Hoogenoord. Deel 1

Download Report

Transcript Hoogenoord. Deel 1

Hoogenoord. Deel 1
Cornélie Huygens
bron
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1. P.N. van Kampen en zoon, Amsterdam 1892
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/huyg004hoog02_01/colofon.php
© 2017 dbnl
1
Hoofdstuk I.
Zacht en gedempt klonk het Wien Neêrlandsch bloed, door een koor van
kinderstemmen aangeheven, in het stille morgenuur, en Louize Nortenheim van
Maasbergen, onder wier vensters de jeugdige zangsters hadden post gevat, gluurde
met een glimlach door een reet der gordijnen naar het aardige tafereel daar beneden
in het park. Een gansche schare dorpskinderen, allen meisjes, waarvan het oudste
nauwelijks twaalf jaren telde, in het wit gekleed en met tuiltjes bloemen in de hand,
stond in vier rijen voor het kasteel opgesteld; en allen hieven onder het zingen de
blozende gezichtjes omhoog, in eene zekere spanning het oogenblik verbeidend
waarop zij, wie deze hulde gold, het venster zou openen en voor hun verlangende
blikken zou verschijnen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
2
Maar dit geschiedde niet, voordat de laatste klanken van het koor zacht ruischend
wegstierven. De jarige wie deze morgengroet werd gebracht, wilde geen enkelen
toon missen van den gedempten, ingehouden zang, die bestemd was geweest haar
voorzichtig uit den slaap te wekken, en zoo liefelijk klonk op dezen schoonen
Junimorgen, onder het trotsche oude geboomte dat den zuid-oostelijken vleugel van
het kasteel tegen de felle zonnehitte beschermde. Doch nauwelijks was alles stil, of
de vensters werden wijd opengeworpen, en terwijl de heldin dezer ure met alle
teekenen van vreugde en verrassing de kleinen vriendelijk toewuifde, werd ditmaal
uit volle borst de melodie van het ‘God save the Queen’ aangeheven, met een voor
deze gelegenheid vervaardigden toepasselijken text, waarvan de dorpsschoolmeester
de dichter was; en het ‘Heil u op dezen dag’ klonk zoo blijde en jubelend van al die
frissche kinderlipjes, zij vormden een zoo rijk getinte schilderij op het kiezel van het
voorplein, te midden der dansende schaduwen, door het spelen van den morgenwind
in de toppen der populieren, over hun witte kleedjes wiegelend, en met de glooiende
grasperken en
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
3
het verre geboomte tot achtergrond, dat zij, die al luisterend het hoofd tegen het
vensterkozijn aanleunde, door een lichte emotie werd bevangen, welke in haar oogen
iets vochtigs te voorschijn riep. Maar dit oogenblik ging snel voorbij. Toen het lied
was geëindigd, beloonde zij de kinderen met handgeklap, nam vervolgens een vrij
grooten korf met een aantal pakjes gevuld, die op een stoel gereed stond, en daalde
eenige seconden later de breede trap af, die van den hoofdingang van het kasteel naar
het park geleidde.
Door een waren bloemenregen begroet, trad zij in hun midden, bedankte allen
recht hartelijk voor de heerlijke verrassing haar bereid - een verrassing die alle jaren
geregeld terugkeerde - en begon nu, omringd door al die gelukkige stralende
gezichtjes, uitdeeling te houden van de dichtgemaakte pakjes, op elk waarvan een
naam geschreven stond, opdat de verschillende kleine geschenken, met zorg gekozen,
voor elk in het bijzonder geschikt zouden zijn.
‘En nu, kinderen, moogt gij alles thuis gaan bekijken, en dan gauw naar school en
braaf
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
4
leeren!’ zeide zij, zich bukkend om een klein blond krullekopje, dat zich tegen haar
aanvlijde te liefkoozen. ‘En als de juffrouw goed over jelui allen tevreden is, vragen
wij haar of zij van middag vacantie wil geven; dan komt gij van één tot zes allemaal
hier.... is dat afgesproken?’
Een luid hoera! volgde op deze woorden, en na het vroolijk opgewonden
kindertroepje tot aan het hek uitgeleide te hebben gedaan, en nog eenige woorden
met de jonge onderwijzeres te hebben gewisseld, keerde Louize met langzame
schreden terug en trad de marmeren vestibule binnen.
‘Goeden morgen, papa! Nu al beneden?’ zeide zij opgeruimd, toen een hoog
bejaard, eenigszins gebogen man, met zilvergrijs haar, op den drempel der
ontbijtkamer haar te gemoet kwam. ‘Die vroege serenade heeft u, vrees ik, in uw
morgenslaap gestoord?’
‘Nu, één keer in het jaar mag dat wel eens,’ klonk het antwoord, en de oude man
trok haar tot zich en kuste haar teeder. ‘Zoo is het dan alweer een vol jaar geleden,
dat diezelfde kinderstemmetjes mij wekten, het komt mij haast ongeloofelijk voor!’
Gearmd trad hij met haar de kamer binnen
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
5
en geleidde haar naar de ontbijttafel, waar te midden van eenige brieven en
telegrammen een gesloten foudraal lag.
‘O, papa, moet u mij weer zoo bederven?’ riep zij, het doosje openend, waarin op
het blauwe fluweel een fraaie met juweelen bezette bracelet fonkelde. ‘Dat is weer
veel te mooi voor een kluizenaarster als ik,’ ging zij voort. ‘U weet, papaatje, dat ik
u zulke cadeaux eens en voor al verboden heb!’
‘Wij vieren heden een dubbelen feestdag, kindje, nu je na die zware ziekte weer
geheel de oude bent,’ antwoordde de heer Nortenheim haar op den schouder kloppend;
‘laat mij dus op mijn manier mijn vreugde hierover uiten. Ik weet niet hoe het komt,’
vervolgde hij, haar hoofd tusschen zijn handen nemend en haar aandachtig bekijkend,
‘maar mij dunkt dat je er vandaag bijzonder goed uitziet.’
‘Als men jarig is, ziet men er altijd goed uit, dat behoort er bij,’ zeide Louize
lachend. ‘Maar, zonder gekheid, ik voel me ook weer volmaakt gezond en sterk, en
slaap 's nachts als een roos. De laatste sporen van al die narigheid zijn nu gelukkig
verdwenen.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
6
‘Dat is best, kindje, zulke dwaze kuren begin je dan ook maar in lang niet meer,’
schertste de oude heer. ‘Ik beken evenwel dat ik in dat opzicht geen reden van klagen
over je heb.’
‘Neen, ik vind zelfs dat het hoog tijd voor mij werd ook eens mijn beurt te krijgen,’
zeide Louize, een paar telegrammen openend; ‘zes en twintig jaar te worden zonder
ook maar eens ziek te zijn geweest, dat komt niet te pas.’
‘Al zes en twintig! Weet je dat wel zeker, ben je niet een jaar in de war?’ En de
spreker liet als verschrikt de hand, die hij naar zijn couranten uitstrekte, weer zakken.
‘Ik weet het heel, heel zeker, papa,’ klonk het vroolijk. ‘U begrijpt dat ik eerder
in verzoeking zou komen mij in omgekeerden zin te vergissen.’
‘Ja, het is waar,’ mompelde de oude man, achterover in zijn armstoel geleund, en
afgetrokken met het lepeltje van zijn kopje chocolade spelend, ‘het is waar, je bent
zes en twintig vandaag; dus je loopt naar de dertig.’
‘Laat u dat leelijke getal “dertig” nu maar weg. Eerst wil u mij een jaar jonger
hebben, en nu maakt u mij zoo maar opeens vier jaren ouder!’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
7
‘Ja, ja, lach maar. Ik lach volstrekt niet. Je weet, Louize, wat ik je al meer dan eens
gezegd heb.... ik wil geen oude juffrouw voor dochter hebben.’
‘Dat ben ik toch al lang, papa, dat geloof ik ten minste. Op welken leeftijd krijgt
men dien titel eigenlijk?’
‘Juist op den leeftijd dien je vandaag bereikt hebt. Denk er dus aan, anders zou ik
je wel eens niet meer onder mijn oogen willen dulden.’
Louize, die al pratend de adressen harer brieven nazag en er eenige opende, hief
thans bestraffend den vinger op.
‘Waar blijft uw belofte?’
‘Welke belofte?’
‘Dat onderwerp vooreerst niet meer aan te roeren.’
‘Hoe lang is dat geleden? Meer dan een jaar, geloof ik? Zou die belofte misschien
voor mijn geheel verder leven moeten gelden? - Maar...’ vervolgde de spreker,
glimlachend zijn courant openend, ‘voor een dergelijke discussie is het oogenblik
thans minder gelukkig gekozen, en je brandt van verlangen je brieven te lezen.
Zwijgen
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
8
is stellig de grootste dienst dien ik je kan bewijzen.’
‘Neen, neen, dat behoeft niet; ik ben knapper dan u denkt. Evenals Napoleon kan
ik drie dingen te gelijk doen - praten, lezen en ontbijten, mits ik geen hevige polemiek
heb te voeren want dan....’
Het binnentreden van den knecht met een vrij groote kist belette haar uit te spreken.
‘Van wien?’ vroeg zij.
‘De knecht van meneer Meerdonk heeft het gebracht.’
‘Goed, zet maar neer.’
Het deksel van de kist zat slechts met een ijzeren haakje vast, en zoodra de knecht
vertrokken was, maakte Louize het met een zekere nieuwsgierigheid open en een
uitroep van opgetogenheid ontsnapte haar:
‘Neen maar, papa, zie eens, hoe prachtig!’
De heer Nortenheim stond op en trad nader.
In een donzen nest van watten lag een groot bloemenkussen, uitsluitend gevormd
van edelweiss en alpenrozen op de meest artistieke wijze samengesteld. Vooral de
rand, met een grond van goudbruin pluche, en de keurig bewerkte hoeken
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
9
verhieven het geheel tot een waar kunstwerk, en Louize, voor de kist geknield, lag
een poosje zwijgend het inderdaad vorstelijke geschenk te bewonderen, terwijl haar
vader met een half ernstig half ondeugend lachje op haar neerzag.
‘Die goede Frans!’ zeide zij eindelijk, ‘die goede jongen! Hoe is hij op zoo'n inval
gekomen? Het gelijkt bijna niet op hem.’
Een lichte blos had zich bij deze woorden over haar gelaat verspreid, hetgeen haar
grijzen vader niet ontging, en om zijn mondhoeken vertoonde zich een fijn
diplomatisch trekje, terwijl hij, zonder de opmerking zijner dochter te beantwoorden,
naar zijn plaats terugkeerde.
‘Welnu, papa, u zegt niets, vindt u het ook niet prachtig?’
‘Ja zeker, kind, het is wel het mooiste wat ik ooit van dien aard gezien heb.’
Louize zag hem even aan, als verwachtte of vreesde zij dat hij nog meer zou
zeggen, doch de heer Nortenheim voegde er niets bij, zette een gezicht zoo
ondoorgrondelijk als van een sfinx en was blijkbaar van oordeel dat dit onderwerp
nu als afgehandeld kon worden beschouwd.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
10
Nogmaals wierp zijn dochter hem een snellen blik toe, als ware er in dat diplomatisch
zwijgen iets wat haar hinderde, en met haar rug naar de kist gewend, nam zij haar
vorige plaats weer in, voortgaande de brieven en telegrammen te lezen, de bloemen
met geen enkelen blik meer verwaardigend.
Ongeveer een half uur ging op die wijze voorbij. Nu en dan las Louize het een en
ander uit haar brieven voor, doch langzamerhand werden er zooveel bouquetten en
kaartjes binnengebracht, dat van rustig lezen geen sprake meer kon zijn en de morgen
reeds tamelijk ver gevorderd was toen zij van de ontbijttafel opstonden.
‘Vermoei je vandaag niet te veel, Louize,’ zeide de heer Nortenheim, ‘het zal een
drukke dag voor je wezen. Van middag waarschijnlijk nog al veel visites, en de
kinderen komen zeker weer in den boomgaard spelen?’
‘Ja, maar dat is minder; de onderwijzeres en nog een paar oudere meisjes komen
meê en Martha heeft zoo goed voor het materiëele gedeelte van de pret gezorgd, dat
zij zich ook zonder mij best zullen vermaken. Als de visites
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
11
zijn afgeloopen, kan ik mij dan nog een half uurtje met hen bezighouden.’
‘Goed, maar wees voorzichtig. Denk er aan dat je veertien dagen geleden nog niet
je kamer mocht verlaten.’
‘Wees maar niet bezorgd, papa,’ en terwijl zij naast den grijsaard staan bleef, met
de armen om zijn schouders geslagen, nam Louize weder het foudraal op en opende
het, om nogmaals zijn verjaarsgeschenk te bewonderen en de zonnestralen in de
diamanten te laten spelen. Maar het was haar aan te zien, dat zij dit alleen deed om
den gever haar dankbaarheid te betoonen, niet omdat het geschenk die naïeve
bewondering bij haar opwekte, welke vrouwen van haar leeftijd voor kleinoodiën
aan den dag plegen te leggen.
‘Welk een gelukkige keus heeft u gehad, papaatje, ik vind hem heel mooi,’ zeide
zij min of meer afgetrokken.
‘Des te beter, kindje, ik heb dan ook, je zwak wel kennend, bij de bestelling vooral
op eenvoud aangedrongen, en men schijnt mijn bedoeling goed te hebben begrepen.’
‘U vindt zeker goed,’ zeide Louize toen
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
12
haar vader de kamer uitging, ‘dat ik Frans een briefje schrijf om van middag te komen
eten? Op het officieele visite-uur is het zoo vervelend voor hem.’
‘Natuurlijk vind ik dat goed, Louize; het doet me genoegen dat hij, volgens je
oordeel, voor zijne zoo heusche attentie ten minste een kleine belooning verdiend
heeft.’
Louize, bezig haar brieven bijeen te zoeken, antwoordde niet, doch zoodra de oude
man de kamer uit was, ging zij weer naar de kist met bloemen en stond geruimen
tijd in de beschouwing er van verdiept.
‘Die goede jongen!’ zeide zij zachtjes bij zichzelve. Zij bukte zich om het zoo
zorgvuldig ingepakte bloemenkussen voorzichtig op te heffen, ontdeed het van de
vlokken watten die er zich hier en daar aan vasthechtten, besprenkelde de alpenrozen
met water en legde het op een console voor den grooten spiegel, waarna zij eenige
schreden terugtrad om het thans op een afstand te bewonderen.
‘Die goede Frans!’ klonk het nogmaals nauw hoorbaar van haar lippen, terwijl zij
weemoedig glimlachte. Doch dadelijk daarop schudde zij
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
13
het hoofd als om een lastige gedachte te verjagen, wendde zich met een bijna
ongeduldige beweging af en ging de andere bouquetten, die overal verspreid stonden,
op artistieke wijze op den schoorsteenmantel groepeeren, zoodat zij weldra een
schoon geheel vormden. Daarna had zij met de huishoudster, de oude Martha, nog
eenige aangelegenheden van huishoudelijken aard te bespreken, en eindelijk was zij
vrij om, zooals zij bijna elken morgen deed, het park in te gaan en in de stallen haar
rijpaard Stella een bezoek te brengen.
‘Goeden morgen, Stella,’ zeide zij, de fraaie schimmel, die, bij het hooren van
haar stem, dadelijk het hoofd omwendde, op den hals kloppend. ‘Ik kom je vertellen
dat ik jarig ben vandaag, dus moet er natuurlijk getracteerd worden....’ en al sprekend
hield zij haar een paar klontjes suiker voor en streelde met de andere hand de fraaie
zijdeachtige manen. ‘Wat zijn wij in lang niet samen uitgeweest, niet waar, Stella?
Maar morgen mag ik weer rijden, en dan zullen wij onze schade van de laatste weken
inhalen, dat beloof ik je.’
‘Johan,’ vervolgde zij tegen den koetsier,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
14
die een weinig verder met een ander paard bezig was, ‘je moet vóór den middag even
naar de stad rijden om een brietje bij Meneer Meerdonk af te geven, en neem Stella
dan mede; zij staat weer zoo ongeduldig te trappelen en heeft behoefte aan een
wandeling. Kom het briefje over een half uur maar halen, dan is het gereed.’
Zij trok half gedachteloos eenige spiertjes gras uit een mand in de nabijheid en
hield die Stella voor, in de koele schemering van den stal een schilderachtige groep
vormend, zooals zij daar stond, slank en buigzaam in haar lichtblauw morgengewaad,
den arm halverwege om den nek van het sneeuwwitte dier geslagen. Toch kon zij
niet schoon worden genoemd, de erfgename van Hoogenoord. Het ovale, bleeke
gelaat met het bruinblonde haar en de grijze oogen, waarboven zich smalle, onzeker
getinte wenkbrauwen welfden, vormden een meer neutraal dan typisch geheel. Maar
het edele, lelieblanke voorhoofd gaf ernst en intelligentie te kennen, de glimlach was
sympathiek en over de geheele verschijning lag een waas van hooge distinctie,
getemperd door dien sympathieken lach, die bij oogenblikken haar geheele
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
15
wezen als omstraalde met iets warms en zonnigs, dat aantrok en boeide.
Het was alsof zelfs Stella iets van dien aard voelde, althans zij at, hoewel voor een
welvoorziene ruif staande, gretig het gras haar door de kleine patricische hand harer
meesteres voorgehouden en trappelde ongeduldiger dan ooit, toen deze, na nog eenige
laatste vriendelijke woordjes, den stal had verlaten.
Op het zonnige stalplein kwam een ander harer viervoetige lievelingen haar
aandacht in beslag nemen. Een prachtige lichtgrijze angora, die haar in den stal had
zien gaan, doch, geen bijzondere sympathie voor paarden koesterend, haar met
philosophische kalmte aan de deur had zitten opwachten, zeide haar nu met
vriendelijke hooge ruggetjes goeden morgen, en liet een bijzonder tevreden gespin
hooren, toen zij gestreeld en opgenomen en gekust werd en ten slotte, met de
voorpootjes op den schouder harer meesteres geleund, op de verdere wandeling werd
medegenomen.
‘Je bent een echt bedorven kind, Mia, weet je dat wel?’ zeide Louize, nu en dan
het zachte kopje van het fluweelachtige dier tegen haar
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
16
wang drukkend. ‘Zooals alle mooie verwende schepseltjes, maak je misbruik van je
macht, om over diegenen die je weet te betooveren met het grootste despotisme te
regeeren. Nu ben ik bijvoorbeeld zoo dwaas, en draag uwe zware welgedane hoogheid
op mijn arm. Maar verder dan de serre denk ik niet voor draagstoel te dienen, Mia,
dan daal je weer van je verhevenheid af en kan je op je eigen zachte pootjes verder
wandelen.’
Hoe meer er tegen haar gepraat werd, hoe luider Mia hare tevredenheid te kennen
gaf, maar het spinnen hield dadelijk op, toen zij op een gegeven oogenblik op den
grond werd gezet en hare meesteres in de druivenserres verdween.
Doch na eenige oogenblikken kwam Louize weder te voorschijn, met een tuinman
wien zij nog eenige bevelen gaf, en nu volgde Mia op eenigen afstand, langzaam en
bevallig, den kop een weinig voorover gebogen, den breeden pluimstaart over den
grond slepend, zonder haar bedaarden lenigen gang in het minst te verhaasten, ook
niet wanneer Louize al lokkend op een drafje vooruit liep om haar tot meerdere
vlugheid te bewegen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
17
‘Eigenlijk heb je groot gelijk,’ sprak Louize haar weer aan, terwijl zij al lachend haar
opwachtte. ‘Omdat ik nu lust heb hard te loopen, zie je volstrekt de noodzakelijkheid
niet in dit ook te doen. Je bezit een zekere dosis karakter, niet waar, Mia? en daarom
mag ik jou en je eigenaardige rasgenootjes zoo graag.’
‘Wat is er, Johan?’ vervolgde zij opziende, toen van de zijde der stallen de koetsier
haar tegemoet trad. ‘Kom je het briefje al halen?’
‘Neen, juffrouw, maar een heer en een dame zijn daar zoo juist met een rijtuig
aangekomen.’
‘Een heer en een dame.... op dit uur? Wie zijn het?’ vroeg Louize verwonderd,
want zij bevond zich aan de achterzijde van het huis, vanwaar de oprijlaan en de
hoofdingang geheel voor haar onzichtbaar waren.
‘Ik weet niet, juffrouw,’ zeide Johan met een zekere gewilde geheimzinnigheid,
‘u moest zelve maar komen, zeiden zij.’
‘Wie kunnen dat wezen?’ dacht Louize, en zij liep sneller voort, totdat, bij het
omslaan van een hoek, een jonge vrouw in een donkerblauw reisgewaad haar met
een blijden uitroep in de armen vloog.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
18
‘Maar, Annie, ben jij het? Hoe is het mogelijk! En ik die dacht dat je nog aan het
meer van Genève was! Welk een verrassing!’
‘Niet waar?’ lachte de kleine levendige brunette onder een stortvloed van kussen.
‘Dat is een kolfje van mijn hand. Drie dagen geleden bewonderden wij nog het
Alphenglühen van de Dent du Midi, en ziehier ons op Hoogenoord om je verjaardag
te vieren!’
‘Jij lief goed kind! Heb je nu nog den tijd aan mij te denken?’
‘Ja zeker, twijfel je daaraan? En hoe is het nu? Wat zie je er goed uit, je bent weer
geheel de oude, niet waar?’
‘Ja zeker, die vervelende ziekte is weg en vergeten. Maar waar is Feller toch, ik
zie hem niet.’
‘Niet ver natuurlijk.... daarginds wandelt hij op en neer. Ik zond hem weg, opdat
hij onze eerste ontboezemingen niet zou storen!’
‘Dwaas kind! ik zie dat je nog niets wijzer bent geworden. Intusschen vind ik het
onbeschrijfelijk lief je huwelijksreis te bekorten om mij te komen verrassen.’
‘Een dag slechts.... morgen worden wij
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
19
thuis verwacht. Ik verlangde er zoo naar je geheel hersteld te zien, mijn beste Lous!
Het was een bittere teleurstelling voor me, dat je niet bij ons huwelijk tegenwoordig
kondt zijn!’
‘Ik vind eigenlijk dat je het voor mij hadt behooren uit te stellen.... heb je daar in
't geheel niet aan gedacht?’ vroeg Louize ondeugend, en toen het jonge vrouwtje
lachte, en tegelijkertijd als onwillekeurig haar stralenden blik wendde naar haar
echtgenoot, die nader kwam, vervolgde zij ernstiger:
‘Ik behoef je niet te vragen, Annie, of je gelukkig bent!’
‘Gelukkig?....’ sprak deze op gedempten toon, Louize's arm, die in den haren lag,
vast tegen zich aandrukkend, ‘“gelukkig” is een veel te koud woord om uit te drukken
wat ik voel. Er zou een afzonderlijke taal moeten worden uitgevonden om weer te
geven wat August voor mij is....’
Daar de persoon in quaestie op dit oogenblik voor haar stond, antwoordde Louize
slechts met een glimlach, heette den jongen man vriendelijk welkom, en onder een
druk geanimeerd gesprek ging zij met hare gasten naar binnen om haar vader van
hun komst te verwittigen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
20
Het was weldra afgesproken, dat het jonge echtpaar tot den volgenden dag op
Hoogenoord zou blijven, en nadat Louize met de oude Martha was overeengekomen,
welke vertrekken voor de gasten in gereedheid zouden worden gebracht, nam zij
Annie mede naar haar eigen kamer, terwijl haar vader met Feller een wandeling door
het park deed.
‘En dus zijn wij nog altijd midden in de honey-moon?’ vroeg Louize, nadat Annie
haar een opgewonden verhaal had gedaan van hun heerlijke reis in het zuiden van
Frankrijk en Italië - een reis, die met Parijs en Nice en Monaco begonnen, met Genève
en Montreux geëindigd was. Annie stond voor het venster, met de oogen haar
echtgenoot volgend, die op eenigen afstand in het park naast zijn grijzen gastheer
voortwandelde.
‘Wat zeg je dat ondeugend!’ merkte zij aan. ‘Ik houd niets van dien geijkten term,
die als het ware te kennen geeft dat ons geluk vroeg of laat een einde moet nemen.’
‘Neen, Annie, een zoo booze bedoeling ligt niet in dat onschuldige woord
opgesloten, althans dat geloof ik niet,’ lachte Louize ‘maar
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
21
die allereerste weken van honig en rozegeur en maneschijn, van dwepen en aanbidden
gaan voorbij, daar is niets aan te doen, of ben je nog altijd niet in staat zelfs dát te
erkennen?’
‘Neen, zeker niet. Ik zie niet in waarom dat wat nu is, ooit behoeft te veranderen.
August en ik hebben het geluk gehad elkander in het leven te vinden en zijn zoo
geheel één, dat..... maar och, dat zijn dingen die een oningewijde niet kan begrijpen;
ik neem je het spotachtige gezicht waarmee je me op dit oogenblik aankijkt, dan ook
volstrekt niet kwalijk.’
‘Kijk ik zoo spotachtig? Dat is dan geheel onbewust, ik verzeker het je. Integendeel,
Annie lief, het doet me goed je zoo te hooren spreken evenals het mij goed doet je
aan te zien. Het geluk straalt je letterlijk de oogen uit.’
‘En brengt je dit niet in verzoeking mijn voorbeeld te volgen?’
‘Ja zeker; mais pour se marier il faut être deux; wist je dat niet?’
Een kloppen tegen de deur deed beiden omzien; een kamermeisje trad binnen.
‘De koetsier laat vragen of hij het briefje voor meneer Meerdonk hebben mag.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
22
‘Och, dat is waar ook.... dat briefje! Wacht maar even, Marie,’ en Louize ging aan
haar schrijftafel zitten en schreef snel eenige woorden op een blocknote.
‘Ziedaar; en zeg aan Johan op antwoord te wachten.’
‘Dat had iets van een tooneel-effect, vind je niet?’ riep Annie, zoodra het meisje
weg was, en zij klopte zegevierend in de handen. ‘Dadelijk de straf op de misdaad!
Nu, krijg maar geen kleur. Die arme Frans! Hoe gaat het hem toch? Voor de
hoeveelste maal heeft hij je gevraagd? Biecht eens eerlijk op!’
‘Sst.... hij is veel te goed om te worden uitgelachen, ik houd van hem en het spijt
me genoeg dat ik niet zóóveel van hem houden kan als ik gaarne zou willen.’
‘Staan de zaken aldus?.... Maar Louize, dan ben je heusch op den goeden weg.
Zooveel van iemand te houden, dat je het betreurt niet nòg meer te kunnen houden!’
plaagde Annie. ‘Nu, Meerdonk heeft geen reden tot klagen, dat is duidelijk. Maar....’
vervolgde zij, ziende dat Louize ernstig voor zich uit bleef staren, ‘dit is geen
onderwerp om over te schertsen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
23
Zeg eens,’ en zij sloeg liefkoozend den arm om haar heen, terwijl haar zachte donkere
oogen met een zekere aandacht zich op het gelaat harer vriendin vestigden, ‘ben je
tevreden met je leven zooals het nu is? Heb je niet, als iedere andere vrouw, behoefte
aan een groote diepe genegenheid, die je geheele ziel inneemt, je als het ware slechts
doet leven in en door een ander?’
‘Neen, dweepstertje, aan zoo iets heb ik volstrekt geen behoefte; integendeel. Het
denkbeeld alleen in en door een ander te leven, zou mij angstig maken. Verbeeld je
zoo'n afschuwelijk waagstuk.... je geluk geheel van een ander onvolmaakt menschelijk
wezen afhankelijk te stellen!’
‘Heeft men ooit zoo'n prozaïsche beredeneerde natuur gezien!’ zeide Annie Feller
hoofdschuddend. ‘Dat opgaan in een ander is natuurlijk alleen mogelijk als men
liefheeft, en dan kan er immers van angst geen sprake meer zijn. Dan is men één
voor het geheele leven.’
‘Mijn beste Annie, wat ben je nog jong of wat ben ik oud,’ zeide Louize met een
zucht, die als het ware den afstand mat liggende tus-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
24
schen haar en het gelukkige schepseltje naast haar.
‘Je weet niet wat liefhebben is, ziedaar de geheele zaak,’ zeide Annie beslist.
‘Neen, dat is waar, dat weet ik ook niet, althans niet in den zin dien jij bedoelt. Ik
ben vandaag zes en twintig jaar geworden, en nog nooit heb ik voor een man iets
gevoeld van al datgene wat dagelijks onder alle vormen beschreven en bezongen
wordt, en wat thans uit jouw geheele wezen spreekt. Ik ben eenvoudig niet vatbaar
voor dergelijke gewaarwordingen, dat staat bij mij vast.’
‘Meen je dat nu in allen ernst, Lous?’ En Annie staarde haar met een soort van
verbazing aan. ‘Wij hebben vroeger dikwijls genoeg over dit alles gephilosopheerd,
weet je nog wel? Dat was toen zoo'n echt bakvisschen-gebabbel. Wij wisten nog zoo
weinig van het leven en van allerlei dingen waar wij toen zoo wijs over redeneerden!’
‘Zouden wij er nu zooveel meer van weten, denk je? Hoe ouder ik word, hoe
minder ik weet en hoe minder ik begrijp.’
‘Natuurlijk, er ontbreekt je iets, waaraan je gedachten geen bepaalden vorm kunnen
geven!’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
25
riep Annie levendig. ‘Je voelt een ontzettende leegte in je, maar je weet het zelf niet.
Met mij was het precies hetzelfde, voordat ik August leerde kennen.’
‘Ik voel inderdaad een leegte in mijn bestaan, en dit gevoel wordt met de jaren
steeds sterker; maar ik geloof niet, Annie lief, dat een August of wie ook, die leegte
zou kunnen aanvullen.’
‘O! ik weet al wat je bedoelt; dat is weer je oude stokpaardje. Ik dacht dat je met
de jaren wijzer waart geworden.’
‘Integendeel, van de wijsheid thans door jou gepredikt, dwaal ik hoe langer hoe
verder af,’ zeide Louize met een glimlach. ‘Minder dan ooit zie ik kans mijn
levensidealen zoo samen te persen of te doen inkrimpen, dat zij in een enkel
menschelijk wezen kunnen worden belichaamd.... maar het is dwaas van me thans
zulke dingen tegen je te zeggen. Je bent niet in een stemming om mij te begrijpen,
en dit is misschien ook maar goed. Van mijn vroegere Annie is niet veel overgebleven,
althans niet op dit oogenblik; misschien vind ik later wel iets van haar terug.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
26
‘Ik geloof het niet, ik ben geheel en al van meening veranderd en zou jou ook zoo
graag andere denkbeelden willen ingieten. Ik wilde dat je gelukkig getrouwd waart
en kinderen hadt om voor te leven...’
‘En dat ik juist paste in het kader door de omstandigheden mij aangewezen. Ja,
ja, je redeneering is nog zoo kwaad niet. De hoogste levenswijsheid ligt almede
opgesloten in berusting, in het besluit niet hooger te willen vliegen dan onze vleugels
ons dragen kunnen. Hoe echter het oproerig duiveltje, dat in ons binnenste huist, het
zwijgen op te leggen, dat is de groote kunst. Maar laten wij nu niet langer over mijn
interessant persoontje spreken! Ik weet zelve niet hoe wij op dit thema zijn aangeland.’
‘Ik wel; Frans Meerdonk was het uitgangspunt, en ik kan niet laten nog eens op
hem terug te komen, hoe vervelend je me misschien ook vindt. Zou het je niet
mogelijk zijn van hem te gaan houden, Lous? Hij is zoo'n beste jongen; en wat zou
ook je vader met dat huwelijk gelukkig zijn!’
‘Stil, Annie, je moogt me niet aanvallen daar
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
27
waar je vooruit weet mijn zwakste zijde te zullen treffen. Kom, stappen wij voor
goed van dit onderwerp af. Ik ben vandaag jarig, heb dus het recht een beetje despotiek
te zijn en alle quaesties die niet de eer hebben mij te behagen eenvoudig uit het
discours te bannen.
‘Vertel me liever nog wat van jezelve; van August, dien ik eigenlijk nog zoo weinig
ken. Tijdens je engagement heb ik hem maar een paar keeren vluchtig ontmoet. Houdt
hij van zijn vak? Is hij een echte militair in zijn hart en hoopt hij carrière te maken?’
Annie schudde het hoofd.
‘Integendeel, hij haat zijn vak. Hij is eigenlijk militair geworden, omdat zijn ouders
hem niet konden laten studeeren. Hoe jammer, niet waar, hij is zoo begaafd! Wie
weet wat er van hem had kunnen worden als hij aan een academie was geweest!’
‘Waarin zou hij dan gestudeerd hebben?’
‘In de letteren! Hij heeft een aangeboren literair talent en daarbij is hij een dichter.
Reeds als kind maakte hij verzen en schreef hij novellen, je weet niet hoe mooi! Op
reis heeft hij ze mij alle voorgelezen. Ik was verbaasd! Hij
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
28
moet een merkwaardig kind zijn geweest...’
‘En is in de oogen van zeker iemand een niet minder merkwaardig mensch
geworden, niet waar? Kom, beken het maar en gun je het genot hem naar hartelust
te prijzen! Je bent toch nog altijd hetzelfde goede liefhebbende schepseltje van
vroeger,’ vervolgde Louize, haar in een plotselinge opwelling een kus gevend. ‘Ik
hoop echter maar één ding... dat je August niet te veel bederven, hem niet te ijdel
maken zult. Bewonder hem zooveel je wilt, maar zeg het hem niet al te veel.’
‘'t Idee!’ riep Annie. ‘Alsof ik dat zou kunnen laten! Ik zeg hem letterlijk alles,
alles wat mij door het hoofd vliegt; dat is juist zoo heerlijk! Vandaar dan ook dat wij
zoo innig vereenigd zijn. Arme Lous! heusch, ik beklaag je, dat je zoo koud en nuchter
kunt redeneeren!’
‘Je hebt misschien gelijk. Ik doe beter over zulke dingen niet mee te praten. Luister
maar niet naar me en laten wij thans naar beneden gaan. De heeren hebben hun
wandeling geëindigd, en zoo op het oogenblik zal de bel voor de lunch wel luiden.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
29
Hoofdstuk II.
Aan het tweede dejeuner had Louize ruimschoots gelegenheid met den man harer
vriendin nader kennis te maken. De vluchtige ontmoetingen van vroeger hadden geen
overwegenden indruk bij haar achtergelaten, en het was dus met een zekere
nieuwsgierige belangstelling dat zij den jongen man gadesloeg en in zijn uiterlijk,
zijn trekken, zijn geheele wijze van zijn een verklaring zocht voor de hartstochtelijke
liefde, die hij Annie had weten in te boezemen.
Tal van zwarigheden hadden dat huwelijk in den weg gestaan. Annie van Erkelom
was van zeer goede afkomst en rijk, en August Feller was een doodarm
infanterie-officier, wiens stamboom juist niet tot den zondvloed opklom. Haar voogd,
bij wien zij, na vroeg haar ouders
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
30
te hebben verloren, inwoonde, had dus een heftigen tegenstand geboden, toen de
jeugdige minderjarige erfgename beslist verklaarde aan niemand dan aan luitenant
Feller haar hand en haar vermogen te willen schenken. Gedwongen voor de overmacht
te bukken, had zij gezwegen, kalm den dag harer meerderjarigheid afwachtend, en
enkele maanden na haar drie-entwintigsten verjaardag had zij haar wil doorgezet.
Louize kende al deze bijzonderheden, wist met welk een energie zij de
tegenwerking harer geheele omgeving had getrotseerd, en poogde thans te ontdekken,
welke uiterlijke of innerlijke hoedanigheden van den jongen man de in veler oogen
minder gepaste keuze harer vriendin rechtvaardigden.
‘Knap uiterlijk, hoewel voor mijn smaak wat popperig!’ dacht zij bij zichzelve.
‘Ik zou wel willen dat zijn scheiding iets minder mooi en zijn haren iets minder
geplakt en zijn laarzen iets minder puntig waren. Toen mijn oog er daareven op viel,
schrikte ik bijna. - Foei! wat ben ik kinderachtig! Wat is hij lief met haar, en wat ziet
zij hem teeder aan, wanneer zij
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
31
denkt dat niemand het opmerkt. De meeste menschen zullen hem mooi vinden, denk
ik; maar voor mij hebben zijn oogen iets zwaks en onzekers en afdwalends.... en
tegelijkertijd iets kils en kouds als hij niet bepaald lacht. Ook staan de oogen zoo
dicht bij elkaar, dat maakt geen aangenamen indruk. Maar zijn vormen en manieren
zijn onberispelijk, dat is zeker. Elk woord, elke uitdrukking is gematigd, welgekozen!
Hoe geheel anders dan mijn levendige Annie, die zoo dikwijls haar eigen neus voorbij
praat!’
‘Het zijn contrasten in elk opzicht,’ peinsde zij verder, nadat zij zich een poosje
in het gesprek had gemengd en nu weder haar inwendige beschouwingen voortzette.
‘Hij, zoo blank en blond als een meisje, zij, donker als een Spaansche en verbrand
door de Italiaansche zon; hij, zoo keurig alsof hij zoo pas uit de handen van kapper
en kleermaker komt, en zij eerder achteloos ten opzichte van haar toilet; hij, stijf en
berekend alsof hij elk woord door hem gesproken voor een rechtbank moet
verantwoorden, zij, een en al eenvoud en natuur. Gelukkig dat het volgens de
geleerden juist zoo
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
32
behoort te wezen! Ik zie dat papa ook al bezig is hem te bestudeeren. Arme jongen!
hij vermoedt niet hoe hij hier aan een soort van examen wordt onderworpen. Of
misschien begrijpt hij wel eenigszins dat Annie's vrienden bijzonder hooge
verwachtingen omtrent hem koesteren, en is daaraan het gezochte en onnatuurlijke
toe te schrijven, dat mij in hem hindert. Timiditeit gaat in de wereld zoo dikwijls
voor pedanterie door. Kom, ik wil hem niet langer zoo argwanend bestudeeren en
liever trachten hem te doen vergeten dat wij vreemden voor hem zijn. Ter wille van
mijn goede Annie w i l ik hem sympathiek vinden.’
Annie was vroolijk en spraakzaam, maar Louize merkte op, hoe zij, zoodra het
gesprek algemeen werd, slechts oogen en ooren had voor haar man, hoe zij zich
beijverde steeds aan hem het woord te laten en zelve op den achtergrond te blijven,
hem gelegenheid gevend, toen hun reis ter sprake kwam, met zijn gaven als verteller
te schitteren.
Den heer Nortenheim, een volbloed conservatief van den ouden stempel, die een
lange politieke loopbaan achter den rug had en gerui-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
33
men tijd een ministerszetel had ingenomen, schenen de gepolijste vormen van zijn
jongen gast niet ongevallig te wezen. De kleine diepliggende oogen van den
oud-diplomaat bleven nu en dan goedkeurend op hem rusten, en Louize verheugde
zich bijna evenzeer als Annie over het blijkbare succes, dat hem van de zijde van
den in zijn oordeel vrij strengen ouden man ten deel viel.
‘Het volgend jaar gaan wij naar Noorwegen, niet waar, August?’ zeide Annie
opgewonden, nadat de mooiste, meest bekende plekjes in Zwitserland en Italië nog
eens door allen in herinnering bewonderd waren. ‘Italië vind ik prachtig, goddelijk,
maar het hooge noorden met zijne blauwe fjörden en zijn grootsche machtige poëzie,
waar het reizend Europa nog niet, zooals elders, alles gebanaliseerd heeft, moet boven
alles verrukkelijk wezen.’
‘Gebanaliseerd? Wat is dat nu voor een woord,’ zeide haar echtgenoot, terwijl de
anderen lachten. ‘In welk woordenboek heb je dat gevonden?’
‘In geen enkel, geloof ik,’ klonk het schertsend, ‘maar in deze scheppingseeuw
van werk-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
34
woorden mag dit eene er ook nog wel bij. Noorwegen, zie je, dat is mijn illusie, ik
droom er letterlijk van, en zal geen rust hebben voordat ik die heerlijke natuur,
waarvan ik zooveel heb gelezen, met eigen oogen kan aanschouwen.’
‘Ik weet niet of de primitieve manier van reizen daar, zonder eenige comfort, wel
aan al je verwachtingen zal beantwoorden,’ merkte August aan, ‘maar.... Noorwegen
is nu eenmaal in de mode; men behoort daar geweest te zijn, en ik denk dat dit wel
de grootste aantrekkelijkheid er van uitmaakt.’
‘In de mode?’ herhaalde Annie verwonderd, ‘dat wist ik niet eens. Maar dat zegt
hij weer om mij te plagen,’ lachte zij, hem met den vinger dreigend, terwijl men van
tafel opstond om zich naar buiten te begeven. ‘Je moet weten,’ vervolgde zij op
gedempten toon tegen Louize, toen zij met deze vooruitliep, ‘dat hij vrouwen in het
algemeen, en mij in het bijzonder, altijd van een zekere ijdelheid verdenkt.’
‘Wat zeg je daar?’ vroeg Louize. ‘Jou van ijd....’
‘Nu ja, schertsenderwijze natuurlijk. Au fond meent hij er niets van.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
35
‘O! dus dan bedoelt hij juist het tegenovergestelde?... Nu, dan heb ik er vrede mee.’
Annie opende de lippen als om iets te zeggen, doch zij bedacht zich en zweeg,
terwijl een vluchtig rood haar gelaat kleurde. Inmiddels waren zij, door de heeren
gevolgd, het park ingegaan. Het was een fraaie niet al te warme dag, en een groote
kastanjeboom, op het grasperk dicht bij het huis, waaronder een bank en eenige rieten
fauteuils om een tuintafel geschaard stonden, bood een heerlijk koel plekje aan om
er het zonnigste gedeelte van den namiddag door te brengen.
