij de monitorings- en rapportagefase van het programma,
heeft de Commissie geen mechanismen toegepast ter verbetering van de complementariteit, behalve
het delen van middelen (dat wil zeggen het e-justitieportaal) met het programma Civiel recht (JCIV).
Op projectniveau beoogden begunstigden een synergie tot stand te brengen met collega's of andere
organisaties die projecten uitvoerden die door JPEN of door andere EU-programma's werden
gefinancierd; en/of met projecten die werden gefinancierd via nationale en internationale
mechanismen.
Bijna twee derde van de respondenten van de online-enquête gaf aan dat gedeeltelijke synergieën
werden gecreëerd met andere projecten in het kader van JPEN (29 %), andere EU-programma's (20
%), nationale programma's (20 %) of internationale programma's (5,5 %) 24. Niet alle respondenten
hebben echter voorbeelden gegeven van de door hun gecreëerde synergieën, waardoor het niet altijd
mogelijk was deze gerapporteerde informatie te bevestigen.
Subsidiebegunstigden beoogden het effect van hun door JPEN gefinancierde projecten te vergroten
door voort te bouwen op de bevindingen van andere projecten; door het project te ontwerpen op basis
van goede praktijken die in het kader van andere programma's waren vastgesteld; en door de
verspreiding van de projectresultaten naar netwerken die in het kader van andere projecten waren
opgericht.
Eén van hen gaf aan dat de projectresultaten werden verspreid op bijeenkomsten met eindgebruikers
van een ander project dat werd gefinancierd in het kader van het KP7-programma van DG Onderzoek.
Een andere respondent verklaarde gebruik te hebben gemaakt van enkele hulpmiddelen die waren
ontwikkeld in het kader van een project dat werd gefinancierd door het programma voor een leven
23
Ibid., blz. 20.
24
26 respondenten van de enquête (of 27 % van alle respondenten) verklaarden dat er geen synergieën werden gecreëerd en 11 antwoordden
„weet ik het niet”. Er is een klein methodologisch probleem met deze gegevens: niet alle respondenten hadden de mogelijkheid om „nee” of
„ik weet het niet” te antwoorden, omdat deze twee categorieën pas werden toegevoegd toen de enquête reeds lopende was. In totaal
beschikten 17 van de respondenten in dit verslag niet over deze optie en bijgevolg hadden 17 van de 33 die niet op deze vraag hebben
geantwoord, misschien „nee” of „ik weet het niet” geantwoord indien zij deze mogelijkheid hadden gekregen.
13
lang leren (LLP). Resultaten van JPEN-projecten werden ook verspreid op conferenties die werden
georganiseerd met financiering van andere EU-programma's 25.
2.3
DOELTREFFENDHEID
De doeltreffendheid van een programma hangt af van de mate waarin de doelstellingen met succes
worden bereikt. Het succes van JPEN kan ook worden gemeten aan de hand van de mate waarin
individuele JPEN-projecten erin geslaagd zijn hun eigen doelstellingen met succes te bereiken.
2.3.1
Programmaresultaten
Over het algemeen waren de uitgevoerde acties gericht op de doelstellingen van het programma, met
name de specifieke doelstellingen inzake de opleiding van magistraten en justitiële samenwerking. Het
is moeilijk te beoordelen in hoeverre projectresultaten werden bereikt (in vergelijking met geplande
outputs). Dit is te wijten aan het feit dat subsidieaanvragers pas tegen het einde van het programma
een meetbare doelstelling voor hun outputs dienden te identificeren. Uit de zelfrapportage van de
begunstigden blijkt dat de meeste projecten (ongeveer 70 %) doeltreffend waren in het bereiken van
hun beoogde output, terwijl bijna twee derde erin slaagde al hun outputs en resultaten te bereiken 26.
Over het algemeen bereikten actiesubsidies en exploitatiesubsidies van JPEN outputs en positieve
resultaten, met name voor 27:
• opleiding van magistraten, wat heeft bijgedragen tot de versterking van wederzijds
vertrouwen, hoewel de omvang ervan niet kan worden gemeten, en waarvan bijna 26 000
rechters, openbare aanklagers en andere beroepsbeoefenaars in bijna alle lidstaten hebben
geprofiteerd;
• een betere samenwerking tussen de rechterlijke macht en ministeries van Justitie van de
lidstaten, waarbij bijna duizend partnerschappen werden opgericht, meestal bilateraal;
• beter op elkaar afstemmen van regels (of een beter begrip van de verschillen) door middel van
studies, wederzijds leren en de bevordering van goede praktijken met het oog op het
harmoniseren van regels. Deze zorgden ook voor een (betere) uitvoering van de EU-wetgeving
door het vergroten van de kennis en de vaardigheden van zij die dit op nationaal niveau
toepassen;
• aanpakken van verschillende belemmeringen voor de huidige justitiële samenwerking door de
ontwikkeling van passende dienstverlening, onderzoek, wederzijds leren en netwerken. De
soorten belemmeringen die werden aangepakt, waren onder meer: een gebrek aan begrip en
kennis, communicatiekanalen en samenwerkingsplatforms, taalverschillen, enz.;
• vergroten van de capaciteit van organisaties die slachtoffers en verdachten ondersteunen.
JPEN had een aanzienlijke invloed op het verbeteren van justitiële samenwerking tussen de
rechterlijke macht en ministeries van justitie van de lidstaten, niet in de laatste plaats vanwege het
aantal bilaterale samenwerkingsverbanden die in het leven werden geroepen. Ten minste 947
partnerschappen werden gevormd, waarvan 826 tussen lidstaten. Sommige outputs en resultaten van
transnationale projecten omvatten 28:
•
•
•
verbeterde bilaterale samenwerking tussen openbare aanklagers van lidstaten inzake
gemeenschappelijke onderzoeksteams in grensoverschrijdende zaken;
verbeterde expertise inzake de verwerking van EU-onderdanen die beschuldigd worden van
misdaden in een andere lidstaat;
gezamenlijke dialoog over gemeenschappelijke problemen, mede door de oprichting van
werkgroepen binnen de EU zoals de adviescommissie van juridische deskundigen.
25
Ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van 2007-2013. Evaluatie van
het specifieke programma: Programma „Strafrecht” (JPEN), ICF, 28 juli 2015, blz. 21
http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/jpen_program_evaluation_final_report.pdf
26
Ibid., blz. 22.
27
Ibid., blz. 45.
28
Ibid., blz. 26.
14
JPEN heeft duidelijk de justitiële samenwerking en verenigbaarheid van de regels van de lidstaten
bevorderd en ook bijgedragen tot het verminderen van enkele juridische belemmeringen.
Het programma heeft de verenigbaarheid van regels in de lidstaten bevorderd door 29:
•
•
•
•
een betere kennis van de verschillen tussen de wetgevingen/praktijken van de lidstaten en de
identificatie van mogelijke oplossingen voor het beperken van deze verschillen;
bevordering van goede praktijken en betere harmonisatie;
verbeterde dialoog tussen personen die verantwoordelijk zijn voor handhaving en wijziging
van regels op het gebied van strafrecht, met inbegrip van de oprichting van werkgroepen
binnen de lidstaten om oplossingen te bespreken en te vinden voor belemmeringen bij de
tenuitvoerlegging van EU-wetgeving;
bevordering van een (betere) uitvoering van EU-wetgeving door het vergroten van de kennis
hierover in de lidstaten en de capaciteit voor de uitvoering ervan.
Om taalkundige belemmeringen te beperken, heeft JPEN van toegang tot vertolkingdiensten een
prioriteit gemaakt voor financiering, toekenning van subsidies voor taalopleidingen van rechters en
openbare aanklagers en evaluatie van linguïstische diensten in de lidstaten. Gezien de geringe omvang
van deze taalopleidingen, is het onwaarschijnlijk dat deze een grote invloed hadden op het beperken
van taalkundige belemmeringen. Het heeft echter bijgedragen tot de opleiding van magistraten en
bevorderde de taalopleiding van beoefenaars van juridische beroepen 30, wat voor de Commissie een
prioriteit vormt 31.