‘Gij moet dit landelijk zitje maar voor lief nemen,’ zeide Louize, haar gasten
installeerend. ‘Ik zou zoo gaarne aan de oostzijde tegenover de oprijlaan een veranda
laten bouwen - een ruime, breede, gezellige veranda vol bloemen en geheel met
slingerplanten begroeid, maar papa wil daar niets van hooren. Hij wil ons “kasteel,”
zooals de boeren in den omtrek het gelieven te noemen, niet nog meer moderniseeren,
niet waar, papa?’
‘Neen, zoo 'n anachronisme zou mij te kras wezen,’ zeide de oude heer. ‘Reeds
menige
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
36
schendende hand is hier in de laatste eeuw aan het werk geweest, zoodat er toch al
van de oorspronkelijke bouworde weinig of niets meer is overgebleven. Maar aan
dat statige rechtlijnige blok nu nog een coquet villa-versiersel vast te hechten, mijn
oud trotsch Hoogenoord geheel te ontwijden, te banaliseeren,’ voegde de spreker,
met een glimlach aan het adres van het jonge vrouwtje er bij, ‘neen, dat zou mij al
te veel aan het hart gaan.’
‘Ik ben het volkomen met u eens,’ riep Annie. ‘Ik hecht ook zoo aan het oude, aan
alles wat ons in gedachten verplaatst in tijden die nooit zullen wederkeeren.’
‘Het landgoed heeft zeker van oudsher aan uw familie toebehoord?’ vroeg Annie's
echtgenoot.
‘Neen, mijn vader was de eerste bezitter van Hoogenoord, dat, toen hij het kocht,
reeds den eigenlijken stempel van zijn feodale afkomst had verloren. Tusschen oude
papieren vond ik onlangs nog een teekening van het kasteel Hoogenoord in de 16de
eeuw. Maar de ophaalbrug, de grachten en torentjes heeft mijn vader reeds niet meer
gekend.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
37
‘Gelukkig, papa!’ viel Louize ondeugend in, ‘anders zaten wij nu stellig nog achter
ruitjes in 't lood en poorten en wallen verschanst! Durft u dat ontkennen?’
‘Ik denk niet aan ontkennen, kindlief; ik houd van het verleden. Ik zou het als het
ware willen vasthouden. Ik wensch den ernst, de kracht, de bezadigdheid terug, die
aan onzen lichtzinnigen roekeloozen tijd vreemd is en steeds vreemder worden zal.
U is dat natuurlijk niet met mij eens, meneer Feller. Een vertegenwoordiger van ons
opkomend geslacht zal de denkwijze van een oud man te dien opzichte wel niet
deelen.’
‘Integendeel,’ klonk het antwoord, ‘ik kan er mij geheel mede vereenigen. De
meeste onzer hedendaagsche nieuwe begrippen en meeningen kenmerken zich door
een betreurenswaardige oppervlakkigheid. Men holt zonder nadenken in den blinde
voort, en zoo bestaat er op elk gebied een soort van dwaze emancipatie, die niet
anders dan de jammerlijkste gevolgen kan na zich sleepen.’
‘Welk een hol, onbeduidend antwoord!’ dacht Louize, haar groote grijze oogen,
waarin
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
38
een snelle flikkering zichtbaar was, eenige seconden lang op den spreker vestigend.
Vervolgens gleed haar blik als onwillekeurig naar Annie, die uit een werktaschje,
dat aan haar ceintuur hing, een werkje had genomen en ijverig zat te haken.
‘Ik vrees, meneer Feller, dat allen wie die hedendaagsche nieuwe begrippen ten
goede moeten komen, niet juist van uw gevoelen zijn,’ sprak zij op een toon, die
scherper klonk dan zij zelve wilde.
‘Dit verg ik ook volstrekt niet,’ antwoordde de jonge man met een glimlach, die,
onder den blonden knevel, een rij fraaie tanden liet zien.
‘Ah zoo! De opinie der misdeelden en onderdrukten is, zoolang alles door de
verpletterende kracht van ingewortelde tradities bij het oude blijft, dus voor u van
nul en geener waarde?’
‘Hoor dat kleine goedje een plezier hebben!’ riep Annie, plotseling van haar werk
opziende en naar het kindergejoel luisterend, dat reeds sedert geruimen tijd op eenigen
afstand hoorbaar was. ‘Dat zijn immers je schoolkinderen, Lous, die ter eere van je
verjaardag vacantie hebben? Kom, laten wij er eens heengaan, ik heb er zooveel oude
kennisjes onder.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
39
‘Heel graag,’ zeide Louize dadelijk opstaande, blijde een voorwendsel te hebben om
het gesprek met Feller af te breken. ‘Ik zou waarlijk mijn kleine gasten geheel
verwaarloozen, en zij zijn zoo gewoon dat ik mij op dezen dag met hen bezig houd.’
‘Ga je nu niet te veel vermoeien, Louize,’ zeide haar vader bezorgd.
‘Geen nood, papa; al het vermoeiende komt voor rekening van Annie.’
De twee heeren bleven in hun rocking-chairs uitgestrekt een sigaar rooken, en de
vriendinnen wandelden arm in arm naar den boomgaard. Beiden zwegen. Louize
was zich maar al te zeer bewust haar gast onheusch te hebben bejegend, en dit speet
haar geweldig, vooral ter wille van Annie, wier sprekend gelaat zoo duidelijk elke
gemoedsaandoening vertolkte. Toch vond zij beter thans niets te zeggen, vreezende
door een apologie aan de zaak nog meer beteekenis te geven.
‘Weet je wel, Annie,’ sprak zij, na een poosje de stilte afbrekend op hartelijken
toon, ‘dat ik, voor zoover ik mij heugen kan, nog nooit mijn verjaardag zonder jou
heb doorgebracht? Het zou dit jaar voor het eerst zijn geweest.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
40
‘Of ik het weet!.... Daarom moest ik vandaag hier wezen, het kostte wat het wilde!
Maar het kostte niets. August was er dadelijk zoo lief over;’ - Louize verbeeldde
zich dat er een zweem van verwijt in den toon der spreekster lag - ‘hij was bijna even
bezorgd als ik zelve om bijtijds uit Montreux te vertrekken en op den bepaalden dag
hier te zijn.’
‘Wat is dat lief van hem!’ zeide Louize, door een gevoel van schaamte bevangen,
‘ik ben er hem hartelijk dankbaar voor. Je moet maar niet jaloersch worden, Annie,
want ik waarschuw je vooruit, dat ik plan heb op den duur heele goede vrienden met
August te worden.’
‘Jaloersch ben ik zeker, vreeselijk zelfs.... maar niet van jou; dat nooit! Hoe meer
gij van elkander gaat houden, hoe liever het mij wezen zal. Sedert ik hem ken, is dat
mijn illusie geweest.’
Tot eenig antwoord drukte Louize even de hand die op haar arm lag, en het was
als begreep de andere de zwijgende belofte daarin opgesloten, althans haar gelaat
was geheel opgeklaard, en in den boomgaard gekomen, alwaar een dertigtal kinderen
onder toezicht van een
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
41
paar onderwijzeressen in dolle uitgelatenheid door elkander vloog, was zij weldra
in hun midden, en speelde en lachte en rende even vroolijk mede als had zij zelve
zooeven pas de schoolbanken verlaten. De tijd van dwepen en droomen, van hopen
en vreezen, die de laatste twee jaren haar jeugd en levensvreugde had onderdrukt,
was nu voorbij. Datgene waarnaar zij haakte, was in haar bezit, en een opwelling
van gezond levensgenot straalde haar de oogen uit; hare ziel jubelde, het leven lag
voor haar als één lange oneindigheid van geluk.
Louize, hoewel zij de noodige opgewektheid bezat om ook mede te spelen, achtte
het ditmaal voorzichtiger zich rustig te houden. Zij praatte nu en dan met de
onderwijzeressen en hield tegelijkertijd een wakend oog over de lange houten tafels,
die op eenigen afstand onder de boomen waren opgeslagen, en door de tuinmansvrouw
en een paar knechts met pyramiden van broodjes en gebakjes en vruchten en verdere
versnaperingen werden beladen.
Er woei een zacht koeltje in den boomgaard, en over de witte tafellakens speelden
en dansten gouden loovertjes in de grilligste figuren door
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
42
elkaar, zoodra de zon slechts even door de wiegelende takken der appelboomen
vermocht te gluren. Louize, reeds een weinig vermoeid van het ronddrentelen, ging
op het uiteinde van een der banken zitten, leunde met haar elleboog op de tafel en
vergeleek als onwillekeurig die stoeiende dansende lichtjes met de spelende kleinen
daarginds op het gras. ‘Zij krioelen geheel op dezelfde wijze door elkaar, als worden
ook zij door een windvlaag doelloos heen en weder geschud,’ mijmerde zij. ‘Geheel
het beeld van de menschheid, het symbool van het leven. Leven is beweging,
inspanning, krachtsverbruik.... waarvoor? men weet het niet altijd. Men weet alleen
het waarom: Omdat voor den lichamelijk en geestelijk gezonden mensch die
beweging, die inspanning, die opgewondenheid het leven zelf zijn.’
Stil zat zij daar, verdiept in hare gedachten en toch met een zeker droomerig
genoegen de joelende vreugde der kinderen gadeslaande, totdat eenige der oudste
meisjes naar haar toe kwamen, met die naïeve vertrouwelijkheid welke zij bij de
meeste kinderen wist op te wekken. Niet weinig trotsch op die ongekunstelde harte-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
43
lijkheid, zich tot zelfs te midden der wildste feestvreugde openbarend, nam zij ze
aanstonds bij de hand en liet ze naast zich zitten, en keuvelde zoo prettig en gezellig
met hen over al hun kinderlijke belangen en aangelegenheden, dat de laatste
schuchterheid der kleinen smolt als sneeuw voor de zon, en een tienjarig donkeroogig
meisje, liefkoozend den arm door den haren stak en het hoofd tegen haar schouder
vlijde, zoo geheel allen afstand tusschen zichzelve en ‘de juffrouw van het kasteel’
vergetend, dat een paar ouderen haar verschrikt aanstaarden, niet begrijpend hoe haar
makkertje tot zoo iets den moed bezat.
Maar al pratend en keuvelend kwam langzamerhand het hooge woord er uit: Of
juffrouw Louize nog een sprookje zou willen vertellen, dat zou zoo heerlijk zijn!
‘Een sprookje vertellen.... nu?’ vroeg Louise. ‘Zou jelui niet veel liever daarginds
in de weide nog wat spelen?’
Neen, zij hadden genoeg gespeeld; zij wilden nu veel liever een geschiedenisje
hooren, al was het ‘nòg, nòg zoo klein,’ verklaarden zij uit één mond.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
44
Louize dacht een oogenblik na. Haar oogen dwaalden over de spelende kinderen,
over de in zonnegloed badende weiden met de golvende lijnen van het zware
geboomte op den achtergrond. Zij volgde afgetrokken het dartele spel van een paar
witte vlinders, zich op korten afstand van haar in de blauwe lucht verheffend. Toen
drukte zij met een glimlach het kleine bruine mollige boerenhandje dat haar vingers
streelde, en een oogenblik later klonk haar stem den gretig luisterenden meisjes in
de ooren.
‘Er was eens heel, heel lang geleden een mooi, warm, zonnig land door een boozen,
slechten koning geregeerd, die zijn volk en zijn onderdanen heel ongelukkig maakte.
Die booze slechte koning was van jongsaf altijd ruw en wreed geweest. Zoodra
hij groot genoeg was om een geweer te hanteeren, kende hij geen grooter genoegen
dan alle dieren die hij zag dood te schieten. Zoodoende had hij in zijn jeugd,
tengevolge van een ongeluk met zijn geweer, het gezicht verloren, en was hij aan
beide oogen stekeblind geworden.
Van dat oogenblik af deed zijn wreede natuur
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
45
zich nog meer gelden en werd hij afgunstig en jaloersch op alle menschen, die niet
blind waren en het heerlijke zonlicht mochten aanschouwen en den blauwen hemel
en de wolken en al de schoonheid der aarde: de bloemen en de boomen en de vruchten
en alles wat de Schepper den menschen heeft geschonken om hen blijde en gelukkig
te maken.
Die afgunst ging zoo ver, dat hij dag en nacht peinsde op een middel om zijn volk
even ongelukkig te maken als hij zelf was, en toen eenige jaren later zijn vader, de
oude koning, stierf, en hij zelf aan de regeering kwam, vaardigde hij het bevel uit,
dat in het geheele land niemand ooit meer het daglicht zou mogen aanschouwen.
Om dit mogelijk te doen zijn, moest van den nacht de dag worden gemaakt en van
den dag de nacht. Dat wil zeggen: alle menschen moesten opstaan 's avonds nadat
de zon was ondergegaan, en naar bed gaan zoodra de eerste morgenschemering
daagde. Dan werden alle huizen en vensters en blinden gesloten en iedereen moest
slapen. Geen mensch mocht zijn woning verlaten op straffe des doods.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
46
En zijn wil geschiedde, want die koning - Koning Duisternis werd hij genoemd wijl
hij geen licht en geen vrijheid duldde - was oppermachtig in zijn land, en niemand
dacht er ooit aan tegen hem op te staan; men zou dan dadelijk door zijn
gerechtsdienaars zijn gegrepen en ter dood gebracht.
Men rees dus van zijne legerstede op, zoodra de avond viel en begaf zich aan zijn
werk bij kaarslicht, want ander licht bestond er in dien tijd nog niet. Ook de kinderen
gingen naar school en leerden hun lessen en aten en dronken, juist zooals zij nu
overdag doen, maar toch was alles heel anders dan nu, want men was bijna altijd
half in donker. Er was wel licht genoeg om te kunnen werken en leeren en eten en
drinken, maar van spelen en rennen en stoeien zoo heerlijk en vrij buiten in de open
lucht, daar kwam natuurlijk niet van in. Buiten en in de straten en overal was het
donker en akelig, en als de maan dan zelfs niet scheen, bleef iedereen maar zooveel
mogelijk in huis.
Op die wijze verliepen er jaren en jaren, want die booze koning werd heel, heel
oud. In vroegere tijden leefden de menschen veel langer
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
47
dan nu. Eindelijk begon men in het land zelfs te vergeten, dat er iets zoo heerlijks
als licht en zon bestaan had. Men zag het daglicht nooit, begon zich meer en meer
aan duisternis en kaarslicht en maneschijn te gewennen, en de kleine kindertjes,
onder de regeering van Koning Duisternis geboren, wisten zelfs niet eens wat de zon
was. Zij hadden die nooit van hun leven gezien. Wel hoorden zij vader of moeder of
grootvader er over spreken, en vertellen hoe mooi en heerlijk de wereld vroeger
geweest was, maar daar luisterden zij naar als naar een toovergeschiedenis, en konden
maar niet begrijpen, hoe het er in het volle daglicht met al zijn tinten en kleuren en
bloemen wel uitzag, en hoe men daarin kon genieten en spelen en stoeien en pret
hebben van den morgen tot den avond.
De menschen werden langzamerhand stil en treurig en bedroefd en somber. Zingen
en lachen deden zij nooit meer; zij verrichtten stilletjes hun werk, arbeidden voor
hun dagelijksch brood en gingen dan slapen achter hun dichtgesloten blinden, terwijl
alles wat het leven zoo heerlijk kan maken voor hen niet bestond.
Koning Duisternis had een zoon, die bestemd
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
48
was hem later in de regeering op te volgen. Die zoon was even goed en edel als de
vader boos was en slecht. Lang na de blindheid des konings geboren, had ook hij het
daglicht nooit gezien en wist niet hoe de koning zijn volk sedert jaren van licht
beroofde. Hij wist niet, dat iets anders kon wezen dan het was, en had zijn blinden
vader lief zooals elke zoon zijn vader behoort lief te hebben.
Op zekeren nacht wandelde hij bij maanlicht alleen in het koninklijk park, toen
hij aan den kant van den weg iets zag bewegen en op jammerlijke wijze hoorde
kermen. Naderbij getreden, zag hij een menschelijke gedaante liggen, mager,
uitgeteerd, met holle oogen en het lichaam met walgelijke zweren bedekt. Zijn eerste
beweging was vol afschuw terug te treden, maar de stem van den ongelukkige klonk
zoo smeekend, hij vroeg zoo dringend om een aalmoes en om voedsel, dat het hart
van den edelen koningszoon door medelijden werd bewogen.
Hij boog zich tot den armen man, hielp hem met veel moeite opstaan, ondersteunde
hem met de grootste zorg en leidde hem zoo voorzichtig en behoedzaam naar het
paleis, waar hij hem
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
49
in zijn eigen kamer en op zijn eigen prachtige legerstede liet nederliggen, hem lavend
met spijs en drank, zijn lichaam reinigend en de wonden verzachtend met heilzamen
balsem.
Daarna strekte hij zich doodmoede op den grond uit en viel in slaap.
Eenige uren later ontwakend, en zich het gebeurde met den bedelaar herinnerend,
zag hij met de grootste verbazing om zich heen, want hij bevond zich niet meer in
zijn kamer maar buiten in het park. Dat park echter herkende hij nauwelijks, want
alom straalde een heerlijk gouden licht, dat hem bijna verblindde; hij zag den blauwen
hemel en kleuren en bloemen en heerlijkheden, die hij nooit te voren had aanschouwd,
en voor hem stond een schoon bovenaardsch wezen, een vriendelijke engel, met
groote lichtende vleugelen, en deze zeide tot hem:
“Sta op en aanschouw het volle licht der zon. Heden nacht hebt gij, koningszoon,
een waarlijk koninklijke daad verricht, want gij hebt aan uw naaste uw eigen leger
afgestaan, hem alles willen schenken wat gij zelf bezit, en hiervoor heeft de Schepper
aller dingen u een belooning toegedacht. Behalve het zonlicht, dat Hij
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
50
altijd voor u zal doen schijnen, heeft Hij in Zijn Almacht besloten ook nog een wensch
van u te vervullen, welke die ook zijn moge. Spreek, wat wenscht gij?”
De zoon des konings antwoordde niet. Hij zag nog altijd om zich heen in eindelooze
verrukking. Deze schoone aarde in al haar zonnigen luister lag voor hem en hij
waande zich in hemelsche gewesten, wier poorten zich alleen voor hem, uitverkorene,
hadden ontsloten.
“Spreek, wat is uw wensch?” vroeg de engel nogmaals.
“Mijn wensch is zoo oneindig,” sprak de zoon des konings, “dat die nimmer vervuld
zal kunnen worden.”
“Hij die mij zendt, is almachtig. Ook uw stoutste wensch zal worden ingewilligd.”
“Dan wensch ik, dat in het gansche koninkrijk alle levende schepselen even zoo
gelukkig mogen zijn als ik, en deze zelfde gouden glorie mogen aanschouwen.”
Een hemelsche glimlach verhelderde het gelaat van den engel toen de edele
jongeling aldus sprak, daarop verhieven zijn reine witte vleugelen hem in de lucht.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
51
En op hetzelfde oogenblik steeg alom in het gansche land een machtige vreugdekreet
omhoog. De deuren en vensters van het paleis en van alle huizen en woningen vlogen
als met een tooverslag open, en de menschen stormden naar buiten, in het volle
daglicht, zingend en juichend van dankbaarheid en geluk.
En de zoon des konings trad het paleis binnen, zoekend zijn vader. Ook hem had
zijn wensch gegolden; ook hij zou thans zien wat allen zagen. Hij drong tot in de
vorstelijke vertrekken door, en op zijn purperen praalbed lag Koning Duisternis,
maar hij was DOOD.
Het geluk de aarde nog eenmaal te mogen aanschouwen, had hij zich door zijne
slechtheid onwaardig gemaakt.
En de jonge koning volgde hem in de regeering op, bleef zijn volk steeds al de
voorrechten en zegeningen schenken welke hem zelven ten deel vielen, leerde alle
menschen licht en vrijheid liefhebben en leefde in geluk en voorspoed vele vele
jaren.’
Nauwelijks was het sprookje ten einde of de kinderen klapten vol vreugde in de
handen en
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
52
dansten en sprongen uitgelaten in het rond. Zij waren wat blij dat het zoo goed was
afgeloopen en die nare slechte Koning Duisternis niet meer leefde. Altijd in den
nacht en in het donker te zijn, hu! wat was dat griezelig! Zij bestormden Louize nog
met alle mogelijke vragen aangaande het gehoorde, en de kring der lachende en
pratende kleinen groeide gedurig aan, totdat van de zijde van het kasteel de huisknecht
naderde, die de komst der eerste bezoekers kwam melden.
‘Ik kom dadelijk,’ zeide Louize, en Annie roepend, die met de kleine kinderen
blindemannetje speelde en met gloeiende wangen en schitterende oogen kwam
aanloopen, vroeg zij deze: ‘Ga je mee naar binnen?’
‘Als je het graag hebt....’ zeide Annie, haar best doende er bij dit weinig
aanlokkelijk voorstel niet al te verschrikt uit te zien.
‘Neen, zeker niet. Je kent al die menschen zoo weinig, het zou welbeschouwd
vreeselijk vervelend voor je zijn. Als je kans ziet je een paar uren met het gezelschap
van August te vergenoegen, geef ik jelui beiden vrijaf; is dat goed?’
‘Verrukkelijk! Je bent een engel, Lous!’ was het vroolijke antwoord.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
53
‘Nu, dan tot straks. Ik zal hem hierheen zenden.’
Louize kwam haar belofte na, en Annie, kinderachtig blijde over dit onverhoopt
gezellig ‘uurtje met haar man, staakte het spel met de kleinen en vloog toen hij
aankwam hem lachend in de armen.
‘Wij hebben den heelen middag voor ons beiden, hoe heerlijk!’ zeide zij. ‘Nu gaan
wij het park eens inspecteeren en zal ik je al onze geliefkoosde plekjes wijzen, waar
Louize en ik als kinderen plachten te spelen.’
‘Louize.... en altijd Louize,’ zeide hij, zijn arm door den haren stekende en
langzaam met haar opwandelend, ‘ik moet je zeggen, vrouwtje, dat, nu ik die
hooggeroemde feniks van naderbij leer kennen, ik niet geneigd ben met haar te
dwepen.’
Op zijn glad bleek gelaat was een wrevelige uitdrukking zichtbaar.
‘Sst.... ik wed dat je boos op haar bent, omdat zij daareven.... maar zij meent het
zoo niet.’
‘Het is geen katje om zonder handschoenen aan te raken, dat is zeker.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
54
‘Neen, August, toe! zeg dat niet. Zij is au fond zoo goed en zoo zacht.’
‘O ja, heel zacht, met fluweelen pootjes, die plotseling op het alleronverwachts
venijnig krabben.’
‘Ja, zie je, dat kwam omdat toevallig juist een ongelukkig thema werd aangeroerd.
Je moet weten, Louize is in alles het tegenovergestelde van haar vader. Aangaande
de meeste quaesties heeft zij zelfs zeer geavanceerde denkbeelden.’
‘Spreek me toch niet van de denkbeelden eener vrouw!’ viel August half lachend
half ernstig in. ‘Geavanceerde denkbeelden?... Wat wil dat zeggen? Laat zij zich
toch bij haar modejournaal houden.’
‘Je meent niets van al wat je daar zegt, akelige man!’
‘Ik meen het wel degelijk.’
‘Kijk me eens aan en herhaal dat als je durft.’
August wendde het onberispelijk gekapte hoofd naar zijn donker, levendig, klein
vrouwtje en zag met een lachje op haar neer. Toen bukte hij zich om haar een kus te
geven.
‘Ik ben maar blij dat mijn vrouw er niet
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
55
van die.... hoe noemde je het daareven ook weer - o ja “geavanceerde denkbeelden”
op nahoudt. Zeg, weet je wel wat dat voor dingen zijn, geavanceerde denkbeelden?’
‘Welneen, hoe zou ik dat weten?’ antwoordde Annie, zijn schertsenden toon
nabootsend. ‘Misschien wil mijn heer en meester zoo goed zijn er mij een definitie
van te geven?’
‘Daarvoor hebben wij nog al den tijd; en attendant zal ik een oog in het zeil houden
en zorgen, dat die onverdragelijke blauwkous mijn vrouw niet....’
‘Neen, August, zóó mag je niet van mijn eenige, mijn beste vriendin spreken,’ viel
Annie smeekend in. ‘Je weet niet welk een mooi edel karakter zij heeft, je weet niet
alles wat er in haar omgaat, en hoe zij zich eigenlijk geheel aan haar vader opoffert....
Wees niet langer boos over die eene opmerking, die....’
‘Het verwondert me ten hoogste, Annie,’ zeide hij, plotseling van toon veranderend,
‘dat je steeds voortgaat den lof te zingen van iemand die mij daareven op de meest
ongepaste wijze bejegende. Hoewel gij vrouwen altijd zoo fijngevoelig heet te zijn,
weet ik niet of thans die
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
56
tactiek veel gevoel en tact verraadt. Het zou mij aangenaam zijn als dit onderwerp
verder bleef rusten. De persoon in quaestie komt mij niet belangwekkend genoeg
voor, om ons geheel discours aan haar te wijden.’
‘Annie zweeg. Een gloeiende blos verspreidde zich over haar gelaat tot aan den
hals. Er ging iets in haar om waaraan zij geen woorden wist te geven. Het was voor
de eerste maal sedert haar huwelijk, dat hij dien toon tegen haar aansloeg. Zij begreep
zijn misnoegdheid niet. Zij vond hem onrechtvaardig, en toch beschuldigde zij
zichzelve zonder te weten waarvan.
Eenige oogenblikken bleven zij zwijgend doorloopen terwijl dezelfde pijnlijke
gloed haar op de wangen brandde en in haar oogen groote tranen zich verzamelden
die zij trachtte weg te pinken. Zij wilde zich niet kinderachtig aanstellen.
‘Willen wij daar wat gaan zitten?’ vroeg zij eindelijk met een half verstikte stem,
toen zij op eenigen afstand een bank zag.
Zij waren steeds gearmd blijven loopen, en tot eenig antwoord leidde hij haar naar
de aange-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
57
wezen plek. Zij bevonden zich thans in het meest afgelegen gedeelte van het park,
dat door een breede sloot van het aangrenzend landgoed gescheiden was. Doodstil
en eenzaam was het om hen heen, zelfs geen vogel liet zich hooren. Het geboomte
was er zoo dicht, dat geen enkele zonnestraal er vermocht door te dringen en er een
zekere kilheid heerschte.
‘Het is hier nog al vochtig, maar wij kunnen toch wel een oogenblikje gaan zitten,’
zeide August.
Hij had haar arm losgelaten en Annie zat als werktuigelijk met haar parasol figuren
in de losse vochtige aarde te teekenen. Zij groef gaatjes en vierkanten en driehoeken
met een ijver alsof zij de diepzinnigste problemen zat op te lossen, terwijl August,
in een gemakkelijke houding achterover geleund, een sigarenkoker te voorschijn
haalde en aanstalten maakte om een sigarette op te steken.
Annie's parasol gleed op den grond, en op hetzelfde oogenblik lag haar hand op
zijn arm, rustte haar hoofd tegen zijn schouder.
‘Ben je nog boos, August?’ vroeg zij zacht.
‘Ik, boos.... Maar kind, ik denk er niet
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
58
aan,’ zeide hij, een lucifer aanstrijkend, die geen vlam wilde vatten.
‘Maar, er is toch iets.... je hebt nog nooit zoo onlief tegen me gesproken!’
‘Ik ben mij niet bewust iets onliefs te hebben gezegd, maar je moet dat doordraven
afleeren en.... ons onderwerp van discours daareven, ronduit, het verveelde me.
Tusschen man en vrouw mag men toch wel voor zoo iets uitkomen, dunkt me, zonder
aanstonds op een pruilend gezichtje te worden onthaald.’
‘Ja maar, je sprak van gebrek aan gevoel... O, August, dat klonk zoo hard. En ik
heb zoo'n behoefte dat je zacht en lief tegen me bent... Maar je hebt het zoo erg niet
gemeend, dat begrijp ik wel. Kom, spreken wij er niet meer over.’
Zij sloeg beide armen om zijn hals, hief het gelaat vol teederheid tot hem op, en
eenigszins onwillig bukte hij zich om haar een zoen te geven.
‘Je moet die overdreven prikkelbaarheid trachten te overwinnen, vrouwtje. Wij
mannen weten daar geen weg mede. Voordat wij oud zijn, zullen wij nog wel eens
meer van meening
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
59
verschillen, zonder dat er dadelijk van boosheid of gekrenktheid behoeft sprake te
wezen.’
‘Natuurlijk; dit was het dan ook niet wat ik bedoelde, maar ik dacht...’
Annie voleindigde den volzin niet, maar bleef met het hoofd tegen hem aangeleund
stil zitten. August, die, met een zucht, zijn sigarette onaangestoken had weggeborgen,
speelde half gedachteloos met de teere vingers die in de zijne rustten. Zij kon niet
zien hoe een onmiskenbare trek van verveling op zijn gelaat zetelde, evenmin als hij
het verdacht glinsteren onder haar oogleden gewaar werd.
Het kwam niet bij Annie op, om, zelfs nu zij zich verongelijkt voelde, een koele
terughoudendheid jegens hem in acht te nemen. De hevige tegenwerking die zij van
de zijde harer bloedverwanten had ondervonden, toen zij met een man zonder naam
en zonder fortuin in het huwelijk wilde treden, had haar doen beseffen dat zij, zooal
niet tot hem afdalend, dan toch in het oog der wereld meer gaf dan ontving, en dit
besef maakte haar zoo nederig en deemoedig tegenover hem, wekte de zucht bij haar
op hem elk oogenblik te doen gevoelen, hoe rijk
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
60
zij was geworden door zijn liefde, hoe geheel afhankelijk zij zich van hem gevoelde.
En nu het allereerste geschil tusschen hen oprees en zij zich miskend achtte, vond
zij er een soort van genot in elke opwelling van trots te onderdrukken en zich geheel
voor den zoo hartstochtelijk geliefden man te verootmoedigen, opdat hij zijn overwicht
zou beseffen.
‘Kom, het is hier kil en vochtig, zouden wij niet verder gaan?’ vroeg hij eindelijk
na een vrij lange pauze.
‘Ja, ik heb het ook koud gekregen!’ Een kleine huivering liep haar, terwijl zij
opstond, door de leden. Haar frissche blos en kinderlijke opgewektheid van daareven
waren geheel verdwenen. Stil en met gebogen hoofd liep zij naast haar man voort.
‘Als ik hier meester was, zou ik meer dan de helft van die boomen laten
weghakken,’ zeide hij, naar de lucht ziende. ‘Er is hier zon noch licht; dit gedeelte
is geheel verwaarloosd.’
Zij antwoordde niet. Zij begreep dat hij deze opmerking alleen uitte om hun gesprek
op een onverschillig onderwerp over te brengen en verdere uitleggingen te vermijden,
en zij gevoelde
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
61
geen woord te kunnen uitbrengen zonder in tranen los te barsten. Dwaas en laf vond
zij het van zichzelve een kleinigheid zich zoo aan te trekken, maar zij kon er niets
aan doen. Haar zenuwleven was in de laatste weken en maanden zoo sterk geprikkeld,
dat er maar weinig noodig was om de gevoelsgolven harer ziel in beroering te brengen.
Geen uur geleden zou zij het denkbeeld, dat August haar iets onaangenaams kon
toevoegen, met een glimlach hebben verworpen en nu... nu had zij in diezelfde stem,
die haar nooit anders dan lieve woordjes had gezegd, een vreemden ongekenden
klank gehoord, was er in vollen middaggloed een kille schaduw op haar neergestreken,
zonder dat zij recht begreep vanwaar die zoo plotseling was gekomen.
Doch plotseling schudde zij het hoofd, als waren haar gedachten lastige vliegen
geweest, die zij met een enkele beweging kon verjagen. Weg met alle ziekelijke
sentimentaliteit, dacht zij. Een stroom van warmte deed het bloed naar haar wangen
terugvloeien. Hartelijk stak zij haar arm door den zijnen en de zachte donkere oogen
zagen met de oude vertrouwelijkheid tot hem op.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
62
‘Morgen op dit uur zullen wij reeds in ons eigen huisje geïnstalleerd zijn, denk je er
wel aan, mannetje? Hoe heerlijk zal het zijn eindelijk eens tot rust te komen in ons
eigen sweet home. Sedert den dood mijner ouders heb ik de ware beteekenis van dat
woord niet meer gekend.’
‘Nu, ik ben waarlijk ook niet verwend in dat opzicht,’ klonk zijn antwoord; ‘het
kamerleven stond mij elken dag meer tegen, en ik verlang er niet minder naar onze
eigen kluis te betrekken.’
Met een zeker welbehagen dacht hij aan de fraaie, weelderig ingerichte villa, door
haar zoo bescheiden als ons huisje aangeduid, welke voortaan zijn woning zou zijn,
en allerlei visioenen van hetgeen zijn leven voortaan wezen zou, togen pijlsnel zijn
geest voorbij. Een scherp contrast vormden zij met het bekrompen armoedig bestaan
dat hij tot dusverre als onvermogend luitenant had moeten leiden, en zijn stemming
verzachtte zich.
‘Hoe slechter je het op kamers gehad hebt, hoe gemakkelijker mijn taak nu wezen
zal,’ lachte Annie, wier opgeruimdheid langzamer-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
63
hand geheel terugkeerde. ‘Ik heb als huishoudster nog veel te leeren, en mijn
tekortkomingen zullen legio zijn, dat voorspel ik je. Ik vrees dat in den beginne alles
in het honderd zal loopen.’
‘Wij willen hopen van niet,’ zeide hij met gemaakten ernst. ‘Ik ben aan militaire
orde en tucht gewoon en denk die ook in mijn eigen huis toe te passen.’
‘Dat is goed, wees maar heel streng, mijn heer gemaal. Ik wil een lief gehoorzaam
vrouwtje voor je wezen, en wanneer je de tyran speelt, zal ik de hand kussen die mij
kastijdt.’
Een glimlach van zelfvoldoening vloog over zijn onbeduidende trekken. Annie's
woorden klonken hem aangenaam in de ooren. Zijne misnoegdheid smolt meer en
meer weg, en hij sloeg liefkoozend den arm om zijn vrouw heen, sprak fluisterend
met haar en was nogmaals de teedere onwederstaanbare August, die haar jeugdig
hart had weten te betooveren.
‘Daar komen de tortelduifjes weer aan,’ zeide de tuinmansvrouw tegen de oude
huishoudster, die ook eens in den boomgaard naar het spelen der kinderen was komen
zien. Vermoeid
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
64
van het heen en weder draven ten behoeve van het hongerig kindertroepje, stond zij
met de armen in de zijde het jonge paar na te oogen, en ook Martha keek in de haar
aangewezen richting en glimlachte.
‘Ik weet het niet,’ hernam de andere, ‘maar ik voor mij zou het toch niet op dien
trotschen sinjeur met zijn meisjesgezicht begrepen hebben. Het schijnt hem nog te
veel een mensch goedendag te zeggen. En de jonge Mevrouw zoo'n engel van
goedheid, van klein kind af! Ik mag lijden dat het zonnetje altijd zoo mooi blijft
schijnen.’
En hoofdschuddend wendde de goede schommel, wie haar eigen lang vervlogen
wittebroodsweken wellicht voor den geest stonden, zich af, terwijl August en Annie
onder een vertrouwelijk gekeuvel hun wandeling voortzetten.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
65
Hoofdstuk III.
‘Frans, zie eens welk een zeldzame onderscheiding je te beurt valt en hoe Mia zich
alle mogelijke moeite geeft je aandacht te trekken. Kom maar hier bij de vrouw, Mia,
je coquetterieën zijn ten eenemale verspild. Van die zijde heb je toch nooit eenig
succes te wachten.’
Al sprekende, bukte Louize zich om haar mooie grijze angora te streelen, en Frans
Meerdonk, tegenover haar, zag met een kwalijk verborgen wrevel die liefkoozingen
aan. Zij zaten te zamen op een met heesters begroeid bergje, dicht bij den vijver, en
genoten van den prachtigen avond, die hen, nu de zon was ondergegaan, in een
zachten zoelen schemer hulde.
‘Wat zijn er weinig menschen, die al de eigenschappen van jou en je 's gelijken
weten
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
66
te bewonderen!’ ging Louize voort, steeds het woord tot Mia richtend, terwijl deze
den persoon, die haar avances niet de minste aandacht waardig keurde, met een
peinzenden blik en knippende oogen zat te beschouwen.
‘Ja, Mia's lievigheden laten mij vrij koud,’ klonk het antwoord, ‘ik houd niets van
katten.’
‘Waarom toch niet?’
‘Omdat het domme, halstarrige, ongehoorzame dieren zijn.’
‘Natuurlijk, het oude refrein. Zeg liever, omdat zij die slaafsche onderworpenheid
niet kennen, die wij van honden gewoon zijn. Men vergeet altijd, dat katten een eigen
zelfstandig bestaan leiden, ons menschen niet noodig hebben en zich dus volstrekt
niet geneigd voelen zich naar al onze luimen en grillen te voegen. Juist datgene wat
poesen bij de meeste menschen gehaat maakt, trekt mij het meeste in hen aan.’
‘Dat verwondert mij niets,’ klonk het lakonieke antwoord.
‘Wij begrijpen elkaar zoo goed, niet waar, Mia?’ hernam Louize haar op den schoot
nemend. ‘Wij verfoeien alle tirannie, wij hebben vrijheid en onafhankelijkheid lief,
en wenschen
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
67
ons al de voorrechten toe te eigenen, welke de natuur, die groote socialiste, die alle
dwaze maatschappelijke wetten tart, elk harer schepselen gelijkelijk heeft toegedacht.’
‘Louize! waar dwalen je gedachten soms heen? Weet je wel dat zulke gezegden
voor allerlei uitleggingen vatbaar zijn en dat wie je niet kende....’
‘Mijn beste Frans, je gezicht op dit oogenblik is onbetaalbaar!’ riep Louize met
een helderen lach. ‘Zoo zie je waar wij langzamerhand heengaan. Nu mag men niet
eens meer van de weldaden der natuur spreken of je ziet met een zekere onrust om
je heen, als koester je de vrees, dat mijn ontboezemingen tegen Mia me achter slot
en grendel zullen brengen!’
‘Ja, ja, lach maar. Ik weet slechts al te goed wat er achter die scherts verscholen
is!’ gaf Frans Meerdonk ten antwoord, terwijl hij zijn goedhartige blauwe oogen
ernstig op de spreekster vestigde. ‘Ik weet dat er in dat oproerig hoofdje dingen
omgaan die.... die ik wilde dat er nooit in waren opgekomen.’
‘Je kunt dat niet liever willen dan ik zelve,’ klonk het met een zucht, ‘maar men
heeft zijn
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
68
gedachten helaas niet onder appèl, ten minste niet altijd....’
‘Als men het ernstig wil, wel degelijk!’ haastte zich de jonge man met
beteekenisvollen nadruk te zeggen. ‘Als je eens wist hoe goed ik mijn gedachten
altijd onder appèl heb, vooral wanneer ik op Hoogenoord ben.’
‘Zoo?...’ vroeg Louize, na zich een oogenblik in de beschouwing te hebben verdiept
van een blaadje dat zij van een heester had afgeplukt. ‘Ik zou dus haast tot de conclusie
moeten komen, dat ik zoo'n beteugelenden invloed op je hersenfunctiën uitoefen.
Hoe zonderling! Bij mij is juist het omgekeerde het geval. Als wij beiden zoo gezellig
bij elkander zijn, dwalen mijn ongedisciplineerde gedachten alle mogelijke en
onmogelijke richtingen uit, en wat nog sterker is, ik heb dan bepaald behoefte hardop
te denken.’
‘Wees maar blij dat dit niet bij mij het geval is,’ zeide Frans Meerdonk, wien bij
haar laatste woorden een vluchtige gloed naar het gelaat was gestegen; ‘en wat mijn
eigenaardigen invloed op je betreft.... ik weef niet of ik mij daarover moet verheugen
of niet.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
69
‘En dit is ook welbeschouwd niet onnatuurlijk,’ ging Louize ernstiger voort, zonder
op zijn laatste woorden acht te geven; ‘ik weet dat je, hoewel niet in allen deele met
mij instemmend, toch zeer weinig vooroordeelen hebt, dat alle bekrompenheid van
opvatting je vreemd is. Ik behoef dus niet zorgvuldig al mijn woorden te wikken en
te wegen, uit vrees verkeerd te worden verstaan, dat is zoo'n prettig gevoel.’
‘Jawel, begrepen. Mij is de benijdenswaardige rol van eersten vertrouwde
toegedacht, zooals die bijvoorbeeld in de fransche tragedieën voorkomt.... ik ben een
soort van figurant, die alleen dient om de gedachten der hoofdpersonen kenbaar te
maken.’
‘Foei! Wat ben je ondeugend!’ lachte Louize. ‘Nu, maar die vertrouwden zijn
waarlijk onmisbare personages, Zij houden de al te heftige uitbarstingen van sprekers
en spreeksters binnen de perken, leiden den onstuimigen stroom hunner gedachten
in de veilige bedding van het gezond verstand terug, en, last not least, hun vriendschap
is beproefd en edel als goud.’
‘Wie of wat is edel als goud?’ klonk op dit oogenblik een stem vlak achter haar,
en de
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
70
kleine, vlugge gestalte van Annie kwam plotseling achter de heesters te voorschijn.
‘De vriendschap van Frans,’ antwoordde Louize zonder eenige aarzeling, en zonder
zich in het minst van haar stuk te laten brengen door het ondeugend veelbeteekenend
kneepje in haar arm, dat Annie, door de toenemende duisternis beschermd, haar
ongemerkt kon geven.
‘Wees maar gerust,’ hernam Annie op plagenden toon, ‘het bergje oploopend,
hoorde ik niets anders dan die woorden, maar zij werden met zooveel warmte en
overtuiging uitgesproken, dat ik een beetje nieuwsgierig was wie...’
‘En ik mag uw nieuwsgierigheid wel zegenen, Mevrouw Feller,’ klonk thans de
stem van Frans in het duister. ‘Want dat zij meine Wenigkeit golden, vermoedde ik
weinig. Wij waren nota bene bij de fransche klassieken aangeland, brachten de
figuranten-rollen ter sprake.’
‘Geen woord meer,’ viel Annie met gemaakte verontwaardiging in. ‘Ik kan uit al
die tegenstrijdige verklaringen niet wijs worden, en zal maar niet nader onderzoeken
wat waar of wat niet waar is. Intusschen maak ik jelui duizend excuses een onderhoud,
dat voor zooveel
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
71
verschillende uitleggingen vatbaar is, zoo plotseling te hebben afgebroken, maar ik
werd door papa uitgezonden om je te zoeken, Louize. Hij is op dit oogenblik met
August aan het biljarten en gaf mij zijn vrees te kennen, dat de avondlucht nadeelig
voor je zou zijn. Ik neem je dus dadelijk mee naar huis.’
‘Die goede papa is altijd zoo bezorgd,’ zeide Louize, terwijl zij in de schemering
langzaam opwandelden.
‘Geen wonder, na den schrik dien je ons allen bezorgd hebt door opeens zoo ernstig
ziek te worden.’
‘Mijn eigen schuld!’ zeide Louize lachend. ‘Ik heb het papa nooit durven bekennen,
maar weet je nog wel, Frans.... het was daags na onzen rit naar den dennenheuvel,
toen wij in die drukkende hitte zoo erg wild gereden hadden? En daarop die hevige
onweersbui? Wat kwamen wij druipnat thuis!’
‘Of ik het nog weet! Ik heb het mij nooit kunnen vergeven.’
‘Jij hadt je hoegenaamd niets te vergeven. Je kunt het toch niet helpen, dat ik, door
ik weet niet meer welke dolle uitgelatenheid be-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
72
zield, mijn arme Stella maar steeds voortjoeg!’
‘Zeker kon ik dat helpen,’ klonk het antwoord. ‘Van het oogenblik dat een vrouw
zich onder geleide van een man stelt, is hij zedelijk verantwoordelijk voor hare
handelingen.’
‘Flink gesproken, Frans! Dat noem ik den spijker op den kop slaan!’ riep Annie
in de handen klappend.
‘Ja, ja, je hebt gelijk, zoo'n gedwee volgzaam duifje als ik, is met een enkelen
wenk te leiden,’ sprak Louize met iets uittartends in haar toon.
‘Neen, dat zal ik niet beweren,’ viel Meerdonk in, ‘maar er zijn immers wel
middelen om een weerbarstig hoofdje te doen buigen, als de eigenares van dat hoofdje
onvoorzichtigheden begaat en niet naar goeden raad wil luisteren.’
‘En welke zijn die?’ vroeg Annie nieuwsgierig.
‘Te veel om op te sommen. Eigenlijk kan men ze specifiek vrouwelijke kunstgrepen
noemen, maar volgens de leer dat het doel de middelen heiligt, kunnen wij, heeren
der schepping, ze ook wel eens in bijzondere gevallen toepassen. Gesteld
bijvoorbeeld,’ ging de spreker, zich tot Annie wendend, op droog schertsenden toon
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
73
voort, ‘dat ik onze volgzame jonkvrouw dien dag het woeste rijden had willen beletten,
dan zou het zekerste middel om n i e t mijn doel te bereiken geweest zijn, haar op
een vermanenden of meesterachtigen toon te verzoeken wat bedaarder te rijden.’
‘Natuurlijk!’ zeide Annie met de volste overtuiging.
‘Maar als ik nu eens een anderen weg was ingeslagen, en bijvoorbeeld zelf
vermoeidheid of hoofdpijn of iets van dien aard had voorgewend, om onzen gang te
doen matigen?’
‘Gij vermoeidheid of hoofdpijn?....’ schaterde Annie, de krachtige breede figuur
aan hare zijde opnemend. ‘Neen, hoor eens, ik geloof niet dat deze onhandige
speculatie op vrouwelijke goedhartigheid je gelukt ware!’
‘Zij ware wel degelijk gelukt.... of anders hadde ik mijn Froufrou op het
alleronverwachts met een zwakke borst of een pijnlijk been begiftigd, dàn zou ik
toch zeker van mijn zaak zijn geweest. Welnu, wat hebt gij tegen mijn redeneering
in te brengen?’
‘Niet veel,’ zeide Annie, ‘maar ik ben geheel onthutst. Wie zou zooveel
diplomatische gesle-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
74
penheid bij je vermoed hebben. Heb je daar altijd aanleg voor gehad?’
‘Ik geloof het niet, maar nood breekt wetten, en er kunnen omstandigheden
voorkomen die ons karakter geheel wijzigen. Mijn tegenpartij zwijgt, zij is natuurlijk
niet overtuigd!’
‘Je tegenpartij zwijgt omdat zij haar volkomen nederlaag beseft,’ zeide Louize
met een lach. Zij traden thans de reeds verlichte vestibule binnen en een straal van
sympathie lichtte uit hare grijze oogen toen zij tot den jongen man opzag.
‘Willen wij morgen middag de proef nog eens wagen?’ vroeg zij. ‘Dan kunt gij
je nieuw verworven talent dadelijk ten nutte maken.’
‘Meen je dat?’ klonk het verrast. ‘Mag je morgen al rijden?’
‘Ja, de dokter heeft permissie gegeven. Gaarne wil ik me bij dien eersten rit weer
onder je geleide stellen, onder voorwaarde nochtans de verantwoordelijkheid mijner
daden te mogen behouden.’
‘Natuurlijk; in schijn behoud je die altoos.’
‘En ook in werkelijkheid; je me hebt thans immers al je kunstgrepen geopenbaard,
ik ben dus gewapend.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
75
‘Dat is niets, ik heb nog een heel arsenaal in petto!’
‘Nu, wij zullen zien. Vandaag hebt gij mij reeds tweemaal schaakmat gezet; Gare
ma revanche!’ En Louize liep lachend naar boven.
Een weinig later waren allen bijeen in het groote ouderwetsche salon - het eenige
vertrek op Hoogenoord, dat nog aan de bouworde van eene vroegere eeuw herinnerde.
Diepe vensternissen, een hooge kolossale schoorsteenmantel, en meubels wier antieke
vormen een verzamelaar van oudheden in verrukking hadden gebracht, vormden een
geheel, waarin de oude heer Nortenheim zich eerst recht behagelijk gevoelde. Geen
schendende hand mocht hier dan ook de geringste wijziging aanbrengen, en de
ouderwetsche gebeeldhouwde stoelen met rechte, smalle, hooge ruggen, die zijn
oude jichtige ledematen aan een zware beproeving onderwierpen, stelden zijns inziens
de gemakkelijke divans en causeuses in de andere vertrekken geheel in de schaduw.
‘Papa is nooit conservatiever gestemd dan in deze kamer; hier ademen wij nog in
de middeleeuwen,’ zeide Louize soms met een glim-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
76
lach, wanneer de oude man met ijzeren hardnekkigheid zijn denkbeelden verdedigde
en in zijn discussiën met andersdenkenden, over de groote vraagstukken van den
dag, geen haarbreed van zijn standpunt afweek. Maar de denkbeelden die zij bij den
hoogbejaarden grijsaard, wiens maatschappelijke en politieke geloofsbelijdenis met
zijn geheel innerlijk wezen samenhing, eerbiedigde, brachten hare geheele natuur in
opstand, wanneer zij ze door jongeren hoorde verkondigen. Ten opzichte van August
Feller echter was zij thans op alles voorbereid, en ter wille van Annie had zij zich
vast voorgenomen, om wat hij dien avond ook zeggen mocht, zich doodstil te houden
en alles met de grootste gelatenheid aan te hooren.
Dit voornemen bleek echter overbodig. Botsingen behoefden niet te worden
vermeden en de avond ging zeer genoegelijk om. De tegenwoordigheid van Frans
Meerdonk met zijn gullen lach en zijn onverstoorbaren goeden luim scheen voldoende
om een aangename stemming in den kleinen kring te doen heerschen. In zijn bijzijn
een ernstige of scherpe discussie te voeren, was schier onmogelijk. Hij plaatste zich
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
77
meestal boven de partijen, opperde zonder eenigen hartstocht evenveel argumenten
vóór als tegen de quaestie en verlamde door zijn tactiek elke oppositie. Reeds jong
aan het hoofd van eene groote fabriek van stoomwerktuigen, in de plaats van zijn
vader, opgetreden, begreep hij, zich in zijn hoedanigheid van industriëel, buiten de
eigenlijke politiek te kunnen houden. Lid van een gematigde liberale kiesvereeniging,
waar hij nooit verscheen, stemde hij eenvoudig op den door zijn kiesvereeniging
gestelden candidaat, en hiermede wist hij zijn politiek geweten verder het zwijgen
op te leggen. De een mocht hem onverantwoordelijk, de ander karakterloos noemen,
hij stoorde zich aan niets en bleef zichzelven steeds gelijk. ‘Politiek is doel, geen
middel,’ gaf hij zijn bestrijders ten antwoord. ‘Gebruik uw overtuiging of partijhaat
om te komen waar gij zelf wezen wilt, en uw eerzucht te bevredigen, ik heb er niets
tegen. Maar geef niet hoog op van uw edele menschlievende bedoelingen en neem
het mij niet kwalijk dat ik, die geen eerzucht heb, er mij buiten houd. De wereld zal,
ook zonder mij, wel vooruitgaan of achteruitgaan of in een cirkeltje ronddraaien; ik
bemoei er mij niet mede.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
78
In de geestelijke vadsigheid waarvan deze zienswijze getuigde, lag een zekere humor,
die velen ontwapende. Zelfs de oude heer Nortenheim, wiens eigen veelbewogen
politiek verleden weinig met die opvatting strookte en die alle lauwheid in zaken
van algemeen belang afkeurde, vergenoegde zich het hoofd te schudden, wanneer
zijn jonge vriend dergelijke theorieën ten beste gaf, maar boos werd hij nimmer. De
geheele goedige, jongensachtige persoonlijkheid van Frans Meerdonk bracht mede
hem te nemen zooals hij was, en zich bij hem niet te ergeren aan veel dingen, die in
ieder ander hinderlijk zouden zijn geweest.
‘Frans doet mij denken aan een grooten ruigen Newfoundlander naast een nuffig
satijnglad hazewindje!’ dacht Louize, in den loop van den avond hem en August
gadeslaande. ‘Misschien verbeeld ik het mij, maar Feller schijnt mij, naast hem, nog
onnatuurlijker toe dan van morgen. Ik geloof dat hij voortdurend aan zichzelf denkt.
Zou Annie dat niet zien? Neen, de liefde is blind, zeggen de ingewijden. Met dat al
is Annie erg stil geworden, vergeleken bij vroeger! En zij die zoo haar mondje placht
te
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
79
roeren! Ik herken haar nauwelijks. Zij zit te haken met een ijver alsof zij zichzelve
een taak heeft opgegeven.’
‘Ik kom nog wat praten, Lous,’ zeide Annie, 's avonds, toen allen zich naar hun
vertrekken hadden begeven, nog even bij haar vriendin op de kamer komend.
‘Zoo, kom je nu praten, nu je behoorde te slapen?’ vroeg deze lachend. ‘Ik dacht
dat je je tong had vastgehaakt, ik heb je stem haast niet gehoord.’
‘Wat 'n idee! Maar ik vond het misschien interessanter naar de anderen te luisteren
dan zelf te babbelen.’
‘Naar de anderen te luisteren! Ja, dat kan ik me voorstellen. Naar papa en Frans
zeker.... O! wat een model-vrouwtje beloof je te worden.’
‘Stil, wees nu niet zoo ondeugend,’ zeide Annie, ‘ik heb je juist heele ernstige
dingen te zeggen, en zal je eens de biecht afnemen,’ vervolgde zij, Louize naar een
canapé meetrekkend om haar met een onderzoekenden blik in de oogen te zien. ‘Hoor
eens, beweer nu niet langer dat Frans je onverschillig is, dat heb ik vandaag wel beter
opgemerkt.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
80
‘Heb ik dat ooit beweerd? Ik houd heel veel van hem, hij is een beste goede jongen,
dat heb ik altijd gezegd.’
‘Je doet weer alsof je me niet begrijpt, maar je weet heel goed hoe ik het bedoel.
Je h o u d t van hem, meer dan je zelf weet.’
‘Jawel, je bedoelt dat ik hetzelfde voor hem voel als jij voor August, is 't niet?’
klonk het spotachtig.
‘Niet geheel en al hetzelfde misschien, omdat je veel koeler van aard bent. Iedereen
heeft lief op zijn eigen manier. Ik geloof niet, mijn kalme blonde Louize, dat je in
staat bent te gevoelen als ik.’
‘Dat geloof ik ook niet,’ was het ernstige antwoord, ‘maar zulke menschen moeten
dan ook nooit trouwen.’
‘Dat zou wat moois zijn!’ riep Annie, die deze gevolgtrekking het allerminst
verwacht had. ‘Er zijn misschien meer vrouwen zooals jij dan zooals ik, dus wat is
dat nu voor een dwaas argument! Maar ik weet het van ouds; op dat punt is niet met
je te redeneeren; je houdt er een passieven tegenstand op na, die verschrikkelijk is.
Men kan zich even goed het hoofd
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
81
tegen een muur te pletter loopen. O, die bedaarde lakonieke menschen!’
‘Zij verdienen niet anders dan dat men hen aan hun lot overlaat!’ zeide Louize,
het jonge vrouwtje, dat met een kleur van opgewondenheid gesproken had, lachend
aanziende.
‘Juist. Maar denk je nu zoo van mij af te komen, na al hetgeen ik vandaag heb
gezien en bijgewoond? Ik heb een bepaalde beschuldiging tegen je in te brengen.’
‘Zoo? Dus van het biechtgestoelte moet ik regelrecht naar de bank der misdadigers
verhuizen! Welke hevige evolutiën en dat in het holst van den nacht!’
‘Ja zeker. Als je niet van Frans houdt en niet van plan zijt ooit zijn liefde te
beantwoorden, mag je niet langer met hem coquetteeren zooals je nu doet.’
‘Ik, met Frans coquetteeren?’
‘Een ieder, die jelui heden samen had gezien, zou het zoo noemen,’ hernam Annie
beslist.
‘Maar, kind, welk een inval is dat nu? Je weet toch hoe wij sedert jaren op
vriendschappelijken voet met elkaar omgaan....’
‘En dat hij je liefheeft en je dit niet ondui-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
82
delijk te kennen heeft gegeven, weet ik ook.’
‘Och, c'est de l'histoire ancienne. Wij zijn nu een paar goede vrienden geworden,
en van coquetterie kan in mijne verhouding tot hem nooit sprake zijn.’
‘Maak je dat niet wijs, Louize. Van zijn kant is van vriendschap het allerminst
sprake, en wanneer je dus zoo bijzonder aardig en hartelijk tegen hem bent, in de
schemering met hem gaat wandelen, hem rijtoertjes voorstelt en allerlei lieve dingen
zegt, neemt hij dat natuurlijk heel anders op dan jij het misschien bedoelt.’
‘Denk je dat werkelijk?’ vroeg Louize verschrikt, terwijl een vluchtig rood haar
naar de wangen steeg. ‘Ik geloof toch niet dat een man zich in de gevoelens die hij
inboezemt licht zal vergissen, evenmin als een vrouw.’
‘Nu heb je je verraden!’ riep Annie zegevierend. ‘Jij kunt je dus ook moeielijk ten
opzichte van z i j n gevoelens vergissen.’
Louize antwoordde niet, maar de blos op haar wangen was donkerder geworden,
terwijl zij plotseling nadenkend voor zich uitstaarde.
‘Je speelt met hem als de kat met de muis, al geschiedt dit misschien onbewust,’
hernam
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
83
Annie, met een liefkoozende beweging den arm om haar heen slaande, want Louize's
oogen hadden eene zoo ernstige uitdrukking, dat zij vreesde haar leed te hebben
gedaan. ‘Je voelt immers wel dat je de eenige vrouw bent die voor hem op de wereld
bestaat, dat hij nog steeds hoopt eenmaal je affectie te winnen?’
Nog altijd bleef Louize zwijgen, en Annie, door die stilte aangemoedigd, ging
dringender voort:
‘En dat geschenk vandaag op je verjaardag!.... Moet men niet tot over de ooren
verliefd zijn om op zoo'n inval te komen? Van de waarde spreek ik niet. Voor geld
een duur cadeau te koopen, is gemakkelijk. Maar als je eens wist welk een moeite
hij zich gegeven heeft. Van middag een oogenblik met hem alleen zijnde, vroeg ik
hem hoe hij die zaak had klaargespeeld. Verbeeld je, dat hij sedert een maand met
een bloemist in Genève aan het correspondeeren is. Hij heeft teekeningen gezonden.
Hij had den geheelen Alpenketen wel van zijn flora willen berooven, om je na je
herstel op gepaste wijze te huldigen. Nu, een betere hulde was voor jou, akelige
gletscher, niet denkbaar! En dat
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
84
die zakelijke, practische Frans, dien velen voor het menschgeworden proza houden!
Voor iemand met zijn natuur staat zoo iets gelijk met de dolste dwaasheid, die iemand
met een dwependen, opgewonden aard had kunnen verzinnen.’
‘Die goede Frans....’ klonk het zachtjes.
‘Ja, dat zeg je altijd, maar daar heeft hij bitter weinig aan.’
‘Papa heeft je toch niet in den arm genomen om mij te polsen?’ vroeg Louize
plotseling.
‘Neen, zeker niet,’ zeide Annie met een energiek hoofdschudden. ‘Onder ons
gezegd, geloof ik dat die arme papa al reeds lang van zijn lievelingsdenkbeeld afstand
heeft gedaan.’
‘Waarom?’
‘Ik zie het aan hem. Vroeger schepte hij er vermaak in jelui tegen elkander in het
harnas te jagen, kleine schermutselingen uit te lokken, en dan lag er in zijn blik zoo'n
echt vaderlijk welbehagen, maar nu niets meer van dat alles.’
‘Papa houdt veel van hem, heel veel,’ sprak Louize peinzend. ‘Dat dagteekent van
den tijd toen Karel bij hem op de fabriek is geweest. Van toen af is Frans geheel een
huisvriend geworden.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
85
‘En heeft hij de illusie gekoesterd jelui een paar te zien worden, hoewel zoo'n illusie
eigenlijk tegen zijn aristocratische gevoelens moet indruischen. Wel een bewijs dus
hoe hoog Frans bij hem staat aangeschreven. Het patricische geslacht der Nortenheims
geallieerd aan den burgelijken fabrikant Meerdonk. Op jou echter zou deze
omstandigheid, als je van hem hieldt, nooit den minsten invloed hebben, is het wel?’
‘Neen, natuurlijk niet, daarvoor ken je mij hoop ik genoeg.’
‘Ik vond den ouden man erg stil en gedrukt vandaag, over het geheel ouder
geworden.... Zijn er in den laatsten tijd weer slechte berichten van Karel uit Indië
gekomen?’
‘Ik weet het niet,’ antwoordde Louize; ‘hij verbergt die meestal voor mij en ik wil
er hem niet naar vragen. Het oprakelen van zooveel treurigs zou hem te veel schokken.
O! die Karel, die slechte jongen!’ vervolgde zij met een plotselinge heftigheid, die
tranen in haar oogen te voorschijn riep. ‘Een man te zijn, een goeden naam te dragen,
de wereld voor zich open te zien en al die voorrechten met voeten te treden, terwijl
ik, die voor een enkel kruimke
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
86
dier schatten de helft van mijn leven had willen geven, een vrouw ben - hetgeen in
mijn omstandigheden gelijk staat met een kind te wezen - een kind, dat, hoewel
gezond en levenslustig, aan handen en voeten gebonden ligt op een warm donzen
bed, en suikergoed krijgt, zoolang totdat het walgt van al die warmte en zachtheid
en zoetheid, en liever kou zou lijden en honger en zich aan hoekige scherpe steenen
zou kwetsen, mocht het zich slechts bewegen daarbuiten in den vollen stroom des
levens, te midden van andere schepselen, aan wie het blinde noodlot bij hun geboorte
een vrijheidsbrevet heeft geschonken!’
Annie hoorde dien bitteren uitval hoofdschuddend aan. Zij had geen deernis met
de tranen welke zij in die fonkelende grijze oogen zag parelen, want de gedachten
welke ze te voorschijn hadden geroepen, keurde zij ten sterkste af. In de weelde van
haar nieuw geluk, kwam haar geheele ziel tegen dergelijke denkbeelden in opstand.
‘Dus je weet volstrekt niet, hoe het thans met Karel gaat?’ vroeg zij na een pauze.
‘Neen, papa heeft mij eens en voor al ver-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
87
zocht zijn naam nooit te noemen. Zooals je goed hebt opgemerkt, is hij in den laatsten
tijd erg gedrukt.’
‘En denk je er dan nooit eens aan, hoe je, door zijn liefsten wensch te vervullen,
hem veel van het doorgestane leed zoudt kunnen vergoeden?’
‘Ik hoop dit te doen door al mijn droomen voor de toekomst op te offeren en tot
aan zijn laatste uur bij hem te blijven.’
‘Wanneer je met Frans trouwt, blijf je bij hem. De zomermaanden breng jullie
buiten door, en in den winter rijdt hij elken dag naar de stad. Neen, Lous, van dien
kant zijn alle bezwaren reeds van te voren overwonnen.’
‘Ja, ja, je bent een knap advocaatje, ik geloof dat je je ware bestemming hebt
gemist. Maar de beste advocaten pleiten wel eens tevergeefs, en nu zend ik je naar
bed. Ik geloof waarlijk dat je er niets tegen zoudt hebben den geheelen nacht zoo
door te babbelen, maar ik wel. Goeden nacht.’
‘Maar beloof je me dan ten minste dien armen Frans geen hoop meer te geven?’
‘Ik geef hem geen hoop. Ik ga prettig,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
88
vriendschappelijk met hem om, zooals gezonde jonge menschen altijd met elkander
behoorden om te gaan, zonder dadelijk aan coquetterie en verliefdheid en al
dergelijken sentimenteelen onzin te denken, als de maatschappij maar niet zoo
erbarmelijk was ingericht.’
‘Maar die kan jij nu toch niet veranderen, oproerig wezen!’ zeide Annie geërgerd.
‘En gesteld dat die inderdaad zoo ware als je wenscht, dan nog zouden al die mooie
theorieën van vriendschappelijken omgang vervallen van het oogenblik dat een van
de beide partijen....’
‘Wezenlijk, ik zet je aan de deur,’ zeide Louize. ‘Ben je 's avonds altijd zoo druk,
dan beklaag ik August van harte.’
‘Gelukkig heb ik hem de les niet te lezen, zooals ik genoodzaakt ben het jou te
doen. Weet je wat ik zou willen, onverbeterlijke coquette? Dat Frans een ander
liefkreeg en je plotseling zijn verloofde kwam voorstellen. Ik ben benieuwd hoe je
dat zou vinden!’
‘Heel best,’ zeide Louize, haar al lachend naar de deur duwend, ‘als hij
niettegenstaande dat toch mijn vriend zou blijven.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
89
‘Dat kan je begrijpen. Een allerprettigst idee voor zijn vrouw!’
‘Bonsoir! wel te rusten!’ En Annie stond op het portaal en de deur ging dicht.
Zij riep al lachende nog iets, wat Louize niet verstond en snelde toen naar haar
kamer, terwijl zij die zoo duchtig onderhanden was genomen, zich ontkleedde en
zich dadelijk te slapen legde. De ongewone drukke dag had haar werkelijk vermoeid.
‘Die beste Annie! Zij meent het zoo goed!’ dacht zij, hopende spoedig te zullen
insluimeren om aan haar eigen gedachten te ontsnappen. Maar geen slaap look haar
oogen. Het zooeven gevoerde gesprek had meer indruk op haar gemaakt dan zij
zichzelve wilde bekennen.
‘Ben ik inderdaad coquet?’ vroeg zij zich ernstig af. ‘Schep ik er misschien een
zeker behagen in mij te laten liefhebben, zonder iets anders dan vriendschap in de
plaats te geven? Of zou mijn houding inderdaad hem in de meening kunnen brengen
dat ik.... Maar neen, ik heb hem immers een jaar geleden nog gezegd dat ik niet
trouwen w i l , dat het huwelijk mij vrees aanjaagt, maar dat ik er hoogen
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
90
prijs op stel zijn vriendschap te behouden?’
Zij bleef klaar wakker liggen en woelde ongeduldig heen en weder. Zij had zich
zoo gaarne door sophismen laten misleiden, maar zij voelde dit niet te kunnen. Zij
werd zich, nu zij onwillekeurig haar herinneringen raadpleegde, maar al te goed
bewust, dat die zwijgende, geduldige, mannelijke toewijding haar een behoefte was
geworden, dat die het eenige poëtische element in haar dor eentonig bestaan
vertegenwoordigde. Zij dacht er aan, hoe een hartelijk woord van haar een blijde
tinteling in zijn oogen te voorschijn riep, hoe hij als het ware haar eigendom was,
waarover zij naar willekeur kon beschikken. En zonderling genoeg klonken haar
tegelijkertijd Annie's laatste woorden aanhoudend in de ooren: ‘Ik zou willen dat hij
een ander liefkreeg.’
Hoe zou zij te moede zijn indien dit werkelijk gebeurde, indien hun bijna
dagelijksche omgang werd afgebroken en hij niets meer voor haar zijn kon?’
Zij schrikte er van dat dit denkbeeld haar toch eenigszins onaangenaam aandeed.
Die gekke Annie! Waarom ook zulke onmogelijkheden te berde te brengen?
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
91
Dit kon immers nooit gebeuren! Geen andere vrouw kon haar bij hem verdringen.
Maar als zij dat gevoelde en hem toch tot zich bleef trekken, dan was zij immers
coquet.... erger nog!
Zij wendde zich onrustig om en om, verdrietig dat hare gedachten zoo helder
bleven. Zij hoorde de pendule twee, drie, vier uur slaan; zou zij dan nooit inslapen?
Eindelijk tegen den morgen, toen de zon hare vensters reeds verlichtte, viel zij in
een rustigen sluimer.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
92
Hoofdstuk IV.
Om elf uur in den ochtend stond het rijtuig op het voorplein gereed om de Fellers
naar het station te brengen. Zij werden dien dag in hun nieuwe woning te Deventer,
waar Feller in garnizoen lag, verwacht, en Louize begreep te goed het ongeduldig
verlangen der jonggehuwden om den drempel van hun eigen huis te betreden, dan
dat zij in deze omstandigheden hen had willen overreden nog een dag langer op
Hoogenoord te blijven. Op het gesprek van den vorigen avond werd niet meer
teruggekomen. Het jonge vrouwtje had tact genoeg om te begrijpen, dat het beter
was dit onderwerp thans te laten rusten, maar zij hoopte dat het gesprokene niet
geheel zonder invloed zou blijven. Zij wilde Louize op hare wijze gelukkig zien.
Alle omstandigheden brachten er immers toe
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
93
bij dit huwelijk voor haar geschikt te maken! De halsstarrigheid van hare vriendin
op dit punt was haar ten eenenmale onbegrijpelijk. Een glimlach speelde haar om de
lippen bij de herinnering aan al de dwaasheden vroeger door hen in hun
jonge-meisjes-tijd verkondigd. En die arme Louize, die nog altijd op datzelfde
standpunt was blijven staan! Hoe was het mogelijk!
Na een van beide zijden innig hartelijk afscheid staarde Louize met een blik vol
weemoed het wegrollende rijtuig na.
‘Zij is mijn oude Annie niet meer...’ dacht zij, ‘maar dat is minder. Als hij haar
maar gelukkig maakt, als hij dat trouwe liefhebbende wezentje maar naar waarde
weet te schatten. Wat is zij veranderd! Arm kind, ik zie het nu, zij is als een
slingerplant die steeds behoefte heeft zich om krachtiger stam te winden. Vroeger
ging zij met mij mede, omdat ik ouder was en zij mijn overwicht gevoelde; nu lost
zij zich geheel op in den eersten den besten man dien zij heeft lief gekregen. Nu zal
zij gaan denken als hij denkt, zien zooals hij ziet, langzamerhand worden als hij is...
Neen, neen, zóó kan hij die frissche, oprechte natuur toch
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
94
niet onderdrukken, dat is onmogelijk! Er was zooveel in haar, dat onder goede leiding
tot ontwikkeling had kunnen komen, en zou een August Feller nu de macht hebben
dit alles in haar te vernietigen?
In nadenken verzonken, ging Louize naar binnen, en een schielijk weggepinkte
traan verried, hoe het losser worden van den jarenlangen vriendschapsband haar, de
eenzame, die zoo weinig te verliezen had, pijnlijk trof - pijnlijker wellicht dan haar,
die in al de volheid van een nieuw geluk met haar echtgenoot was weggereden.
Zij begaf zich naar het studeervertrek van haar vader. De oude man had, sedert
hij het politiek leven had vaarwel gezegd, de gewoonte behouden de ochtenduren
aan den arbeid te wijden; hij stond nog aan het hoofd van tal van philantropische
genootschappen en instellingen van algemeen nut, die hij had helpen oprichten, en
nog altijd bleef hij zijn werkzaamheden in dat opzicht met ijver waarnemen - met
meer ijver zelfs dan Louize voor zijn door verdriet ondermijnd gestel dienstig achtte.
Vandaar dat zij hem 's morgens opzettelijk nu en dan in zijn arbeid kwam storen; hij
was dan
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
95
gedwongen de pen neer te leggen en naar haar te luisteren. Soms ook troonde zij
hem, onder een of ander voorwendsel, mede naar buiten, naar de serres of de stallen,
en wist hem op deze wijze ongemerkt te dwingen eenige verpoozing te nemen.
Ook heden was hij na het vertrek zijner gasten dadelijk naar zijn kamer gegaan,
en toen Louize bij hem binnentrad, vond zij hem voor zijn bureau zitten, maar in
plaats van te werken, leunde hij achter in zijn stoel. Met den elleboog op de leuning
rustend, steunde hij het hoofd in de hand, en er was iets zoo mats en neerslachtigs
in zijn houding, dat Louize naar hem toe ging en den arm liefkoozend om zijn
schouder sloeg.
‘Hoe is het, papa? U ziet er vermoeid uit; heeft u vannacht niet goed geslapen?
Kom liever buiten wat in de schaduw zitten. Het is vandaag veel te warm om te
werken.’
‘Neen, neen,’ antwoordde de oude man, zich met een zekere haast weer in postuur
zettend en zijn pen opnemend, ‘ik heb verscheidene brieven te schrijven en ik voel
me ook niet bijzonder vermoeid. Maar vertel me eens wat
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
96
van onze jonge luidjes,’ vervolgde hij, terwijl Louize een jaloezie voor een der
vensters dichttrok om de rijkelijk binnenstroomende zon te weren. ‘Welk een indruk
heeft de heer en gebieder van onze Annie op je gemaakt?’
‘Ik weet het niet.... in 't geheel geen indruk, geloof ik. Hoe vondt u hem?’
‘Zeer aangenaam, zeer gedistingeerd in zijn manier van zijn; en wat ik vooral in
een zoo jongen man op prijs stel, hij schijnt gezonde, bezadigde denkbeelden te
hebben.’
‘In Annie's oogen is hij in elk geval volmaakt,’ zeide Louize met een glimlach.
‘Ik hoop dat dit zoo blijven mag, ook nadat zij weer eenigszins zichzelve zal zijn
geworden, want thans is zij eenvoudig niet toerekenbaar!’
‘Zij is juist zooals elke jonggehuwde vrouw, die haar man liefheeft, behoort te
wezen!’ zeide haar vader, wiens hoogst ernstige stem een geheime afkeuring harer
woorden verried. ‘Maar zeg eens, kindje,’ vervolgde hij goedig, ‘hoe gaat het
vandaag? Die drukte van gisteren schijnt je gelukkig niet te veel te hebben
ingespannen.’
‘Niet het minst, integendeel. Ik verheug me straks op mijn eerste ritje. Ik heb het
Stella
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
97
daareven al in het oor gefluisterd. Zij was wat blij.’
‘En met wien ga je?’
‘Maar, papa, welk een vraag!’ klonk het lachend. ‘Zou men niet zeggen, dat een
drom cavaliers mij ten dienste staat, allen met ongeduld hun beurt verbeidend! Arme
ik! de keuze is bedroefd klein.’
‘Dus weer met Frans?’
‘Natuurlijk, tenzij u zijn gezelschap minder geschikt voor mij mocht vinden,’
schertste Louize.
‘Ik kan dat niet zoo h e e l natuurlijk vinden,’ zeide de heer Nortenheim met nadruk,
terwijl zijn vingers onrustig met een vouwbeen speelden en hij een snellen blik op
zijn dochter wierp, die nog altijd bij het venster stond.
‘Welke gedragslijn heb je nu eigenlijk plan verder tegenover Frans Meerdonk te
volgen?’ hernam hij, toen zij zwijgend naar buiten bleef staren.
‘Wat bedoelt u, papa?’ klonk nu de driftige wedervraag. ‘Als u er op het
onverwachts iets tegen hebt, dat Frans mij op mijn ritten vergezelt, zal ik hem straks
een briefje schrijven en hem tegelijkertijd verzoeken hier liever niet meer aan huis
te komen. Dit is dunkt mij de een-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
98
voudigste wijze om dien steen des aanstoots voorgoed uit den weg te ruimen.’
‘Louize, Louize!’ sprak de oude man opstaande om naar haar toe te gaan, ‘je hebt
het recht niet mij op deze wijze te antwoorden. Je gedrag tegenover Meerdonk is
waarlijk vreemd en raadselachtig genoeg om mijn vraag te wettigen. Het kan toch
niet je doel zijn hem steeds weer hoop te geven, vooruit wetend dat je geen plan hebt
die ooit te verwezenlijken.’
‘Ik heb geen doel!’ riep Louize met stijgend ongeduld en donkeren blos. ‘Ik ga
met hem om zooals ik met ieder ander dagelijksch bezoeker, tot wien ik mij
aangetrokken voelde, zou omgaan. Hoe kunt u mij toch zoo kwellen!’
Zij voegde er niet bij, hoe de omstandigheid dat Annie haar den vorigen dag tot
in het oneindige met hetzelfde thema had vervolgd, haar heden op dat punt zoo
bijzonder prikkelbaar maakte. Haar vader zag haar dan ook met een verwonderd
hoofdschudden aan, scheen daarop plotseling een besluit te nemen, keerde naar zijn
plaats terug en zeide op zijnen gewonen, bedaarden, ietwat langzamen toon, terwijl
hij haar een stoel tegenover hem aanwees:
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
99
‘Ga daar eens even zitten, Louize, en laten wij bedaard en verstandig met elkander
spreken. Ik had in het minst geen plan deze quaestie thans aan te roeren, maar nu wij
eenmaal zoover zijn, kunnen wij er evengoed heden als morgen op doorgaan.’
Met een zekere gelatenheid wendde Louize zich van het venster af. Zij wist
natuurlijk wat er volgen zou, en om den kleinen welgevormden mond vertoonde zich
een trek, die niet te miskennen viel. Toch gaf zij aan zijn verzoek gehoor en liet zich
in den aangewezen stoel neder als iemand, die zich voorneemt de ongehoordste
dingen met een voorbeeldeloos geduld te zullen aanhooren.
‘Je weet, Louize,’ begon de oude man treurig, terwijl hij het hoofd weer in de hand
liet zinken, ‘dat je toekomst, je verder levenslot mij veel zorg baart, dat ik je voor
mijn dood onder een veilige hoede geplaatst zou willen zien. In dien wensch ligt
geloof ik niets onnatuurlijks.’
‘Papa, ik wil naar alles luisteren wat u mij te zeggen heeft,’ zeide Louize
zachtmoedig, bijna smeekend, ‘ik neem zelfs aan dat u mij gaarne getrouwd zoudt
zien, maar spreek niet van
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
100
mij alsof ik nog in de wieg lag. Mij dunkt dat ik voor een vrouw zelfs al tamelijk
oud begin te worden, en dus geen bescherming meer noodig heb.’
‘Een vrouw heeft altoos bescherming noodig!’ klonk het haar met beslistheid
tegen. ‘In veel opzichten zijt gij nog geheel een kind. Je schijnt te denken dat alleen
de leeftijd den mensch vormt, maar je hebt zelfs geen begrip van de practische zijde
des levens. Weet je wel dat als ik je vandaag of morgen kwam te ontvallen, gij - hoe
oud gij ook beweert te zijn - onwetend en hulpeloos op de wereld staat? Niet eens
zou je bij machte zijn je eigen fortuin te administreeren. Naaste bloedverwanten
hebben wij niet. Je zoudt dus in dat opzicht blindelings aan kennissen of vreemde
zaakwaarnemers zijn overgeleverd. Als je minderjarig was, zou ik geruster zijn dan
nu; gij zoudt dan ten minste een voogd hebben, om over je belangen te waken.’
Louize's oogen bleven, terwijl hij sprak, en ook gedurende de pauze die op zijn
laatste woorden volgde, onafgewend op den ouden man rusten. Eindelijk zeide zij
op eenigszins gedempten toon, als had zij moeite zich kalm te uiten:
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
101
‘Ware het misschien niet beter geweest, papa, dat u mij bijtijds die practische zijde
van het leven, waarvan u spreekt, hadt leeren kennen, mij bijvoorbeeld geleerd hadt
mijn fortuin te beheeren? U behoefde dan nu niet te wenschen dat ik een onmondig
kind ware.’
‘Dan zou ik mijn strengste beginselen verzaakt hebben,’ klonk het haar op beslisten
toon tegen. ‘Ik heb mijn dochter opgevoed om later onder de natuurlijke bescherming
van haar echtgenoot te staan, niet om een dier tweeslachtige wezens van haar te
maken, een dier treurige producten van de ongezonde denkbeelden onzer dagen, die,
in strijd met alle goddelijke en maatschappelijke wetten, de verhevenste vrouwelijke
deugden met voeten treden en voor hare roeping totaal ongeschikt worden.’
‘Dus die roeping is in uw oogen alle verstandelijke gaven haar geschonken te
verwaarloozen en tot aan het graf een hulpeloos kind te blijven?’
‘Louize, laten wij geen quaesties aanroeren die tot een nuttelooze woordenwisseling
leiden. Je kent mijn denkbeelden op dat punt, en zoo lang ik leef, blijf ik daaraan
getrouw. Al die
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
102
geijkte, afgezaagde termen, die ik sedert jaren van buiten ken, door mijn eigen dochter
nog eens te hooren herhalen, hindert mij meer dan ik je zeggen kan. Spaar mij dus,
wat ik je bidden mag, in dat opzicht.’
De heer Nortenheim was, wat hem hoogst zelden gebeurde, driftig geworden; en
Louize die zijn verhoogde gelaatskleur opmerkte en een voor zijn gestel hoogst
nadeelige uitbarsting van toorn voorzag, zweeg, zooals zij meestal deed wanneer het
gesprek een dergelijke wending nam. Maar hoeveel moeite dit zwijgen haar kostte,
hiervan getuigden haar bleekheid, haar stijfgesloten lippen, die als het ware met
geweld den storm van gedachten terugdrongen, de strakke blik harer oogen, die in
oogenblikken van inwendig oproer altijd een donkerder gloed verkregen en
onbewegelijk naar één punt tuurden zonder te zien.
‘De vrouw moet vrouw blijven en geen man willen zijn. Streng afgebakend is de
sfeer, door den Schepper elk der beide geslachten hier op aarde aangewezen. De
hemel mag weten,’ ging de spreker op zachteren toon voort, ‘hoe al die onzinnige
theorieën, door dwepers en ijveraars
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
103
uitgestrooid, in je gemoed hebben wortel geschoten, maar zoolang mij het leven
wordt geschonken, zal ik ze in mijn dochter bestrijden, want mijn overtuiging op dat
punt staat even vast als mijn Christelijk geloof, waarnaar de moderne woelgeesten
ook al een schendende hand durven uitstrekken.
Maar laten wij niet van ons uitgangspunt afdwalen. Daareven begon ik met te
zeggen dat ik je gaarne getrouwd zag, en je weet genoeg, dat het sedert lang mijn
dierbaarste wensch is geweest je hand in den trouwen loyalen hand van Meerdonk
te kunnen leggen. Die wensch is niet verwezenlijkt en zal ook nooit verwezenlijkt
worden. Dáárvan maak ik je geen verwijt, kind. Verre van mij de gedachte je een
echtgenoot dien je niet kunt liefhebben te willen opdringen. Maar wèl maak ik je een
verwijt van je houding tegenover hem. Gold het een ander, ik zou er mij niet mede
bemoeien. Jongelieden moeten zelven weten wat hun in dergelijke dingen te doen
staat - een man sterft zelden aan een gebroken hart - maar Frans Meerdonk mag je
niet grieven.... hem moogt ge nimmer - nimmer hoort ge - een zweem
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
104
van teleurstelling berokkenen. Daarvoor staan wij veel te diep bij hem in de schuld.’
‘Wat bedoelt u?’ vroeg Louize, haar vader verwonderd aanziende.