Eén van de belangrijkste types gefinancierde acties (47 actiesubsidies plus 10 overheidsopdrachten,
ten belope van 4,2 miljoen EUR) was ondersteuning voor lidstaten bij het aanpassen van hun
strafregistersystemen om deze op EU-niveau verenigbaar te maken en de uitwisseling van de gegevens
via Ecris mogelijk te maken. Hoewel projectpartners hebben aangegeven dat er bepaalde
uitvoeringskwesties waren bij het opzetten van het Ecris in de lidstaten, werd Ecris in 2012 met succes
opgezet, wat betekent dat de acties in het kader van JPEN op dit gebied ten minste gedeeltelijk
succesvol waren 32.
In die zin dat JPEN acties ondersteunde voor de verbetering van dialoog en uitwisseling tussen de
lidstaten en de bevordering van justitiële samenwerking, heeft het programma gezorgd voor
verbeterde contacten en uitwisseling van informatie en beste praktijken tussen wettelijke, gerechtelijke
en administratieve instanties. Ten minste 187 gefinancierde acties (van de 334) brachten wederzijds
leren, de uitwisseling van goede praktijken en samenwerking in hun projecten. Deze acties hebben
bijgedragen tot de uitwisseling van informatie en toenemende contacten tussen nationale leden van de
rechterlijke macht. Nationale autoriteiten uit 21 lidstaten 33 hebben leiding gegeven aan één of meer
JPEN-subsidies, met inbegrip van 15 ministeries van Justitie. Veel van deze subsidies werden gebruikt
voor de wijziging van nationale strafregistersystemen om deze verenigbaar te maken met het Europese
systeem (Ecris) 34.
Naast acties die werden gefinancierd door subsidies, werd JPEN-financiering gebruikt voor de
aanschaf van contracten met deskundigen die het e-justitieportaal ontwikkelden en onderhielden 35.
In totaal werden 93 JPEN-subsidies voor een bedrag van 44 miljoen EUR (26 % van de totale
geplande begroting voor de programmaperiode 2007-2013) specifiek besteed aan de opleiding van
29
Ibid., blz. 27.
30
Ibid. blz. 27-28.
31
Zie de mededeling van 2011 over het opbouwen van vertrouwen in justitie in de hele EU: een nieuwe dimensie in de Europese justitiële
opleiding http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2011:0551:FIN:NL:PDF.
32
Ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van 2007-2013. Evaluatie van
het specifieke programma: Programma „Strafrecht” (JPEN), ICF, 28 juli 2015, blz. 28
http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/jpen_program_evaluation_final_report.pdf
33
Alle lidstaten, met uitzondering van België, Cyprus, Denemarken, Hongarije, Malta, Zweden en Slowakije.
Ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van 2007-2013. Evaluatie van
het specifieke programma: Programma „Strafrecht” (JPEN), ICF, 28 juli 2015, blz. 27
http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/jpen_program_evaluation_final_report.pdf
34
35
Ibid., blz. 28.
15
magistraten en beoefenaars van juridische beroepen. Van deze opleiding profiteerden 25 863 rechters,
openbare aanklagers en andere beroepsbeoefenaars tijdens de geëvalueerde periode, wat een
gemiddelde oplevert van 3 695 begunstigden per jaar. Figuur 2-1 toont het aantal beoefenaars van
juridische beroepen dat jaarlijks deelneemt aan deze opleidingen. Dit omvat opleidingen die werden
gefinancierd via actiesubsidies, kaderpartnerschapsovereenkomsten en exploitatiesubsidies voor het
ENJO.
Figuur 2-1 Aantal deelnemers die profiteerden van door JPEN gefinancierde opleiding over EU-wetgeving 2007-2013
8000
6000
4000
2000
5381
2067 2518
4095
5731
2509
3562
0
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
De Commissie heeft doelstellingen vastgesteld voor de opleiding van de helft van alle beoefenaars van
juridische beroepen in de EU (naar schatting 700 000) tegen 2020. Om dit te verwezenlijken, moet
jaarlijks ten minste 5 % van alle beoefenaars van juridische beroepen in elke lidstaat worden opgeleid
tot 2020, of de opleiding op lokaal, nationaal of Europees niveau of door lokale, nationale en Europese
betrokken partijen wordt georganiseerd 36. Uit een verslag van de Commissie van 2014 over de
Europese justitiële opleiding bleek dat het streefcijfer voor rechters in 2013 werd bereikt (zie bovenste
grafiek van Figuur 2-2), terwijl het streefcijfer voor de jaarlijkse opleiding van openbare aanklagers
werd bereikt in 19 lidstaten.
Figuur 2-2 Aantal rechters en openbare aanklagers die in 2013 hebben deelgenomen aan permanente
beroepsopleiding in hun eigen lidstaat en (voor openbare aanklagers) in het buitenland
Bron: Europese justitiële opleiding 2014. Cijfers omvatten opleiding gefinancierd via andere EU-programma's of door EUorganen, zoals de programma's PROGRESS, Civiel recht en Grondrechten en burgerschap.
36
COM(2011) 551 definitief „Opbouwen van vertrouwen in justitie in de hele EU: een nieuwe dimensie in de Europese justitiële opleiding”:
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2011:0551:FIN:NL:PDF.
16
Een groot deel van JPEN-subsidies ging naar projecten die direct of indirect gericht waren op de
rechten van slachtoffers en verdachten. Eén van de belangrijkste manieren waarop JPEN heeft
bijgedragen aan het opbouwen van wederzijds vertrouwen betreffende de rechten van slachtoffers en
verdachten in de EU is door de financiering van platforms op EU-niveau die in deze gebieden
werkzaam zijn, met name:
•
Fair Trials International, dat naast andere acties streeft naar de „ontplooiing van en
steunverlening aan een internationale beweging [netwerk] van verdedigers van een eerlijke
rechtsgang [van professionals die werkzaam zijn op het gebied van de mensenrechten]”;
alsmede
•
Victim Support Europe (VSE), een netwerk van nationale organisaties voor slachtofferhulp ter
bevordering van de totstandbrenging en ontwikkeling van rechten en dienstverlening voor
slachtoffers in heel Europa 37.
2.3.2
Projectresultaten
De meeste projecten (ongeveer 70 %) waren doeltreffend in het bereiken van hun beoogde output en in
het bereiken van de doelstellingen van het project. Bijna een derde was echter niet zo doeltreffend,
omdat deze projecten niet al hun doelstellingen bereikten (zie Tabel 2-2). Slechts in een handvol
gevallen (ongeveer 5 % van alle afgeronde projecten) heeft dit in aanzienlijke mate afbreuk gedaan
aan de verwezenlijking van de operationele doelstellingen van het project. Hoewel sommige
belemmeringen te wijten waren aan onvoorziene externe factoren, hadden er enkele geïdentificeerd en
kunnen worden opgevangen als onderdeel van een risicobeoordelingsstrategie.
Tabel 2-2 Oorzaken van de uitvoeringskwesties die in de projecten werden ervaren
Oorzaak van het probleem
Aantal
betrokken
projecten
Vertrek personeel/onvoldoende personeel
5
Tijdgebrek
21
Onvoorziene (externe) belemmering
17
Financiële kwesties/gebrek aan financiering
12
Technische redenen (bv. problemen met digitale systemen, met de 5
werking van software voor e-justitie)
Omstandigheden die geïdentificeerd hadden kunnen worden als 15
onderdeel van het logisch model (bv. gebrekkige gegevens, gebrek
aan belangstelling van begunstigden, timingproblemen, coherentie
met beleidsontwikkelingen, enz.)
Vertragingen bij de Europese Commissie
2
Wijzigingen in het logische model
7
Bron: alle door ICF in kaart gebrachte projectdocumentatie (n=334)
Meer dan twee derde van de afgeronde projecten werd precies uitgevoerd zoals gepland, terwijl een
derde ten minste enkele wijzigingen aanbrachten in de manier waarop de projecten/programma's
werden uitgevoerd in vergelijking met het oorspronkelijke ontwerp 38.
37
Ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van 2007-2013. Evaluatie van
het specifieke programma: Programma „Strafrecht” (JPEN), ICF, 28 juli 2015, blz. 28
http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/jpen_program_evaluation_final_report.pdf
38
Ibid., blz. 31.