‘Ik bedoek dat zonder hem je broeder drie jaren geleden een onteerend vonnis zou
hebben ondergaan, dat hij op dit oogenblik in de gevangenis zou zijn!’
‘Karel, in de gevangenis?’ zeide Louize, in hevige gemoedsbeweging opstaande.
‘Wat had hij dan gedaan?’
‘Valsche wissels gemaakt!’ klonk het nauw hoorbaar, en een krampachtige snik
ontwrong zich aan des grijsaards borst, terwijl hij het hoofd voorover in de handen
liet zinken. Een donker schaamrood verfde het hooge kale voorhoofd, dat alleen nog
zichtbaar was, en Louize stond in een oogwenk naast hem en sloeg den arm om zijn
hals.
‘O, papa, wat moet u geleden hebben! En dat hieldt u voor mij verborgen?’
‘Ik dank God dat het voor een ieder verborgen kon blijven!’ steunde de oude man,
terwijl ook over Louize's gelaat een pijnlijke gloed zich verspreidde bij de gedachte
aan de
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
105
diepe schande hun aangedaan door dien broeder dien zij reeds van kind af had leeren
haten en minachten. Zijn wangedrag toch had hunne zwakke moeder vroegtijdig ten
grave gesleept. Aan hem alleen had zij, Louize, haar moederlooze jeugd en haar
gebrekkige ontwikkeling te danken. Door zijn toedoen had zij later haar karakter
geweld aangedaan, haar natuurlijke energie leeren onderdrukken, zich leeren plooien
en wringen en buigen naar de omstandigheden. Getuige van al het leed, haar grijzen
vader door zijn eenigen zoon berokkend, had zij, de laatste die hem overbleef,
zichzelve gezworen hem door hare toewijding en gehoorzaamheid het geledene te
vergoeden, in eigen binnenste alles te onderdrukken wat met zijne beginselen en
meeningen in strijd zou zijn geweest. Het was een bittere trek die in deze ure haar
lippen plooide, doch die verdween toen een beweging van den ouden man haar tot
de werkelijkheid terugriep en haar vol deernis op zijn gebogen hoofd deed neerzien.
‘Hoe heeft het zich toegedragen, papa?’ vroeg zij zachtjes, terwijl zij hem dwong
zich uit zijne neerslachtige houding op te richten.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
106
‘Zeg mij nu alles. Het is beter dat ik geheel op de hoogte ben.’
‘Je weet,’ sprak hij op gedempten toon, als vreesde hij dat de muren hem konden
beluisteren, ‘je weet dat Meerdonk, in dien tijd toen ik hem nog weinig kende, Karel
op zijn kantoor nam. Hoewel deze uit zijn vorige betrekking wegens dronkenschap
was ontslagen, wilde hij om mijnentwille het nog eens met hem beproeven, daar hij
hem, evenals ik, ondanks zijn vele andere gebreken voor eerlijk hield. Doch ook in
dat opzicht bleek ons vertrouwen misplaatst. Door zijn verkwistingen in schulden
geraakt, die ik niet langer verkoos te betalen, pleegde hij eerst tal van kleine
bedriegerijen om ten slotte te komen tot de daad die hem tot misdadiger stempelde.
Maar gelukkig werd het bedrog nog tijdig door Meerdonk ontdekt, en de stappen
toen in allerijl door hem gedaan om de gevolgen te voorkomen, de wijze waarop hij
onzen ouden smetteloozen naam voor schande en oneer wist te behoeden, zijn boven
allen lof verheven. Je dit treurige geval nu nog in al zijn afschuwelijke bijzonderheden
te vertellen, gaat mijn krachten te boven. Laat het je genoeg zijn te weten, dat
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
107
hij door zijn energiek optreden, hoewel niet dan met groote moeite, de zaak wist te
smoren, zoodat geen sterveling ooit het rechte te weten kwam; dat hij het was die
Karel vervolgens zedelijk wist te dwingen, als koloniaal naar Indië te gaan, en ik
dientengevolge meer dan mijn leven aan hem te danken heb. Van dien dag af heb ik
dan ook onzen grootmoedigen vriend een eeuwige dankbaarheid gezworen en de
innerlijke belofte afgelegd hem elke belooning te schenken die hij slechts wenschen
kon. Het nakomen dier belofte blijkt helaas niet in mijn macht te liggen, maar wel
kan ik hem leed en teleurstelling besparen, door je te wijzen op alles wat wij hem
verschuldigd zijn. Je begrijpt mij, niet waar, kind? Ik geloof niet dat het noodig is
hier nog iets meer bij te voegen.’
Louize antwoordde niet, en het was een tijdlang zoo doodstil in de kamer, dat zij
de snelle eenigszins moeielijke ademhaling van haar vader duidelijk kon hooren. Zij
zat op den arm van zijn bureau-stoel, haar rechterhand rustte op zijn schouder en zij
volgde werktuigelijk met haar oogen de grillige bewegingen van een vlieg op een
groot blad wit papier dat voor hen lag.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
108
Zij zag hoe het vliegje, aan de grens van het papier gekomen, telkens terugkeerde of
zich langs den rand voortbewoog, of er dwars overheen liep, als ware het onmogelijk
die grens te overschrijden. En toch bleef het als zoekend ronddwalen, steeds rusteloos
heen en weder, alsof dat leege witte vlak een kerker was, waar het graag uit wilde
maar niet kon. Louize verviel in een droomerig soezen; het zou haar een verlichting
zijn geweest als dat vermoeiende bewegelijke zwarte stipje, waaraan haar blik als
vastgehecht bleef, verdwenen was, en toen eindelijk een beweging van haar vader
het diertje deed wegvliegen, ontwaakte zij als uit een droom en stond op.
‘Zult gij nu nog eens denken aan wat ik je gezegd heb, Louize?’ vroeg de oude
man, hare beide handen vattend en haar onderzoekend aanziende.
‘Ja, papa,’ klonk het kalme antwoord.
‘Vind je ook niet dat.... na hetgeen gebeurd is, wij hem alles moeten besparen wat
hem verdriet zou kunnen doen?’
‘Ja, papa; maar laat mij nu gaan. Als u wil, kunnen wij er later op terugkomen.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
109
‘Goed, kind; maar beloof me één ding. Hij mag niet weten, dat ik je die zaak met
Karel verteld heb. Je zult het hem nooit zeggen, niet waar?’
‘Ik beloof het u.’
Toen kuste Louize hem vluchtig op het voorhoofd en verliet de kamer.
De oude man zag naar de deur, waarachter zijn dochter verdwenen was, en over
zijn gewoonlijk strenge en besliste trekken vloog een weifelende uitdrukking, - een
uitdrukking als van iemand die met zichzelven in tweestrijd is. Was het niet op het
oogenblik dat zij hem verliet alsof hij in de ernstige oogen van zijn kind een stil
verwijt gelezen had? Haar blik zweefde hem nog gedurig voor den geest, zoodat hij,
niet in staat te blijven zitten, eenige malen met onrustige schreden het groote vertrek
op en neder liep.
‘Toch is het beter zoo.... het moet!’ mompelde hij bij zichzelven, terwijl hij weer
voor zijn schrijftafel ging zitten; en weinige oogenblikken later kraste zijn pen over
het papier.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
110
Hoofdstuk V.
‘Wat zie je er vandaag bleek en vermoeid uit, Louize!’ zeide Frans, toen zij eenige
uren later in haar donkerblauwe amazone de trappen van het terras afdaalde, en hij
vestigde een bezorgden blik op haar. ‘Ik weet niet of het wel raadzaam is heden ons
plannetje door te zetten.’
Hij was een oogenblik te voren afgestegen; een stalknecht leidde Froufrou en
Stella aan den teugel op en neder, en hij was haar genaderd, een weinig zachter
sprekend, opdat de man hem niet zou kunnen hooren. ‘Misschien wil je me niet
teleurstellen, maar als je je minder wel voelt.... stel het dan liever tot morgen uit.’
‘Dat ik bleek zie, is mogelijk, maar ik ga toch rijden!’ gaf Louize op korten toon
ten antwoord, terwijl zij zich ongeduldig van hem
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
111
afwendde, naar Stella toeging en haar op den nek klopte.
‘Ja, maar dan ga i k niet rijden, ik ben immers verantwoordelijk!’ zeide hij
schertsend, haar wrevel niet dadelijk opmerkend.
‘Wie niet wil, behoeft niet mede, maar ik ga rijden,’ hernam Louize stroef en
tegelijkertijd wendde zij zich tot den knecht: ‘Zeg aan Johan zich dadelijk gereed te
maken.’
‘Dat is niet noodig,’ zeide Frans nu op geheel anderen toon. ‘Als gij van plan zijt
het toch door te zetten, zal ik je vergezellen.’
Hij hielp haar zwijgend opstijgen en sprong toen zelf in den zadel.
‘Hoe komt het, dat papa ons geen uitgeleide doet?’ vroeg hij, toen zij het hek van
Hoogenoord uitreden. ‘Hij is immers niet ongesteld?’
‘Neen, maar zijn afwezigheid moet als demonstratie dienen. Aan de lunch begon
ook hij over bleekheid en opperde allerlei bezwaren, maar ík wilde nu eens mijn wil
doen.... alleen maar om voor mijn dood toch eens te weten, hoe men zich voelt als
men zijn eigen wil doorzet.’
Frans zag haar even aan maar zeide niets, en zij reden eenigen tijd zwijgend verder.
Het
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
112
was een warme dag. In de dicht begroeide beukenlaan, die zij nu volgden, was het
vrij koel, doch in de verte baadde het open veld in een gouden, tintelenden gloed,
die hun verblindend tegenschitterde, en de weldadige, met boschgeuren bezwangerde
schaduw nog aantrekkelijker maakte.
‘Hebt gij moed de vuurproef te wagen?’ vroeg Frans, met zijn karwats rechtuit
wijzend, ‘of willen wij links afslaan en onder de boomen blijven?’
‘Neen, neen, voorwaarts!’ antwoordde Louize, en plotseling zette zij Stella in
galop en vloog vooruit, de laan ten einde, en vervolgens in de brandende zon langs
korenvelden en klaverland verder, haar grijze voile golvend in het zomerkoeltje;
maar de snelle beweging tooverde geen blos op haar wangen, geen opgewektheid in
haar oogen, eerder scheen zij nog bleeker te worden. Frans, eerst een weinig
achtergebleven, wijl de weg vrij smal was, kwam haar nu ter zijde en wierp
verwonderde ontevreden blikken op haar, die zij niet opmerkte. Zij joeg steeds voort,
recht voor zich uit ziende, zonder notitie van hem te nemen, als ware zij geheel alleen,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
113
en op haar gelaat lag een scherpe uitdagende uitdrukking, als van iemand die met
een onzichtbaren vijand worstelt en besloten is den strijd tot het uiterste vol te houden.
‘Louize!’ klonk het plotseling kort en beslist naast haar.
Werktuigelijk hield zij aanstonds in en zag hem half verward aan.
‘Wat is er?’ vroeg zij verwonderd rondziende, als meende zij dat die gebiedende
toon haar voor een of ander gevaar had gewaarschuwd.
‘Er is,’ zeide hij, ‘dat ik op deze manier niet verder ga. Je vergeet, geloof ik, dat
ik de eer heb je te vergezellen, of je wil dit met opzet vergeten.... en vreemd genoeg
voel ik me vandaag in mijn gewone rol van figurant niet thuis.’
‘Een formeele oorlogsverklaring, dunkt me!’ zeide Louize, maar ondanks de ironie
van haar toon teekende de blik dien zij op hem vestigde de grootste verbazing.
‘Als gij het zoo noemen wilt.... mij komt het voor, dat ik de vijandelijkheden niet
heb uitgelokt,’ zeide hij even kort als daareven; ‘maar misschien heb ik ongelijk.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
114
Er volgde geen antwoord. Zij reden nu stapvoets. Even te voren was zij een smal
boschpad tusschen hoog kreupelhout ingeslagen, en in de mulle aarde verbrak alleen
het kraken hunner zadels de warme gonzende stilte. Met haar karwats bevrijdde
Louize de arme Stella van eenige vliegen, die haar meedoogenloos vervolgden en
deze bezigheid scheen een poosje al haar aandacht in beslag te nemen.
‘Neen, ik heb ongelijk!’ zeide zij, plotseling haar gelaat tot hem keerend en hem
de hand reikend, ‘vergeef me, Frans, ik was een weinig ontstemd daareven, of
eenvoudig gezegd, uit mijn humeur. Ik wil gaarne amende honorable doen.’
Zij sprak met een zekere achtelooze vriendelijkheid en hij nam de hem geboden
hand aan, maar zijn anders zoo opgeruimd gelaat bleef even strak als te voren.
‘Op gevaar af van je nogmaals te ontstemmen of uit je humeur te brengen, blijf ik
volhouden, dat zulk wild rijden in de brandende hitte niet goed is, en ik je liever
alleen verder laat gaan dan mij medeplichtig te voelen. Ik stel nu voor naar het
jachthuis te rijden en daar
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
115
een poosje uit te rusten; tegen vijf uur, als de zon wat lager is, kunnen wij dan
huiswaarts keeren.’
Ten hoogste verwonderd dat haar spontane erkenning van schuld met zoo weinig
warmte werd ontvangen, zag zij hem van terzijde aan. Wat bezielde hem? Zou die
goedige, meegaande Frans zich ditmaal ernstig gekrenkt achten?
Dit denkbeeld riep een vluchtigen glimlach te voorschijn. Wat zou het haar
gemakkelijk vallen hem weer in een goeden luim te brengen! Zij kende immers hare
macht!
Zijn ongewone houding leidde haar evenwel voor een oogenblik van eigen treurige
overpeinzingen af, en zij volgde hem gedwee en zonder de geringste tegenwerping
langs den kortsten weg naar het aangeduide punt.
Het zoogenaamde jachthuis, in vroegere jaren tot een uitgestrekte heerlijkheid
behoorend, was thans een zeer primitieve uitspanning, door dennenbosschen en
kreupelhout omgeven. Op zon- en feestdagen door de kleine burgerij uit het naburige
Kesterdam druk bezocht, werd de stille eenzaamheid van dit afgelegen plekje in de
week
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
116
zelden of nooit verstoord. Het gebeurde vaak dat Frans en Louize er halt maakten
en een glas melk dronken, en zij werden dan ook door de boerin, die op het hooren
van paardengetrappel naar buiten kwam, als oude bekenden verwelkomd.
De houten tafels en banken, die voor en achter het huis, in slagorde geschaard
stonden, lokten hen echter niet aan, en na te zijn afgestegen, zocht Louize een weinig
verder een mooi lommerrijk plekje op, en vlijde zich aan den zoom van een
heuvelachtig pijnbosch op de gladde naalden neer. In een half liggende houding, met
de hand onder het hoofd, sloeg zij nu al mijmerend Frans' bewegingen gade, terwijl
hij de paarden in de schaduw aan een rasterwerk vastbond. Zijn forsche, hooge
gestalte teekende zich scherp tegen den groenen achtergrond af. Zij maakte bij
zichzelve de opmerking, dat zijn nauwsluitend rijcostuum hem goed stond, en vroeg
zich af waarom hij, niettegenstaande zijn knap mannelijk figuur, in haar oogen toch
niets mannelijks had; waarom er in zijn ronde, volle, opgeruimde trekken iets was
wat zoo menigmaal haar ongeduld had gaande ge-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
117
maakt? Hij had toch zulke eerlijke oprechte oogen, die goede jongen. Zij verbeeldde
zich dat menige vrouw met genot in die blauwe oogen had kunnen staren, ze mooi
en sympathiek vinden; waarom zij dan niet? waarom kon zij niets anders voor hem
voelen dan een soort van medelijdende toegenegenheid, voortspruitend uit het besef
van haar macht over hem?
Intusschen gaf de strakke ernst, die het laatste half uur over zijn gelaat verspreid
lag, daaraan een mannelijker uitdrukking dan gewoonlijk. Ook was hij bleeker dan
zij hem ooit gezien had, en zijn oogen wendden zich, terwijl hij met de paarden bezig
was, geen oogenblik naar hare zijde.
‘Is de vrede nu gesloten, Frans?’ vroeg zij op hartelijken toon, toen hij eindelijk
naderbij trad, en met een blik noodigde zij hem uit haar voorbeeld te volgen en zich
op het zachte droge naaldentapijt uit te strekken.
‘Que vous importe? Ben ik plotseling zoo belangwekkend in je oogen geworden,
dat gij je over mijn gedachten en gevoelens gaat bekommeren?’
‘Ik heb je, voor zoover ik weet, nooit reden gegeven het tegendeel te denken.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
118
‘Spreek je waarlijk in ernst?’ vroeg hij thans op zoo beteekenisvollen toon, dat zij,
door een plotselinge onrust bevangen, in verwarring voor zich zag en zenuwachtig
met haar karwats op den grond sloeg, zoodat de fijne naaldjes naar alle kanten
heenvlogen.
‘Natuurlijk spreek ik in ernst. Tot schertsen ben ik vandaag wel het allerminst
gestemd.’
‘En ik zeker nog minder!’ klonk het met nadruk, en Louize, die snel het hoofd
ophief, zag hoe zijn trekken een toenemende spanning te kennen gaven en giste op
eenmaal wat er in hem omging. Een onstuimige gedachtenstroom golfde haar in
enkele seconden door de ziel, maar zij bleef roerloos zitten. Het was bijna een gevoel
van physieke zwakte waardoor zij plotseling werd bevangen, zoodat zij zelfs geen
poging had kunnen doen om hetgeen zij duchtte door de een of andere vrouwelijke
kunstgreep te ontwijken. Ook waren daarvoor haar gedachten te verward, te
tegenstrijdig. Het was alsof, ondanks de middaghitte die alles om haar heen blakerde,
iets kils en kouds over haar streek, alsof het noodlot naderde, haar in duizend
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
119
ragfijne draden wikkelend, als het hulpelooze vliegje dat in een spinneweb wordt
ingesponnen en tot machteloosheid gedoemd. Strijdensmoede boog zij het hoofd en
wachtte op wat er volgen zou. Frans inmiddels, het gelaat met een donkeren gloed
overtogen, liep eenige malen voor haar op en neder.
‘Laten wij dit woordenspel niet langer voortzetten,’ klonk het haar in de ooren,
en hij bleef thans vlak voor haar staan en zag op haar gebogen hoofd neder.
‘Weet je het niet, Louize, heb je het niet al dezen laatsten tijd geweten, dat ik nog
altoos hetzelfde voor je voel als... toen ik je het eerst leerde kennen?’
‘Ja, ik heb altijd begrepen dat je veel van me hieldt,’ zeide zij met eenige inspanning
zonder op te zien.
‘En het zeide niets tot je; het liet je geheel koud, niet waar?’
Hij wachtte even, doch toen er geen antwoord kwam, ging hij driftig voort:
‘Het maakte zoo ongeveer een indruk op je als had een of ander huisdier op
Hoogenoord je zijn liefde betoond? Er zijn van die wezens
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
120
wier gehechtheid men zich uit medelijden laat welgevallen.’
‘Mijn beste Frans, hoe kan je toch zoo spreken?’ zeide Louize thans haar bleek
gelaat tot hem opheffend. Er was iets smeekends in haar blik, maar het gelaat van
den man tegenover haar ontspande zich niet.
‘De bewijzen zijn er immers dat ik juist oordeel,’ hernam hij weer op en neder
loopend, ‘waarom het te willen loochenen? Het is een belachelijke, een vernederende
rol die ik speel, maar het is mijn eigen schuld. En daarom wil ik nu eindelijk de
waarheid hooren, dan weet ik ten minste wat mij te doen staat.’
Al pratende wond hij zich hoe langer hoe meer op. Hij was een van die naturen,
die, gewoonlijk goedig en meegaande, zich eerst tot een zekeren graad van
verstoordheid moeten opwerken, alvorens zij in staat zijn energiek op te treden.
‘Frans....’ klonk het plotseling zacht en vleiend van Louize's lippen, ‘waarom zoo
boos op me te wezen en mij zoo onverwachts met.... zulke dingen te overvallen?
Kom nu eens bedaard en kalm naast mij zitten en laten wij
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
121
als twee verstandige menschen redeneeren....’
‘Neen, daartoe ben ik thans niet in staat,’ viel hij haar snel in de rede, hoewel de
ongewone weekheid in haar toon plotseling alle strakheid van zijn gelaat wegvaagde
en hij zich door de hand hem toegestoken zachtjes omlaag liet trekken. Hij vlijde
zich aan hare voeten op de helling neder en zag haar diep in de oogen.
‘Jarenlang ben ik verstandig, misschien al te verstandig geweest, Louize, verg dit
nu niet langer van me. Zoo je mij weer even als vroeger het zwijgen oplegt, welnu
dan zal ik zwijgen voor altijd, maar dan zeg ik je in ditzelfde uur ook voor altijd
vaarwel!’
‘Welke groote woorden!’ zeide zij met een weemoedigen glimlach. ‘En als ik nu
mijn trouwen vriend niet meer kan missen?’
‘Ik wil niet langer je vriend wezen; ik wil meer zijn.... of niets.’
‘Meer? - Minder wil je zeggen....’ sprak zij zacht.
‘Laten wij daar niet over redetwisten. Ik voor mij duld het woord vriendschap niet
langer tusschen ons. Men mag elkander of zichzelf misschien een tijdlang wijsmaken,
dat iets der-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
122
gelijks bestaanbaar is, ik voor mij beschouw dat jouer à l'amitié tusschen twee jonge
gezonde menschen als een abnormaliteit en een leugen!?’
‘Foei, Frans, hoe kan je zoo spreken?’ riep Louize. ‘Het zou immers juist zoo
gelukkig zijn, als een vrije vriendschappelijke omgang tusschen jonge mannen en
vrouwen die dwaze strenge afscheiding van nu verving!’
‘Het is mogelijk dat gij als vrouw dit zoo gevoelt, maar gesteld ik was het met je
eens, dan nog zouden wij beiden niet de geschikte personen zijn om dien nieuwen
maatschappelijken vorm, dien je droomt, in beeld te brengen, want ik voel geen
vriendschap voor je, en wat ik je nu, na jaren geduldig wachten, kom vragen, is veel
meer dan dat. Zoo gij mij dit niet kunt schenken, moeten wij scheiden. - Louize,
Louize,’ vervolgde hij op verwijtenden toon, toen zij roerloos voor zich uit staarde,
‘kost het je zooveel moeite dat woordje uit te spreken, waarnaar ik reeds zoo lang
heb verlangd? - Waarom heb je me dan niet al veel eerder te kennen gegeven, dat ik
niet langer hopen moest - waarom? Je staat zoo hoog in mijn oogen, dat ik je niet
van coquetterie kan en wil ver-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
123
denken, niet wil gelooven dat je al dien tijd....’
Snel maakte zij een afwerend gebaar om hem te beletten voort te gaan, en een
uitdrukking als van hevige pijn vloog over haar gelaat.
‘Als het je gelukkig kan maken, zal ik je vrouw worden,’ zeide zij zacht, met
gebogen hoofd en trillende lippen.
Daarna zweeg zij en was het eenige oogenblikken doodstil. Frans staarde haar aan
als durfde hij zijn ooren niet vertrouwen. Boven hun hoofd suisde de zomerwind
door de toppen der pijnboomen met dat eentonig naargeestig geluid, dat het wee der
gansche wereld schijnt te vertolken.
‘En mij ook liefhebben?’ vroeg hij na een lange pauze, terwijl hij haar hand vatte.
‘Ik hoop van je te houden zooveel ik kan, zooveel als ik tot dusverre altijd van je
gehouden heb.’
‘Meer niet?’
‘Ik kan niet meer geven dan in mij is.’
‘Dus ik krijg toch alles, alles, niet waar? Niemand is mij vóór geweest? Vroeger
heb ik me wel eens verbeeld dat.... Heb je, voor je mij kende, nooit iemand liefgehad?’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
124
‘Niemand,’ klonk het antwoord, terwijl haar blik thans open en vast den zijnen
ontmoette.
‘Dat is me genoeg,’ zeide hij, haar hand hartstochtelijk omklemmend. ‘Weet je
wel dat het voor een man een zegen is een vrouw als gij zijt lief te hebben, Louize?
Die trotsche, ernstige oogen zijn voor mij als een spiegel, waarin ik de vlekkelooze
waarheid aanschouw.’
‘Niet zulke vleitaal, Frans,’ zeide zij bijna treurig. ‘Tusschen oude vrienden als
wij zijn, is dat onnoodig. Zoo wij elkander niet reeds lang onvoorwaardelijk
vertrouwden, zou onze verhouding niet zoo hartelijk zijn als zij nu is.’
‘Je begrijpt me niet, omdat je zelve niet weet hoezeer je van de meeste andere
vrouwen verschilt. Elk ander meisje in je plaats zou mij bijvoorbeeld kunnen
verzekeren, dat haar hart tot dusverre geheel vrij is gebleven, ik zou haar niet
gelooven.’
‘Waarom niet?’
‘Dat weet ik niet..... omdat ik aan de verzekering van al die oppervlakkige,
ginnegappende wezentjes, die ik in de wereld en op bals ontmoet, niet het minst zou
hechten.’
‘En zoo al die wezentjes, wie gij mannen het
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
125
hof maakt en ten huwelijk vraagt, u ook eens een dergelijke vraag stelden en naar
uw verleden vroegen, zoudt gij die dan geheel naar waarheid beantwoorden?’
Hij haalde glimlachend de schouders op.
‘Indien zij ons de biecht afnamen, zouden wij misschien wel eerlijk zijn, tot
dusverre echter doen zij dit nog niet. Maar ik moet je alweer tot de orde roepen; je
weet met onnavolgbare behendigheid van het hoofdthema af te dwalen. Zeg eens,
Louize,’ vervolgde hij, haar hartelijk aanziende, ‘geloof je niet dat er nog een ander
gevoel voor mij in je ziel kan sluimeren, een gevoel dat door den innigen band van
het huwelijk pas geheel tot bewustzijn kan komen, zeg, geloof je dat niet?’
‘Ik weet het niet,’ zeide zij, getroffen door zijn ernstigen, liefdevollen toon, en zij
blikte half droomerig in die trouwhartige blauwe oogen, die daareven bij haar
achtelooze bejegening zoo somber waren, en nu straalden van blijde hoop, ‘dat weet
ik niet,’ herhaalde zij afgetrokken, ‘misschien wel....’
Met teederen eerbied bracht hij haar hand aan zijn lippen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
126
‘Dat woord door jou gesproken, is voor mij kostbaarder en zegt meer dan de vurigste
betuigingen. Je zult het misschien vreemd vinden, maar het was juist je onafhankelijk
karakter, je koelheid die mij van het eerste oogenblik af tot je aantrok. De liefde dier
licht ontvlambare meisjesharten, die bij het verlaten van de kostschool meestal
“doodelijk” worden op den eersten den besten die haar een complimentje toefluistert,
zou voor mij nooit de minste waarde hebben gehad. Hoe daarop voor zijn geheel
verder leven te durven vertrouwen!’
‘En toch zijn juist die volgzame, mannenvereerende meisjes, dunkt me, het best
geschikt om te trouwen. Met een vrouw als ik ben moest je vreezen de toekomst te
gemoet te gaan.’
‘Waarom? Heb je zoo'n slechten dunk van jezelve?’
‘Neen, maar het ontbreekt mij aan moed, aan zelfvertrouwen. Beloften af te leggen,
plichten op zich te nemen, zich te verbinden voor een geheel leven! O God! het geeft
mij zoo'n angstig gevoel!’
Louize sloeg beide handen voor het gelaat. Het was alsof het geheele gewicht van
haar
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
127
besluit plotseling loodzwaar op haar terugviel.
‘Frans! als je eens ongelukkig met mij werdt!’ vervolgde zij met gesmoorde stem.
‘Ik heb zoo'n rusteloozen, oproerigen geest en ik kan dien niet altijd onderdrukken.
Ik voel me als een geketend wouddier dat onophoudelijk zich los wil rukken. Als je
mij kende zooals ik mijzelve ken, zou je nooit je toekomst aan de mijne durven
verbinden.’
‘Daar komen de oude hersenschimmen weer boven,’ zeide hij hoofdschuddend.
‘Juist omdat ik je ken, ben ik zoo volkomen gerust. Dat je thans niet met je lot
tevreden bent, is natuurlijk. Je vader behoort nog tot een vorige eeuw en jij,’ vervolgde
hij glimlachend, ‘bent met je gedachten al in een toekomstige eeuw aan het
ronddwalen. Vandaar natuurlijk kleine botsingen, die je verbitteren....’
‘Neen, botsingen vallen zelden voor. Ik houd rekening met zijn hoogen leeftijd
en spreek hem nooit tegen. Trouwens over mijn toekomst was toch reeds beslist; de
jaren waarin ik mij tot een werkzaam leven had moeten voorbereiden, zijn voorbij.
Maar de inwendige strijd duurt altijd voort. Ik kàn haast niet berusten, ik kan
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
128
niet dat eindeloos lange, werkelooze leven voor mij zien, zonder tegen de
omstandigheden, die mij vleugellam maken, in opstand te komen.’
‘Als getrouwde vrouw zal je over veel dingen anders gaan oordeelen, Louize,
geloof me. Als onze echt met kinderen wordt gezegend, zal je niet langer een
werkeloos leven leiden. Hoe is het mogelijk, dat je daar in 't geheel niet aan denkt!’
‘Het grootbrengen van kinderen neemt slechts een zeker aantal jaren van een
vrouwenleven in beslag; dan vliegen de jongen het nest uit en haar taak is volbracht.’
‘Is dat nu met je fantasie vooruithollen!’ zeide hij, spelend met haar handschoenen,
die zij op den grond had geworpen. ‘Het nestje is helaas nog lang niet gereed, en nu
zijn de jongen reeds groot en uitgevlogen. Het verwondert me dat je niet nog verder
gaat, dat wij niet reeds in je verbeelding als een paar tandelooze oudjes tegenover
elkaar zitten te knikkebollen. Ja, inwendig spijt het je misschien dat wij niet reeds
zoo ver zijn!’
Zij moest haars ondanks lachen, en Frans, verheugd dat lachen te hooren, greep
haar
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
129
hand en bedekte die met onstuimige kussen.
‘Nu, ik dan niet. Ik ben blij dat dit eindeloos lange leven nog voor mij ligt, met
jou aan mijn zijde. Louize, eindelijk dan toch m i j n Louize! Ik heb je lief geheel
zooals je bent, en als mijn vrouw zal je volkomen vrij zijn - veel vrijer dan nu. Van
mij, je ex-vertrouwde, heb je immers geen oppositie te vreezen?’
‘Men is nooit volkomen vrij,’ zeide Louize hoofdschuddend, ‘wanneer het leven
van een ander zoo diep in het onze ingrijpt.’
‘Jij lieve, ernstige dweepster!’ sprak hij teeder. ‘Het is alsof met elk woord dat je
spreekt je mij nog dierbaarder wordt. Ik zal mijn geluk weten te waardeeren, mijn
reine, koninklijke Louize, mij geheel wijden aan je geluk, die ernstige blauwe oogen,
ondoorgrondelijk als de diepte der zee, leeren met nieuwe levenslust in de wereld
rond te blikken.’
‘Frans, je wordt dichterlijk.... je maakt me ongerust!’ zeide Louize, haar hand op
zijn schouder leggend en hem half lachend half ernstig in het opgewonden gelaat
ziende. ‘Laten wij elkander liever beloven een paar trouwe kameraden te worden.
Dwepen ligt niet in mijn
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
130
aard - al noem je me ook een dweepster - en gij moogt vooral niet dwepen met mij.
Hoe meer je dat nu doet, hoe angstiger je me maakt, en hoe meer ik je later zal
tegenvallen. Maar....’ vervolgde zij, ‘zouden wij niet eindelijk eens aan den terugtocht
denken? Zie eens, hoe Stella met haar verstandige oogen gedurig naar ons omkijkt.
Zij wordt bepaald ongeduldig.’
‘Het ongeduld van Stella laat mij koud, maar uw wil geschiede,’ zeide hij, terwijl
een lichte teleurstelling zich op zijn gelaat teekende, en hij hielp haar overeind en
trad naar de paarden om ze los te maken.
‘Zeg me toch eens, waarom werd ik daareven op zoo autocratische wijze hierheen
gebracht?’ vroeg zij, haar arm om Stella's hals slaande en haar een geurig heestertakje
voorhoudend. ‘Geschiedde dit met voorbedachten rade, om mij onverwachts au pied
du mur te zetten?’
‘Natuurlijk!’ zeide hij min of meer schertsend. ‘Maar bij den aanvang van onzen
rit was niets verder van mijn gedachten verwijderd dan.... een onderhoud als het onze
met zijn gezegenden afloop.’
‘Wat bedoel je?’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
131
‘Dat het alleen je verstoordheid, je onverklaarbare houding tegenover mij was, die
mij plotseling noopte te spreken. Gisteren was je zoo goed en lief; dat eerste gezellige
samenzijn na je ziekte was bijna een belofte voor mij geweest, ik meende op eenmaal
je heel veel nader te zijn gekomen; ik weet zelf niet precies wat ik dacht en hoopte....
maar ik had me in langen tijd niet zoo gelukkig gevoeld als juist gisteren. En nu die
plotselinge verandering, die aan afkeer grenzende koelheid! Het bracht mij geheel
in opstand. Het was me alsof mijn geduld plotseling een einde nam, alsof ik al die
jaren als een groote onnoozele lobbes met me had laten sollen. Wat ging er toch in
je om, Louize? Toen je naar buiten kwam, zag je me met een zoo zonderlingen blik
aan. Het was waarachtig alsof je me de een of andere misdaad te verwijten had!’
Zij liet de manen van Stella zachtjes door de vingers glijden en zag hem niet aan.
‘Ik zeide je immers dat ik ontstemd was ten gevolge van een onderhoud met papa.
Wij spraken over Karel....’ liet zij er na een korte pauze op volgen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
132
‘Denk zoo min mogelijk aan hem,’ zeide Frans met hartelijken ernst. ‘Zijn naam
mag geen schaduw werpen op dezen zonnigen dag.’
Hij hielp haar in den zadel en zij staarde droomerig voor zich uit, terwijl hij met
teedere zorgvuldigheid nog eens elk riempje nazag en tot het kleinste plooitje van
haar amazone terecht schikte.
‘Wacht even,’ zeide hij, haar hand tegenhoudend, toen zij Stella een sein wilde
geven zich in beweging te stellen. ‘Ik ben zoo dwaas gelukkig! Zeg, wanneer zal je
het aan papa zeggen? Zou hij het goedkeuren?’
‘Ik geloof het wel,’ zeide Louize, een knoopje van haar handschoen dichtmakend.
‘Zal je het hem dan dadelijk zeggen?’
‘Ja.’
‘En mag ik dan vanavond terugkomen?’
‘Zooals je wil... of anders morgen, dat is misschien nog beter, vind je ook niet?’
Frans zeide niets, en Stella, nogmaals aan een onzichtbaar teeken harer meesteres
gehoor gevend, wilde voortgaan, maar Frans verroerde zich niet. Met zijn hand op
den zadelknop stond hij daar, opziende tot haar die hem daareven
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
133
beloofd had zijn vrouw te zullen worden, en het was als wachtte hij nog op iets. In
zijn oogen was een ongewone schittering zichtbaar, terwijl zij met een half vragende
half verwijtende uitdrukking op haar gevestigd bleven.
Over Louize's bleek ernstig gelaat gleed een vluchtige blos.
‘Mijn beste, goede, trouwe Frans...’ En zij boog zich tot hem, nam zijn groot blond
hoofd tusschen haar beide handen, raakte met haar lippen zijn voorhoofd aan en
fluisterde haastig:
‘Je moet een beetje minder van me houden, waarlijk ik verdien niet dat je mij zoo
liefhebt.’
Én toen Stella eindelijk mocht voortstappen, wendde Louize het hoofd af, om
schielijk een traan weg te pinken.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
134
16 Juni.
Dezen morgen heb ik het papa gezegd. Gisteren was ik er niet toe in staat. Eerst
moest ik eenigszins tot mijzelve komen. Terwijl papa gisteren aan tafel en 's avonds
over allerlei gewone dagelijksche dingen tegen mij sprak, moest ik mij soms afvragen
of ik werkelijk wakker was, of ik ook misschien droomde. Ontelbare keeren heb ik
vroeger gedroomd, dat ik met Frans trouwde of ging trouwen - maar dan was het
allemaal erg zonderling en verward. Soms zat ik in bruidsgewaad met hem in een
rijtuig, steeds rijdende en rijdende langs allerlei onbekende wegen en straten, gelukkig
zonder ooit te komen waar wij wezen moesten. Maar Frans was dan altijd een geheel
ander wezen als in werkelijkheid. Hoe ik hem precies in mijn droom zag, zou ik niet
kunnen beschrijven, maar hij was verschrikkelijk, weerzinwekkend, en ik gruwde
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
135
van hem. En vreemd genoeg was het altijd datzelfde vage afschuwelijke wezen dat
in mijn droom terugkeerde en altijd als mijn bruidegom. Het was eindelijk een mij
bekende persoonlijkheid geworden, dien ik niet meer met Frans vereenzelvigde. Zoo
ik mijn droomen aan iemand verteld had, zou ik 's morgens hebben kunnen zeggen:
‘Ik heb weer gedroomd van h e m ! Wie h e m ! Ja, van hem, van een monsterachtig
wezen, dat ik nooit in werkelijkheid heb aanschouwd, doch dat altijd weer in den
droom mij verscheen als één en dezelfde nachtmerrie.
Maar dan mijn ontwaken! De onuitsprekelijke zaligheid van dat ontwaken! Ik heb
ook wel eens gedroomd, dat ik geguillotineerd moest worden, dat ik op een kar naar
de strafplaats reed en ik op een groot plein duizenden menschenhoofden zag krioelen.
Dit gebeurde vaak toen wij, op school, aan de Fransche omwenteling kwamen. Dan
was na al die doorgestane angsten ook dat wakker worden zoo heerlijk! Geen schavot,
geen onafzienbare menigte om mij te zien onthoofden, maar mijn eigen prettige,
gezellige kamer, waar de morgenzon vroolijk tusschen de reten der jalouzieën naar
binnen gluurde.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
136
Welk een genot om dan met het hoofd in de kussens nog half slaperig te liggen
rondkijken, te weten dat er geen sprake is van onthoofden, noch van trouwen of iets
van dien aard.
Maar nu gisterenavond moest ik wel tot het besef komen, dat ik werkelijk wakker
was, en van morgen werd dit besef nog duidelijker. Ik was heel laat ingeslapen, en
toen de meid op mijn kamerdeur kwam kloppen, ontwaakte ik met zoo'n vreemd
drukkend gevoel op de borst.
Arme, beste Frans, vergeef het me dat ik deze woorden neerschrijf! Ik vertrouw
ze alleen toe aan deze bladen van mijn dagboek, waarop geen stervelings oog zal
rusten. Ik heb zoo'n onuitsprekelijke behoefte aan één vertrouwde, tegen wie ik in
oogenblikken van al te groote benauwdheid mijn hart kan luchten, die mij nooit
verraadt en, wanneer ik al te veel doordraaf, mij verwijtend aanstaart. Want het
gesproken woord is vluchtig en voorbijgaande, maar het zwart op wit staat altijd met
onmeedoogende duidelijkheid weer voor ons, wekt tot nadenken en berouw. Vóór
mijn ziekte placht ik geregeld elken avond mijn dagboek bij te houden en het den
vorigen dag geschrevene over te lezen, en
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
137
hoe vaak was ik dan ontevreden op mijzelve!
Van morgen stond ik dus schielijk op, kleedde mij aan, deed mijn best om aan
allerlei dagelijksche dingen te denken en zeide aan het ontbijt zoo maar zonder eenige
inleiding:
‘Gisteren middag heeft Frans met mij gesproken.... hij schijnt nog altijd van mij
te houden, en om u en hem geen verdriet te doen, heb ik toen maar “ja” gezegd.’
Dien blik van papa zal ik nooit vergeten! Die arme, lieve, goede vader! Hij keek
mij eerst bijna verschrikt aan, als hadde ik plotseling een gedaanteverwisseling
ondergaan, maar ik deed mijn best hem opgeruimd toe te lachen en toen straalde zijn
gezicht van verrukking. Hij sloot mij in de armen en snikte als een kind. Wat is het
toch heerlijk iemand dien men liefheeft, door zijn toedoen zoo gelukkig te zien. Ik
was ook erg ontroerd, maar trachtte kalm te blijven, want sterke emoties zijn niet
goed voor hem, sprak heel gewoon over alles en dat hielp.
Toen hij mij, nadat de eerste aandoening voorbij was, bijna angstig vroeg of ik
me misschien voor hem opofferde, of mij verplicht voelde, wegens het gebeurde met
Karel, een schuld van
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
138
dankbaarheid te vereffenen, zeide ik, dat ik Frans hoogschatte en later misschien wel
meer van hem zou leeren houden enz. en zoo stelde ik hem langzamerhand geheel
gerust.
Het was immers niet verkeerd van mij hem zoo te antwoorden? Ik zag hoe hij elk
mijner woorden als het ware indronk, als konden zij hem nieuw leven schenken, Het
was een genot in die arme, oude, vermoeide oogen zoo'n innige vreugde te lezen,
die gebogen gestalte zich veerkrachtiger te zien opheffen.