17
2.4
DUURZAAMHEID EN OVERDRAAGBAARHEID
De evaluatiedeskundigen analyseerden of de door de projecten bereikte resultaten, uitkomsten en
effecten duurzaam waren na de periode van projectfinanciering. In de evaluatie werden drie niveaus
van duurzaamheid geïdentificeerd:
1. duurzaamheid op korte termijn, die vooral wordt verwezenlijkt door de verspreiding van
projectresultaten;
2. duurzaamheid op middellange termijn, die de voortzetting van projectresultaten en/of
partnerschappen vereist;
3. duurzaamheid op lange termijn die hoofdzakelijk wordt bereikt door overdracht van
projectresultaten naar andere contexten, organisaties en lidstaten met weinig of geen extra
middelen.
2.4.1
Voortzetting van projectactiviteiten en outputs en verspreiding
In de eindverslagen van 39 (32%) van de 121 afgeronde projecten waarin enig bewijs werd verstrekt
van duurzaamheid, werd verklaard dat het project volledig zou worden voortgezet omdat men erin was
geslaagd verdere financiering vast te leggen. Deze 39 projecten hadden betrekking op de ontwikkeling
van hulpmiddelen zoals Ecris, slachtofferhulp en herstelrechtprogramma's – dat wil zeggen ze
betroffen systemen of diensten die waren ontwikkeld en die verdere financiering vereisten voor de
verdere uitvoering ervan. Dit gold evenwel niet voor alle JPEN-projecten. Waar de actiesubsidie of
exploitatiesubsidie gericht was op onderzoek, was er niet noodzakelijkerwijs financiering nodig voor
de voortzetting van het project. Ook voor projecten die gericht waren op opleiding of wederzijds leren
zou slechts verdere financiering nodig zijn als de opleiding zou worden uitgebreid naar nieuwe
deelnemers 39.
In de eindverslagen van 28 projecten werd verklaard dat het project gedeeltelijk zou worden
voortgezet, bv. wanneer bepaalde aspecten van de opleiding worden voortgezet of wanneer de
uitkomsten van het project worden gebruikt voor het ontwikkelen van of het bijdragen aan nieuwe
projecten. In deze gevallen kan ervan worden uitgegaan dat financiering is gevonden voor deze
gedeeltelijk voortzetting. Uit de resultaten van de online-enquête blijkt dat de meeste
subsidiebegunstigden (71 %, of 61 van de 86 respondenten) verdere financiering nodig zouden hebben
om het project/de activiteiten voort te zetten. In follow-upgesprekken verklaarden 25 van de 33
ondervraagden dat verdere financiering noodzakelijk was voor de follow-up-aspecten van de
projecten, zoals opleidingen en vertalingen, het testen van de ontwikkelde producten, en de uitvoering
van methodieken.
20 van de 33 ondervraagden verklaarden echter ook dat elementen zoals verspreidingsactiviteiten en
bewustmaking konden worden voortgezet zonder aanvullende financiering 40.
Over het algemeen was de verspreiding van de projectresultaten door de Commissie beperkt,
aangezien zij voor de rechtstreekse verspreiding van de outputs onder de doelgroepen meestal
vertrouwde op de begunstigden, en de eigen personele middelen voor het merendeel bestemd waren
voor het financiële beheer. Er werden enkele onderwijsmaterialen gepubliceerd en de monitoring van
projectuitgaven en budgetten kreeg voorrang op de monitoring van resultaten. Slechts bepaalde
resultaten van opleidingsprojecten zijn gepubliceerd op het e-justitieportaal. De opleidingsmaterialen
werden alleen geüpload naar het e-justitieportaal in gevallen waarin de producten uitgebreid en
relevant waren en een lacune in de dekking vulden (voornamelijk seminars van het Europees Instituut
voor Bestuurskunde (EIPA, links naar het ENJO en de websites van het project „Opbouwen van
wederzijds vertrouwen” 41) 42.
39
Ibid., blz. 36.
40
Ibid.
41
Het project ondersteunt taalopleidingen voor beoefenaars van juridische beroepen.
18
Verspreiding was een eis in de oproepen tot het indienen van voorstellen en werd aangemoedigd door
de Commissie. De oproepen voor actiesubsidies moedigde subsidieaanvragers aan te tonen dat zij over
een plan beschikten voor verspreiding. Aanvragers van exploitatiesubsidies waren niet verplicht een
strategie voor verspreiding aan te geven. Van de 95 respondenten van de online-enquête verklaarde
92 % (87 respondenten) een duidelijk plan te hebben voor de verspreiding van hun project/activiteiten.
Uit een analyse van 12 aanvraagformulieren voor actiesubsidie voor alle prioritaire werkterreinen en
alle jaren van het programma blijkt dat verspreidingsstrategieën varieerden in kwaliteit 43.
Uit de kwantitatieve analyse van de documentatie van 334 JPEN-subsidies blijkt dat ten minste 197
(59 %) van alle begunstigden bewustwording of verspreidingsactiviteiten uitvoerden als onderdeel van
hun projecten/werkprogramma's. Uit de analyse van outputs van projecten (zie Figuur 2-3) die in de
eindverslagen van de begunstigden worden gerapporteerd, blijkt dat evenementen, nieuwsbrieven,
brochures of andere outputs de voornaamste instrumenten voor verspreiding waren. Sommige
begunstigden hebben ook websites opgezet voor de verspreiding van projectinformatie, maar ten tijde
van de evaluatie bleek dat niet alle projectwebsites werden voortgezet nadat de projectfinanciering was
gestopt.
Figuur 2-3 Outputs van verspreidings- en bewustmakingsactiviteiten (n=221)
Bewustmaking, voorlichting,
verspreiding
gepubliceerde materialen (nieuwsbrieven,
brochures)
61
persconferenties/publicaties
16
beleidsnota's
2
andere outputs (bv. boeken, films,
promotiematerialen)
51
evenementen (bv. conferenties, seminaries, enz.)
149
campagnes
22
0
20
40
60
80
100 120 140 160
Bron: analyse van 221 subsidies waarvoor eindverslagen beschikbaar waren.
Het feit dat dergelijke activiteiten doeltreffend waren in het trekken van de aandacht van
beleidsmakers en het intensiveren van contacten tussen autoriteiten in de verschillende lidstaten wijst
er echter op dat verspreiding op zijn minst een zekere doeltreffendheid had. Een totaal van 44
respondenten van de online-enquête gaf aan reeds met succes outputs te hebben geïmplementeerd in
een andere dan hun eigen lidstaat. 29 respondenten gaven ook aan dat de resultaten van het project/de
activiteiten de voedingsbodem hadden gevormd voor beleidsactiviteiten in één of meer andere
landen 44.
2.4.2
Voortzetting van partnerschappen na afronding van het project
Op basis van de informatie in eindverslagen blijkt dat 17 partnerschappen die waren opgericht voor
het uitvoeren van JPEN-subsidies geheel of gedeeltelijk zouden worden voortgezet na de voltooiing
van het project. Het is echter waarschijnlijk dat het aantal partnerschappen dat werd voortgezet hoger
was, aangezien 71 van de 91 respondenten van de online-enquête (78 %) verklaarden dat hun
partnerschap al werd voortgezet of waarschijnlijk zou worden voortgezet na de voltooiing van het
project. Een andere factor was dat de begunstigden die werden geïnterviewd en hadden deelgenomen
aan de online-enquête positief waren over de voordelen van de partnerschappen die in het kader van
JPEN waren gevormd. Uit de follow-upgesprekken met begunstigden bleek dat sommige van deze
42
Ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van 2007-2013. Evaluatie van
het specifieke programma: Programma „Strafrecht” (JPEN), ICF, 28 juli 2015, blz. 33-34
http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/jpen_program_evaluation_final_report.pdf
43
Ibid., blz. 34.
44
Ibid., blz. 35.
19
partnerschappen reeds vóór de start van het project waren gevormd. Deze vorige ervaring met het
partnerschap maakte teambuilding, communicatie binnen de groep, het oplossen van problemen
alsmede het leggen van eerste contacten binnen het nieuwe project gemakkelijker 45. Er werden geen
gegevens verzameld over de redenen waarom partnerschappen niet werden voortgezet.
2.4.3
Mogelijke duurzaamheid en overdraagbaarheid van outputs
De verspreiding van outputs en resultaten aan een breed publiek kan de duurzaamheid ervan vergroten.