En 's middags kwam Frans. Die goede Frans die gisteren nog vroeg of papa er wel
mee ingenomen zou zijn! Hij had zoo'n ongelukkig zondaarsgezicht, de arme jongen,
toen hij binnenkwam. Maar voordat hij nog iets had kunnen zeggen, drukte papa
hem stevig de hand en dat was alles. Het ging alles zoo eenvoudig en natuurlijk in
zijn werk, alsof wij geen van drieën ooit verwacht hadden dat een andere oplossing
mogelijk was. Ik geloof dat Frans toen wel begreep, hoe de vork in den steel zat en
hoe gelukkig papa is zijn dochter onder voogdijschap te hebben gesteld. En zoo'n
lastige dochter als ik ben vooral! een vrouwelijk wezen dat zelf durft
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
139
denken en zich zelfs zou verstouten op eigen beenen te loopen, zoo haar niet bijtijds
de pas werd afgesneden.
Stil, nu kom je op verboden terrein. Ik sla mijn boek dicht en ga gauw naar bed.
21 Juni.
De verhouding tusschen Frans en mij is uiterlijk geheel dezelfde gebleven. Wij zijn
goede kameraden als voorheen, wij wandelen en rijden en roeien samen; geen
overdreven teederheid van zijn kant, goddank! Zou hij begrijpen wat er in mij omgaat,
en hoe vreeselijk ik eene andere verhouding zou vinden? Neen, dat is haast niet
denkbaar. Intusschen zou ik mij soms kunnen verbeelden, dat die verklaring vijf
dagen geleden maar een spel mijner fantasie is geweest. Bij oogenblikken meen ik
wel te bemerken, dat het hem moeite kost dien afstand te bewaren; ik ben er hem
des te dankbaarder voor. Nu kan ik ook van ganscher harte lief tegen hem zijn, hem
toonen dat ik werkelijk veel van hem houd, al is het dan ook op een
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
140
andere wijze dan hij verlangt. Eerst moet ik den tijd hebben aan mijn nieuwen toestand
te wennen. Of andere verloofden daar ook tijd voor noodig hebben?
Ben ik alleen dan zoo'n koud, gevoelloos, zelfzuchtig wezen? Annie beweert het.
Zal die onwederstaanbare natuurdrang die den man en de vrouw tot elkander trekt,
zal dat machtige gevoel, dat alle toestanden des levens beheerscht, alleen mij onbekend
blijven? Of zal eenmaal iets dergelijks voor Frans bij mij ontwaken? Zal ik hem later
gaan liefhebben zooals hij mij liefheeft? Hij vroeg het mij dien middag en ik zeide:
‘Misschien wel.’ Waarom zou dat ook niet kunnen? Er is niets in hem wat mij afstoot.
Zoo ik slechts een vriend in hem mocht zien, zou ik hoe langer hoe meer van hem
gaan houden. Hij heeft zoo'n eerlijke oprechte natuur. Dat papa - aangenomen het
feit dat hij mij als een hulpeloos kind beschouwt - mijn toekomst met volle gerustheid
hem in handen geeft, begrijp ik ten volle. En dan die onschatbare dienst ons bewezen!
Zou hij toen reeds zoo edelmoedig tegenover Karel hebben gehandeld, omdat hij
mijn broeder was? Mijn broeder! een
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
141
avonturier, een Bohemer, een misdadiger? Arme vader, wat moet gij in dien tijd
hebben geleden? En hoe kiesch van Frans hem te verzoeken mij nooit iets van die
zaak te zeggen, waarschijnlijk juist omdat hij niet wilde dat mijn dankbaarheid invloed
op mij oefende.
Hij moest eens weten welke slechte, booze opwellingen ik soms te onderdrukken
heb. Dien middag in het jachthuis vroeg hij mij zoo verwonderd, waarom ik zoo
vreemd, zoo ontstemd was geweest. Weinig vermoedde hij wat er in mij was
omgegaan, hoe het mij hinderde hem zóóveel verschuldigd te zijn, hoe ik hem bijna
haatte. Ik voelde mij gekrenkt in mijn trots, omdat hij wist welke schande er aan
onzen naam kleeft, omdat wij alleen door zijn toedoen voor de diepste vernedering
werden behoed.
Hoe klein en armzalig was die trots vergeleken bij zijn edelmoedige daad, die hij
voor mij die hij liefheeft verborgen wil houden! Hoe kort die opwelling ook duurde,
ik schaam er mij voor. En het was juist mijn koelheid, mijn wrevel die de verklaring
uitlokte, welke ik meer dan alles vreesde! Nooit heeft de vergelding zoo spoedig
haar offer geëischt. En daarom mocht
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
142
ik ook immers niet langer aarzelen! Het was alsof een stem mij toefluisterde waarheen
voortaan mijn levensweg leidde. Weg met alle zelfzuchtige gedachten. Ik zal trachten
hem het leven aangenaam te maken, een trouwe gezellin voor hem te wezen. En
opdat geen schaduw zijn geluk verduistere, moet hij altijd blijven denken, mijn edele
Frans, dat ik uit eigen vrijen wil mijn hand in de zijne heb gelegd.
Misschien heeft Annie gelijk, houdt mijn natuur geen gelijken tred met mijn
verbeelding, en zoek ik iets onbereikbaars wat buiten de grenzen der werkelijkheid
ligt.
Liefde - groote, waarachtige, alles overstelpende liefde, waarin ons geheele wezen
zich verliest, stel ik mij voor als.... neen, beschrijven kan ik het niet. Het is als een
heerlijk droombeeld, vaag en ontastbaar als een visioen en met de oogen mijner
verbeelding aanschouwd, wanneer ik een onsterfelijk kunstwerk lees of goddelijk
schoone muziek hoor, naar poëzie in klanken of tonen luister. Maar nooit, nooit werd
een dergelijk visioen voor mij in een menschelijk wezen belichaamd. Eenige jaren
geleden hoorde ik het Requiem van Mozart uitvoeren
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
143
in de kathedraal te München. Het was alsof mijn ziel, gewiegd op de golven dier
verheven melodieën, plotseling het besef kreeg van een ongekende wereld, welke
zich voor den mensch hier op aarde kan openen. Iets dergelijks beving mij ook later,
toen ik voor de eerste maal Lohengrin hoorde, toen het orkest en de koren de nadering
van den graalridder aankondigden en Elsa in naamlooze vervoering haar onbekenden
verlosser wacht. Ik voelde wat er op dat oogenblik in Elsa moest omgaan, zelfs
voordat haar oogen hem nog aanschouwden. Het was alsof ik zelf mijn Messias
voelde naderen. Zou die gewaarwording eenige gelijkenis hebben met de verrukking
welke twee gelieven in elkanders armen werpt?
Maar die heerlijke muzikale phrase ging voorbij en mijn verbeelding zonk
aanstonds met loomen wiekslag op de aarde terug.
Onzin! Het was waarschijnlijk een aandoening van zuiver mystieken aard, die mij
een oogenblik overweldigde, en die niet de minste overeenkomst heeft met de
verliefdheden welke ik nu en dan gelegenheid heb in het werkelijke leven waar te
nemen. Mijn fantasie heb ik niet
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
144
behoorlijk onder appèl. Ik begrijp zelfs niet hoe ik er toe kwam al deze dwaasheden
neer te schrijven. Ik ben er te oud voor. Laat ik maar weer naar den beganen grond
en het dagelijksch proza en mijn aanstaand huwelijk terugkeeren, mij voorbereiden
tot de taak die mij wacht - die van een mensch.... neen, twee menschen gelukkig te
maken. Misschien is die taak niet zoo zwaar als ik mij heb voorgesteld. En zelfs al
ware zij dat wel, mijn beste jaren zijn toch voorbij, mijn leven is toch verloren; laat
ik het van nu af dus maar geheel aan anderen wijden.
22 Juni.
Gisteren schreef ik dat onze verhouding uiterlijk dezelfde is gebleven, dat is waar....
en toch is er iets veranderd, en juist dat ‘iets’ mis ik zeer. Frans placht mijn vertrouwde
te zijn, mijn vriend aan wien ik bijna alles zeide wat mij door het hoofd vloog. Dingen,
die papa de haren te berge zouden doen rijzen, besprak ik met Frans, met hem dacht
ik soms hardop.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
145
Maar thans vliegen mij duizend dingen door het hoofd, die ik hem niet meer kan of
wil zeggen, wijl ik bang ben dat hij er persoonlijke toespelingen achter zou zoeken.
Soms zweeft mij iets op de lippen, maar dan bedenk ik mij nog bijtijds en zwijg stil.
Wonderlijk genoeg schijnt ook hij eenigszins in hetzelfde geval te verkeeren. Er is
soms een zekere gedwongenheid in zijn houding, althans het schijnt mij zoo toe.
Gisteren avond bijvoorbeeld, toen wij in de schemering in het park wandelden, had
hij stellig iets wat hem hinderde. Ik vroeg hem eenige nadere bijzonderheden
aangaande een nutsvergadering die hij had bijgewoond, en waarvan hij aan tafel met
veel opgewektheid het een en ander aan papa had verteld. Maar toen met mij werd
hij eensklaps zoo stil en afgetrokken; en toen ik hem naar de oorzaak vroeg, beweerde
hij dat ik het me verbeeldde en sprak er dadelijk overheen.
Allemaal heel anders dan vroeger. Natuurlijk kunnen er honderd redenen zijn die
hem ontstemmen, zonder dat hij er mij deelgenoote van kan maken, maar toch
frappeerde het me, dien anders zoo opgeruimden Frans zoo te zien. En hoe gek! ik
voel me meer tot hem aange-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
146
trokken als hij een beetje stil en ontstemd is. Op zijn vol blozend gezicht verschijnt
dan een meer mannelijke trek die hem goed staat. Dat vervelende jongensachtige
verdwijnt dan, en zijn oogen krijgen meer uitdrukking.
Foei! hoe kan ik zulke kinderachtige dingen neerschrijven! Ik heb iets van een
schoolmeisje! Hij moest het eens weten, hij die mij zoo hoog stelt en me verstandig
noemt! Neen, arme jongen, hoe vroolijker en opgeruimder je bent, hoe liever het mij
is! Wat komt het er op aan in hoeverre je uiterlijk in mijn smaak valt. Mijn zes en
twintig jaren roepen om wraak!
24 Juni.
Waarom toch houdt Frans zooveel van me? Mij dunkt dat ik niets over me heb wat
een man kan boeien. Ik ben niet mooi, niet aardig, niet geestig, niet pikant, niet lief,
niet meegaande, wat ter wereld kan hem dan toch in mij aantrekken? Ik begrijp het
niet. Hij beweert, de goede jongen, dat ik de elegantste vrouw ben die hij kent. Ik
zeide dat dit complimentje dan
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
147
toch in elk geval mijn naaister toekwam, maar dan schudt hij glimlachend het hoofd.
Toch is het zoo. Ik houd er werkelijk van mij goed te kleeden, en om mijzelve niet
altijd met toiletzaken het hoofd te breken, neem ik dan maar de beste naaister die ik
vinden kan. Een zekere mate van schoonheidsgevoel zegt mij dat ieder mensch hetzij man of vrouw - naar gelang zijner omstandigheden trachten moet er zoo goed
mogelijk uit te zien. Dat is plicht. Schoonheid in elken vorm werkt veredelend op
de massa. Lichamelijk schoon kan ik zoo met hart en ziel bewonderen, daarom zou
ik het een bepaald voorrecht hebben gevonden, zelf schoonheid te bezitten. Dat zij
bij de aesthetisch gevormde oude Grieken bijna tot een deugd werd verheven, begrijp
ik ten volle. Wanneer ik op straat, op reis, in een spoorwegcoupé of in een concertof schouwburgzaal een mooie vrouw zie met een zielvol gelaat, of een knap man,
met een flinken intelligenten kop en een fraaie volmaakt geëvenredigde gestalte, kan
ik haar of hem met een soort van objectief genot bewonderen; het boeit mij nog veel
meer dan een mooie schilderij of een fraai standbeeld, maar
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
148
ik geloof dat ik, als vrouw, in mijn opvatting vrij wel alleen sta. Ik herinner me ten
minste hoe een dergelijke verklaring in een kring van dames eens een algemeen
gegiegel uitlokte. Ofwel het behoort alweer tot die dingen die men niet hardop mag
zeggen. De vrouw wordt van kind af zoo op huichelen gedresseerd, dat men nooit
precies weet wat waarheid of wat schijn is.
27 Juni.
Dezer dagen las ik een brochure die mij zeer boeide: ‘De Engelsche
arbeidersbeweging.’ Daar ik in mijn onkunde enkele dingen niet begreep, vroeg ik
Frans mijn gebrekkige ontwikkeling te hulp te komen en sommige plaatsen te
verduidelijken. Hij, als werkgever en fabrikant, is op dat gebied natuurlijk volkomen
thuis, en zijn toelichtingen waren dan ook voor mij zeer leerzaam. Intusschen als
dergelijke quaesties tusschen ons ter sprake komen, eindigen wij meestal met een
persoonlijk debat. Hij beweert dan al lachend, dat ik aanleg heb een socialiste te
worden, en ik noem hem een behoudsman
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
149
van de ergste soort. ‘Papa,’ zeide ik gisteren nog, ‘blijft ten tenminste in zijn rol. Hij
leest nooit iets wat met zijn richting en zijn denkbeelden in strijd is. Hij citeert alleen
die schrijvers welke zijn geestverwanten zijn en neemt gretig zijn lievelingsspijzen
tot zich, overtuigd dat die beginselen de eenige ware zijn en de maatschappij door
andersdenkenden te gronde zou worden gericht. Maar jij hebt geen bepaalde
vooroordeelen; je ziet duidelijk, hoe de steeds wassende stroom van sociale
rechtvaardigheid onze maatschappij door alle poriën binnendringt, maar je vergenoegt
je kalm toe te zien als heb jij zelf er niets mede te maken!’
‘Welnu, wat zou ik dan moeten doen?’ vroeg hij lachend. ‘Mijn zaken liquideeren,
alles wat ik bezit weggeven, en zelf als gewoon arbeiber op een andere fabriek werk
gaan zoeken?’
‘Foei! wat een afgezaagde aardigheid!’ riep ik. ‘Je weet heel goed hoe ik het
bedoel. Men mag niet, als men jong en krachtig en vermogend is en het geluk heeft
een man te zijn, bij de theorie blijven stilstaan, maar mede arbeiden, mede strijden,
mede een steen helpen aandragen ten behoeve van het grootsche gebouw der
toekomst.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
150
‘Het grootsche gebouw der toekomst? Een mooi woord, en anders niet. Zie je wel,
dat je een dweepster bent, Louize? Wacht je zooveel heil van de toekomst? Vorsch
dan eerst nog wat dieper in het verleden. Alles schon da gewesen! Evolutie - reactie
- in die twee woorden ligt immers de geheele geschiedenis der menschheid en de
wijsheid der eeuwen opgesloten!’
‘En tot welke van die twee werelds troomingen wil jij behooren?’
‘Tot geen enkele, de hemel beware mij er voor. Ik zweef verre boven al dat getob
en gehaspel van idealisten en droomers, sla aller streven gade en put wijsheid uit het
voorbeeld van anderen.’
‘Een hoogst onvruchtbare wijsheid als je toch werkeloos blijft. Weet je hoe ik dat
zweven in de lucht noem?’
‘Welnu?’
‘De philosophie van het egoïsme.’
Hij lachte hartelijk en ik lachte ook, mais en badinant on dit la vérité, en zoo zijn
wij gedurig aan het schermutselen. Frans is door en door goedhartig en edelmoedig;
ik weet dat hij onder zijn arbeiders zeer bemind is, maar
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
151
hij blijft op het oude standpunt staan. Den grooten modernen strijd tusschen kapitaal
en arbeid zal h i j zeer zeker nooit helpen oplossen. Zijn laconisme in dat opzicht is
me een raadsel. Dat hij zoo verdraagzaam jegens andersdenkenden is, komt bij hem
hoofdzakelijk uit onverschilligheid voort. En dat in een eeuw als deze! - Gisteren
eindigde hij met te zeggen, dat wij juist goed bij elkaar passen, dat man en vrouw
elkander moeten aanvullen; dat mijn vrouwelijke voortvarendheid, mijn neiging to
jump at conclusions zijn traagheid ten goede zal komen en wij elkaar dus behoorlijk
in evenwicht kunnen houden.
Onder ons gezegd, zou ik dat evenwicht wel wat minder volmaakt wenschen. Zoo
ik mettertijd eens genoeg invloed op hem kreeg, om de schaal naar mijne zijde te
doen overhellen, om hem, die in zijn omgeving zooveel nut kan stichten, ten opzichte
van de sociale quaestie tot meer ijver aan te sporen, wat zou mij dit dankbaar
stemmen!
Welke illusies ben ik bezig mijzelve te scheppen! Al zou ik het mij honderdmaal
willen opdringen, ik heb niet het gevoel dat onze
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
152
naturen bestemd zijn elkaar aan te vullen. Er is iets in hem wat ontmoedigend op mij
werkt. Dit begin ik nu pas in te zien, nu wij zoo aanhoudend samen zijn.
Geweldig zie ik tegen de volgende dagen op. Overmorgen wordt onze verloving
publiek, morgen schrijf ik aan Annie.
4 Juli.
Wat is het vreeselijk zoo geslingerd te worden, dat men eindelijk geen goed van
kwaad meer kan onderscheiden! In dagen heb ik mijn dagboek niet meer
opengeslagen. Ik k o n niet schrijven, bevreesd als ik was voor mijn eigen gedachten.
Behoefde de mensch slechts niet te denken! Bezat ik slechts de macht die innerlijke
stem tot zwijgen te brengen, die, in de stilte van den nacht, zoodra alles in diepe rust
is verzonken, mijn hoofd doet bonzen en gloeien.
Al die dagen ben ik valsch en onwaar geweest, ik heb geveinsd, gehuicheld; als
een volleerde tooneelspeelster heb ik een rol gespeeld tegenover vrienden en
kennissen, tegenover papa, tegenover Frans.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
153
De eerste dagen scheen mij alles zoo gemakkelijk toe. Wat 15 Juni was voorgevallen,
kon ik bijna vergeten, maar nu onze verloving bekend moest worden, kwam alles er
mij aan herinneren: bezoeken, brieven, gelukwenschen, een diner dat papa noodig
achtte te geven... en dan dat eeuwige feliciteeren, die handdrukken en glimlachjes,
die half gesloten knippende oogen van sommige dames, die te kennen moesten geven
dat deze oplossing reeds lang was voorzien! Voorzien door allen behalve door de
persoon zelve!
Maar ik hield mij uitstekend, ik trok een blij gelukkig gezicht, bedankte met
allerliefste lachjes, en inmiddels bekroop mij de lust al die feliciteerende menschen
plotseling toe te roepen: ‘Ik trouw tegen wil en dank, zonder mijn aanstaande lief te
hebben; ik trouw omdat ik mijn leven toch verloren acht, omdat mijn broeder een
avonturier en een dief is, omdat ik er zedelijk toe gedwongen word!’
Te denken de ergenis, den afschuw van allen zoo ik dit werkelijk gedaan had, zoo
ik één oogenblik waar was geweest! Niemand verlangt immers waarheid. Hoe weinig
ik ook met de
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
154
eigenlijke wereld in aanraking kom, ken ik toestanden en verhoudingen, die alleen
door schijn en leugen worden gered - en die schijn heet maatschappelijke zedelijkheid.
De wereld vraagt niet wat er geschiedt, maar wat men te weten komt; wie haar op
de behendigste wijze misleidt, wordt het hoogst door haar verheven. Zij wil bedrogen
worden, zij eischt het en werpt den steen op hem of haar die den moed heeft oprecht
te zijn of zelfs maar oprechtheid te prediken.
Waarheid is een woord, waar men gaarne mede schermt. Op elk gebied dient het
als lichtende achtergrond, maar wee hun die het licht al te fel laten schijnen, die de
in een weldadig duister gehulde plekjes zichtbaar maken. Zij zijn zoo lastig en dwaas
en onwelkom, zij verstoren de zoete sluimering waarin de menschheid door leugen
en zelfbedrog wordt gewiegd. Den vorigen nacht den slaap niet kunnende vatten,
stelde ik mij o.a. voor, hoe het geweest zou zijn indien ik anders hadde gehandeld,
indien ik papa had teleurgesteld en Frans, gekrenkt door mijn afwijzing, zijn
bedreiging ware nagekomen en ons huis niet langer hadde bezocht.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
155
Wat al commentaren in het praatzieke Kesterdam! Ik zou waarschijnlijk in aller
oogen een overgefelijke coquette zijn geweest, en alles ware op rekening gesteld van
mijn ‘onvrouwelijke denkbeelden’, zooals onlangs een mijner kennissen zich
uitdrukte. Men zou zeker bij die gelegenheid een parallel hebben getrokken tusschen
den broeder en de zuster, oude vergeten geschiedenissen opgerakeld en mijn ouden
vader beklaagd hebben. Maar nu, nu is alles goed, nu doe ik een verstandig huwelijk
dat iedereen voor mij geschikt acht en is iedereen over mij tevreden. Kon ik zelve
het ook maar zijn!
6 Juli.
Sedert een paar dagen ben ik gelukkig veel kalmer, de storm is gaan liggen. Het heeft
mij moeite gekost dat oproer in eigen binnenste te bedwingen, maar nu ben ik zoo
dankbaar dat die crisis voorbij is. 's Nachts heb ik soms mijn hoofd in de kussens
begraven, om mijn snikken te smoren, vreezende dat men mij in het stille huis kon
hooren, maar nu is er een soort van
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
156
berusting over mij gekomen. Mijn poging om kalm en verstandig te zijn en tegen
mijzelve te redeneeren, heeft geholpen. Ik ben Frans immers waarachtig genegen,
heb het ernstige voornemen een goede vrouw voor hem te worden, hem het leven
zoo aangenaam mogelijk te maken. Bovendien zijn huwelijken op achting en
vriendschap gegrondvest, naar men beweert, de gelukkigste!
Wat beweegt mij toch altijd te denken aan dat andere, dat ik nooit zal kennen,
omdat ik er nu eenmaal niet vatbaar voor ben? Egoïstische naturen kunnen niet
liefhebben, zegt men; zou ik egoïstisch zijn? Zeker wel. Want ik denk eigenlijk altijd
aan mijzelve, aan mijn geluk, alsof ik juist recht heb op geluk! Wie is waarlijk
gelukkig in dit leven? Waarom kan ik niet, als zoovele anderen, mijn geluk zoeken
in zelfverloochening en plichtsvervulling? Wanneer ik de oogen van Frans zie stralen
en papa als het ware zie herleven sedert mijn verloving, moet ik tevreden zijn en het
besef hebben dat ik mijn levenstaak vervul.
Wat verlang ik eigenlijk? Vrijheid?... Wat heeft een vrouw aan vrijheid zonder
kennis en ontwikkeling?
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
157
En wat verlang ik met betrekking tot een huwelijk? Verliefdheid? Hartstocht? Maar
ik heb die twee mij onbekende elementen in het leven vaak hooren beschrijven als
tot de minder edele neigingen van den mensch behoorend. Is mijn genegenheid voor
Frans dan niet misschien juist wat zij wezen moet? O God, ik weet het niet. Laat ik
maar niet meer nadenken, mij geene vragen stellen die ik toch niet kan beantwoorden,
en in het tegenwoordige berusten, mijzelve geheel wegdenken.
7 Juli.
Annie heeft mij geantwoord. Zooals ik verwachtte, was haar brief één vreugdekreet.
Zij meent, het goede kind, dat haar avondsermoen op mijn verjaardag den doorslag
heeft gegeven, mij de oogen heeft geopend. ‘Zie je nu wel dat je hem liefhadt zonder
het zelve te weten?’ juicht zij. En dan volgt weer een opgewonden beschrijving van
haar eigen geluk en voorspelt zij mij huwelijkszegen en moederweelde, en laat zelfs
een heele reeks blonde krullekopjes voor
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
158
mij defileeren! Welk een levendig enthousiast wezentje! Ook tegenover haar zal ik
voortaan moeten huichelen. Zij moet altoos blijven denken wat zij nu denkt. Ik acht
Frans te hoog om, nu ik zijn vrouw word, iemand, zelfs haar, te laten vermoeden,
wat er in mij omgaat, hem te laten beleedigen door medelijden. Een ieder moet de
volmaakt gelukkige echtgenoote in mij zien; dat ben ik den man die mij een zoo
innige affectie betoont verschuldigd en.... wie weet, eindelijk zal ik mij misschien
zoodanig met mijn rol vereenzelvigen, dat ik den schijn niet meer van de werkelijkheid
kan onderscheiden.
Soms verbeeld ik me nu reeds dat ik zoover ben. Il n'y a que le premier pas qui
coûte. Den dag dat ons engagement publiek werd, heeft Frans voor het eerst zijn
rechten als verloofde doen gelden. Zoodra wij alleen waren, heeft hij mij in zijn
armen genomen en gekust, zoo onstuimig, dat mijn eerste opwelling was hem driftig
van mij te stooten. Maar hoewel tranen van wanhoop mij in de oogen sprongen,
duldde ik zijn liefkoozingen. Wel woedde er daarna een storm in mij, maar alles
schijnt gewoonte te worden. Nu hij mij elken dag kust
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
159
en eenige keeren daags den arm om mij heen slaat, komt mijn innerlijk wezen niet
meer zoo in verzet als die eerste maal. Ik vind het alleen lastig en onaangenaam.
Vooral wekt het een gevoel van medelijden bij mij op, omdat ik niet zooveel voor
hem kan wezen als hij verlangt.
Hij kan soms zoo onbeschrijfelijk teeder zijn, mij zulke lieve hartelijke dingen
zeggen, dat ik er van geroerd ben. En hoe beijvert hij zich steeds mijn geringste
wenschen te voorkomen! Het is alsof hij letterlijk elk woord dat ik spreek opvangt
en onthoudt. De vluchtigste opmerkingen door mij geuit en in het volgende oogenblik
weer vergeten, geven hem aanleiding tot allerlei aardigheden en verrassingen, die
mij treffen, niet door de waarde, maar door de gedachte welke bij hem moet zijn
voorafgegaan.
Arme, trouwe Frans! moge het mij gegeven zijn je nooit anders dan geluk te
schenken; mijn leven zal dan tenminste niet geheel doelloos voorbijgaan.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
160
8 Juli.
Frans heeft een zuster, een eenige zuster, veel ouder dan hij, die van zijn achtste jaar
af bijna een moeder voor hem is geweest, Haar vader, die tweemaal huwde, verloor
zijn tweede vrouw, en toen was het Bertha, zijn oudste en eenige dochter, die haar
achtjarig broertje verder met de teederste zorg opvoedde en grootbracht. Haar eigen
broeder, met wien zij slechts een paar jaren in leeftijd verschilde, trouwde zeer jong
en vertrok als ingenieur naar Amerika. Hij schrijft zelden, geloof ik, zoodat die band
door de langdurige scheiding losser is geworden, maar des te meer heeft zij zich aan
Frans gehecht. Toen hij den leeftijd bereikte, waarop hij op eigen wieken kon drijven
en haar dus niet meer noodig had, is zij getrouwd met iemand, die acht jaren op haar
heeft gewacht. Die Bertha is in haar soort een mooi vrouwentype. Persoonlijk ken
ik haar weinig. Zij verkeert in een geheel anderen kring dan ik. Eens of tweemaal
op een jaar leggen wij een kort bezoek over en weer af, maar Frans heeft mij
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
161
vaak over haar gesproken. Hij houdt veel van haar en met alle recht. In de schoonste
jaren van haar jonge-meisjesleven heeft zij moederplichten op zich genomen, en haar
huwelijk met den man dien zij liefhad van jaar tot jaar verschoven, wijl zij voelde
haar plichten als echtgenoote en als zuster niet te kunnen vereenigen.
Toen na den dood van den ouden heer Meerdonk, Frans op drie-en-twintigjarigen
leeftijd als chef van de fabriek optrad, was zij eenige jaren te voren pas Mevrouw
Harpers geworden. Haar man is leeraar aan de Hoogere Burgerschool, en hoewel
hun echt kinderloos bleef, moeten zij voorbeeldig gelukkig zijn. Ik geloof dat Frans
in het huis zijner zuster de illusiën heeft opgedaan, die hem met betrekking tot het
huwelijk steeds voor den geest zweven. Het schijnt dat elk mensch, zeldzame gevallen
uitgezonderd, dermate den invloed ondergaat zijner dagelijksche omgeving, dat de
aldus verkregen indrukken een onuitwischbaren stempel op zijn levensbeschouwing
drukken.
Het huwelijk mijner ouders is nooit gelukkig geweest. Hoe jong ik ook was toen
mijn moeder stierf, heb ik enkele voorvallen uit mijn prille
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
162
jeugd nooit kunnen vergeten. En wanneer ik haar beeltenis aanschouw, wanneer ik
dat schoon, lijdend gelaat zie - waarvan enkele lijnen mij nog voor de herinnering
staan - dat gelaat vol onderdrukte energie en wilskracht, die oogen vol pijnlijke
berusting, dan bekruipt mij een gevoel van angst alsof....
Daar zwerven mijn gedachten weer een verkeerden kant uit en is mijn egoïsme
voor de zooveelste maal aan het woord Waar was ik ook weer?....
Ja, Frans heeft de schoonste zijde van het huwelijk van nabij leeren kennen.
Vandaar zeker zijn optimisme in dat opzicht.
Ik weet niet of ik het mij verbeeld, maar mijn aanstaande schoonzuster is, geloof
ik, niet zoo heel erg met Frans' verloving ingenomen. Sedert drie maanden is zij met
haar man, die ziek is geweest, tot herstel van gezondheid in Wiesbaden, en dezer
dagen heeft zij ons per brief haar gelukwenschen gezonden. Zij schrijft vriendelijk,
maar tusschen de regels door lees ik iets anders dan wat zij zegt. Haar groote affectie
voor Frans doet haar zeker bij intuitie beseffen, dat de mijne niet bestaat. Of zal zij
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
163
begrepen hebben, dat waarachtige liefde geen drie jaren noodig heeft om tot
bewustzijn te komen?
Frans begrijpt niets. Sedert hij mij naar hartelust mag liefkoozen, schijnt hij
volmaakt gelukkig, en dan kan hij zelfs uitgelaten zijn. Geen buien van stilheid en
afgetrokkenheid meer, hij is de opgeruimdheid zelve.
Hoe moet ik dan mijn best doen niets te laten bemerken van mijne gedachten!
Waar is de prettige vertrouwelijke omgang van vroeger gebleven? Toen kon ik ook
soms zoo opgewekt en vroolijk zijn, wanneer ik met hem samen was en wij kibbelden
en schermutselden en ik dapper mijn eigen terrein verdedigde. Maar nu weet ik soms
niet wat te zeggen. Elk woord dat ik tot hem spreek, is berekend, overdacht. Hoe is
het mogelijk dat ik niet eerder heb begrepen, hoe dit niet anders zijn kòn? Ik hoopte
zoo dat wij kameraden zouden blijven!
Alsof een verhouding die op een leugen berust ooit anders dan onwaar en
gewrongen kan wezen!
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
164
11 Juli.
Heden avond, eenige uren geleden, zaten Frans en ik in het park bij den vijver. Hij
vertelde me dat hij dien morgen een brief van zijn zuster had ontvangen en dat zij
de volgende week thuiskwam.
‘Een prettige tijding,’ zeide hij ten slotte, ‘ik verlang er naar dat gij elkander nader
en beter zult leeren kennen; je hebt haar eigenlijk zoo zelden ontmoet.’
‘Ik ken haar volmaakt goed door jou en ik stel haar zeer hoog,’ was mijn antwoord.
‘Dat hoog stellen is niet noodig; die goede Bertha is door en door eenvoudig, maar
gij zult hoop ik van elkaar gaan houden.’
‘Het eene is een gevolg van het andere. Ik voor mij houd al spoedig van iemand
die ik om de een of andere reden bewonder; maar zij moet nog van m i j leeren
houden, dat wil je eigenlijk zeggen, is 't niet?’
Hij is zoo oprecht en eerlijk, die goede Frans, en ik zag dat die vraag à bout portant
hem in verlegenheid bracht.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
165
‘Gij zijt zulke contrasten! Het is niet mogelijk dat een vrouw als zij, doortrokken
van geheel andere begrippen omtrent... ja letterlijk omtrent alles, haar tegenvoetster
ten volle kan apprécieeren zonder haar persoonlijk te kennen. Zij bekijkt je nu door
mijn oogen natuurlijk, maar zij moet je ook door eigen oogen gaan bekijken.’
‘O, wee, wat zal ik er dan slecht afkomen!’ riep ik. ‘Denk je dat iedereen zoo
verblind voor me is als jij?’
‘Waarom tegenwoordig toch altijd het air aan te nemen, alsof je zoo'n geringen
dunk van jezelve hebt?’ vroeg hij bijna ongeduldig. ‘Vroeger heb ik deze manie nooit
bij je opgemerkt, integendeel, je hadt eerder iets over je.... hoe zal ik het noemen een zekeren hooghartigen overmoed, die geheel bij je op weerspannigheid aangelegde
natuur paste.’
‘Ja, vroeger... maar waar zou ik nu met overmoed of weerspannigheid heen? Ben
ik thans niet voorbeeldig tam en zoet en volgzaam? Verbeeld je eens dat ik in mijn
tegenwoordigen toestand mijn geest of mijn fantasie nog veroorloofde een zijsprong
te wagen!’
Ofschoon ik mijn best deed te schertsen, scheen
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
166
er in mijn toon iets te liggen wat hem hinderde.
‘Ik geloof waarachtig, dat het feit alleen van je verloving, je in eigen oogen zoo....
vernedert, dat je er bepaald deemoedig onder wordt?’
‘Moest het mij misschien in eigen oogen verheffen?’ klonk mijn spottende vraag.
‘Dat ontbreekt er nog maar aan.’
Nauwelijks had ik dit gezegd of ik had er berouw van. Maar het gesprek prikkelde
mij en riep een boozen geest in mij wakker.
‘Louize...’ zeide hij op zoo treurigen toon dat ik er door getroffen werd, ‘dat is de
eerste keer in al deze gelukkige weken dat je zoo vreemd tegen me bent; maar het is
weer een van je gewone boutades, niet waar? Je meent niet wat je zegt.’
‘Vergeef me, Frans, ik had beter gedaan niet zoo te spreken, maar ik meen het wel
degelijk. Laten we nu echter van dat glibberig terrein liever afstappen en niet langer
over het huwelijk philosopheeren. Voor een paar verloofden is dat ook al te dwaas.
Je weet trouwens genoeg hoe ik er over denk, en hoe, volgens mijn opvatting, het
hedendaagsch huwelijk den mensch voor altijd van zijn hoogste goed: zijn vrijheid
be-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
167
rooft. Je hebt mij immers genomen met al mijn dwaze ideeën en opvattingen, en ik
doe mijn best ze te onderdrukken, maar dat gaat niet zoo maar in enkele weken, dat
begrijp je wel!’
‘Doe je wezenlijk je best?’ vroeg hij met verhelderd gelaat.
‘Wezenlijk. Maar laten wij nu nog eens over Bertha spreken. Zijn wij inderdaad
zulke contrasten? Dat vind ik interessant.’
‘Ongeloofelijke contrasten in elk opzicht. Over maatschappelijke quaesties
bijvoorbeeld heeft zij nooit nagedacht; en dat vind ik best,’ voegde hij er met een
glimlach bij. ‘Vervolgens heeft zij de gewone geijkte begrippen omtrent de stelling
der vrouw in de samenleving en is zij zeer godsdienstig.’
‘Zoo? Nu, godsdienstig zijn wij allen. Iedere denkende hooggestemde mensch
koestert in eigen ziel een levensideaal, en den dienst daaraan gewijd kan men ook
godsdienst noemen.’
‘Ja maar ik bedoel godsdienstig in den gewonen zin van kerksch, vroom, geloovig.’
‘En hoe oordeelt zij over andersdenkenden?’ vroeg ik.
‘Zij is te goed om te veroordeelen, maar....’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
168
‘Zij zou voor een christelijk geloovige schoonzuster meer sympathie gevoelen dan
voor mij?’
‘Dat weet ik niet. Eigenlijk spreek ik nooit met haar over die dingen, omdat ik
haar door mijn eigen gemis aan vroomheid geen verdriet wil berokkenen. Om haar
genoegen te doen, ga ik alle drie of vier weken eens naar de kerk; waarom haar niet
met zoo'n kleinigheid tevreden te stellen? Die lieve zus is anders de goedhartigheid
zelve, maar op dat punt zijn ongeloovigen, vreemd genoeg, meestal verdraagzamer.’
‘Dit verschijnsel schrijf ik hieraan toe, dat de laatsten niet vreezen door discussiën
in hun overtuiging te worden geschokt.’
‘Ja, ja, jij bent een verstokte atheïste, dat weet ik,’ zeide hij half schertsend.
‘Verstokt? Hoe bedoel je dat? Ik heb den grootsten eerbied voor de overtuiging
van anderen, ik kan er mij zelfs zeer goed in verplaatsen, omdat godsdienst, geloof,
een behoefte is aan zedelijken steun, een zaak van het gemoed meer dan van het
verstand. Die groote gevoeligheid en prikkelbaarheid echter van sommige geloovigen
ten opzichte van andersdenkenden is in mijn oogen een bewijs van zwak-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
169
heid, van aarzeling. De vrome, wiens godsdienstig geloof pal staat als een rots, vreest
geen tegenspraak, is even geduldig en verdraagzaam als de atheïst, wijl hij zich
krachtig genoeg gevoelt om elken strijd aan te durven. Maar waarom,’ vervolgde ik
met eenige verwondering ‘bezigde je daareven het woord verstokt? Denk jij zelf dan
anders?’
‘Ik!....’ riep hij met kluchtigen schrik, ‘ik weet immers zelf niet wat ik precies
denk! Zoo diep ben ik nog nooit met mijn gedachten gegaan. Bij mij gaat het leven
boven de leer. Ik tracht mijn plicht te doen op deze wereld en goed voor mijn
medemenschen te zijn. Maar het gescharrel in zake geloof, politiek en al die andere
dingen zie ik rustig aan en houd er mij zooveel mogelijk buiten.’
‘Maar, Frans, zoo'n gebrek aan ernst had ik niet bij je vermoed! Hoe is het mogelijk
niet te denken aan alles wat den menschelijken geest bijna sedert het ontstaan dezer
planeet voortdurend in spanning houdt - aan alles wat met de donkerste bladzijden
der wereldgeschiedenis in verband staat!’
‘Juist, ik ben zoo doordrongen van al het
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
170
onheil sedert eeuwen door geloofsijver en geloofsvervolging en alle mogelijke
geloofshaspelarijen en godsdiensten gesticht, dat ik dit gevaarlijk terrein opzettelijk
vermijd, om niet nog meer onrust te helpen stoken!’
Frans kan dergelijke dingen op zoo'n grappige manier zeggen, dat men nauwelijks
ernstig kan blijven, maar ditmaal hinderde het mij toch hem zoo te hooren spreken
en wilde ik mij niet met zijn gewone paradoxen, waarmede hij zich van alles afmaakt,
tevreden stellen.
‘Maar je hebt toch ook eenmaal dien vreeselijken strijd gekend, die in het gemoed
van ieder mensch plaatsgrijpt, wanneer hij de leerstellingen door ouders en leeraars
verkondigd als onwaar moet verwerpen. Waarlijk, daartoe komt men niet dan na een
pijnlijke worsteling met zijn eigen ik.’
‘Neen, bekoorlijke zedepreekster,’ lachte hij ‘al zie je me nog zoo verontwaardigd
aan, van pijnlijke worstelingen met mijn eigen ik, heb ik nooit iets gemerkt! Maar
kom, laten wij nu eens tot een gezelliger punt van discours overgaan. In dit heerlijk
schemeruurtje is het immers ongehoord daar als een paar oude professoren te zitten
redeneeren!’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
171
Hij wilde den arm om mij heen slaan maar ik weerde hem zachtjes af. Hij had mij
werkelijk teleurgesteld en ik wilde weten of hij misschien in scherts had gesproken.
‘Wezenlijk, Frans, zoo'n onverschilligheid is me een raadsel, maar het kan je geen
ernst wezen.’
‘Het is mij wel degelijk ernst. Ik heb nooit behoefte gehad over die dingen veel
te denken. Of dit verkeerd van mij was, laat ik daar. Ik dacht altijd maar, dat, als ik
trachtte goed en rechtvaardig te zijn, ik het best met de groote rekening des levens
in 't reine zou komen; maar het doet me altijd pleizier als ik andere menschen trouw
naar de kerk zie gaan, dat hoort er zoo bij, vind ik. Trouwens, zoodra ik den beganen
grond verlaat en te hoog wil vliegen, begeeft me de adem. Ik heb nu eenmaal niet
een zoo ernstige fijnbesnaarde natuur als jij, Louize, ik ben van een veel grover
maaksel.’
‘Stil toch, Frans, je moogt me niet zoo vleien, en dan nog wel ten koste van
jezelven. Dus heb je nooit behoefte gehad in eigen binnenste uit te maken wat, of in
hoeverre je kunt gelooven of niet?’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
172
‘Nooit! en wees overtuigd dat honderden en duizenden met mij in hetzelfde geval
verkeeren, maar zij zullen het niet bekennen. Of wel, zij beweren geloovig te zijn,
wijl zij daardoor gemakkelijker in de maatschappij vooruitkomen, of wel zij schermen
met van buiten geleerde phrasen en loopen met hun ongeloof te koop, om voor esprits
forts door te gaan. Maar ik wil mij niet anders voordoen dan ik ben, vooral niet
tegenover jou, lieveling, die zelf altijd zoo waar en oprecht zijt.’
‘Ik, waar en oprecht?....’ stamelde ik, en ik voelde dat in het donker mijn wangen
begonnen te gloeien.
‘Ja, hoor je dit voor het eerst? Begint mijn hooghartige Louize in dit opzicht ook
al aan zichzelve te twijfelen?’
‘Ik weet het niet, maar je moet niet altijd zoo goed van me denken, Frans, dat kan
ik niet verdragen!’ riep ik zenuwachtig.
‘Best; ik beloof je het nooit meer hardop te zullen zeggen. Ben je nu tevreden?’
lachte hij, en daarmede was ons gesprek geëindigd en wandelden wij naar huis.
Ik, waar en oprecht! - Het is alsof een
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
173
Nemesis Frans altijd juist die woorden in den mond legt welke mij de meeste pijn
veroorzaken.
14 Juli.
Gisteren nacht kon ik niet slapen; dat gebeurt mij wel meer tegenwoordig. Frans was
's avonds uit de stad gekomen met het relaas van een voorval, dat geheel Kesterdam
in opschudding brengt. De vorige week was de rijke notaris Mans plotseling gestorven,
en thans is bij het nazien zijner papieren gebleken, dat zijn geldzaken niet in orde
waren, dat hij niet alleen zijn eigen fortuin maar ook het geld van anderen heeft zoek
gebracht. Men fluistert zelfs dat die plotselinge dood aan den vooravond van een
bankroet niet toevallig is geweest; dat hij, geen uitkomst meer ziende, de hand aan
zichzelven heeft geslagen.
Zijn eenige zoon, met een schatrijk meisje verloofd, is radeloos. Haar ouders en
hij zelf willen het engagement verbreken; zij echter wil het huwelijk doorzetten. Het
schijnt dat zij zoo innig gelukkig waren! Arme jongen, hoe goed
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
174
begrijp ik zijn toestand, zijn wanhopigen strijd tusschen liefde en trots. En zijn trots
zal natuurlijk zegevieren. Arm en onteerd zal hij van alle geluk afstand doen, om
misschien elders een nieuw leven te beginnen.
Die treurige geschiedenis had een zoo diepen indruk op me gemaakt en hield mijn
verbeelding zoo bezig, dat ik, na mij ter ruste te hebben begeven, klaar wakker bleef.
En hoe mijn gedachten toen verder afdwaalden en eindelijk op een geheel ander punt
aanlandden, weet ik zelve niet, maar plotseling viel mij iets in en voer mij een schok
door de leden. Hoe is het mogelijk dat dit denkbeeld nooit vroeger bij mij was
opgekomen! Hoe ongeduldig lag ik te luisteren naar het slaan van den dorpstoren,
die tergend langzaam de uren verkondigde, want ik snakte naar den morgen, die maar
niet scheen te willen aanbreken!
Eindelijk sliep ik een paar uren in en kwam met een zwaar drukkend gevoel op
de oogleden aan het ontbijt. Dadelijk na afloop volgde ik papa naar zijn studeerkamer,
en deed hem zonder eenige voorbereiding de vraag, die in het nachtelijk uur bij mij
was opgerezen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
175
‘Papa... heeft Frans meer fortuin dan ik?’
Papa zag mij verschrikt aan en lei zijn pen neer.
‘Wat bedoel je toch, kindje?’
‘Ik wil weten, papa, of u mij een bruidschat meegeeft, groot genoeg om... de vrouw
van een vermogend man te kunnen worden?’
‘Maar Louize,’ zeide papa, ‘wat is dat nu weer voor een gril? Laat die geldzaken
toch aan ons over.’
‘Neen, papa, in d i t geval moet ik op de hoogte worden gebracht,’ zeide ik op
stelligen toon, hoewel ik hem zag verbleeken en maar al te goed besefte, hoe mijn
stoutmoedig optreden hem zou schokken. ‘Al wil u mij nog steeds kind houden, ik
voel mij op mijn zes-en-twintigste jaar geen kind meer en wensch te weten, welke
mijn financieele omstandigheden zijn alvorens ik in het huwelijk treed. Een paar
dagen na de verloving heeft u met Frans eenige uren in deze kamer doorgebracht.
Toen zijn natuurlijk de geldzaken behandeld.’
‘Dat is zoo... en wat verlang je nu te weten? Ik geloof,’ sprak papa op verwijtenden
toon, ‘dat nog nooit een vader op deze wijze door zijn kind is ondervraagd geworden.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
176
‘Papa, u kent mij genoeg om te weten dat ik niet geldzuchtig ben,’ zeide ik pijnlijk
getroffen. ‘Dank zij de richting aan mijn opvoeding gegeven, ken ik niet eens de
waarde van geld, ik weet niets van al die dingen. Maar dat alleen weet ik, dat ik mijn
eigen fortuin wil meebrengen, dat ik financieel onafhankelijk wil zijn... in een woord
dat ik niet door mijn echtgenoot wil onderhouden worden.’
‘Onderhouden worden? Wat is dat een onkiesche term dien je daar bezigt! Welke
zonderlinge begrippen heb je toch omtrent het huwelijk?’
‘Misschien andere begrippen dan de meesten. Arm zijnde, zou ik nooit een rijk
man huwen - nooit! Daarom moet ik weten of... Liever geef ik Frans heden nog zijn
woord terug dan daaromtrent in het onzekere te blijven.’
‘Nu, je bent niet arm, wees daaromtrent gerust, maar je redeneering op zichzelve
is onzin, kindlief, geloof me.’
‘Onzin misschien, waar het huwelijken uit liefde betreft,’ zeide ik, bevende van
inwendige spanning, ‘en dan nog... maar u vergeet, vader, dat vooral in mijn positie...’
‘Geen woord meer, Louize!’ zeide papa, met
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
177
plotselinge drift overeind rijzend. ‘Niemand heeft je tot dat huwelijk gedwongen.
Uit eigen vrijen wil heb je “ja” gezegd, en een vrouw die achting voor zichzelve
heeft, neemt haar eenmaal gegeven woord nooit terug, onthoud dat. Maar heb dan
tevens genoeg eerbied voor je aanstaanden echtgenoot om nooit, zelfs niet tegen je
eigen vader, iets te zeggen, wat hij zelf niet zou mogen hooren!’
‘Mocht hij het slechts hooren!’ zeide ik, alle zelfbeheersching verliezend. ‘Ik
veracht mijzelve sedert lang; ik bedrieg hem, ik bedrieg allen...’
‘Louize, ik gebied je nogmaals te zwijgen!’ riep mijn vader met klimmenden toorn.
De aderen op zijn voorhoofd waren gezwollen, nog nooit had ik hem zóó gezien. ‘Ik
duld niet dat je in mijn tegenwoordigheid zoo spreekt. Welke geest van tegenspraak,
onverstand en lichtzinnigheidje op dit oogenblik bezielt, is me een raadsel, maar
dergelijke taal wil ik niet aan hooren.’
Ik zweeg werkelijk. Zijn woorden hadden mij aanstonds doen verstommen. Een
kil gevoel sloop mijn hart binnen. Was het mijn vader die aldus over mijn
lichtzinnigheid sprak, mijn eigen vader, die toch alles wist!
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
178
‘Nu zie je eens de zwakheid der vrouw!’ ging hij steeds heftiger voort, terwijl hij
met groote stappen op en neder liep. ‘In die geheel eenige omstandigheid des levens,
waarin zij zelve moet handelen en oordeelen: in de keuze van een echtgenoot, is zij
verward, besluiteloos, veranderlijk, weet zij zelve niet wat zij wil. Hoe dus in
gewichtige zaken op haar te bouwen!’
Ik zeide niets meer. Een zonderling gevoel had mij bevangen; het was alsof papa's
stem van heel uit de verte tot mij kwam.
‘Waarom toch mij zooveel verdriet te berokkenen, Louize?’ hernam hij met
gesmoorde stem, terwijl hij met de handen voor het gelaat plotseling als uitgeput in
zijn stoel zonk. ‘Waarom mijn ouden dag te verbitteren, gij mijn eenig overgebleven
kind, gij mijn laatste troost!’
Nog altoos bleef ik roerloos zitten, niet in staat een enkel woord tot mijne
rechtvaardiging te uiten, toen ik zag dat papa opeens zijn handen hulpeloos uitsloeg,
en zich aan de tafel vastgreep, terwijl een lijkkleur zijn gelaat overtoog.
Ik vloog naar hem toe en ondersteunde zijn hoofd, dat loodzwaar tegen mijn
schouder rustte.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
179
Het klamme zweet parelde hem op het voorhoofd. Dadelijk herkende ik een aanval
van zijn gewone kwaal, door zijn uitbarsting van drift te voorschijn geroepen. Ik wist
immers hoe gevaarlijk dit voor hem was! Op mijn luid schellen kwamen de bedienden
toegesneld. Zij legden hem op een rustbank, waarna het bevochtigen van zijn slapen
met eau de cologne, en eenige druppelen van het geneesmiddel, voor dergelijke
gevallen altijd bij de hand, en hem met moeite tusschen de stijf gesloten tanden
gegoten, hem na eenige minuten deden bijkomen. Maar mijn ondragelijke angst
gedurende die korte oogenblikken, die mij een eeuw toeschenen!
‘Papa....’ fluisterde ik, toen allen de kamer hadden verlaten en hij door kussens
ondersteund op de bank lag. ‘Vergeef mij, ik zal u nooit meer verdriet doen, en alleen
denken aan wat thans mijn plicht is.’
Wat zag hij mij dankbaar aan. Zijn trekken ontspanden zich.
‘Vergeef ook mij, Louize, wanneer ik misschien wat hard ben geweest. Je zult je
ouden vader niet meer zoo doen schrikken, nietwaar? Ik kan niet veel meer lijden,
kind.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
180
‘Ik beloof het u.’
‘En wat de geldzaken betreft, daarover zullen wij morgen wel nader spreken.’
‘Ja, ja, vader. Ga nu maar rusten en tracht aan niets meer te denken.’
Ik kuste het oude grijze hoofd, dat zoo uitgeput in de kussens der sofa lag en ging
naar mijn kamer. Mijn slapen bonsden, mijn polsen sloegen koortsachtig. Ik schreef
Frans een briefje, dat papa ongesteld was en verzocht hem dien avond niet te komen.
Toen ging ik zelve met zware hoofdpijn wat liggen.
Vandaag is papa gelukkig weer beter.
16 Juli.
Dezen morgen liet hij mij bij zich komen.
‘Ik heb nog eens rijpelijk over de zaak nagedacht, kindlief,’ sprak hij, ‘en ik ben
tot de slotsom gekomen dat het verkeerd was mij driftig te maken; dat je volkomen
het recht hebt te weten onder welke finantieele omstandigheden je in het huwelijk
treedt.
‘Als bruidsschat geef ik je mijn onroerende
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
181
goederen, waaronder Hoogenoord en de daarbij behoorende boerderijen, onder
bepaling dat ik, zoolang ik leef, het kasteel zal mogen bewonen.’
Ik wilde hem in de rede vallen.
‘Stil, kind, kwel je hersens nu niet met zaken waarvan je geen verstand hebt. Dat
Hoogenoord tot huwelijksgift bestemd wordt, geschiedt met het oog op mijn verdere
testamentaire beschikkingen, ook met het oog op je broeder - beschikkingen, die
door deze bepaling zeer vereenvoudigd worden. Het is mij op mijn leeftijd een groote
verlichting het beheer mijner zaken voortaan geheel aan Frans over te laten. Je bent
dus nu gerust, niet waar?’
‘De stap door mij gedaan, schijnt zoo vreemd, zoo hebzuchtig,’ stamelde ik. ‘Laat
ik u even zeggen hoe ik er toe kwam. In den laatsten tijd kreeg ik soms den indruk,
alsof u onder zware zorgen gebukt ging; ik verbeeldde me dat u wellicht geldelijke
verliezen had geleden. Ik weet dat Karel u indertijd groote sommen kostte, dat zijn
schulden ternauwernood zijn afgedaan, en daarom vreesde ik.... Niet dat ik er mij
om bekommeren zou minder vermogen te hebben dan ik meende, maar het zou
natuurlijk een
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
182
huwelijk met Frans, die rijk is, onmogelijk doen zijn.’
Hij maakte snel een afwerend gebaar en een pijnlijke trek verscheen weder op zijn
gelaat.
‘Ja, ja, ik begrijp alles, en van hebzucht heb ik je geen oogenblik verdacht. Het
was alleen het onverwachte van je démarche dat mij een oogenblik ontstemde. Maar
laten wij daar niet meer over spreken. Er is echter nog een andere quaestie te
behandelen. Daar het huwelijk in het najaar zal plaats hebben, is het onraadzaam dit
langer uit te stellen. Wensch je te trouwen in gemeenschap van goederen of met
huwelijksvoorwaarden? De wet geeft der meerderjarige het recht dit zelve te
beslissen.’
‘Dat weet ik niet,’ zeide ik verwonderd, ‘daar heb ik niet over gedacht. Ik zal er
met Frans over spreken.’
‘Neen, kind, deze aangelegenheid is daarvoor van te kieschen aard. Frans wenscht
het eerste. Als de vrouw fortuin meebrengt, staat het trouwen met
huwelijksvoorwaarden gelijk met een votum van wantrouwen, want zij wenscht dan
zelve de beschikking over het haar toekomende te behouden.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
183
‘Neen, dan wil ik dat niet!’ riep ik snel. ‘Ik vertrouw Frans zoo ten volle, dat ik niets
liever verlang dan hem dit te bewijzen. Ik beslis dus liever dadelijk dat wij in
gemeenschap van goederen zullen trouwen.’
‘Dat besluit strekt je tot eer, Louize. Laat de rest nu maar aan hem en mij over,’
zeide papa, en hij kuste mij zoo teeder en was blijkbaar zoo tevreden over mij, dat
ik met een verruimd gemoed zijn kamer verliet. Men is zoo zelden over mij tevreden
en ik ben zoo blijde Frans in dat opzicht ten minste te kunnen toonen, hoe hoog hij
bij mij staat aangeschreven.
27 Juli.
Mijn aanstaande schoonzuster is verleden week van de reis teruggekeerd. Met haar
echtgenoot heeft zij een bezoek op Hoogenoord gebracht en een paar dagen later heb
ik voor het eerst met Frans bij haar gedineerd. Wat houden die broeder en zuster veel
van elkander! Het is aardig ze samen te zien, dien grooten goedigen lobbes van een
Frans en die kleine tengere
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
184
vrouw, die de plaats eener moeder bij hem heeft bekleed en hem nog altijd met
dezelfde zorgende liefde omringt. Het is alsof bij haar de zuster soms de echtgenoote
op den achtergrond dringt.
Te denken dat diezelfde Frans, die op Hoogenoord zich altijd met een zoo nederige
bescheiden rol heeft vergenoegd, in het huis zijner zuster als een halfgod wordt
beschouwd! Toen hij mij kwam halen, sprak hij zoo iets van ‘eenvoudigen
burgerkring’ en van de hoop dat ik er mij op mijn plaats zou gevoelen. Ik wist wel
wat hij bedoelde. De Meerdonks en de Harpers behooren niet tot de families waarmede
wij gewoonlijk in de stad omgaan. Vroeger waren de relaties tusschen papa en Frans
dan ook uitsluitend van zakelijken aard. Ik begreep nooit hoe papa, met zijn
ouderwetsche, aristocratische begrippen, er toe kwam den jongen ijzerfabrikant, bij
wien Karel op het kantoor had gewerkt, in onze intimiteit toe te laten; nù begrijp ik
het! En toch.... alles begrijp ik nog niet. Hoewel het mij volmaakt onverschillig is
Meerdonk of Harpers of Nortenheim te heeten, weet ik z e k e r , dat papa daar heel
anders
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
185
over denkt. Geboorte heeft zooveel waarde in zijn oogen, en toch wordt het mij elken
dag duidelijker, dat thans zijn vurigste wensch wordt vervuld. Er is iets koortsachtigs,
iets ziekelijks bijna in de haast die hij toont het huwelijk voltrokken te zien. Hij kon
toch Frans dankbaar zijn zonder hem juist tot schoonzoon te wenschen. Of is zijn
angst mij ongehuwd te zien blijven sterker dan al het overige?
Frans vreesde dan dat ik mij in de eenvoudige sfeer der Harpers niet op mijn plaats
zou gevoelen. Hij bedroog zich niet. Het was er mij vreemd te moede, maar niet
omdat de genealogie der Nortenheims misschien eenige eeuwen hooger opklimt dan
die der Meerdonks. Neen, het was Bertha die me belette er mij op mijn gemak te
voelen. Zij heeft scherpe, doordringende oogen, Bertha, en die oogen volgden mij
bij oogenblikken en zagen mij door en door. Zij schenen mij rekenschap te vragen
van mijn aanwezigheid in haar huis. Er lag een uitdrukking in als wilde zij zeggen:
‘Houdt gij wel van Frans, zijt gij hem wel waard, gij koele verloofde?’
Hoe zonderling die bekentenis tegen mijzelve,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
186
dat iemand mij niet vertrouwt - m i j n i e t v e r t r o u w t ! En ik schrijf dat zoo kalm
neer, juist alsof het een ander gold! Ik begin werkelijk vorderingen te maken in
wereldwijsheid. Vroeger placht Frans mij trotsch en hooghartig te noemen, waar is
die tijd gebleven? Dat klinkt mij nu toe als een nagalm uit het verre verleden. Ik leer
nederig te worden, mij te buigen. Men moet al heel diep buigen om zich onder het
juk van het leven te krommen.
8 Augustus.
Zou Bertha tegen haar broeder kunnen zwijgen? Zou ik iemand die mij boven alles
dierbaar was niet mijn waarschuwende stem doen hooren, voordat onverbreekbare
banden waren gelegd? Indien zij het eens deed.... indien zij hem eens in het oor
fluisterde: ‘Trouw die vrouw niet, Frans, zij is koud en gevoelloos en heeft je niet
lief, zij is te zelfzuchtig van aard om lief te hebben, zij kan je niet gelukkig maken!’
Zou haar stem dan geen macht over hem bezitten? Nog is het niet te laat, nog kan
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
187
ik vrij worden indien hij uit eigen beweging....
Och, waarom altijd in dienzelfden doelloozen cirkel rond te dolen? Zal ik dan
nimmer leeren berusten?
Alsof Frans luisteren zou naar een stem die zich tegen mij verhief! Ik ben
duizendmaal meer voor hem dan zijn zuster. Kon ik maar jaloersch op haar zijn!
Men zegt dat jaloezie op de meest kalme genegenheid een prikkelenden invloed
heeft. Frans gelooft in mij en ik zal dat vertrouwen niet beschamen. Wees gerust,
Bertha, laat die doordringende oogen maar niet zoo onderzoekend op hem en mij
rusten. Ik beloof je mijn plicht te doen en hem gelukkig te zullen maken.
14 Augustus.
Het huwelijk is vastgesteld op 14 October, dus juist heden over twee maanden.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
188
20 Augustus.
Het huis in de stad is gehuurd - een villa in een der buitenwijken. In de stad zelve
zou ik niet kunnen ademen. Wat zal ik mijn mooi Hoogenoord missen en alles wat
mij hier dierbaar is, mijn avondschool, mijn kinderen, mijn armen - alles wat mij
althans den schijn gaf een werkkring te hebben.
Ik vroeg dezer dagen aan Frans, hoe hij het vinden zou, wanneer ik later driemaal
in de week naar Hoogenoord reed om mijn lessen voort te zetten. Hij zeide ‘goed’,
maar ik zag wel hoe ongehoord hij dit denkbeeld vond, en dit was reeds voldoende
er mij alle lust toe te benemen.
Het is dan ook niet te ontkennen, dat de kinderen zeer goed onderwijs genieten
zonder mij. Het was meer de behoefte mij werk te scheppen dan mijn onmisbaarheid
die er mij toe aanspoorde. Misschien vindt de schooljeugd de lessen door mij gegeven
nogal prettig, omdat ‘de juffrouw van het kasteel’ een ongewoon element in hun
kinderleven vertegenwoordigt, hun
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
189
vaak een sprookje vertelt of hen met kleine geschenken verrast, maar het
paedagogische nut van mijn lessen is niet zoo bijster groot. Zij hebben op de
dorpsschool een beschaafde, degelijke onderwijzeres, die zich met hart en ziel aan
haar taak wijdt, en vrij wel op de hoogte is van alles wat die kinderhoofdjes kunnen
bevatten. Dus misschien zou het verkeerd van mij zijn Frans aan dien would-be
werkkring op te offeren.
Die goede Frans! het was merkwaardig zijn gezicht te zien toen ik er over sprak.
Hij wilde mij niet laten bemerken hoe onzinnig hij dien inval vond en hield zich zoo
goed mogelijk, maar het kostte hem moeite, dat was duidelijk.
Stella en Mia gaan met mij mede. Met betrekking tot Mia heb ik een oogenblik
geaarzeld. In Kesterdam hebben wij slechts een kleinen tuin, en zij is hier zoo vrij
en gelukkig, kan haar lust tot zwerven, haar zucht naar avonturen zoo naar hartelust
botvieren, maar wij zouden elkaar te veel missen. Al heet het dat de kat niet trouw
is van nature, dat zij meer gehecht is aan huis en omgeving dan aan haar meesters,
ik weet wel beter. Dit sprookje is zeker in de wereld gekomen doordien de
rasgenootjes van Mia be-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
190
wijzen het zoo noodig geheel buiten den mensch te kunnen stellen en alleen
vriendschap betoonen aan hen die zich de moeite geven ze te verwerven. Een poes
erkent alleen een vriend, geen meester, en hierin vormt zij juist het grootst mogelijke
contrast met den hond, die alle deugden, alle eigenschappen van trouw en gehechtheid
heet te bezitten, omdat zijn slaafsche onderworpenheid onze eigenliefde streelt, omdat
hij de gehoorzame dienaar is van 's menschen luimen en de hand lekt die hem
mishandelt. In zijn hondenhersentjes is zeker nooit een zweem van twijfel opgekomen
aangaande 's menschen volmaaktheid. Maar de poes is daarvan niet zoo overtuigd
en weet met kracht van wapenen haar zelfstandigheid en onafhankelijkheid te
handhaven.
‘Il n'y a que le chat qui sait s'approprier les bienfaits de la civilisation avec ceux
de l'indépendance,’ heeft een groot fransch schrijver geestig aangemerkt. Maar zoo
iets doet zij dan ook niet ongestraft. Van die ergste aller zonden: onafhankelijkheid
kan zij zich in onze oogen nooit schoonwasschen.
Nu, zij is de eenige niet; de groote menschenmassa werpt zich met niet minder
wrok en ver-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
191
bittering op haar eigen natuurgenooten, wanneer een enkele onder hen zich vermeet,
zelfs in gedachten, van den gebaanden platgetreden weg af te wijken.
28 Augustus.
Welk een drukte met mijn uitzet! Dat aanhoudend winkelen en koopen en uitkiezen
van stoffen en meubels en toiletten maakt mij doodmoe. Ik zou wel alles aan papa
en Frans willen overlaten, ware dat niet geheel onmogelijk. Papa zou natuurlijk, zoo
men hem zijn gang liet gaan, ons huis tot een museum van oudheden inrichten, en
Frans is in zijn smaak ultra-modern; ik vertegenwoordig den middenweg en geef
beiden nu en dan wat toe. Ik tracht goeden smaak met gezelligheid te vereenigen en
niet al te puriteinsch te wezen op het punt van stijl. Hier, op ons oud Hoogenoord,
is in dat opzicht alles even heterogeen en toch is het er mij niet minder dierbaar om.
Frans toont groote belangstelling in de afdeeling toiletten. Hij wil mij altijd even
elegant zien, zegt hij. Hij spreekt van fluweelen peignoirs
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
192
en rose avondtoiletten; die kleur staat mij zoo goed, naar hij beweert. Het schijnt dat
ik in Kesterdam ‘menschen zal moeten zien.’ Nu, ik moet toch w a t doen, autant
vaut cela qu'autre chose.
Ja, hij is zoo verblind te mijnen opzichte, die Frans, dat hij mij zelfs ‘mooi’ vindt!
Hoe is het mogelijk! Vooral in den laatsten tijd vind ik mijzelve zoo leelijk en oud
en afgevallen. Als ik na een slapeloozen nacht 's morgens opsta, schrik ik soms
wanneer ik in den spiegel zie. En dan zoek ik, als ik mij kap, of ik nog geen grijze
haren ontdek. Ik voel mij oud en grijs en moede, doodmoede! Ik zou een geheel jaar
achtereen willen slapen.
16 September.
Vandaag heb ik Frans een vraag gedaan die mij reeds lang op de lippen brandde.
Weinig vermoedde ik wat daarvan het gevolg zou wezen. Heeft wel ooit één vrouw
ter wereld in mijn toestand verkeerd? Die aanhoudende strijd tusschen mijn
waarachtige genegenheid voor Frans en mijn afschuw van een inniger band zal
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
193
mij nog krankzinnig maken! Was het maar haat en afkeer die hij mij inboezemde....
alles zou beter wezen dan wat ik nu gevoel, nu vooral, nu ik de mazen van het net,
dat mij omstrikt, met eigen hand nog nauwer heb toegehaald.
‘Hoe denkt Bertha over me, nu zij mij leert kennen?’ vroeg ik hem. Ik had beter
gedaan dit onderwerp niet aan te roeren, maar ik wenschte een verklaring te vinden
van haar houding tegenover mij en haar zwijgen tegenover Frans.
‘Dat weet ik niet,’ antwoordde hij met een glimlach. ‘Zoo zij niet gunstig over je
denkt, zou zij het mij toch niet zeggen. Maar ik weet iets anders: die goede zus is
een heel klein beetje jaloersch. Je moet haar dat maar vergeven. Zij kan zich niet
wennen aan het denkbeeld voortaan maar de tweede plaats bij mij te zullen innemen.’
‘Neen, Frans,’ zeide ik beslist, ‘daarvoor staat zij als karakter te hoog. Ik ben
overtuigd dat de oorzaak van haar koelheid tegen mij geen jaloezie is.’
‘Is zij dan koel tegen je?’ viel hij met de grootste verbazing in. Niemand die zoo
weinig ziet en opmerkt als Frans.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
194
‘Neen, neen, zoo bedoel ik het niet,’ haastte ik mij te zeggen, daar ik zijn gelaat
plotseling zag betrekken. ‘Ik bedoel, dat hetgeen je voor jaloezie houdt eerder uit
kommer en onrust voortspruit. Zij vreest dat ik geen geschikte vrouw voor je ben....
en heeft zij hierin niet gelijk?’
‘Ik weet niet wat je daarmee zeggen wilt,’ zeide hij stroef.
‘Ik wil zeggen, dat zij je liever had toegewenscht een jong, zacht, aanhankelijk
vrouwtje, in één woord een geheel andere levensgezellin dan mij.’
‘O, nu begrijp ik je.... en zoo'n jong, zacht, aanhankelijk - je bedoelt eigenlijk onbeduidend vrouwtje, zou ook in elk opzicht beter bij zoo'n gewonen, alledaagschen,
laag bij den grond blijvenden echtgenoot gepast hebben, niet waar?’
Zijn toon klonk thans scherp en boos, en hij stond op (wij zaten in een der diepe
vensternissen van het salon) en liep met groote stappen op en neder.
‘Frans, waarom aan mijn woorden opzettelijk een verkeerde beteekenis te geven?’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
195
Mijn vraag klonk verwijtend, maar terwijl ik sprak, voelde ik dat hij gelijk had en
mijne gedachte beter doorgrond had dan ik zelve.’
‘Vat ik ze werkelijk verkeerd op?’ vroeg hij, voor mij stilstaande.
‘Onze jarenlange omgang bewijst dunkt mij genoeg dat je uitval onrechtvaardig
is,’ zeide ik met een begin van ongeduld, ‘maar al paste ik bij je als vriendin, als man
en vrouw passen wij niet bij elkaar, en dat ziet je zuster heel verstandig in.’
‘Louize.... wat in 's hemelsnaam moet ik nu op zoo iets antwoorden?’ zeide hij,
de handen als in vertwijfeling ineenslaande.
‘O! denk niet dat ik bij een ander beter zou passen!’ zeide ik snel. ‘Mijn natuur is
nu eenmaal niet buigzaam, niet liefhebbend genoeg om mij als klimop aan iets anders
te hechten. Je weet immers - ik heb het je honderdmaal gezegd - dat ik niet geschikt
ben voor het huwelijk. Waarom dan nu mij zoo verbaasd aan te staren, als hoorde je
iets geheel nieuws?’
Al sprekende, had ik mij afgewend om zijn bedroefd gelaat en zijn trouwhartige
oogen niet te zien en staarde naar buiten.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
196
‘Een zonderling gesprek dat wij hier voeren, dier weken voor onze bruiloft!’ zeide
hij met gesmoorde stem.
‘Beter drie weken er voor dan één dag er na,’ antwoordde ik zonder op te zien, en
toch voelde ik hoe zijn blik angstig onderzoekend op mij rustte.
Eenige seconden gingen onder een benauwende stilte voorbij. Onze ademhaling
was bijna hoorbaar. Ik voelde dat ik slecht was op dat oogenblik. Eén uitbarsting,
dacht ik, en ik zou vrij wezen, vrij voor altijd. Het was mij alsof deze seconden over
mijn geheel verder leven zouden beslissen.
Daar op eens werden twee armen om mij heen geslagen en Frans lag voor mij op
den grond, het gelaat op mijn schoot verborgen, zonder zich te verroeren. Ik zag
alleen zijn achterhoofd, zijn dik blond krullend haar, golvend tegen de forsche
blankheid van den nek met zijne nog jeugdige lijnen. Wat er toen in mij omging, kan
ik bijna niet beschrijven. Het was een zoo zonderling, moederlijk teeder gevoel dat
mij bekroop, toen hij daar zoo gebroken nederlag, ondanks mijn hardheid nog altijd
op
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
197
mij vertrouwend, in mij geloovend met het jongensachtig naïeve hem eigen, en dat
een zoo eigenaardig contrast vormde met dat groot, krachtig lichaam. Het was alsof
ik op eens bij intuitie gevoelde, wat liefde, wat hartstocht was en hoe wreed ik mij
aanstelde! En hoe kwam ik er toe juist op dat oogenblik te denken aan zijn moeder
die ik nooit gekend had? Haar stem was het die mij verwijtend toeriep: Hoe kunt gij
mijn armen grooten jongen zoo kwellen? Hebt gij dan volstrekt geen hart, geen
geweten, geen vrouwelijk gevoel? Moet je eigen zelfzuchtig ik dan altijd zegevieren?
‘Neen,’ fluisterde ik onhoorbaar, als hadde men in werkelijkheid zoo tot mij
gesproken, en toen ik berouwvol, met tranen in de oogen, mijn hand op zijn schouder
legde, hief hij langzaam het hoofd op.
‘Ik wist wel dat je het zoo boos niet meende,’ zeide hij zacht. ‘Vergeef me wat ik
daareven zeide, ik alleen heb schuld. Altijd weer vergeet ik hoeveel ik nog te
overwinnen heb. Maar ik zal geduld hebben, ik zal wachten zoolang je wilt.... maar
zeg mij slechts dit ééne, lieveling: zeg dat je toch meer, toch anders van me gaat
houden.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
198
Alles is mij onverschillig behalve dit ééne.... Niet waar, je hebt mij toch wel een
beetje lief?’
Zijn stem beefde, zijn eerlijke blauwe oogen zagen mij smeekend aan en.... was
het de weerklank van zijn liefde, die mij een oogenblik medesleepte, bedwelmde?
Ik weet het niet, maar ik zeide ‘ja’, en toen sloot hij mij vreugdedronken in zijn armen
en kuste mij, en ik gruwde van mijzelve.
Wat bezielde me?
Ik heb ‘ja’ gezegd en dat ‘ja’ was een leugen - een leugen die ik nooit, nooit meer
kan herroepen!
2 October.
Wij zijn aangeteekend, de drukte neemt toe, de dagen volgen elkaar op, zoo snel, dat
ik er geen oog op kan houden. Behoefte om mijn hart op het papier uit te storten,
bestaat voor mij niet meer. Ik heb er het recht niet toe. Elk woord dat ik thans nog
neerschreef, zou mijn eigen aanklacht bevatten.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
199
10 October.
Nog eenige dagen. Annie komt over zonder haar man. Hij moet voor dienstzaken
achterblijven. Onze huwelijksreis gaat over Parijs, Berlijn en Weenen naar Italië.
Frans heeft zijn zaken zoo geregeld, dat hij een paar maanden weg kan blijven.
11 October.
Zou er niet nog iets kunnen gebeuren, iets vreeselijks, iets alles-omverwerpends? Is
er dan geen uitkomst meer?
13 October.
De laatste avond.... Vaarwel, ouderlijk huis, vaarwel, geliefde vrijheid, vaarwel voor
altijd. Een geheel tijdperk van mijn leven wordt afgesloten, zal tot het verleden
behooren, en nu pas ga ik dat verleden liefhebben zooals men liefheeft dat wat voor
eeuwig voor ons verloren is.
Morgen op dit uur ben ik dezelfde niet meer, wordt mij tot zelfs mijn eigen naam
ontnomen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
200
Hoofdstuk VI.
De huwelijksplechtigheid was afgeloopen. Een gansche stoet dorpsmeisjes had, bij
aankomst der rijtuigen op het kerkplein geschaard, de bruid met een regen van
bloemen begroet. Bij terugkomst op het kasteel had een eenvoudig déjeuner de
getuigen en enkele bloedverwanten der beide families vereenigd. Na de gebruikelijke
toasten en gelukwenschen gaf de heer Nortenheim met een blik op zijn horloge zijn
dochter een wenk, en de bleeke, ernstige bruid, even wit als het satijn van haar
trouwgewaad, stond op om afscheid van de aanwezige gasten te nemen en vervolgens
van kleeding te gaan verwisselen. Omhelzingen en handdrukken volgden. Daarop
begaf zij zich, door Annie vergezeld, naar haar kamer.
Zwijgend was de jonge vrouw haar behulp-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
201
zaam. Sedert de twee dagen van haar verblijf op Hoogenoord, was Annie geheel
onder den indruk van hetgeen zij zag en opmerkte. Zij herinnerde zich haar eigen
bruidsdagen, haar eigen zonnig jubelend geluk, maakte vergelijkingen en liet nu en
dan haar blik met bezorgdheid op Louize rusten, zich verwijtend dat zij had geholpen
dit huwelijk tot stand te brengen.
‘Neen, zij heeft hem niet lief, dat zie ik maar al te duidelijk,’ dacht zij onrustig,
‘maar nu is zij te trotsch om te klagen en tracht zij zich goed te houden. Daarin herken
ik haar geheel; arme Louize!’
Maar de jonge vrouw waagde het niet haar vermoeden uit te spreken. Er was iets
in Louize wat de woorden, die haar naar de lippen stegen, telkens weer terugdrong;
en ook nu, op het allerlaatste oogenblik, terwijl haar vlugge handen zich beijverden
haar te helpen, maakte Louize's strakke, bleeke stilheid alle vertrouwelijkheid
onmogelijk.
En nu was zij gereed en kuste Annie haar lang en innig zonder te spreken, en zij
gaf haar die liefkoozing hartelijk terug en verzocht toen haar nog een oogenblik
alleen te laten.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
202
‘Ik heb nog eenige papieren na te zien; ga maar vast naar beneden en zeg dat ik
dadelijk kom.’
Annie ging, en nu haalde Louize schielijk een sleuteltje te voorschijn, dat aan haar
horlogeketting hing, opende een cassette van oud zilver en nam er een ingebonden
schrijfboek uit.
Even bladerde zij het door met een zonderlingen glimlach, scheurde toen met één
ruk eenige bladen er uit en wierp ze in den vlammenden haard. Snel was het papier
verteerd, en nu volgden andere dichtbeschreven bladen, totdat er niets dan de omslag
overbleef, die ook in het vuur werd geworpen.
‘Goddank!’ fluisterde zij diep ademhalend. ‘Er kon op reis mij een ongeluk
overkomen. Niets mag overblijven van wat voor een ieder verborgen moet zijn.
Daareven in de kerk herinnerde ik mij dit verzuim, en overviel mij een plotselinge
angst.... maar nu ben ik gerust.’
Zij hoorde stemmen op de trap en wilde wegijlen, toen een zacht miauwen haar
oor trof. Op een fauteuil lag Mia, die, wegens de drukte in huis, zich den geheelen
morgen in de kamer had schuil gehouden, en nu, in de kanten van de bruidsjapon,
achteloos daarneder geworpen,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
203
zich een zacht bedje had weten te maken. Toen haar meesteres naderde, herhaalde
zij haar vleiend geroep en wierp zich, blijde eindelijk de aandacht te hebben getrokken,
met een mollige aanvallige beweging op den rug, de pootjes gekromd, het kopje
bijna ondersteboven om zich ouder gewoonte te laten liefkoozen.
‘Mijn trouwe Mia, zal je de vrouw niet vergeten?’ zeide Louize haar gelaat in het
lichtgrijze dons begravend; ‘ik zal terugkomen om je te halen. Slaap zacht op mijn
Nessus-kleed, het heeft zijn werk volbracht en kan nu geen pijn meer veroorzaken.’
Er werd op de deur getikt.
‘Annie zegt dat je gereed bent, Louize; het is hoog tijd voor den trein.’
‘Ja, ik ben gereed.’
Zij opende de deur. Frans stond op den drempel. Het was voor het eerst dien dag
dat zij alleen waren.
‘Kom, lieveling...’ zeide hij, ‘eindelijk zijn die tantalus-uren voorbij, eindelijk!’
Zij sloot als moede de oogen toen hij haar omarmde, wikkelde zich los en ging
naar haar vader, die haar beneden aan de trap opwachtte.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
204
‘Dag, kindje, God zegene je... heb dank voor al je liefde!’ fluisterde hij haar toe met
een door tranen verstikte stem. ‘Dit is de gelukkigste dag dien ik in jaren beleefd
heb.’
Zij zeide niets, liet zich lijdzaam een afscheidskus geven en ging, op een
ongeduldigen wenk van Frans, naar het rijtuig, dat voor een achterdeur stond te
wachten.
Reeds had zij den voet op de trede, toen zij nog eenmaal omzag. Daar stond haar
grijze vader, zoo oud, zoo zwak, zoo gebogen.... en hij staarde zijn vertrekkend kind
na met een vragenden bekommerden blik, als ging er in deze laatste ure, diep in zijn
binnenste, iets om, wat met geen woorden kon worden vertolkt.
Neen, zoo kon zij toch niet heengaan. Zij ging zoo ver weg! Zoo zij hem eens niet
wederzag, zou die klagende angstige blik haar altijd blijven vervolgen. Zij keerde
zich om, vloog naar hem toe en sloeg beide armen om zijn hals.
‘Wees gerust omtrent mij, vader, het is alles goed zooals het is.’
Een vreugdeglans op het gelaat van den
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
205
ouden man beloonde haar voor die vrome leugen. Toen stapte zij in, wisselde nog
een laatsten handdruk met Annie en het rijtuig reed tot aan het hek, waar een groepje
harer jongste schoolkinderen hadden post gevat en onder een luid hoera! kleine
bouquetjes in het rijtuig wierpen.
Een wuiven met de hand, een marmerwit gelaat aan het portier was het laatste wat
de kleinen van haar geliefde leermeesteres te zien kregen; toen rolde het rijtuig den
straatweg op en was weldra uit het gezicht.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
206
Hoofdstuk VII.
Annie Feller kwam met een geopenden brief in de hand de studeerkamer binnen,
waar haar man voor zijn bureau zat te schrijven.
‘Hoor eens, August, ik kom je even wat vragen,’ zeide zij met blijde opgewektheid.
‘Ik krijg daar juist een brief van Louize Meerdonk. Verbeeld je, zij komen morgen
over Duitschland van hun reis terug en moeten, daar er geen directe aansluiting is,
zoowat anderhalf uur te Zutphen stilblijven. Weet je waar ik nu zoo'n vreeselijken
lust in zou hebben?’
‘Neen, hoe zou ik dat weten.’
‘Wel, om morgen even naar Zutphen te sporen en hen daar te ontmoeten. Ik heb
het spoorboekje al nagezien. Als ik om twaalf uur van hier ga, ben ik voor den eten
weer thuis. Ik zou het heerlijk vinden! Zeg man, wil ik het doen?’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
207
‘Welzeker, waarom niet?’ klonk het antwoord, dat van een onverschillig
schouderophalen vergezeld ging. ‘Je moogt voor mijn partje vriendin navliegen en
nareizen zooveel je wil. Grand bien te fasse!’
‘Nu ja, het is misschien wel een beetje dwaas, maar ik verlang zoo haar even te
zien en te spreken. En als zij eenmaal thuis zijn, kan er zeker in langen tijd niets van
komen.’
‘Goed, goed, ik zeg immers dat je gaan kunt.’
August Feller streek bij die woorden met een gebaar van inspanning en
vermoeidheid de hand over het voorhoofd, als om den loop zijner gedachten, door
het binnenkomen zijner vrouw gestoord, weder te vinden, en doopte zijn pen in de
inkt, hiermede te kennen gevend dat hij de zaak als afgehandeld beschouwde.
‘Wat ben je weer druk aan het werk,’ zeide Annie, nog even dralend, terwijl zij
op het sierlijk met oud koper bewerkte eikenhouten bureau een paar voorwerpen
opnam, om er eenige stofjes af te blazen. Ik vind dat heel goed natuurlijk, maar voor
mij is het zoo erg ongezellig. Ik heb in het geheel niets aan je tegenwoordig. Letterlijk
den geheelen dag zit ik alleen.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
208
‘Ja, Annie lief, daar kan ik niets aan doen. Een man kan niet den geheelen dag aan
de groene zijde van zijn vrouw zitten, dat heb ik je al meer gezegd,’ antwoordde
August op ongeduldigen toon, ‘vooral niet als men, dank zij die verwenschte
dienstzaken, toch al geen oogenblik tijd kan vinden om aan eigen studie te wijden.’