Veel outputs waren reeds ontworpen om gebruikt te worden op EU-niveau (bv. justitiële opleiding in
het kader van ENJO was ontwikkeld voor deelnemers uit verschillende lidstaten en het ejustitieportaal voor gebruik door het publiek in alle lidstaten). Sommige die niet waren ontworpen
voor toepassing in de hele EU, waren ontworpen om overdraagbaar te zijn naar andere lidstaten.
Het was voor begunstigden moeilijk om in hun eindverslagen de duurzaamheid van hun project aan te
tonen. Dit was het gevolg van het feit dat er slechts twee of drie maanden lagen tussen de afronding
van het project en de uiterste rapporteringsdatum, wat niet echt voldoende tijd is om duurzaamheid aan
te tonen.
Veel projectpartners die voor de evaluatie werden geïnterviewd, gaven aan dat zij hun projecten
hadden ontworpen rond duidelijke producten of outputs, waarvan er veel zouden of konden worden
overgedragen naar andere lidstaten. In totaal waren 70 van de 89 respondenten van de online-enquête
ook van mening dat alle of sommige outputs zonder enige wijziging in meer dan één land konden
worden gebruikt, terwijl nog eens 22 aangaven dat outputs konden worden overgedragen naar meer
dan één land met enkele kleine wijzigingen. Meer dan twee derde (61 respondenten) gaf ook aan dat
de resultaten van het project/de activiteiten de voedingsbodem konden vormen voor beleidsactiviteiten
in één of meer andere landen 46.
Factoren die mogelijk een belemmering konden zijn voor de volledige overdraagbaarheid van de
resultaten werden ook genoemd door geïnterviewden. Deze omvatten aanpassing aan de eigen
wetgeving van landen; vertaalvereisten; de rijpheid van het rechtsstelsel van andere lidstaten; de
prioriteit van een bepaald onderwerp in de agenda van een bepaalde lidstaat; en de behoefte aan een
specifieke project-output (dat wil zeggen opleidingsinstrument of -methode).
2.5
RENDEMENT EN MOGELIJKE VEREENVOUDIGING
Dit deel beoordeelt het rendement van het programma op het gebied van:
• de toereikendheid en het rendement van de beschikbare financiële middelen;
• de gepastheid van de bestede uitgaven in vergelijking met de positieve bereikte effecten;
• de mate waarin de toewijzing van middelen tussen de verschillende financiële instrumenten
adequaat en toereikend was voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het project.
Dit deel evalueert ook de doeltreffendheid van het beheer door de Commissie en neemt mogelijke
vereenvoudigingen voor het beheer van het programma in overweging.
2.5.1
Toereikendheid en doeltreffendheid van de beschikbare financiële middelen
Uit deze analyse blijkt dat de beschikbare middelen om de doelstellingen te verwezenlijken voldoende
waren, gezien het feit dat de doelstellingen van het programma duidelijk omschreven en niet
overdreven ambitieus waren. Subsidiebegunstigden gaven ook aan dat de subsidies over het geheel
genomen voldoende waren om hun doelstellingen te verwezenlijken en een verschil te maken op hun
werkterrein.
Een vergelijking van toegekende financieringen met (uiteindelijk) vastgelegde financieringen wijst
erop dat onderbesteding in projecten gebruikelijk was aan het begin van het programma: de
vastleggingen per oproep lagen systematisch lager dan de oorspronkelijke toewijzingen, hoewel een
45
Ibid., blz. 36.
46
Ibid., blz. 37.
20
aantal verbeteringen konden worden vastgesteld in latere oproepen (zie Figuur 2-4). De reden voor
deze initiële scheve verhouding was dat JPEN een nieuw programma was, dat gericht was op een
groep belanghebbenden die relatief weinig ervaring had met subsidieaanvragen. De gebruikte
financieringsinstrumenten volgden een duidelijke logica en werden over het algemeen doeltreffend
gebruikt.
Miljoenen
Figuur 2-4 Totale toegewezen, vastgelegde en feitelijk betaalde JPEN-middelen en de totale te hoge/te lage vastlegging
en onderbesteding van oproepen tot het indienen van voorstellen (actiesubsidies (AG) bovenaan, exploitatiesubsidies
(OG) onderaan)
29
30
25
20
14
15
10
5
8 7
12
9
5
7
6,8
8
14
10
6
7
10
9
5
6 6
4
15 14
14
9
8 8
5
4
2 2
1
0
0
-5
-28%
22%
-23%
-26%
2007 AG
2007 AG
CR
2008 AG
2008 AG
CR
-24%
-20%
-23%
-29%
2010 AG
2010 AG
EJ*
0
0
0
2012 AG
EJT*
2013 AG*
-22%
-10
-15
-20
Miljoenen
Toewijzing
Vastlegging
2009 AG
2009 AG
CR
Betaling
Onderbesteding^
Te hoge/te lage vastlegging
14,5
15
13
10
10
8,5
3
3
7,66
7
6
5,9
5
2011-2012
AG*
5
2
3
8
7
4
2
1
0
- 20%
-40%
-29%
-22%
-5
-10
-12%
-22%
2007 OG
Toewijzing
2008 OG
Vastlegging
2009 OG
Betaling
2010 OG
Onderbesteding^
2011 - 2012 OG
2013 OG
Te hoge/te lage vastlegging
Noot: De cijfers over de financiering van exploitatiesubsidie omvatten eveneens de kaderpartnerschapsovereenkomsten en
exploitatiesubsidiemonopolies. Cijfers over toewijzingen en gefinancierde projecten in de jaren 2011-2012 werden
samengevoegd. Onderbesteding wordt berekend als het verschil tussen de vastgelegde en betaalde middelen voor alle
afgeronde projecten. * Niet alle projecten zijn afgerond (de cijfers over besteding en onderbesteding betreffen alleen afgeronde
projecten). CR: strafregisters, EJ: e-justitie, EJT: Europese juridische opleiding.
2.5.2
Vergelijking tussen uitgaven en de bereikte effecten
JPEN financierde met ongeveer 131 miljoen EUR 334 hoofdzakelijk transnationale projecten die meer
dan 1 200 toonaangevende organisaties en partnerorganisaties vertegenwoordigden 47. Uiteindelijk
financierde JPEN met 21 miljoen EUR extra 174 aanbestede projecten. Dit heeft ook bijgedragen tot
het bereiken van algemene en specifieke doelstellingen van het programma, door bijvoorbeeld het
47
Dit cijfer houdt geen rekening met de dubbeltelling van organisaties die meer dan één subsidie ontvingen.
21
opstellen van nieuwe wetgeving te ondersteunen; deskundigen samenbrengen om bepaalde
belemmeringen te bespreken; en communiceren over kernboodschappen 48.
De verwachting was dat JPEN zou bijdragen aan de totstandbrenging van een Europese rechtsruimte
in strafzaken, die is gebaseerd op wederzijdse erkenning en wederzijds vertrouwen. De verwachte
uitkomsten hadden betrekking op het versterken van de justitiële samenwerking; ondersteuning van
Europese netwerken die tot doel hebben het EU-strafrecht te bevorderen; de verdere ontwikkeling van
grensoverschrijdende opleiding voor vaklieden; en een versterking van het wederzijdse vertrouwen om
de rechten van slachtoffers en verdachten te beschermen 49.
Hoewel de verwachte effecten zeker ambitieus en uitdagend waren, hebben de JPEN-middelen
bijgedragen, wat weliswaar moeilijk te meten is, tot de bredere EU-doelstelling van de
totstandbrenging van een Europese rechtsruimte door toevoeging van een hiervoor bestemde
financieringsstroom die complementair was met tal van andere middelen (bv. wetgeving, beleid, EUagentschappen). Het programma heeft de Commissie ook geholpen verschillende EU-doelstellingen te
realiseren die deel uitmaken van de Europese rechtsruimte 50. Uit de analyse van de afgeronde
projecten waarover informatie werd verstrekt, blijkt dat voor 73 % van de afgeronde 51 actiesubsidies
en exploitatiesubsidies bereikte uitkomsten en effecten kunnen worden aangetoond, terwijl dit voor
slechts 16 % niet kon worden aangetoond 52.