‘Maar die dienstzaken vorderen toch zoo heel veel tijd niet...’
‘Neen, het is wat moois!’ klonk het schamper. ‘Het vóór dag en dauw opstaan om
met de troepen uit te marcheeren, en het present wezen in de kazerne op alle mogelijke
en onmogelijke uren - dat alles schijn je maar weg te cijferen. En als ik de week heb,
dan weet je toch genoeg, dat ik geen mensch ben maar een machine - een wandelend
uurwerk-slachtoffer, om nog niet van honderd andere onaangenaamheden te spreken.
Het is verbazend, Annie, nadat je zeven maanden de vrouw van een infanterie-officier
geweest bent, dat ik je de lijst mijner werkzaamheden nog heb op te sommen.’
‘Neen, neen, beste man, ik weet maar al te goed, dat er heel veel vervelende dingen
aan je officierschap verbonden zijn, maar ik dacht dat
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
209
de jarenlange gewoonte... en nu het eenmaal je vak is...’
‘Mijn vak, - mijn vak! Een vak dat mij is opgedrongen!’
‘Ja, dat is waar, arme jongen. Je hadt moeten studeeren! Wat moet je er indertijd
vreeselijk onder geleden hebben, je aangeboren literarische gaven niet te kunnen
ontwikkelen!’
Zij was achter hem komen staan, en zich over hem heen buigend, legde zij
liefkoozend haar handen op zijn schouders.
‘Maar nu kan je gelukkig je schade inhalen. Naar mijn egoïstische klachten moet
je maar niet luisteren. Ik voel me wel eens wat eenzaam, omdat ik hier nog zoo weinig
menschen ken en me tot de meesten niet bijzonder voel aangetrokken, maar dat is
minder. Stoor je daar niet aan en arbeid maar ijverig door aan je groote werk. Ik
beloof je nooit meer te zullen klagen.’
Hij draaide ongeduldig op zijn stoel heen en weder, in een uiterste prikkeling zijner
zenuwen, wijl zij ook ditmaal weer niet begreep waar hij heen wilde. Hoe vaak reeds
was ditzelfde onderwerp ter sprake gekomen, maar op dit punt was zij zoo
onbevattelijk, dat hij er tureluursch onder
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
210
werd. Het kostte hem moeite een toornigen uitval te onderdrukken.
‘Van dat groote werk zal nooit iets komen,’ sprak hij na een pauze, op een toon
van sombere berusting, ‘stel je daar niets van voor. Ik had een van de gewichtigste
tijdvakken in de geschiedenis der fransche letteren willen behandelen, maar die illusie
heb ik al lang opgegeven. Ik werk, dat zie je, ik doe mijn best, ik blijf bouwstoffen
verzamelen; maar dat ik die ooit zou kunnen verwerken tot een geheel, waarmede
ik naam kan maken, dit denkbeeld is eenvoudig belachelijk! De tredmolen waarin
ik gedwongen ben te loopen, werkt bovendien storend op mijn denkvermogen, het
verbitttert, het demoraliseert me, en ik kan daar niet altoos tegen reageeren, c'est plus
fort que moi!’
‘Maar, August!’ riep Annie eensklaps, terwijl zij voor hem ging staan en hem met
hare lieve donkere oogen verheugd aanzag, ‘als ik had kunnen begrijpen, dat je er
zóó over dacht, zou ik je al lang hebben overgehaald....’
‘Overgehaald tot wat?’ vroeg hij onverschillig toen zij aarzelde, als durfde zij hare
gedachte nauwelijks uitspreken.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
211
‘Overgehaald je ontslag te nemen, heel eenvoudig!’
‘Mijn ontslag te nemen?’ herhaalde hij op een toon van de grootste verbazing.
‘Maar vrouwtje, wat een idee! Hoe kom je aan zoo iets?’
‘Ja zeker, je ontslag te nemen!’ hernam zij beslist. ‘Waartoe ter wereld zou het
dienen nog langer een carrière te volgen, die je zoo tegenstaat en je belet je aan je
lievelingsstudiën te wijden? Ik begrijp niet dat dit niet reeds lang bij mij is
opgekomen.’
Een pauze volgde. Hij speelde al mijmerend met zijn pennehouder en zag niet op.
‘Mijn ontslag te nemen....’ herhaalde hij nogmaals, als kostte het hem moeite zich
in een zoo geheel nieuwen gedachtengang te verplaatsen. ‘Neen, neen, dat gaat niet,
dat doe ik nooit.’
‘Maar, man, hoe kan je nu toch zoo dwaas zijn!’ riep Annie, zich hoe langer hoe
meer voor haar denkbeeld opwindend, nu zij meende bij hem bezwaren te moeten
overwinnen. ‘Waarom niet een flink, kordaat besluit te nemen, liever dan je geheele
bestaan te vergallen en je ware vocatie te missen?’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
212
‘Ja, ja, alles goed en wel, maar je vergeet dat ik in mijn positie geen werkkring kan
en mag wegwerpen. Wat zou men zeggen? Dat ik het gemakkelijk vind een lui leven
te leiden van het geld van mijn vrouw....’
Snel sloot haar hand hem de lippen.
‘O, August, hoe kan zelfs de gedachte aan zóó iets bij je opkomen? Welk een
ontheiliging!’
‘Ik herhaal alleen maar wat de wereld zou zeggen.’
‘Als de wereld zoo laag en vulgair wil oordeelen, staan wij beiden te hoog om ons
dit aan te trekken. Buitendien, je zult dergelijke praatjes gauw tot zwijgen brengen,
als je letterkundige gaven aan het licht komen en iedereen verbaasd zal staan over
mijn knappen man.’
‘Hoor nu zoo'n dwaas vrouwtje eens doordraven!’ zeide August, terwijl hij haar
op zijn knie trok en haar gloeiend gezichtje kuste. ‘Neen, neen, daar komt allemaal
niets van in, hoor! Ik laat mij soms tot klachten verlokken, dat is waar. Er zijn van
die oogenblikken, waarin de gal wel eens overloopt; maar daarom neemt men zoo
maar niet ineens zijn ontslag uit den dienst.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
213
‘O, jij akelige, beredeneerde man! Wanneer zal je ooit eens zooveel van mij houden
als ik van jou?’
‘Lichtzinnigheid, uw naam is vrouw!’ schertste hij. ‘Omdat ik nu niet
holderdebolder de eerste de beste gedachte die je door het hoofd vliegt op den voet
volg, heet ik niet van je te houden.’
‘Nu ja, je weet heel goed hoe ik het bedoel. Je moogt je niet in een verstandig
besluit laten weerhouden door bezwaren, die kant noch wal raken. Je moogt niet
langer, willens en wetens, je talenten begraven. Van dit oogenblik af laat ik je toch
niet met rust voordat je ja hebt gezegd.’
‘Dat zullen wij eens zien. Ik verbied je van nu af ten strengste die quaestie ooit
meer aan te roeren,’ zeide hij met een quasi-verstoord gelaat.
Zij schaterde het uit en schudde hem bij de schouders heen en weer.
‘En ik wil niet langer de vrouw van een gewoon infanterie-officiertje zijn!’ plaagde
zij. ‘Ik wil dat mijn man als dichter en schrijver naam maakt, en dat zijn groote
reputatie het geheele land in rep en roer brengt.’
Over zijn gelaat verspreidde zich een glans van genoegen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
214
‘Je bent een vleister!’ zeide hij, haar teeder tot zich trekkend, ‘maar al redeneerde je
tot morgenochtend, je zin krijg je toch niet! Gelukkig dat een man verstand heeft
voor twee.’
‘Wat kan jou verstand uitrichten tegen mijn wil? Ce que femme veut....’
En zij rukte zich lachend los, dreigde hem nog eens met den vinger en snelde
vroolijk de kamer uit.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
215
Hoofdstuk VIII.
‘Wat heeft die goede Bertha uitstekend voor alles gezorgd!’ zeide Louize, toen Frans
de ontbijtkamer binnentrad. ‘Ik heb van morgen al een inspectiereis ondernomen van
den kelder tot den zolder, en het is alles zoo voorbeeldeloos in orde. Men zou zeggen
dat het huishouden al jaren lang zoo gemarcheerd heeft.’
‘Ja, die dingen zijn mijn goede zus toevertrouwd,’ antwoordde Frans, vergenoegd
rondziende in de groote smaakvol ingerichte tuinkamer, die met glazen deuren op
een veranda uitkwam. Toen ging hij met de handen in de zakken voor een der deuren
staan, een blik werpend in den niet grooten, pas aangelegden tuin, die, met stal en
koetshuis op den achtergrond, rondom de villa liep en waar, in den grauwen nevel
van een fijnen motregen, hier en daar eenige
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
216
spichtige bladerlooze boompjes zichtbaar waren.
‘Ons park laat nog veel te wenschen over,’ zeide hij glimlachend. ‘Dat is het
ongeluk van die nieuw gebouwde huizen. In het voorjaar zullen wij dien heelen
aanleg eens duchtig moeten herzien, er nog wat meer heesters in brengen. Het ziet
er thans afschuwelijk kaal uit.’
‘Ja, mooi is het niet,’ zeide Louize, ‘en die naakte witte muren hinderen mij nog
het meest.’
‘Die moeten mettertijd geheel onder klimop en vruchtboomen verdwijnen; je zult
eens zien wat wij daar van maken zullen,’ zeide hij, zich welgemoed in de handen
wrijvend. ‘Zoo, zijn mijn couranten waarlijk ook al present?’ vervolgde hij de
ontbijttafel naderend.
‘Ja, alles is tot in de kleinste onderdeelen geregeld, en de bedienden schijnen
volmaakt gedresseerd. Bertha heeft mij mijn taak niet weinig gemakkelijk gemaakt.’
‘Dat behoort ook zoo,’ zeide Frans. ‘Zeg Lous, kan je je nu verbeelden, dat wij
na al dat reizen en trekken eindelijk en ten laatste in onze eigen kluis zijn aangeland?
Een heerlijk denkbeeld, hé! Waarachtig, ik heb nog min of meer
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
217
het gevoel alsof ik vandaag alweer verder moet. Dat koffer- en hotelleven, brr! Wie
heeft ooit uitgevonden dat als een vermaak te beschouwen! Ronduit gezegd, begon
ik er meer dan genoeg van te krijgen, en jij?’
Zij schudde het hoofd.
‘Ik niet. Ik geloof dat ik wel mijn geheele leven door zou willen reizen, altijd maar
voort, voort, zonder ophouden.’
‘Gekheid, vrouwtje, dat kan je niet meenen,’ zeide hij op een toon, waarin een
zweem van ontevredenheid lag, terwijl hij zijn courant openvouwde. ‘Nu, ik heb mij
een indigestie gekeken aan al die kerken en museums en schilderijen en hoe al die
dingen verder heeten mogen, waarmede Baedeker ons meedoogenloos vervolgt.’
‘Ik benijd je die indigestie. Misschien had ik er dan ook voor langen tijd genoeg
van.’
‘Ja, ik zag wel dat je volop genoot, en daarin bestond hoofdzakelijk mijn genoegen.
Om je plezier niet te bederven, hield ik me dan dikwijls maar alsof ik ook plezier
had.’
Zij lachte. ‘Arme Frans! Maar acteeren is je fort niet; ik was geen oogenblik dupe.
Hoe vaak heb ik niet een onderdrukt geeuwen op-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
218
gevangen.... hoewel ik wreed genoeg was dit te ignoreeren. Zijn marteling is gelukkig
maar van tijdelijken aard, dacht ik, un mauvais quart d'heure à passer!’
‘Hm! dat “quart d'heure” duurde bijna twee maanden. Maar enfin, jij hebt genoten,
en dat was het voornaamste. Zie je, een man voelt zich op reis, als het wat lang duurt,
altijd min of meer gedesoeuvreerd. Wij verlangen weer naar onze geregelde
bezigheden, naar onze zaken terug.’
‘O, dat begrijp ik volkomen,’ klonk het laconiek. ‘Als ik zaken en bezigheden
had, zou ik er ook naar terug verlangen.’
‘Maar je hebt toch je bezigheden in huis.’
Louize antwoordde niet maar zag hem even aan, en die blik riep een wolk op zijn
gelaat te voorschijn.
‘Laten wij dat gevaarlijk onderwerp maar liever vermijden,’ zeide zij thans op
vroolijk schertsenden toon. ‘En zet nu maar niet zoo'n hoog ernstig gezicht, Frans,
zoodra het oude duiveltje weer bij mij boven komt. Jij hebt in elk geval part noch
deel aan de hedendaagsche orde van zaken. Ik zou het dus maar niet voor dat dui-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
219
zendarmig wangedrocht, dat men vooroordeel noemt, opnemen.... dat is een
ondankbaar werk, geloof me, te meer daar je het au fond met mij eens bent.’
Zijn gelaat was geheel opgeklaard.
‘Ik?.... Nu nog mooier! Ik zou die verderfelijke gelijkheidszucht van de vrouw dat inférieure wezen der schepping - goedkeuren,’ plaagde hij. ‘Met ijzeren hand
moet zij onderdrukt worden.’
‘Juist, en van onderdrukking is opstand en anarchie het gevolg.’
Hij lachte en stond op.
Met echt mannelijke edelmoedigheid zal ik je het laatste woord laten. Ik hoop
maar dat op de fabriek, gedurende mijn afwezigheid, geen anarchie den kop heeft
opgestoken. Met één anarchistisch wezen in mijn omgeving kan ik volstaan, zou ik
denken. A propos, vrouw, als ik om twaalf uur thuis kom, gaan wij in ons eigen huis
samen eens op verkenning uit, wil je? In mijn studeerkamer bijvoorbeeld zou ik
gaarne verscheidene dingen anders hebben.’
‘Goed, dat is afgesproken, en daarna wilde ik even naar papa gaan. Je kunt zeker
niet mede?’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
220
‘Neen, dat zal vandaag onmogelijk wezen.’
‘Nu, dan kunnen wij misschien Zondag te zamen naar Hoogenoord gaan.’
‘Uitstekend. Nu vrouwtjelief, tot straks. Nuttig de morgenuren besteden, hoor!
opdat je heer en meester bij zijn tehuiskomst alle redenen tot tevredenheid hebbe.’
Zij lachte en knikte hem vriendelijk toe, doch zoodra de deur achter hem dicht
was, verdween die lach en ging zij doelloos voor het venster staan, turend naar de
looden grijsheid daar buiten. Werktuigelijk dwaalden haar oogen rond om te vinden
een rustpunt, iets wat haar blik kon aantrekken, haar aandacht boeien, maar zij zag
niets dan kale grauwwitte muren en hier en daar wat gras, de smalle, met plassen
doorweekte paden afteekenend, en dicht bij het huis een perk met heesters, langs
wier sprietige, dorre takken langzaam de regendroppels sijpelden, als tranen, geschreid
over hun eigen armzaligheid.
Zij dacht aan Hoogenoord, schoon tot zelfs onder den sombersten hemel, en een
verdacht gevoel in haar keel voelende opkomen, wendde zij zich haastig af, als
iemand die vreest te worden gadegeslagen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
221
Na eenige oogenblikken zag zij bijna met verwondering om zich heen, en een zucht
van verlichting ontsnapte haar.
Alleen, werkelijk geheel alleen, vrij om te doen wat zij verkoos, vrij om haar gelaat
in elke plooi te zetten, zonder dat aanstonds een ‘Lous, wat scheelt er aan?’ of een
‘Vrouwtje, heb je iets?’ haar als een schuldige deed opschrikken!
Had zij eerst de drukte, de artistieke genietingen en de velerlei verstrooiingen van
de reis betreurd, thans werd haar plotseling een vergoeding geboden waaraan zij niet
had gedacht. Eenige uren van den dag slechts behoefde zij vroolijk en opgewekt te
zijn en te praten en teederheden te dulden, en de overige uren was zij vrij, vrij om te
mijmeren, te droomen wanneer zij dit verkoos, vrij om....
‘Me te vervelen!’ zeide zij, op dit punt harer overpeinzingen gekomen, halfluid.
‘Heerlijke vrijheid.’
Een bittere lach plooide haar lippen, maar een oogenblik slechts. Met geweld
onderdrukte zij haar opkomende gedachten en ging zich aan eenige huishoudelijke
bezigheden wijden. Nogmaals
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
222
inspecteerde zij het geheele huis, alles opmerkzaam naziende, blijde hier en daar wat
te vinden dat veranderd moest worden, orders aan de dienstboden gevend, eindelijk
met het kamermeisje de reiskoffers uitpakkend tot aan het uur van de lunch. Toen
kwam Frans thuis, vol opgewektheid, uiterst tevreden over de wijze waarop, gedurende
zijn afwezigheid, de ingenieur, die in zijn plaats als directeur was opgetreden, en het
administratieve personeel der fabriek hun taak hadden volbracht.
Zij dejeuneerden nu, en zoodra hij weer was vertrokken, liet Louize inspannen en
reed naar Hoogenoord.
Juist brak een flauw regenzonnetje door de wolken, toen het kiezel van het
voorplein onder de wielen knarste. Zij zag naar boven, waar haar vader voor het
venster van zijn studeerkamer stond. De oude man, bekend met den dag harer
terugkomst, had het rijtuig reeds hooren aankomen en wuifde haar toe. Eenige
seconden nog, en hij sloot haar in de armen, de oogen vol tranen, maar met een zoo
gelukkige uitdrukking op zijn vermoeide gerimpelde trekken dat hij als verjongd
scheen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
223
‘Wat ziet u er goed uit, papaatje!’ zeide Louize, nadat zijn aandoening wat bedaarde
en de eerste vragen en antwoorden aangaande de reis waren gewisseld. ‘De
eenzaamheid heeft u geen kwaad gedaan. En ik die nog wel dacht dat u zonder mij
geen raad met uzelven zoudt weten! Het heeft er niets van.’
‘Troostrijke gedachten hebben mij gezelschap gehouden, kind; je lieve opgewekte
brieven beurden mij heelemaal op. Nu zie je toch, niet waar, dat je oude vader gelijk
had, en hoe goed alles nu is.....’
Louize, bezig zich van hoed en mantel te ontdoen, scheen die vraag niet te hooren.
‘Frans kon tot zijn spijt niet mede komen vandaag,’ zeide zij, een stoel bij hem
schuivend. ‘U begrijpt hoe druk hij het heeft de eerste dagen.’
‘Natuurlijk begrijp ik dat. Ik kom jelui eens gauw op een avond verrassen. Ik
verheug er me op mijn kinderen in hun eigen huis te zien.’
‘O! het ziet er bij ons zóó keurig uit, belachelijk keurig. Men krijgt het gevoel
alsof de dingen veel te mooi en te nieuw zijn om ze te gebruiken. En Bertha heeft
zoo haar best gedaan
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
224
alles op orde te brengen. Ik dwaalde den geheelen morgen het huis door, eigenlijk
zelve niet recht wetend hoe ik het had. Soms verbeeldde ik me uit logeeren te zijn,
en dan weder meende ik in een mijner eigen sprookjes te zijn verdwaald, waar ik
zoo noodig paleizen in één nacht laat verrijzen!’
Louize lachte terwijl zij sprak, en haar vader, achter in zijn stoel geleund, zag haar
met klimmende vergenoegdheid aan.
Hij dacht aan de bleeke strakke bruid van twee maanden geleden, aan zijn geheimen
kommer in die dagen, en een overstelpende dankbaarheid deed hem met stil genot
naar zijn kind kijken zonder te spreken.
‘Gisteren heb ik Annie nog gezien, papa,’ hernam Louize. ‘Ik schreef haar dat wij
een uur in Zutphen stil bleven, en het was toen natuurlijk juist iets voor haar, om ons
te komen verrassen. Het was een gezellig uurtje voor ons beiden, terwijl Frans even
de stad in ging. En raad eens, wat zij mij vertelde... het is nog een diep geheim behalve
voor u.’
‘Ja, kindje, hoe zou ik dat kunnen raden?’
‘Feller neemt ontslag uit den dienst.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
225
De oude man schudde afkeurend het hoofd.
‘Verkeerd, heel verkeerd; een man moet een vasten werkkring hebben. Dat valt
me van hem tegen.’
‘Het schijnt dat Annie het wil doorzetten. Hij is er niet voor, verkiest er zelfs niet
van te hooren, zegt zij.’
‘Dubbel verkeerd van h a a r dan. Maar als hij een man is, stoort hij zich niet aan
dat kinderachtig drijven van zijn vrouw en blijft officier, tracht carrière te maken.
Juist nu, met zijn fortuin en zijn meerdere relaties, zouden de kansen daarop voor
hem grooter worden.’
‘Ja, maar hij zou dan een anderen werkkring kiezen. Hij is eigenlijk een dichter,
zegt Annie. Hij maakt verzen, een dichtbundel ligt al gereed. En dan heeft hij een
groot werk over de fransche letterkunde onderhanden en hij wil een tijdschrift
oprichten.’
‘Ja, ja, ik ken dat liefhebberen in de letterkunde. Als men twee regels goed
Hollandsch kan schrijven, geeft men zich voor literator uit. Ik zou er niets tegen
hebben, als hij zijn ledige uren aan die liefhebberij besteedde. Maar zijn vak er aan
op te offeren....’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
226
‘Het schijnt dat hij juist zijn vak verafschuwt. Dat heeft Annie mij vroeger al verteld.
Het is voor zijn genialen geest een marteling - gemakshalve herhaal ik haar eigen
woorden - om zijn leven lang als infanterie-officier te blijven vegeteeren.’
‘“Genialen geest” - hm! Nu gaat Annie's bewondering wat ver, geloof ik. Ik houd
hem voor een goeden jongen met degelijke principes, maar van genialiteit heb ik
niet veel gemerkt.’
‘Ik ook niet, maar dat kan aan ons liggen!’ merkte Louize spottend aan.
‘Ja, jij houdt niet van hem, dat weet ik wel.’
‘Ik ken hem nog zoo weinig. Sympathiek is hij mij niet, dat is zeker, maar dit komt
misschien doordien mijn affectie voor Annie mij veeleischend maakt. Als zij na zijn
ontslag hier in Kesterdam komen wonen - want dàt is haar illusie - zal ik misschien
beter in de gelegenheid zijn, al zijn goede hoedanigheden te waardeeren. En nu,
vadertje, blijft u hier in de warme kamer, en ga ik in mijn eentje een bedevaart doen
naar al mijne oude geliefde plekjes, en een praatje met Martha maken, en Stella
goedendag zeggen en Mia zoeken en....’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
227
Een zacht miauwen, ergens uit een onzichtbaren hoek komend, brak Louize's woorden
af.
‘Ik hoor haar al,’ zeide zij, naar de deur gaande, meenende dat zij vroeg
binnengelaten te worden.
‘Neen, zij zal dáár wel op haar gewoon plekje in de vensterbank liggen te slapen,’
zeide de oude heer; ‘dat is de plaats harer keuze. Zij is tegenwoordig altijd om en bij
mij.’
En werkelijk, op de roode fluweelen kussens der diepe vensternis, verborgen achter
de gordijnen, lag Mia, uit een diepen slaap ontwaakt, nog half soezerig te knipoogen,
de vier pootjes lang uitgestrekt, in haar eigenaardige kirrende poesentaal haar vreugde
bij het naderen harer meesteres te kennen gevend.
‘Ja, ja, je bent mijn trouwe lieveling,’ zeide Louize, terwijl Mia, nu pas geheel tot
het besef van den toestand ontwakend, op den grond sprong, haar vreugde te kennen
gaf met hooge ruggetjes en zelfs met de voorpooten tegen haar opstond, al haar
angora-deftigheid vergetend in de emotie van het oogenblik. ‘Maar toch geloof ik,
Mia, dat ik je maar hier laat in je eigen paradijs. In de stad, in dien akeligen, kleinen,
kalen tuin, zou je al te veel missen.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
228
Mia, van oudsher gewoon, dat er lange discoursen tegen haar gehouden werden, was
nu geheel in haar element. Zij ging voor de deur zitten, hiermede te kennen gevende,
dat zij met hare meesteres de kamer uit wilde, volgde haar, hoewel met onverstoorbare
langzaamheid, het geheele huis door, en toen deze haar vroegere slaapkamer
binnentrad, wist zij dadelijk een miniatuurachtig plekje zon op den vloer te vinden
en daar te gaan zitten, haar staart zich weltevreden om de pootjes rondend, in de
zoete verbeelding, dat dit flauwe Decemberzonnetje haar verwarmde.
Inmiddels zag Louize treurig in het rond. Wat was er van die vroeger zoo vroolijke
gezellige kamer overgebleven? Een oogenblik de werkelijkheid vergetend, had zij
zich voorgesteld daar alles weer te vinden, zooals zij het had verlaten. En nu bevond
zij zich in een groote, leege ruimte, die zij nauwelijks herkende. Alleen haar eigen
wit ledikant stond er nog eenzaam en verlaten in een hoek, doch overigens grijnsde
haar een holle kaalheid tegen, alsof de dood er had rondgewaard. Een beklemdheid
overviel haar, schroefde haar de borst toe. Het aan-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
229
schouwen van die ontredderde kamer deed haar pas de volle realiteit van den toestand
beseffen. Had zij niet als in een droom geleefd al deze laatste maanden? Nooit alleen,
nooit aan zichzelve overgelaten, altijd voort, voort, met koortsachtigen ijver om in
korten tijd zooveel mogelijk te zien, steeds nieuwe indrukken in zich opnemend,
blijde als het ware geen oogenblik tot bezinning te kunnen komen, had zij nog altijd
een onbestemd bewustzijn in zich omgedragen, dat zij tijdelijk een rol speelde, een
zware vermoeiende rol, maar dat eindelijk alles toch weer bij het oude zou worden;
was er ondanks alles toch nog een achtergrond gebleven van oude, dierbare
gewoonten, van duizenderlei dingen, die zij weer zou vinden, die bij haar behoorden,
een deel uitmaakten van haar bestaan.
Maar nu spotlachte de realiteit haar tegen als een dor holoogig geraamte. Die vier
muren, zij schenen haar in doodsche strakheid aan te staren, haar terug te dringen
uit dit haar eigen heiligdom, waar zij de meeste uren van haar leven had doorgebracht.
O! dat vreeselijke besef, dat het nooit, nooit meer kon worden zooals het geweest
was, dat
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
230
zij nooit meer in deze kamer zou ontwaken met dat luchtige, vrije, prettige gevoel
van voorheen, dat haar vroegere leven voorbij was, onherroepelijk.
Zij ging op den rand van het ledikant zitten en sloeg beide handen voor het gelaat,
het heden met geweld willende wegdenken, trachtende vast te houden alles wat zij
zich voelde ontglippen.
Toen zij een kind was, vermaakte zij zich wel eens met hare fantasie in te spannen,
zich voor te stellen dat de werkelijkheid verbeelding was en omgekeerd. En dan lag
zij met gesloten oogen, heel lang, zich zoo geheel in dat fantasie-spel inwerkend, dat
zij de oogen openend bijna verwonderd was, dat alles om haar heen onveranderd
was gebleven.
En ditzelfde deed zij nu, in een nerveuse overspanning, die voor het oogenblik het
verstand tot zwijgen bracht. Zij zeide tot zichzelve dat zij gedroomd had, vreeselijk
lang en vreeselijk akelig, en nu moeite had wakker te worden, maar als zij weer de
oogen opende, zou zij haar oude bekende kamer terugzien. Zij opende echter de
oogen niet, zij bleef nog lang zoo
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
231
zitten, maar toen zij eindelijk de handen van het gelaat wegnam en dezelfde
troostelooze verlatenheid aanschouwde, barstte zij plotseling in een hevig snikken
uit.
Tegen dit tooneel was zelfs het wijsgeerig laconisme van Mia niet bestand. Eerst
zat zij naar hare meesteres te kijken met een diep denkende uitdrukking in de oogen,
als begreep zij er alles van en sprong toen op het bed, haar kop duwend tegen Louize's
handen, al sterker en afkeurender miauwend totdat eindelijk het schreien ophield.
‘Zou ik op weg zijn een zenuwzieke te worden?’ dacht Louize vol schaamte over
die uitbarsting van lang opgekropte aandoeningen? Dat ontbrak er nog maar aan.
Nooit kom ik in deze kamer terug, nooit!’
Er hing nog een spiegel tegen den schoorsteenmantel, en met schrik zag zij daarin
hoe rood en gezwollen haar oogleden waren. Als haar vader dit eens zag! Gelukkig
was zijn gezicht niet zoo heel scherp meer. Wat vond zij zichzelve bleek en vermagerd
en afgevallen! ‘Ik word met den dag leelijker!’ dacht zij met een soort van sombere
voldoening. ‘Des te beter.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
232
Zij ging heen en sloot de deur, met een gewaarwording alsof zij op een kerkhof was
geweest. Daarop begaf zij zich, gevolgd door Mia, weer naar haar vader en haastte
zich haar hoed op te zetten en haar voile vast te strikken.
‘Het is bijna vier uur, het rijtuig zal wel dadelijk voorkomen. Nu ga ik nog even
met den koetsier spreken over Stella, wier nieuwe woning gereed is haar te ontvangen.
En Mia heeft gevraagd tot nader orde bij u te mogen blijven; zij wil van geen
verhuizing hooren.’
Zij sprak met schertsende opgewektheid en kuste den ouden man teeder vaarwel.
‘U komt ons dus nog vóór Zondag op een avond verrassen, niet waar, paatje? Ik zeg
dan niets aan Frans om hem de surprise niet te bederven.’
Hij knikte bevestigend, deed haar tot aan de trap uitgeleide en ging toen weer in
zijn leuningstoel zitten.
Haar zóó te zien, het overtrof zijn stoutste verwachtingen. Reeds lang had het
rijtuig Hoogenoord verlaten en nog altijd zat hij daar, werkeloos, de handen
saamgevouwen, met een stille vredige uitdrukking voor zich uit te staren.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
233
Hoofdstuk IX.
Dagen gingen voorbij en weken en maanden, en Louize staarde ze na, nu eens
verzonken in een grauwe verveling, waaruit zij zelfs den moed niet had zichzelve
wakker te schudden, dan door de een of andere aanleiding getergd tot een plotselingen
opstand in haar binnenste waarvan geen sterveling iets vermoedde. Uiterlijk slaagde
zij er in kalm en gelijkmatig van humeur te blijven, met nauwgezetheid vervullend
haar huiselijke en maatschappelijke plichten, op verlangen van Frans hun kring van
kennissen uitbreidend, diners gevend, uitgaand, bezoeken afleggend, met hare
dames-bekenden de gewone gesprekken voerend over wederzijdsche vrienden of
een nieuw uitgekomen romannetje. Doch hare rustige distinctie was niet geschikt in
het kleinsteedsche plaatsje veler sympathie te wekken;
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
234
men gevoelde het overwicht van dat uitinglooze in haar, dat men aan hoogheid en
familietrots toeschreef - dit laatste evenwel aannemend als iets dat vanzelf sprak.
Hare patricische geboorte verleende haar in den kring, waarin zij thans door haar
huwelijk met Meerdonk verkeerde, een zeker prestige, waarvan zij zich geenszins
bewust was in haar hongerend zoeken naar een straal van sympathie, naar een enkel
met haar meevoelend, mee-denkend wezen, en in haar hopeloos besef dat dit zoeken
te vergeefs was.
Er waren dagen, dat zij zich doelloos en droomerig liet meevoeren door de
zachtvlietende leegheid van haar bestaan; er waren andere dagen, dat zij, uit die
moreele dofheid ontwakend, een bitter behagen schepte in haar rol, het belangwekkend
vindend te luisteren naar het geluid harer eigen stem, als zij met anderen sprak in de
eenige taal die zij verstonden, opmerkend hoe aangenaam en lief en verstandig zij
dan werd gevonden. Kwam soms de verzoeking bij haar op die sarrende harmonie
met een dissonant te verstoren, zij weerstond die verzoeking steeds ter wille van
Frans, elken dag duidelijker ziende hoe deze, veel meer dan zij vroeger ooit ver-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
235
moed had, aan het oordeel zijner medemenschen hing, zelfs van hen die hem
onverschillig waren, en elk harer uitingen betreurde, wanneer die ook maar even de
door een kleinsteedsche conventie gestelde grenzen dreigden te overschrijden.
In de eerste weken van hun samenleven had zij nog eens getracht te doen herleven
de kameraadschap van vroegere dagen, een klein plekje van hare ziel openleggend
als van ouds, maar zij had die poging nooit herhaald. Zij ondervond, dat, nu zij zijn
vrouw was geworden, die tijd had opgehouden te bestaan; dat, hetgeen vroeger
pikante, levendige schermutselingen uitlokte, thans hem ongeduldig maakte of
bezorgd of verdrietig, en zij zweeg tegen hem als tegen anderen, meer en meer
beseffend, dat het lachende gelaat dat zij der wereld vertoonde ook hem volkomen
bevredigde, dat hij niets meer wenschte dan het weinige wat zij hem geven kon, dat
de geestelijke traagheid, die den grondtoon zijner natuur vormde, ook te haren opzichte
hem belette buiten den veiligen kring van een hem aangeboren optimisme te treden.
Zoo begon zij, nergens een uitweg vindend voor de dingen van haar intiemste
ikheid, lang-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
236
zamerhand te leiden een dubbel bestaan; het eene vol diepe geconcentreerde emoties,
het andere, geheel buiten haar eigenlijke ikheid om, als dat van een vreemde.
En zij had ook andere stemmingen, reactie-stemmingen, dagen eener algeheele
moreele moeheid, eener algeheele verslapping van gevoel en zenuwen na een al te
sterke spanning, en die dagen waren voor haar de gelukkigste. Dan gaf zij zich passief
en willoos over aan alles wat de omstandigheden van haar eischten, zich hoopvol
afvragend, of de tijd van berusting nu was aangebroken, of hij eindelijk was
uitgestreden de groote, groote strijd. En inmiddels genoot zij van haar zelfbedrog,
van dien stilstand in haar geestesleven, meenende dat de kracht der gewoonte thans
voldoende zou zijn om allen verderen opstand in haar binnenste te smoren.
Maar deze pauzen gingen ook weder voorbij.
En dan kwam zij terug, de steeds fellere worsteling tusschen haar meewarige,
toegevende, half moederlijke, half zusterlijke genegenheid voor den trouwen vriend
van vroeger, en haar afschuw van den band, die haar thans aan hem ketende. Zij
verbood zich soms het denken in
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
237
een wild oproer van haar geheele wezen, doch hare gedachten waren machtiger dan
haar wil en vervolgden haar als losgelaten furiën, haar tergend en martelend en
bespottend, haar wijzend op den vrijwilligen afstand harer heiligste vrouwelijke
rechten, haar toeroepend een ‘voor eeuwig’ waaronder zij ineenkromp, verwenschend
de ure harer zwakheid, er zich voor schamend als voor een misdaad gepleegd aan
haar eigen ziel.
En niemand zag of vermoedde iets van dien moreelen afgrond van haar bestaan.
Zelfs Annie, die dadelijk na Feller's ontslag uit den dienst te Kesterdam was komen
wonen, zag ondanks een dagelijkschen omgang niet meer of niet verder dan anderen.
Geheel in eigen gemoedsleven opgaande, vergenoegde zij zich met eenige
oppervlakkige waarnemingen, die haar aangaande het een oogenblik betwijfelde
huwelijksgeluk harer vriendin geruststelden, en Louize zag dit en was haar dankbaar
voor die gerustheid. Al haar streven was er op gericht haar geheim voor een ieders
oog te verbergen; de gedachte althans deze heilige plicht tegenover den man die haar
liefhad te kunnen vervullen, verzachtte tot zelfs haar bitterste oogenblikken.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
238
Maar één enkele vrouw uit haar omgeving bleef scherper zien dan al de anderen.
Bertha Harpers, die van het eerste oogenblik of haars broeders huwelijk had afgekeurd,
voelde bij intuitie, dat er in de ziel harer schoonzuster dingen omgingen, die niemand
vermoedde, dat achter die groote, zoekende, grijze oogen een sfinx zich verborg. En
met angstvallige zorg sloeg zij haar broeder gade, bespiedend op zijn gelaat in
hoeverre hare vermoedens juist waren, of dat vreemde, koele wezen hem inderdaad
gelukkig maakte, met vrouwelijke geslepenheid hem vragen doende, die hij met al
zijn gulle oprechtheid beantwoordde, niets van haar geheimen toeleg bespeurend.
Aan Frans' verwachtingen, die zelden een hemelbestormend karakter hadden, was
voldaan. Het was hem een dagelijks wederkeerende vreugde, dat al die in zijn oogen
dwaze, onmogelijke jonge-meisjes-aspiratiën nu bij Louize waren verdwenen, dat
zij, naarmate haar leven als gehuwde vrouw een vaste plooi nam, geen dier vroegere
quaestiën meer aanroerde. Hij had altijd gedacht dat die periode eenmaal komen
moest en weet deze gelukkige verandering aan
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
239
hare steeds toenemende affectie voor hem, door het huwelijk pas ontwaakt en tot vol
bewustzijn ontwikkeld.
Hoe scherp ook toeziende, vermocht Bertha dus geen enkel wolkje aan den
huwelijkshemel te ontdekken. Maar toch kon haar bezorgdheid niet geheel en al
wijken, kon zij zich geen genegenheid voor de jonge vrouw afdwingen. Hiertegen
verzette zich ook haar streng, dogmatisch geloof, dat, zooals zij slechts al te goed
wist, bij Louize geen weerklank vond. Haars broeders lauwheid in godsdienstige
aangelegenheden duldend, wijl hij een man was, wekte een dergelijk verschijnsel bij
de leden van haar eigen geslacht haar diepsten weerzin, doordrongen als zij was van
het besef, dat de gedachten-atmosfeer, waarin een man vrij mocht ademen, de vrouw
ten verderve voerde.
Hoe geheel anders had zij zich haar voorgesteld, die eenmaal Frans' leven zou
deelen! Ondanks Louize's oprechten eerbied voor Bertha's ernstige levensopvatting
en, hoewel binnen zekere grenzen afgebakende, krachtige individualiteit, die haar
boven de meesten harer vrouwelijke bekenden verhief, kon dus niets den muur
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
240
omverhalen, die tusschen de beide vrouwen bestond - een muur zelfs voor Frans niet
geheel onzichtbaar.
Maar men kan toch ook in de wereld niet alles even volmaakt hebben, was zijn
redeneering. Door Louize er steeds toe aangespoord, bleef hij zelf op den ouden
vertrouwelijken voet met de Harpers verkeeren, liep er, daar zij dicht bij de fabriek
woonden, dagelijks in en uit en rekende voor het overige op den tijd om alle verdere
kleine oneffenheden uit den weg te ruimen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
241
Hoofdstuk X.
Het was een mooie heldere morgen in het midden van Maart. Louize zat voor een
der vensters in de tuinkamer te teekenen, toen het thuiskomen van Frans voor de
lunch haar verwonderd deed opzien.
‘Al zoo laat? Hoe is het mogelijk! Ik dacht dat de morgen nauwelijks was
begonnen.’
‘Ben je aan het teekenen? Wel, dat mag ik zien. Dit is in dagen niet gebeurd.’
Hij kwam achter haar staan. Zij had tot model het koetshuis genomen en den stal
waarvan de deur half open stond. Meer op den voorgrond was Stella geposeerd met
den stalknecht, die hare fraaie lange manen borstelde.
‘Het is wezenlijk niet kwaad, Lous,’ zeide Frans, die, zelf geen onverdienstelijk
teekenaar
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
242
was, op goedkeurenden toon. ‘Je gaat bepaald vooruit.’
‘Och kom, dat kan je niet meenen, het gelijkt op niets,’ zeide Louize
schouderophalend. ‘Daar zit ik nu sedert uren te tobben en te knoeien, maar dit
houterige vierpootige gevaarte gelijkt evenveel op mijn mooie elegante Stella als
een kip op een adelaar!’
‘O, wat overdrijf je weer! Je gaat vooruit, zeg ik je. Naar de natuur teekenen is
niet gemakkelijk, en je kiest ook juist een zoo moeielijk onderwerp.’
‘Als ik, na vijftien jaar les te hebben genomen, nu nog niet eens een paard zóó kan
teekenen, dat het ten minste in de verte op een paard gelijkt, wat heb ik dan aan mijn
t a l e n t ?’
Zij gaf een spotachtige emphase aan dat woord, wierp ongeduldig haar potlooden
weg en opende de glazen deur, den knecht toeroepende het poseeren te staken en
Stella weer naar den stal te brengen.
‘Nu ja, ik zal niet beweren dat je ooit de voetstappen van een Rosa Bonheur zult
drukken, maar dat is ook niet noodig. Als je nu maar zoowat voor je eigen
amusement....’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
243
Een lach viel hem in de rede en uit hare oogen lichtte iets wat hem eensklaps aan
vroeger herinnerde.
‘O ja, voor mijn amusement.... een heerlijk denkbeeld! Stel je voor, dat als de
fabriek eens fout ging, men jou van die kinderstoombootjes en spoorwegjes gaf - je
weet, van die dingen die met heuschen stoom worden voortbewogen - en je aan het
spelen daarmede verder je leven mocht wijden! Zou je niet heel, heel dankbaar
wezen?’
Hij schrikte van dien onverwachten uitval en zag haar met zijn eerlijke blauwe
oogen zoo verwijtend aan, dat zij op eenmaal tot bezinning kwam.
‘Een prachtige vergelijking, nietwaar?’ vervolgde zij, dadelijk haar sarcastischen
toon latende varen en hem toelachend. ‘Och, ik ben, geloof ik, een beetje nerveus
geworden, omdat het niet vlotten wilde. Luister maar niet naar wat ik zeg.... morgen
zal ik misschien beter reüsseeren.’