Hoewel het in het kader van de evaluatie verzamelde bewijsmateriaal misschien niet voldoende is om
eenduidig te kunnen concluderen dat de aan het programma bestede middelen zich redelijkerwijs
verhouden tot de behaalde uitkomsten en effecten 53, suggereren de geïdentificeerde uitkomsten en
effecten zeker dat de uitgaven, in het licht van de verwezenlijkingen van het project, aanvaardbaar
waren, zoals reeds besproken gemeld in het kader van het criterium „doeltreffendheid” 54.
2.5.3
Adequate verdeling van middelen onder de verschillende financiële instrumenten
Volgens de jaarlijkse werkprogramma's bedroegen de totale begrotingsmiddelen voor de uitvoering
van JPEN voor de periode 2007-2013 196 miljoen EUR, met een gemiddelde van 28 miljoen EUR per
jaar. Het grootste deel van de financiering werd besteed aan actiesubsidies (115 miljoen EUR, of 58 %
van het totale programmabudget), gevolgd door exploitatiesubsidies (50 miljoen EUR, of 25 %).
Initieel werd aan overheidsopdrachten 32 miljoen EUR toegewezen, of 16 % van het totaal. Wat
betreft de bedragen die in de oproepen tot het indienen van voorstellen werden toegewezen, werd
echter een bedrag van 123 miljoen EUR toegewezen aan actiesubsidies, dat is ongeveer 8 miljoen
EUR meer dan wat aanvankelijk was gepland in de jaarlijkse werkprogramma's (zie Tabel 1-1 55.
Het relatief lage aantal aanvragen per oproep en het hoge slagingspercentage ervan, met name voor de
eerste oproepen voor het verkrijgen van actiesubsidie (67 % voor actiesubsidies in 2007, 87 % voor
actiesubsidies in 2007 inzake strafregisters, 48 % voor actiesubsidies in 2008 en 77 % voor
actiesubsidies 2008 inzake strafregisters) wijst opnieuw op de betrekkelijk lage initiële zichtbaarheid
van het programma en de eventuele moeilijkheden om belanghebbenden ertoe aan te zetten aanvragen
in te dienen (zie Figuur 2-5).
Figuur 2-5 Het aandeel geselecteerde subsidies in vergelijking met het totale aantal aanvragen per oproep
48
Ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van 2007-2013. Evaluatie van
het specifieke programma: Programma „Strafrecht” (JPEN), ICF, 28 juli 2015, blz. 45
http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/jpen_program_evaluation_final_report.pdf
49
Ibid., blz. 45.
50
Ibid.
51
In totaal worden 210 actiesubsidies en 50 exploitatiesubsidies als bijna of volledig afgerond beschouwd.
Wat de overige projecten betreft, kon dit niet duidelijk worden aangetoond of was er geen informatie beschikbaar.
53
Ook gezien het feit dat ongeveer één derde van de gefinancierde acties nog moesten worden afgerond en dat het vergt tijd om bepaalde
uitkomsten en effecten te realiseren.
52
54
Ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van 2007-2013. Evaluatie van
het specifieke programma: Programma „Strafrecht” (JPEN), ICF, 28 juli 2015, blz. 45
http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/jpen_program_evaluation_final_report.pdf
55
Ibid., blz. 40.
22
35
30
25
20
15
10
5 [WAARDE] 88%
0%
0
OG
OG
250
200
150
100
50
0
67% 87% 48% 77% 50%
AG
AG
CR
2007
AG
AG
CR
2008
AG
47%
AG
CR
2009
42%
53% 21% 22% 33%
AG AG EJ AG
2010
AG
EJT
AG
2011- 2012 2013
2012
2,007
2,008
81%
23%
59%
54%
OG
OG
OG
OG
2,009
2,010
2,012
2,013
Slagingspercentage
Slagingspercentage
Wat de opnamegraad van actiesubsidies en exploitatiesubsidies betreft (dat wil zeggen betalingen als
onderdeel van vastleggingen), blijkt dat de totale toegekende budgetten iets hoger waren dan wat de
subsidiebegunstigde met succes kon opnemen en verwezenlijken. De gemiddelde opnamegraad voor
actiesubsidies was 76 % en voor exploitatiesubsidies 80 %. Er waren voor exploitatiesubsidies na
verloop van tijd ook enkele verbeteringen te merken, met minder onderbesteding tot gevolg. Wat
aanbestedingen betreft, bleek uit de verzamelde gegevens dat van de oorspronkelijk toegewezen
32 miljoen EUR 21 miljoen EUR werd vastgelegd. Dit betekent dat de beschikbaar gestelde middelen
over het algemeen voldoende waren 56.
Gezien de specifieke betrokken groepen belanghebbenden, bestaat bovendien het risico dat zij hun
„volledige opnamecapaciteit” voor dit type financiering bereiken. Hieraan liggen twee redenen ten
grondslag:
•
het betrekkelijk „beperkte” aantal belanghebbenden (in tegenstelling tot programma's als
Daphne III, waarvoor er een veel hogere vraag was vanwege de veel grotere verscheidenheid
en grotere aantallen betrokken belanghebbenden);
•
voor velen is de uitvoering van de subsidie iets dat naast hun dagelijkse activiteiten wordt
gedaan.
2.5.4
Beheer door de Commissie en mogelijke vereenvoudiging
Uit de resultaten van de online-enquête blijkt dat de voorwaarden waaraan aanvragers moesten
voldoen om toegang te krijgen tot JPEN-financiering over het algemeen passend werden geacht, zoals
aangegeven in Figuur 2-6 hieronder.
Figuur 2-6 Reacties op de online-enquête betreffende de manier waarop de steun van de Commissie tijdens de
aanvraagprocedure werd ervaren
56
Ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van 2007-2013. Evaluatie van
het specifieke programma: Programma „Strafrecht” (JPEN), ICF, 28 juli 2015, blz. 42
http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/jpen_program_evaluation_final_report.pdf
23
Wij werden tijdens de aanvraagprocedure goed
ondersteund door de Commissie (N=86)
59%
De via de instrumenten van de Commissie verstrekte
technische systemen/IT hebben ons in staat gesteld om
efficiënt te werken (N=89)
30%
38%
39%
8%2%
4% 15% 3%
De procedure voor het indienen van een aanvraag was
eenvoudig (N=97)
51%
36%
3% 9%1%
De informatie in de oproepen tot het indienen van
voorstellen was duidelijk en eenvoudig te begrijpen
(N=97)
49%
38%
5% 7%
Helemaal mee eens
0%
20%
Gedeeltelijk mee eens
Gedeeltelijk niet mee eens
Helemaal niet mee eens
40%
60%
80%
100%
Weet ik niet/geen mening
Bron: Enquête voor de ex-postevaluatie van de vijf programma's van DG Justitie 2007-2013. Vraag 36: Met betrekking tot het
beheer door de Commissie van de vijf programma's, met inbegrip van de monitoring en evaluatie van uw projectactiviteiten
door Commissie, gelieve uw mening te geven over de volgende stelling: [stellingen in de grafiek]
De informatie in de oproepen tot het indienen van voorstellen was gedurende de gehele
financieringsperiode duidelijk en verduidelijkte de verschillende elementen met betrekking tot de
toepassing. Het document werd echter gaandeweg lijviger, deels als gevolg van de toenemende mate
van voorgeschreven nauwkeurigheid in het aanvraagformulier, het aantal aangegeven prioriteiten
alsmede de invoering van het IT PRIAMOS-systeem in 2008. De informatie in de oproepen was
volgens de meeste respondenten van de online-enquête duidelijk en eenvoudig te begrijpen (dat wil
zeggen 87 % van de respondenten antwoordde „helemaal mee eens” en „mee eens” op beide
stellingen). Voor de oproep van 2013 was de uniforme leidraad voor aanvragers die betrekking had op
de vijf programma's van DG Justitie, ISEC en PROGRESS beschikbaar. De leidraad heeft bijgedragen
tot vereenvoudiging en efficiëntie voor aanvragers die voorstellen indienden voor verschillende
projecten 57.
Op het aanvraagformulier dat gedurende de looptijd van het programma werd gebruikt, diende de
aanvrager een beschrijving te geven van de algemene projectgegevens, uitvoering, financieel beheer,
resultaten, beoordeling en verspreiding.
Daarnaast moesten de aanvragers formulieren invullen over de raming van het budget, een analyse van
de personeelskosten verrichten en een partnerschapsverklaring indienen. Vanaf 2010 werden
aanvragers ook verzocht om indicatoren te verstrekken ter beoordeling van de resultaten,
bewijsmateriaal te verstrekken van eerdere ervaring met het programma en meer informatie te geven
over de partners en de werkstromen.
Hiermee werd het kwaliteitspotentieel van de projecten verhoogd en werden de aanvragers
aangespoord om een strikter plan en een striktere kostenraming voor al hun activiteiten uit te werken.
De overgrote meerderheid van de respondenten kon goed omgaan met de aanvraagprocedure (dat wil
zeggen met het indienen van de aanvraag en met betrekking tot de informatie in de oproepen).
Wanneer aan respondenten werd gevraagd of zij hulp nodig hadden van personen met specifieke
expertise inzake en kennis van de procedures, was slechts 45 % het hier helemaal of gedeeltelijk mee
eens. 35 % van de respondenten was op de hoogte van het bestaan van
organisaties/projecten/vaklieden die niet zijn ingegaan op de oproepen tot het indienen van voorstellen
57
Ibid., blz. 49.
24
vanwege de complexe/moeilijk eisen, tegenover slechts 21 % die zei dat ze niet op de hoogte waren
van het bestaan van dergelijke organisaties/projecten/vaklieden. Over het algemeen werden de
rapportagevereisten (zowel voor de financiële aspecten als de niet-financiële aspecten van de
projecten) door de overgrote meerderheid van de respondenten (81 van de 95, of 85 %) gepast
bevonden 58.
De regelingen voor monitoring van de Commissie werden door ongeveer 79 % van de respondenten
op de online-enquête op zijn minst gedeeltelijk goed en nuttig geacht tijdens de uitvoering van het
project/de activiteiten (71 van de 90 of 79 %,) terwijl 21 procent niet helemaal tevreden was (redenen
hiervoor zijn dat het financiële reglement zeer complex is, zodat de financiële rapportage ingewikkeld
wordt voor begunstigden; het monitoringproces is te bureaucratisch; het personeel van de Commissie
gaf gedurende het project soms verschillende antwoorden). De verplichting om een voortgangsverslag
in te dienen werd ingevoerd in de oproepen van 2011-2012. Dit maakte de rapportage efficiënter. Het
opstellen van het eindverslag was een vrij eenvoudige oefening, bestaande uit een uiteenzetting van de
projectresultaten, met inbegrip van de ondervonden problemen en de gebruikte methoden 59.
Over het algemeen werd het beheer door de Commissie na verloop van tijd efficiënter dankzij de
invoering van een enkele eenheid die belast was met het beheer van de programma's; de publicatie van
een handboek voor ambtenaren van de Commissie; en indirect door de verspreiding van een gids voor
projectbeheer bij de oproep van 2011.
Over het algemeen werd de samenwerking met de Commissie door subsidiebegunstigden als positief
ervaren. De vereisten inzake subsidieaanvragen volgden een soortgelijke procedure als andere door de
Commissie centraal beheerde programma's en vereiste vanaf de oproep van 2010 meer gedetailleerde
informatie, wat de kwaliteit van de aanvragen en de projecten ten goede kwam. De wijzigingen in
rapportage zorgden ook voor een evenwichtiger aanpak tussen financiële verantwoording enerzijds en
evaluatie/beoordeling van feitelijke resultaten en mogelijke effecten van de projecten anderzijds 60.
2.6
EUROPESE MEERWAARDE
Meerwaarde voor de EU hangt af van de mate waarin het EU-karakter van het programma waardevol
is voor haar belanghebbenden en de mate waarin de EU een comparatief voordeel heeft ten opzichte
van nationale en internationale betrokken partijen die werkzaam zijn in het gebied. Eerst wordt het
EU-karakter van het programma en de geografische dekking ervan besproken. Dit is een uitgangspunt
voor het vaststellen van EU-meerwaarde. Daarna wordt de EU-meerwaarde onderzocht in termen van
de outputs die waarde voor de EU en voor begunstigden hebben opgeleverd. Het is echter nog niet
mogelijk geweest de effecten van EU-meerwaarde vast te stellen en te meten.
JPEN heeft een sterke transnationale dimensie. Dit blijkt uit de doelstellingen van het programma en
de soorten subsidiabel geachte acties, zoals wordt benadrukt in het besluit van de Raad van 2007.
Artikel 4 van het besluit stelt dat JPEN „specifieke transnationale projecten van communautair belang
[ondersteunt] die door ten minste twee lidstaten of ten minste één lidstaat en een andere staat die een
toetredende staat of kandidaat-lidstaat kan zijn, worden ingediend”. JPEN bestreek ook een groot
aantal EU-platforms. Subsidiabele acties omvatten ook nationale projecten.
2.6.1 Geografische spreiding en betrokkenheid van de lidstaten
Alle lidstaten hebben deelgenomen aan JPEN. Over het algemeen was er een relatief goede
geografische dekking van activiteiten in de hele EU. Sommige lidstaten ontvingen een groter aantal
subsidies en namen deel aan een groter aantal gefinancierde partnerschappen dan andere.
Figuur 2-7 hieronder toont de geografische ligging van organisaties die hebben deelgenomen aan
JPEN-projecten, per lidstaat. Leidinggevende organisaties concentreerden zich in vier lidstaten: Italië,
België, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Deze lidstaten gaven samen leiding aan 48 % (161) van
alle projecten. Veel EU-netwerken/platforms zijn geregistreerd in België. Er werden geen projecten
geleid door in Kroatië gevestigde organisaties. Met betrekking tot de partnerorganisaties is de
58
Ibid.
59
Ibid., blz. 39.
60
Ibid.
25
deelname van de lidstaten beter gespreid: van alle lidstaten namen er 15 deel, waarbij het gaat om
meer dan 25 partnerorganisaties.
Figuur 2-7 Totaal aantal organisaties per lidstaat die hebben deelgenomen aan JPEN, met inbegrip van leidinggevend
organisaties (links) en partnerorganisaties (rechts)
Hoewel leidinggevende organisaties over het algemeen meer partnerschappen aangingen met
organisaties uit het eigen land dan met organisaties van andere EU-lidstaten 61, werden als gevolg van
het programma tot 826 transnationale partnerschappen gevormd 62. Het gemiddelde aantal
transnationale partnerschappen per lidstaat was iets minder dan 32, met organisaties die gevestigd
waren in België, Duitsland, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk, die elk partnerschappen
vormden met meer dan 100 organisaties uit andere EU-lidstaten.
Wat de partnerschapsstructuur betreft, hebben organisaties uit Duitsland, Spanje, het Verenigd
Koninkrijk, België en Italië de lidstaten in het hoogste aantal partnerschappen gevormd met
organisaties uit verschillende lidstaten, waarbij organisaties uit deze landen elk een partnerschap
vormden met collega-organisaties uit 21-26 verschillende EU-landen 63.
Figuur 2-8 hieronder toont de partnerschapsstructuur voor projecten onder leiding van Duitsland, Italië
en het Verenigd Koninkrijk, aangezien dit de drie lidstaten waren met het hoogste aantal
leidinggevende organisaties. Duitse organisaties vormden partnerschappen met 26 verschillende EUlidstaten (andere dan Duitsland), terwijl organisaties uit het Verenigd Koninkrijk partnerschappen
vormden met 23 andere lidstaten en organisaties uit Italië met 21 lidstaten.
Figuur 2-8 Partnerschapsstructuur voor de drie lidstaten met het hoogste aantal leidinggevende organisaties
61
Dit is vooral merkbaar voor Italië. Zo werkten Italiaanse leidinggevende organisaties samen met 28 Italiaanse partners, 21 Spaanse partners
en 13 Franse partners. Britse leidinggevende organisaties werkten samen met 14 Nederlandse partners, 13 Britse partners en 12 Spaanse
partners. Duitse leidinggevende organisaties werkten samen met 12 Duitse partners, 11 Spaanse partners en 9 Oostenrijkse partners.
62
Gebaseerd op een berekening van het aantal partners uit andere EU-lidstaten waarmee elke leidinggevende organisatie een partnerschap
vormde. Dit getal is waarschijnlijk erg hoog omdat geen rekening werd gehouden met partnerschappen met dezelfde organisaties die voor
meer dan één project werden gebruikt.
63
Ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van 2007-2013. Evaluatie van
het specifieke programma: Programma „Strafrecht” (JPEN), ICF, 28 juli 2015, blz. 54
http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/jpen_program_evaluation_final_report.pdf
26
AT
UK
SE
20
BE
18
ES
SE
BG
14
SI
12
10
SK
CZ
8
6
RO
DK
4
2
PT
2
PT
CY
10
DK
4
HR
12
SK
6
BG
14
CZ
8
RO
BE
16
SI
CY
AT
20
18
ES
HR
16
UK
EE
0
EE
0
PL
PL
FI
FI
NL
NL
FR
FR
DE
MT
MT
DE
LU
LU
GR
LT
LV
IT
SE
UK
IE
AT
20
HU
BE
18
ES
Verenigd Koninkrijk
IE
Italië
CY
12
10
CZ
8
6
RO
IT
HR
14
SK
LV
HU
BG
16
SI
GR
LT
DK
4
2
PT
EE
0
PL
FI
NL
FR
MT
DE
LU
GR
LT
2.6.2
LV
IT
IE
HU
Duitsland
Meerwaarde voor de EU en voor subsidiebegunstigden
De EU-meerwaarde van het programma voor subsidiebegunstigden lag in het feit dat zij toegang
hadden tot financiële steun voor de uitvoering van hun verplichtingen krachtens de EU-wetgeving,
bijvoorbeeld door middel van opleiding, instrumenten en onderzoek om vast te stellen hoe
belemmeringen voor de tenuitvoerlegging van EU-wetgeving konden worden beperkt, maar ook om
de nodige kennis op te doen over goede praktijken die hun begunstigden ter plaatse kunnen helpen.
Het programma maakte ook justitiële samenwerking gemakkelijker, wat voordelen oplevert voor die
nationale overheden en leden van de rechterlijke macht die bezig zijn met transnationale zaken of
zaken die betrekking hebben op EU-strafwetgeving. Het programma ondersteunde ook wederzijds
leren tussen de lidstaten 64.
Figuur 2-9 toont de resultaten van de online-enquête wat betreft de meningen van
subsidiebegunstigden over de voordelen van transnationale partnerschappen in JPEN.
Figuur 2-9 Aspecten die het transnationale partnerschap hebben ingebracht in de organisaties die JPEN-projecten
hebben uitgevoerd
64
Ibid., blz. 57.
27
Een netwerk van (meer)
internationale partners
70
Grotere kennis over/expertise in het thema
75
Grotere kennis over relevante EU-wetgeving
46
Grotere kennis over relevant EU-beleid
37
Grotere kennis over beleid en praktijken in
andere landen
Overige
70
3
Bron: Enquête voor de ex-postevaluatie van de vijf programma's van DG Justitie 2007-2013. N=59. Vraag 29c: Wat heeft het
transnationale partnerschap ingebracht in uw organisatie? (selecteer alle opties die van toepassing zijn)
De transnationale dimensie van JPEN was in zekere mate ook afhankelijk van de goede
werkverhoudingen binnen de partnerschappen. Uit de raadpleging is gebleken dat partners over het
algemeen tevreden waren over de partnerschappen die in het kader van JPEN-projecten waren
gevormd. De respondenten waren met name tevreden over de taakverdeling tussen partners, het aantal
organisaties dat betrokken was bij de uitvoering van projecten, de uitwisseling van opgedane kennis en
ervaring evenals de algemene communicatie. Meer dan de helft van de respondenten (62 %) gaf aan
dat het bevorderlijk zou zijn geweest om meer organisaties uit andere lidstaten te betrekken – dit had
de positieve effecten kunnen versterken.
Van de 282 actiesubsidies waren er 40 nationaal. Hiervan waren er 33 gericht op het opzetten van
strafregistersystemen die verenigbaar waren met Ecris. Drie projecten waren gericht op innovatieve
manieren van omgaan met EU-kwesties (dat wil zeggen een permanente ondersteuningsstructuur voor
rechters die zaken behandelen betreffende Europese aanhoudingsbevelen, nieuwe methoden voor het
interpreteren van EU-veroordelingen en misdrijven en een systeem inzake zelfmoordpreventie voor
gevangenissen) en er werden vier studies uitgevoerd die de toepassing van EU-wetgeving of opleiding in kaart brachten. De outputs waren verspreid over de gehele EU en waren voor de EU
duidelijk waardevol 65.
Tot slot kan ervan worden uitgegaan dat een groot deel van de activiteiten die werden ontwikkeld in
het kader van JPEN niet ontwikkeld zouden zijn geweest als het programma niet bestond, omdat het
programma een vraag naar nieuwe activiteiten creëerde. De betrokken organisaties konden moeilijk
nationale financiering vinden om hun activiteiten te kunnen handhaven, vooral na de recente
financiële en economische crisis of om andere projecten op te zetten op het gebied van justitie. De
meeste projecten/activiteiten ontvingen geen verdere financiering van andere instrumenten.
Bovendien verklaarde 77 % van de respondenten van de online-enquête dat het project/de activiteiten
zonder EU-financiering niet zou(den) zijn uitgevoerd; slechts zes personen (6 %) gaf aan dat het
project ongeacht de EU-financiering zou worden uitgevoerd 66.
65
Ibid.
66
Ibid. blz. 57-58.
28
3
CONCLUSIES
Relevantie van het programma 67
•
•
•
•
•
De specifieke doelstellingen en prioriteiten van het programma werden grotendeels specifiek,
haalbaar en realistisch, maar ze waren niet altijd meetbaar of tijdgebonden.
Omdat bij de prioritaire werkterreinen in de oproepen tot het indienen van voorstellen een
beschrijving werd gegeven van de verwachte inhoud van de projecten, zorgde dit ervoor dat ze
specifieker waren en heeft dit subsidieaanvragers ervoor helpen zorgen dat hun projecten
relevant waren voor Europese doelstellingen. Bovendien, omdat bij de prioritaire
werkterreinen zo nauw aansloten op de doelstellingen van het programma en de
beleidsdoelstellingen van de EU, was het voor de geselecteerde acties makkelijk om zich te
richten op deze doelstellingen.
Diensten die door middel van JPEN-financiering werden geleverd, waren ook relevant voor
het programma en bredere EU-doelstellingen, omdat zij voornamelijk gericht waren op de
ontwikkeling van e-justitie-instrumenten (met name het e-justitieportaal en de modules ervan)
of op onderzoek ter ondersteuning van de totstandbrenging van wetgeving en beleid.
Uit een analyse van de aanvraagformulieren voor subsidies en informatie die werd verzameld
via overleg met de begunstigden blijkt dat veel begunstigden hun projecten niet hadden
ontwikkeld op basis van een behoefteanalyse of in het aanvraagformulier onvoldoende konden
aantonen dat een behoefteanalyse was uitgevoerd. Hierdoor ontstaat de kans dat er meer
relevante of bruikbare benaderingen voor het bereiken van de projectdoelstellingen
beschikbaar waren.
Desondanks blijkt uit de rapportage door begunstigden van subsidies dat eindbegunstigden
positief reageerden op de projecten en aangaven dat zij de acties relevant achtten. Het is echter
onmogelijk om dit te bevestigen zonder de onafhankelijke standpunten van eindbegunstigden
te verzamelen.
Coherentie en complementariteit
•
•
•
Complementariteit van JPEN met andere EU-programma's en -interventies werd bijna volledig
verwezenlijkt, hoewel voor enkele projecten het risico bestond van overlapping met de
activiteiten van andere EU-interventies.
Complementariteit werd verwezenlijkt door middel van mechanismen die de Commissie had
ingesteld tijdens de ontwerpfase van het programma en tijdens de ontwerpfase van de
oproepen tot het indienen van voorstellen.
Bij de selectieprocedure van projecten en bij de monitorings- en rapportagefase van het
programma, heeft de Commissie geen mechanismen toegepast ter verbetering van de
complementariteit, behalve het delen van middelen (dat wil zeggen het e-justitieportaal) met
het programma Civiel recht (JCIV).
Doeltreffendheid
•
•
•
67
Over het algemeen waren de uitgevoerde acties gericht op de doelstellingen van het
programma, met name de specifieke doelstellingen inzake de opleiding van magistraten en
justitiële samenwerking.
Projecten waarbij beleidsmakers betrokken werden via raadpleging tijdens de ontwerpfase,
informatiebijeenkomsten, vergaderingen of door ze te betrekken bij het bestuur van het
project, hebben bijgedragen tot de verwezenlijking van de bedoelde uitkomst van het
programma, namelijk dat beleidsmakers op basis van outputs van het project zorgen voor de
totstandkoming van nieuw beleid of nieuwe wetgeving of een aanpassing ervan.
Het is moeilijk te beoordelen in hoeverre projectresultaten werden bereikt (in vergelijking met
geplande outputs). Dit is te wijten aan het feit dat subsidieaanvragers pas tegen het einde van
Ibid. blz. 59-61.
29
•
het programma meetbare doelstelling voor hun outputs dienden te identificeren en
eindverslagen van deze projecten nog niet beschikbaar zijn.
Uit de zelfrapportage van de subsidiebegunstigden (in eindverslagen en via overleg dat voor
deze evaluatie werd gehouden), blijkt echter dat de meeste projecten (ongeveer 70 %)
doeltreffend waren in het bereiken van hun beoogde output, maar dat bijna een derde niet zo
doeltreffend was, omdat ze niet al hun doelstellingen hadden bereikt.
Duurzaamheid
•
•
•
•
In het algemeen zijn de inspanningen van de Commissie om de projectresultaten te
verspreiden beperkt gebleven, behalve met betrekking tot opleidingsmaterialen, waarvan er
sommige werden gepubliceerd op het e-justitieportaal. De Commissie vertrouwde voor de
rechtstreeks verspreiding van de outputs naar de doelgroepen meestal op de begunstigden,
terwijl de eigen menselijke middelen voor het merendeel bestemd waren voor het financiële
beheer.
Het is moeilijk de doeltreffendheid van de verspreidingsactiviteiten van subsidiebegunstigden
volledig te beoordelen zonder te overleggen met de doelgroepen: informatie in de
eindverslagen over het aantal bereikte gebruikers en doelgroepen is niet volledig, omdat de
rapportage van dergelijke informatie uit hoofde van het programma niet verplicht was. Het feit
dat activiteiten doeltreffend waren in het trekken van de aandacht van beleidsmakers en het
intensiveren van contacten tussen autoriteiten in de verschillende lidstaten wijst er toch op dat
verspreiding op zijn minst een zekere doeltreffendheid had.
Van de 219 in kaart gebrachte actiesubsidies en exploitatiesubsidies waarvoor eindverslagen
beschikbaar waren, hebben er 121 (55 %) enig bewijsmateriaal verstrekt van duurzaamheid,
omdat zij erin waren geslaagd verdere financiering vast te leggen, omdat sommige activiteiten
werden voortgezet, omdat het partnerschap (gedeeltelijk of volledig) werd voortgezet of
omdat de outputs en de resultaten van het project gebruikt bleven worden.
Het aantal projecten (32 %) dat verdere financiering identificeerde om door te kunnen gaan
met het project (volgens de eindverslagen) wordt als bijzonder positief gezien. Dit is echter
niet verwonderlijk gezien het feit dat de verwezenlijkte outputs als gevolg van JPEN-projecten
vaak gericht waren op nationale instanties en openbare diensten, die goed geplaatst zijn om
vervolgfinanciering te identificeren voor nuttige outputs.
Rendement
•
•
•
•
De financiering die ter beschikking werd gesteld voor het JPEN-programma was voldoende en
had eventueel minder kunnen zijn voor zowel actiesubsidies als exploitatiesubsidies, gezien
het feit dat het een „nieuw” programma was dat gericht was op een „nieuw” en relatief
onervaren groep belanghebbenden. Vastleggingen waren systematisch lager dan de initiële
toewijzingen, maar er werden enkele verbeteringen vastgesteld.
Op basis van de beschikbare informatie over de financiering blijkt dat er voldoende geld
beschikbaar was voor subsidies om hun doelstellingen te realiseren.
Met betrekking tot mogelijke vereenvoudiging werd het beheer door de Commissie na verloop
van tijd efficiënter en de samenwerking met de Commissie werd door subsidiebegunstigden
als positief ervaren.
De mate van detail die vereist was in het aanvraagformulier is vanaf de oproepen van 2010
toegenomen, wat voordelen heeft opgeleverd, zowel voor de Commissie (in termen van
kwaliteit en het nut van de verslagen) als voor de aanvragers (zodat zij voor hun activiteiten
een nauwkeurigere planning en raming konden uitvoeren). Deze toegenomen mate van detail
omvatte onder meer de invoering van werkstromen. De rapportagevereisten (zowel voor de
financiële als de niet-financiële aspecten van de projecten) werden door de overgrote
meerderheid van de respondenten (85 %) gepast bevonden. De regelingen voor monitoring
van de Commissie werden door ongeveer 79 % van de respondenten op de online-enquête op
30
zijn minst gedeeltelijk goed en nuttig geacht tijdens de uitvoering van het project/de
activiteiten.
Meerwaarde van de EU
•
Het EU-karakter van JPEN was aanwezig door middel van een sterke transnationale dimensie
waarbij alle EU-lidstaten betrokken werden.
•
De transnationale partnerschappen hebben ook bijgedragen tot de verwezenlijking van de
doelstellingen van het programma, bv. verbeteren van grensoverschrijdende samenwerking en
bijdragen aan de uitwerking en de verspreiding van goede praktijken, en, in mindere mate, aan
een grotere kennis over relevant EU-beleid en relevante EU-wetgeving.
•
De EU-meerwaarde van het programma voor subsidiebegunstigden lag in het feit dat zij
toegang hadden tot financiële steun voor de uitvoering van hun verplichtingen krachtens de
EU-wetgeving. Het was wenselijk dat de EU de tenuitvoerlegging van deze verplichtingen –
en de verwezenlijking van de EU-doelstellingen – stimuleerde en gemakkelijker maakte via
dit fonds.
Belangrijkste aanbevelingen
•
De prioriteiten beter definiëren: de Commissie moet meer tijd en personeel investeren in
prioriteitsbepaling, zodat de prioriteiten naar behoren kunnen worden verwezenlijkt binnen de
voorziene begroting.
•
Realistische beoordeling van projectrisico's en betere risicobeperkende strategieën: de Commissie
moet tijdens de gehele duur van het project beter toezicht houden op de risico's, bijvoorbeeld door
te vragen naar korte voortgangsverslagen waarin de potentiële risico's worden geïdentificeerd
naargelang zij zich voordoen tijdens de uitvoering van het project.
•
Wat betreft toezicht en evaluatie meer nadruk leggen op de beoordeling van de effecten op alle
niveaus en niet alleen op outputs. Dit gaat samen met de noodzaak om objectieve en
onafhankelijke bewijsmaterialen te verzamelen, te analyseren en te gebruiken voor de
beoordelingen van het programma en het project. Meer nadruk leggen op de behoefteanalyse
waaraan het project tegemoet wenst te komen.
•
Zoeken naar manieren om de overname van outputs, resultaten en beste praktijken van projecten
door andere organisaties te vergroten, ook in andere lidstaten, met inbegrip van extra middelen
voor vertalingen, communicatie en verspreiding.
•
Aanscherpen van de interventielogica van het programma; in het verlengde van het
toepassingsgebied van het programma en de algemene en specifieke doelstellingen en prioriteiten,
de soorten acties en financieringsvormen en uitvoeringsmaatregelen, zorgt de Commissie ervoor
dat de interventielogica wordt aangescherpt 68 en de relaties tussen de beweegredenen, de
doelstellingen, inputs, outputs, begunstigden, verwachte uitkomsten en effecten helder, precies en
concreet zijn bij de toekomstige voortzetting van het programma.
68
Zie bijvoorbeeld de ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van 20072013. Evaluatie van het specifieke programma: Programma „Strafrecht¨ (JPEN), ICF, 28 juli 2015, blz. 1-2
http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/jpen_program_evaluation_final_report.pdf
31