‘Waarom ook niet weer eens les te gaan nemen?’ vroeg hij ontstemd, de impressie
van daareven nog niet geheel kunnende afschudden.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
244
‘Ik weet wel, het ligt niet in je aard iets ten halve te doen. Maar ga dan ook onder
goede leiding ernstig aan het werk.’
‘Ja, als goede leiding iemand met het heilig vuur kon bezielen! Al mijn
teekenmeesters die ik heb gehad, zoowel op de kostschool als thuis, hebben mij met
treffende eenstemmigheid gezegd, of althans te kennen gegeven, dat ik geen greintje
aanleg bezat, en dat weet ik zelf ook wel. Juist als met muziek. Ik gevoel voor muziek
met geheel mijne ziel, maar zoodra ik zelve iets wil presteeren, ben ik machteloos.
Als ik teeken, zie ik hoe het wezen moet, ik zie het duidelijk met de oogen mijner
verbeelding, maar ik zelve kan niet.... er zit geen gevoel in mijn lijnen, ik ben
onhandig als een kind! Neen, het doornige pad der kunst strekt naar mij zulke bij
uitstek stekelige doornen uit, dat ik er mij maar niet verder op zal wagen.’
‘Omdat je jezelve altijd onredelijke eischen stelt; ieder gewoon dilettant zou over
dit schetsje van Stella, met dien flinken achtergrond, heel tevreden zijn, maar je wilt
het onmogelijke.’
‘Juist, ik wil minstens een Rosa Bonheur zijn, of in het geheel niets,’ lachte zij.
‘Dat
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
245
zijn van die echt vrouwelijke grillen, waarvan de mannelijke logica zich geen
denkbeeld kan vormen. Tracht dus maar niet er uit wijs te worden.’
Aldus schertsend ging zij hem voor naar de eetkamer waar het tweede dejeuner
gereed stond, en begon opgewekt over allerlei gewone huiselijke onderwerpen te
praten, totdat de laatste wolk van zijn voorhoofd was weggevaagd en hij het
teeken-incident geheel vergeten had.
‘A propos, Lous,’ zeide hij, met blijkbaar welbehagen zijn gezonden robusten
eetlust stillend, ‘daar zou ik haast vergeten je te zeggen, dat ik daareven
wederrechtelijk jouw departement heb betreden. Je moet weten, dat Bertha, toen ik
straks even bij haar aanliep, mij vertelde, dat haar cordon bleu plotseling per telegram
naar haar dorp was ontboden, bij een zieke moeder of zuster of zoo iets. Dat kwam
haar natuurlijk erg ongelegen, en toen vroeg ik haar met hun beidjes van middag bij
ons te komen eten, vindt je dat goed?’
‘Goed?..... wel ik vind het uitstekend. Een geheel eenige gelegenheid om Bertha
en haar man eens tot uitgaan te krijgen. En hoe
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
246
denk je er over? Zouden wij de Fellers er dan ook bij vragen? August wil zoo gaarne
letterkundige relaties aanknoopen, en hij heeft Harpers, geloof ik, nog niet ontmoet.’
‘Best, heel best,’ zeide Frans, die, met zijn gezelligen aard, veel van dergelijke
geïmproviseerde dineetjes hield. ‘En als wij dan toch met ons zessen zijn, kan er ook
nog wel een zevende bij. Onzen ingenieur van de fabriek zou ik gaarne inviteeren.’
‘Van Elten.... le beau ténébreux? Arme jongen! Maar die wil immers niet uitgaan?’
‘De laatste maanden wordt hij dunkt me wat menschelijker, en ik hoorde dat hij
bij dezen en genen wel eens komt. Maar op groote diners en partijen bedankt hij
geregeld.’
‘Ik hoop voor hem dat hij zijn leed eenmaal geheel te boven zal komen,’ zeide
Louize medelijdend. ‘Hij is te jong voor zoo'n eeuwigen rouw.... en toch pleit het
voor den ernst van zijn karakter.’
‘Zijn bruid te begraven juist een week na den datum voor het huwelijk
vastgesteld!.... het is dan ook een der frappantste gevallen waarvan ik ooit gehoord
heb! In het eerst moet
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
247
hij half krankzinnig zijn geweest. Het is thans zegt men zoowat drie jaren geleden.’
‘Zij kreeg typhus, niet waar?’
‘Ja, overgeërfd van een oude getrouwe meid die zij oppaste. Het was een mooi,
lief schepseltje, hoorde ik. Maar weet je, vrouw, waarom ik eigenlijk Van Elten
langzamerhand wat meer in onzen huiselijken kring wil introduceeren? - Er zijn
groote plannen in aantocht.’
‘Hoe dat?’ vroeg Louize verwonderd.
‘Wel, niet meer of minder dan een vennootschap.... Firma Meerdonk en Van Elten!
dat klinkt nog al goed, vindt je niet? En dan natuurlijk uitbreiding der zaken. De
eerste voorstellen kwamen maanden geleden van de zijde van papa Van Elten, die
er geducht warmpjes in zit. Daarom eigenlijk ging ik een paar weken geleden naar
Amsterdam. Ik wilde je er toen nog niet over spreken, omdat nog niets gedecideerd
was. Maar de voorwaarden zijn thans door onze zaakgelastigden zoo goed als
geregeld, en van dien aard dat het dwaas zou zijn ze af te wijzen. Bovendien is Van
Elten na zijn tweejarig verblijf in Engeland uitstekend op de hoogte. Hij is een zeer
bekwaam technicus, heeft de fabriek
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
248
ook gedurende onze reis onschatbare diensten bewezen en ik kan dus nooit een
beteren compagnon wenschen.’
‘Maar, Frans, welke groote veranderingen! Heb je wel alles goed bedacht en
overwogen?’ vroeg Louize. ‘Als die man je bij nadere kennismaking eens tegenviel!’
‘Ik heb immers al lang met hem gewerkt! En dan, zelfs al ware zijn persoon mij
niet sympathiek, je vergeet de kolossale voordeelen. De oude Van Elten zal een
enorm kapitaal storten. Dan pas kunnen wij de zaken behoorlijk uitbreiden. Om te
beginnen, zetten wij er nog een paar flinke gebouwen bij, geheel naar engelsch model,
voor het vervaardigen van locomotieven.’
‘En zal het je niet hinderen, na zoolang alleen heer en meester te zijn geweest, de
helft van je gezag te moeten afstaan?’
‘Wij hebben tot op zekere hoogte ieder onze eigen afdeeling. Hij heeft de leiding
der technische werkzaamheden en ik die der administratieve. Bovendien kan ik het
best met hem vinden. Hij is een door en door solide, degelijke, ernstige jongen....
zelfs al te ernstig voor zijn dertig jaren. Och, ik heb het eigenlijk al lang
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
249
zien aankomen. Zijn vader weet dat de fabriek goed staat, durft er gerust zijn geld
in steken en wenscht zijn zoon zoo tot over de ooren in de zaken te dompelen, dat
er geen tijd voor treuren overblijft. Heel verstandig ingezien. Hij zal nu veel moeten
reizen, dikwijls naar Londen gaan, en dat vind ik voor een jonggezel vrij wat
geschikter dan voor een eerwaardigen pater familias, die veel liever bij zijn vrouwtje
thuis blijft.’
‘Gekheid, je mag niet zoo oud wezen. Het is voor jou ook heel goed er nu en dan
eens uit te moeten.’
‘Neen, ik houd er niet van mij te verplaatsen, dat weet je. Al de krachten waarover
ik te dien opzichte kan beschikken, wil ik opzamelen tegen dat je me natuurlijk weer
naar het andere einde van Europa zult sleepen.’
‘Nu, dat laat ik mij geen tweemaal zeggen. Je offer neem ik dezen zomer met
meedoogenloos egoïsme aan, beste Frans. Maar van kerken en museums blijf je
verschoond. Wij gaan dan alleen de natuur bewonderen, in Zwitserland groote
bergtochten maken!’
‘Bergtoeren... goed, mits niet te voet. Ik houd er niet van mij dood te loopen.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
250
‘Foei, schaam je toch zoo lui te zijn!’ riep Louize lachend. ‘Intusschen, als wij
eenmaal de heerlijke Alpenlucht inademen, spreken we elkaar nader. Dan is al die
Hollandsche zware-dampkring-traagheid van zelf verdwenen. Maar om nu nog eens
op die aanstaande vennootschap en Van Elten terug te komen - is het dus werkelijk
gedecideerd?’
‘Ja, zoo goed als.’
‘En hij zelf, laat hij zoo maar lijdelijk door zijn vader met zich manoeuvreeren?
Heeft hij in 't geheel geen stem in het kapittel?’
‘Welzeker. Als hij niet met de plannen instemde, zou hij nooit op de fabriek zijn
gekomen. Hij verlangt voor het oogenblik waarschijnlijk ook niets anders dan hard
te werken als het beste geneesmiddel voor zijn verdriet. Nu, als de plannen doorgaan,
zal hij daar, in den eersten tijd vooral, zijn hart aan kunnen ophalen.’
‘Het is toch een gewaagde onderneming, dunkt me, je zoo maar in eens met een
vreemde te associeeren.’
‘Een vreemde.... nadat we een jaar samen hebben gewerkt!’ riep Frans. ‘Ik moet
lachen over je bezorgdheid, Lous! Heb je misschien
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
251
persoonlijk iets tegen hem? Valt hij niet in je smaak? Vrouwen zijn soms zoo sensitief
uitgevallen.’
‘Hoe zou ik iets tegen hem hebben? Ik ken hem maar van een paar officieele
visites. En daarvan herinner ik me niets anders dan dat ik hem erg stijf en stil vond.
Zoo'n verbazend contrast met jou. Men weet niet goed wat men aan hem heeft, dunkt
me.’
‘In de wereld is hij misschien wat ingetrokken, maar in zaken weet men drommels
goed wat men aan hem heeft. Het is een flinke, werkzame jongen, wees daaromtrent
gerust.’
‘Daaraan twijfel ik niet. Als jullie karakters maar op den duur samengaan.’
‘Goede hemel!’ lachte hij, ‘het is alsof er van een huwelijk sprake is, zoo ernstig
neem je het op. En vindt je me dan zoo'n tiran, zoo'n onmogelijk heerschzuchtig
wezen, dat er met mij niet te eggen of te ploegen valt?’
Hij was, daar de lunch was afgeloopen, al pratende opgestaan, en nu, achter haar
stoel komende, boog hij zich over haar heen, in een opwelling van jongensachtige
uitgelatenheid plagend en stoeiend. ‘O! die vrouwen!’ schertste
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
252
hij, ‘het zijn toch de ondankbaarste wezens die men zich denken kan. Een echten
tiran vindt je me, is 't niet?’
Eenige oogenblikken liet zij zich dat plagen en liefkoozen welgevallen, daarna
poogde zij hem zachtjes weg te duwen.
‘Wat is er nu weer?’ vroeg hij verdrietig.
‘Niets, beste Frans, maar je vergeet dat wij hier aan de straat zijn.... en dan zoo'n
paar oud getrouwde lui als wij!’
Zij was opgestaan en ging naar een bloemenmand voor het venster, om met een
kamergietertje de planten water te geven.
‘Als je nu, in plaats van te beschuldigen, eens een ander aan het woord liet komen,’
zeide zij lachend, ‘dan zou je hooren, dat ik je in plaats van heerschzuchtig en
tiranniek, veel te goed vind, en juist bang ben dat die stille diplomatische meneer
Van Elten zich ongemerkt veel te veel gezag zal toeëigenen.’
‘Geen nood! Onze wederzijdsche werkzaamheden zijn streng afgebakend. En al
laat ik me door zeker blond huistirannetje als een lobbes op den kop zitten, buitenshuis
ben ik een echte bullebak, dat moest je maar eens weten.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
253
‘Ha, ha! alsof ik daar iets van geloof! Maar hoe moet ik nu doen...? Zal ik een
boodschap naar Van Elten zenden? Waar woont hij eigenlijk?’
‘Neen, dan zou hij zeker weer bedanken. Ik zal hem zelf meebrengen, of hij wil
of niet. Die sauvagerie zullen wij hem eindelijk wel afleeren. Zijn kennismaking met
de Fellers vind ik uitstekend. Juist iets voor onze kleine levendige Annie, om zijn
houterigheid wat door elkaar te schudden. Dag, vrouwtje, tot straks. Voor een lekker
dineetje zorgen, hoor!’
Alleen gebleven, ging Louize de noodige orders geven en besloot toen zelve even
bij de Fellers aan te loopen om hen voor dien middag te vragen. Hun villa's grensden
bijna aan elkaar, en op dit uur was zij zeker hen nog thuis te treffen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
254
Hoofdstuk XI.
Zij vond Annie alleen in de achterkamer, zittende bij een werktafeltje voor het venster,
terwijl in de aangrenzende eetkamer het dejeuner nog onaangeroerd stond. Het
onverwacht binnentreden harer vriendin deed haar blijkbaar opschrikken. Verwonderd
zag Louize om zich heen.
‘Nog niet eens geluncht, en dat om twee uur? En waar is August?’
‘Uit de stad.... naar Den Haag om met een uitgever daar te spreken over de uitgave
van dien bundel gedichten, je weet wel.’
‘Zoo, dat is een goede tijding. Geen kleinigheid voor hem, de verschijning van
zoo'n eerste geesteskind! Gelukkige August, ik zou hem kunnen benijden! Hij zal er
wel geheel mee vervuld zijn!’
Louize had, toen Annie opstond om haar met
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
255
een kus te verwelkomen, een bleek bedrukt gezichtje en erge roode oogen gezien,
doch daar het jonge vrouwtje niets zeide, vond zij beter er geen notitie van te nemen
en zelve maar wat druk door te praten.
‘Intusschen, Annie, kan ik geen verband vinden tusschen de aanstaande lauweren
van je poëet en jou niet dejeuneeren,’ vervolgde zij naar de voorkamer gaande. ‘Is
dat hier een ongeredderd huishouden! Vreeselijk artistiek, dat is waar, maar laat die
artisticiteit nu maar uitsluitend voor je man over en houd jij het proza in eere!’
Annie lachte even.
‘Ik had niet den minsten eetlust vandaag, en dan geheel alleen... dat is zoo
ongezellig.’
‘Maar nu ben ik er om je gezelschap te houden. Kom nu gauw iets gebruiken,
misschien doe ik nog wel mee.’
Annie kwam schoorvoetend nader, en Louize, opzettelijk vermijdend haar aan te
zien, schonk haar een glas wijn in, legde een beschuitje op haar bord en nam er zelf
ook een.’
‘Je ziet, mijn stemming is zoo anti-poëtisch
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
256
mogelijk. Ik kom zoo even van de lunch en begin alweer van voren af aan. A propos,
verwacht je August voor het diner thuis? Ik kwam jelui eigenlijk voor van middag
vragen.’
‘Het je een diner?’
‘Neen, volstrekt geen diner. Alleen maar de Harpers, die zonder keukenmeid zitten,
en de ingenieur van de fabriek, Van Elten, je weet wel, die stille, stijve man, die nog
altijd over zijn meisje treurt; anders niemand.’
‘Och, ik wil van middag maar liever thuis blijven als het je 't zelfde is.’
‘Neen, het is mij volstrekt niet hetzelfde. Je moet er mij komen doorhelpen. Je
weet, Bertha en ik... dat vlot niet zoo heel bijzonder; en Van Elten is, onder ons
gezegd, een beetje vervelend. Ik heb bepaald op jelui gerekend, of op jou alleen, als
August niet thuis komt.’
‘Neen, ik denk niet... ik geloof morgen,’ zeide Annie met een half verstikte stem,
terwijl zij een glas water boordevol inschonk en erg lang bleef drinken.
Louize zag, naar buiten, met schijnbare belangstelling een rijtuig dat voorbij reed
nastarend. Het ontging haar niet, dat Annie de
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
257
grootste moeite had zich goed te houden en begreep wel dat achter dien zenuwachtigen
toestand een klein huiselijk drama schuilde, waarvan het beter was dat zij onkundig
bleef.
Daar hoorde zij plotseling een half gesmoorden snik. Met een driftige beweging
had de jonge vrouw haar bord weggeschoven en barstte in een hartstochtelijken
tranenvloed los.
Louize stond op en ging naar haar toe.
‘Maar, Annie, wat is dat nu? Och, ik begrijp het al. Een beetje gekibbeld met
August, en daarover maak je je nu zoo overstuur, dwaas kind.’
Zij nam het jonge vrouwtje in haar armen, kuste haar vol innige meewarigheid,
want een stuipachtig schokken doorvoer Annie's klein tenger figuurtje, en liet haar
toen stilletjes schreien, niets meer zeggend of vragend, overtuigd dat dit de beste
manier was om haar spoedig te doen bedaren.
‘Het is veel erger dan je denkt,’ bracht Annie haperend en afgebroken uit. ‘Hij
houdt niet meer van me... ik voel het al zoo lang. O! ik heb zoo dikwijls verdriet,
maar wilde het je niet zeggen.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
258
Louize glimlachte onwillekeurig, als bij het aanschouwen van jong, kinderlijk leed.
‘Ga mede naar boven,’ sprak zij overredend. ‘Laat niemand je zoo zien. Elk
oogenblik kan hier iemand binnenkomen.’
En zij troonde haar mede naar haar boudoir, een aardig, coquet, blauw nestje,
Annie's lievelingskamer, deed de deur op slot en trok haar naast zich op een divan.
‘Je bent een kind,’ zeide zij, het raadzaam achtende Annie, wier sensitieven aard zij
kende, in elk geval ongelijk te geven, in de overtuiging dat de zaak van weinig
beteekenis was. ‘In welk huwelijk komen niet wel eens van die kleine oneenigheden
voor, echte querelles d'amoureux! En dan volgen er tranen, als het ware gemaakt om
door zeker iemand te worden weggekust. Maar nu zoo overstuur te zijn en van een
beuzeling een tragedie te maken, dat is werkelijk niet verstandig.’
‘O! hij was zoo hard tegen me, van morgen...’ steunde Annie handenwringend,
‘zoo afschuwelijk hard! Nooit zal ik het kunnen vergeten! Ik wilde maar dat ik dood
was!’
Louize schrikte een oogenblik.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
259
‘Maar wat is er dan toch voorgevallen?’ vroeg zij bezorgd.
‘Hij zeide me van morgen aan het ontbijt opeens met den trein van elf uur naar
Den Haag te willen gaan voor een paar dagen... en ik vond het niet aardig van hem
dat zoo op het laatste oogenblik te zeggen en vroeg te mogen meegaan. Ik heb er ook
nog kennissen, en wij konden er dan een pretje van maken. Maar hij zeide “neen”
heel kort en heel scherp, en toen werd ik een beetje boos en...’
‘Natuurlijk,’ zeide Louize gerustgesteld, ‘juist wat ik dacht. Hij had zeker allerlei
zaken in het hoofd en wilde daarom liever alleen gaan, en zeide dat een beetje kortaf,
en dat nam Annietje kwalijk, en ziedaar de geheele geschiedenis. Ik neem de partij
van August, hoor! en ben blij dat hij niet thuis is, want scènes zijn iederen man een
gruwel.’
‘Neen, dat is het niet,’ klonk het snikkend, ‘ik maak nooit scènes, nooit! Hij wordt
in den laatsten tijd steeds koeler en onverschilliger en.... ik doe juist altijd alsof ik
het niet merk - nooit laat ik hem zien hoe het mij hindert, daar ben ik te trotsch voor.
Maar nu
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
260
van morgen was het al te verschrikkelijk!’
Louize luisterde thans met een zekere afgetrokkenheid. Arme kleine Annie! Zij
had medelijden met haar, en toch benijdde zij haar bijna in haar kinderlijke droefheid,
die door een glimlach, een liefkoozing in vreugde zou kunnen verkeeren. Zij vroeg
zich thans niet af, in hoeverre zij de jonge vrouw in haar overspanning kon gelooven,
in hoeverre haar beschuldiging tegen August gegrond was. Zij dacht onwillekeurig
aan zichzelve, aan de zaligheid van dit verdriet, veroorzaakt door een ander,
vergeleken met de donkere, troebele lijdensgolven zoo somber klagend in den afgrond
harer eigen ziel, vergeleken met tweestrijd en wroeging en opstand en leugen, haar
pijnigend elke ure van haar bestaan. Nog eenmaal waar te kunnen zijn, te kunnen
schreien in heerlijke oprechtheid zooals dit kind schreide, zonder bijgedachte, zonder
berouw, zonder masker, zonder die innerlijke walging waartoe zij veroordeeld was
tot aan het graf.
Zij wist zelve niet hoe lang zij daar zat, Annie vergetend, wier ijskoud handje in
de hare rustte. Ook deze zeide niets meer en zat stil,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
261
met groote betraande oogen, voor zich uit te staren. Na die hevige uitbarsting kwam
zij lang zamerhand tot zichzelve.
Wat had zij gedaan? Zij had zich vergeten, dingen gezegd die geen sterveling
weten mocht, zelfs Louize niet. Hoe had zij dit kunnen doen, na zich zoo plechtig te
hebben voorgenomen niemand een blik te laten slaan in haar huwelijksleven! Zij
maakte een beweging en dit riep Louize tot de werkelijkheid terug.
‘Ik ben blij, dat je wat kalmer bent, beste. Geloof me, als August morgen terugkomt,
zal hij de eerste zijn om over zijn boos humeur van dezen morgen berouw te hebben,
daarvan ben ik overtuigd,’ zeide zij vertroostend. ‘Maak je dus niet langer van streek
ten aanzien van dingen die vroeg of laat in elk huwelijk voorkomen. En een beetje
koelheid nu en dan is immers ook een gewoon verschijnsel. De affectie van een man
kan niet altijd op het kookpunt blijven.’
‘Neen, dat is waar.... ik ben ook misschien te veeleischend,’ zeide Annie thans op
geheel anderen toon. Zij wendde het gelaat van hare vriendin af en hare lippen beefden
nog een weinig.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
262
‘Ja, Annielief, je gaat misschien wel wat al te veel in een zaak op,’ hernam Louize
zacht. ‘Dat is juist het groote ongeluk van een gewoon vrouwebestaan, en daarom
heeft een man, ook in dat opzicht, zooveel op ons voor. Zijn werkkring, zijn
bezigheden, zijn eerzucht nemen de grootste plaats in zijn leven in, en dan schiet er
voor haar, die dat leven deelt, wel een mooi zonnig plekje over, maar daarmede moet
zij dan ook leeren tevreden te zijn, hoewel z i j alles geeft, alles wat er in haar is,
veel meer dan hij noodig heeft, dan hij wenscht zelfs. Als er bij ons wat meer in
hoofd en hersenen omging, zouden ook wij misschien grooter, ruimer in onze liefde
zijn, minder sensitief, minder kleinvoelend. Aan hare noodlottige werkeloosheid
heeft mijns inziens menige vrouw haar leed te danken.’
Annie luisterde, met een vagen blik uit het venster starend. Zij begreep Louize
maar half. De woorden hadden, in de stemming waarin zij verkeerde, geen zin voor
haar.
‘Ja, ik ben misschien kinderachtig geweest,’ sprak zij eindelijk op denzelfden
gedwongen onnatuurlijken toon van daareven, er alleen op bedacht
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
263
August in Louize's oogen weder te releveeren. ‘Zooals je zegt, als men zaken in het
hoofd heeft, is men wel eens kort aangebonden, en ik ben ook erg heftig en
lichtgeraakt zooals je weet.’
‘Neen, lieve, dat ben je toch gewoonlijk niet,’ zeide Louize, wel een beetje
verwonderd over dien plotselingen omkeer, maar toch zonder een zweem van
achterdocht. ‘Je gevoel echter is van te exclusieven, te hartstochtelijken aard, om
niet misschien nu en dan wat al te veel te eischen.’
Annie leunde thans met gesloten oogen achterover. Zij was geheel uitgeput. Na
het vertrek van haar man had zij geschreid uren lang, en het arme gezichtje was zoo
ontdaan, dat Louize haar vol medelijden aanzag.
‘Je moest hier wat blijven liggen, Annie, en trachten een beetje te slapen, dan zal
ik aan de bedienden zeggen dat je hoofdpijn hebt en vandaag niemand ontvangt. Ik
ga nu heen en zal om vijf uur laten vragen hoe het is? Heb je geen lust om te komen,
dan blijf je rustig thuis; vindt je dat goed?’
Annie knikte. Tegen wil en dank kwam nu en dan nog een traan aan haar oogleden
pare-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
264
len, terwijl Louize haar in de kussens neervlijde en voorhoofd en slapen met eau de
cologne verfrischte. Daarop liet deze de stores zakken, zoodat er in het vertrek een
zachte schemer heerschte, kuste haar met nog een paar vertroostende woordjes
vaarwel en liet haar alleen.
‘Waarom moest zij juist vandaag komen?’ dacht Annie vol berouw. ‘Hoe hij mij
ook doet lijden, niemand mag hem beschuldigen. Hoe valsch en slecht van een vrouw
over haar man te klagen!’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
265
Hoofdstuk XII.
Tegen vijf uur zond Louize een boodschap om te vragen, hoe het met de hoofdpijn
was en of zij Mevrouw konden verwachten. Het antwoord luidde, dat Mevrouw zich
veel beter gevoelde en met genoegen zou komen, en tegen zes uur, toen de andere
gasten reeds bijeen waren, trad Annie binnen, er nog een weinig betrokken uitziende,
maar even opgewekt als gewoonlijk, en kort daarop ging men aan tafel.
De eetzaal, met haar fonkelend zilver en kristal, maakte een feestelijk gezelligen
indruk. De streng oud-Hollandsche stijl, die des daags aan het vertrek iets sombers
gaf, deed zich bij avond in al zijn artisticiteit gelden. Het gaslicht speelde in grillige
tintelingen tegen de schotels van oud Delftsch, boven den hoogen schoorsteenmantel,
en de blauwe tegeltjes aan den grooten breeden
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
266
haard, waar kolossale houtblokken, halve boomstammen gelijk, aan een krachtig
gespierd geslacht uit een vorige eeuw herinnerden. Het gloeide in de koperen
versiersels der buffetten en hechtte zich in gouden plekken tegen het bruinlederen
behangsel, dat in de verst verwijderde hoeken diepe schaduwen wierp en het verlichte
ovaal in het midden nog feller afteekende.
Als gastheer was Frans in zijn element. Groote diners verveelden hem, maar enkele
vrienden of familieleden aan zijn disch te kunnen vereenigen was hem een waar
genot. In 't oog vallend was het contrast, dat zijn type van frischblonde welgedaanheid
vormde met dat zijner zuster, Bertha Harpers. Deze had iets stijf-burgerlijks over
zich, nog scherper geaccentueerd door het gewild stemmige harer kleeding, die haar
op achtendertigjarigen leeftijd veel ouder deed schijnen dan zij was. Hare gestalte
had die hoekige rechtheid die alle vrouwelijke bevalligheid buitensluit, haar geheele
uiterlijk gaf onbewust een volslagen minachting voor alle aanspraken op schoonheid
of beminnelijkheid te kennen. Stroef was de uitdrukking van het gelaat, stroef was
ook de blik
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
267
der staalgrijze oogen, en de dunne lippen schenen zich nooit tot een lach te hebben
geplooid. Maar het voorhoofd was hoog en edel gevormd, al scheen het haar, van
een onzeker bruine tint, en als met opzettelijke onbevalligheid recht en stijf langs de
slapen gelegd, bestemd te zijn die eenige schoonheid waarop het gelaat kon bogen
onzichtbaar te maken.
Nu en dan rustten haar oogen op haar schoonzuster, wier elegant blauw fluweelen
toilet haar afkeuring scheen gaande te maken; toch praatte zij nu en dan met de jonge
vrouw, die bijzonder lief tegen haar was, haar telkens in het discours halend, blijkbaar
zich beijverend Harpers en haar te toonen, hoeveel genoegen het haar deed hen bij
zich te zien.
Zij liet Van Elten, die tusschen haar en Annie zat, bijna geheel aan deze over. Aan
het jonge vrouwtje was niets ongewoons te bespeuren. Zij praatte zelfs vroolijk en
opgewonden, zoodat Louize zich in stilte verbaasde over dit dissimulatie-vermogen,
dat zij volstrekt niet bij haar vermoedde. ‘Zou zij reeds aan dergelijke scènes gewoon
zijn, dat zij zich thans zoo goed weet te houden?’ dacht zij bekommerd, wanneer zij
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
268
haar hoorde lachen en schertsen met Van Elten, dien zij werkelijk een weinig scheen
te ontdooien.
Deze deed haar, naar aanleiding van hun respectieve reisherinneringen, een grappig
verhaal van zijn persoonlijke ervaringen den eersten zondag dien hij jaren geleden
te Londen had doorgebracht, toen hij van de consequentiën der zondagsrust aldaar
nog geen flauw begrip had, en vertelde haar, hoe hij eerst na vele tribulatiën geheel
op de hoogte van den toestand was gekomen.
‘En toch ware het te wenschen, dat ook bij ons een dergelijke orde van zaken werd
ingevoerd,’ merkte, na een schaterlach van Annie, plotseling Mevrouw Harpers met
een zekere beteekenis aan.
Van Elten, die de zuster van zijn aanstaanden compagnon heden voor de eerste
maal ontmoette, zag met verwondering naar den kant vanwaar die repliek kwam,
maar zeide niets.
‘Hoe is het mogelijk, Mevrouw,’ zeide Annie nog altijd lachend, ‘dat u dit zoudt
wenschen? Ik vind het in Engeland zoo vreeselijk overdreven.’
‘Van overdrevenheid kan, waar het dergelijke
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
269
zaken geldt, nooit sprake zijn,’ klonk het met nog meer nadruk.
Van Elten, hare juiste bedoeling niet vattend, vestigde nu zijn oogen belangstellend
op de spreekster, blijkbaar aangenaam door haar woorden getroffen.
‘Ik begrijp uwe gedachte, Mevrouw, en ik geloof dat niemand der groote zwoegende
arbeiderswereld zoo van harte haar welverdiende rust gunt als ik,’ sprak hij met een
zachte langzame stem, die geheel bij zijn ernstig voorkomen en zijn diepe
fluweeldonkere oogen paste, ‘maar de Londensche opvatting der zondagsrust kan ik
toch niet geheel goedkeuren. Het is immers niet noodig, dat een gansche bevolking
juist op denzelfden dag rust; dit voor alle vakken consequent door te voeren, is toch
onmogelijk en juist daarom....’
‘De dag des Heeren moet worden geëerbiedigd, al het andere is van ondergeschikt
belang!’ viel Mevrouw Harpers hem in de rede met een kleur als vuur. Die kleur was
niet zoozeer het gevolg van ergernis of verontwaardiging als wel van verlegenheid.
Zij was eerder bedeesd dan stoutmoedig van nature, maar als
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
270
Christin achtte zij het haar plicht bij elke voorkomende gelegenheid, vooral tegenover
andersdenkenden, hare godsdienstige denkbeelden te belijden, ondanks de moreele
inspanning welke haar dit kostte.
Frans, hoewel in gesprek met zijn zwager, had Bertha's laatste woorden gehoord,
begreep den samenhang, zag den zenuwachtigen blos van haar die hij gewoon was
als een moeder te eerbiedigen, en maakte, met een schertsende opmerking over de
fransche benaming van een gerecht dat juist werd rondgediend, een einde aan de
benauwende stilte. Ook Annie haastte zich het discours van het doode punt af te
leiden, terwijl Louize, zich rechtstreeks tot Bertha wendend, met een gelukkig à
propos het gesprek bracht op een arbeider van de fabriek, die door langdurige ziekte
met zijn gezin tot armoede was vervallen.
Dit was een veilig terrein, waarop de twee vrouwen elkander te allen tijde konden
ontmoeten, en zoo was Bertha ook nu geheel oor voor hetgeen Louize haar
mededeelde. Het plan voor een loterij werd ontworpen, om nader te worden
uitgewerkt, en toen, tegen het dessert,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
271
het discours meer algemeen werd, was Bertha even spraakzaam als de anderen en
was het kleine incident blijkbaar geheel vergeten.
Van tafel opstaande, begaf men zich naar boven, naar het salon, dat met Frans'
studeerkamer een fraaie, ruime, in modernen stijl ingerichte suite vormde. Thans had
Louize gelegenheid Van Elten eenige oogenblikken alleen te spreken, hem te verstaan
gevend, dat zij door haar echtgenoot aangaande de plannen der aanstaande
vennootschap op de hoogte was gebracht, hieraan tevens, met betrekking tot
hemzelven, eenige vriendelijke, heusche woorden toevoegend. Zij deed dit op verzoek
van Frans, niet omdat zij zelve zich tot hem voelde aangetrokken. Met al zijn
beleefdheid en distinctie was hij zoo stijf en gereserveerd, dat hij alle sympathie als
het ware scheen terug te dringen.
‘Annie kan het veel beter met hem vinden dan ik,’ dacht zij, een vermoeid geeuwen
onderdrukkend, wegens de inspanning die het haar had gekost het gesprek gaande
te houden. Het was haar een verlichting toen Frans zich bij hen voegde, en zij een
weinig later de kans schoon zag wat met den man van Bertha te
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
272
kunnen praten. Deze, hoewel zij hem alleen bij officieele gelegenheden ontmoette
en hem dus persoonlijk weinig kende, stond hoog bij haar aangeschreven. Hij had
in de letteren gestudeerd, was leeraar aan de Hoogere Burgerschool en leefde in zijn
vrije uren geheel voor de studie. De vele degelijke tijdschrift-artikelen van zijn hand
over literarische en wijsgeerige vraagstukken, waarvan zij er verscheidene gelezen
had, getuigden van zijn gestadige werkzaamheid. In gezelschappen verscheen hij
bijna nooit; het mocht dus een uitzondering heeten dat hij en zijn vrouw heden bij
hen dineerden.
Hij had het bleeke, magere, dorre type van den kamergeleerde, die zelden zijn
studeercel verlaat, nooit met de eigenlijke wereld in aanraking komt en dit ook niet
wenscht. Zijn trekken waren alledaagsch en gaven meer inspanning en intellectueele
afmatting dan intelligentie te kennen, maar Louize zag dit niet. Zij gevoelde sympathie
en bewondering voor zijn werkkracht, en de innerlijke verveling, die haar op dergelijke
avonden bekroop, afschuddend, kreeg zij lust wat met hem te praten. ‘Ten minste
een kleine oase in de woestijn!’ dacht zij. ‘Of Bertha
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
273
zich het voorrecht bewust is zoo'n knappen, ontwikkelden man te hebben?’
Haar blik dwaalde naar de canapé, waar zij, wie deze inwendige vraag gold, zat
te haken, maar deze blik hielp haar niet een antwoord te vinden. Een kopje thee
nemend van het blad, waarmede de knecht haar juist naderde, maakte zij dit voor
Harpers gereed, bracht het hem en ging naast hem zitten.
‘Wat heb ik laatst genoten van uw studie over Leopardi!’ begon zij, besloten
kordaat met de deur in het huis te vallen, daar zij wist dat hij niet gaarne over zijn
werken sprak. ‘Vooral bewonderde ik uw beschouwingen over het pessimisme,
waartoe die studie u aanleiding gaf. Gij deedt zoo juist uitkomen hoe dit woord
tegenwoordig misbruikt wordt, hoe een ieder het à tort et à travers op de lippen neemt,
zich daardoor mede schuldig makend aan de algemeene verwarring van denkbeelden,
die op dat punt heerschende is. Gij weet een dergelijk onderwerp zoo eenvoudig en
duidelijk te behandelen, dat het zelfs voor oningewijden volkomen helder wordt.’
Hij zag haar verwonderd aan.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
274
‘Helderheid is steeds en vóór alles mijn streven, te meer daar mijn geschriften veelal
van polemischen aard zijn,’ antwoordde hij eenigszins kort, ‘dus uw oordeel kan niet
anders dan aangenaam voor mij zijn.’
Hij nam bij die woorden een photographie van een tafeltje naast zich, die hij met
veel aandacht bekeek en wilde daarover iets zeggen, toen zij hare gedachte vervolgde.
‘En juist die verwarring van denkbeelden op dat punt is zoo noodlottig. Niets wat
zoo veredelend en verheffend werkt en den menschelijken geest meer staalt, dan het
wetenschappelijk, het wijsgeerig pessimisme, dat ons de wereld doet zien in haar
onwrikbaar wederkeerende, naar onomstootelijke wetten zich openbarende
verschijnselen, en dat zoo lijnrecht staat tegenover het pessimisme, bedoeld als de
antithese van idealisme. Want dàt pessimisme vormt het demoraliseerend, verslappend,
ziekelijk element onzer maatschappij en is een geschikt stokpaardje voor zwakke
geesten om zich aan vast te klemmen. Uw betoog dienaangaande boeide mij juist
zoo, omdat de onderscheiding tusschen een wetenschappelijk en practisch pes-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
275
simisme mij tot dusverre niet zoo heel klaar was. Ik heb helaas nooit gelegenheid
aangaande dergelijke onderwerpen, die mij zoo bijzonder aantrekken, bij iemand ter
schole te gaan.’
Achter zijn brilleglazen tintelde iets wat naar afkeuring zweemde. Harpers hield
volstrekt niet van vrouwen, wier hersenen zich met vraagstukken als het thans
besprokene bezighielden. Hij had wel van Bertha gehoord, dat de vrouw van zijn
zwager ‘blauwkousachtige neigingen’ had, zooals zij het noemde, maar zelf had hij
daar tot dusverre niet veel van gemerkt. Nu echter besefte hij, dat zijn vrouw het
maar al te goed had ingezien.
‘Mijn artikels,’ zeide hij, ‘hoe helder zij u misschien ook toeschijnen, zijn toch
niet voor alle geestelijke magen gezonde, verteerbare kost. Ik raad u werkelijk aan
er u niet te veel in te verdiepen.’
Zij vatte aanstonds zijn bedoeling, maar nam zich voor hem niet te willen begrijpen.
‘Ik heb ze toch uitstekend goed verteerd, dat verzeker ik u,’ zeide zij met een
glimlach. ‘Mijn geestelijke maag is dus zeker anders georganiseerd, dan u denkt.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
276
‘Dat weet ik nog niet,’ sprak hij hoofdschuddend, ‘dit kan pas later blijken. Een
kleine dosis kan onschadelijk zijn, waar een grootere werkelijk tot vergif wordt.’
Hij sprak zonder scherpte, want hij was goedig van nature, maar hij wilde deze
jonge vrouw met hare groote, denkende, grijze oogen, waaruit hij bij zijn woorden
iets oproerigs zag lichten, naar haar eigen sfeer terugwijzen, haar beduidend dat zij
van den goeden weg was afgedwaald en een gevaarlijke helling naderde. Zonder
veel over het wezen der vrouw en hare roeping in de maatschappij te hebben
nagedacht, beschouwde hij zijn eigen vrouw, opgaande in haar godsdienstig geloof
en hare nederige huiselijke plichten, en die zich in allen ootmoed zou hebben
geschaamd ook maar één letter van zijn wijsgeerige geschriften te willen lezen, als
het type der volmaakte echtgenoote. Toevallig zag hij naar haar, zooals zij thans,
naast Annie Feller zittende, druk over een handwerkje zat te praten; en Louize bij
intuitie radend wat hij op dit oogenblik dacht, werd plotseling door een geest van
verzet aangegrepen van te spontanen aard dan dat zij er zich tegen kon wapenen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
277
‘Gij behoeft niet te vreezen, Harpers, dat uwe zoo door en door gezonde kernachtige
beschouwingen mij ooit tot vergif zullen worden,’ sprak zij op een toon, welke iemand
die haar beter gekend had, een naderenden storm zou hebben voorspeld. ‘Zij zullen
mijn zielerust niet verstoren, geen twijfelingen meer doen rijzen aangaande
leerstellingen mij in mijn vroege jeugd ingeprent, doch die ik reeds lang ver worpen
heb. Die strijd ligt achter mij. Gij schijnt niet te weten, dat ik - volgens de Christelijke
opvatting van het woord - een ongeloovige ben.’
Hij staarde haar eerst onthutst aan, daarna verscheen een streng afkeurende
uitdrukking op zijn gelaat.
‘Ik weet dat het soms iets verleidelijks heeft sterke woorden te bezigen; maar dit
bevestigt slechts hetgeen ik daareven zeide: dat men verkeerd doet geestelijk voedsel
tot zich te nemen, dat niet voor ons geschikt is.’
‘Hebt gij hiermede nog altijd uw eigen geschriften op het oog? Is dat het voedsel
voor mij zoo verderfelijk geacht?’ vroeg zij met een glimlach, die hem in hooge mate
prikkelde.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
278
‘Laten wij mijn werken buiten spel laten... Ik doel op alle lectuur, die een vrouw er
toe brengt het woord op de lippen te nemen zooeven door u gebezigd.’
‘Ik begrijp u werkelijk niet. Men schrijft toch gewoonlijk om te worden gelezen,
dunkt me?’
‘Door lieden van het vak, door mannen, zeer zeker niet door vrouwen en kinderen!’
klonk het thans bijna driftig.
‘Niet door vrouwen en kinderen? - Gij opent mij daar een geheel nieuw
gezichtspunt. Maar waarom dit dan niet voorzichtigheidshalve met groote
waarschuwende letters bij den titel te vermelden. Dan wisten wij ten minste waar
ons aan te houden. Nu loopen wij voortdurend gevaar ons aan dien verderfelijken
stroom van kennis en waarheid te laven, zonder dat één hand wordt uitgestoken om
ons te redden!’
Zij had deze laatste spottende woorden luid genoeg gezegd, om de aandacht te
trekken der anderen, wier gesprekken plotseling verstomden. Rondziende, ontmoette
Louize de donkere oogen van Van Elten, strak en, naar zij meende, afkeurend op
haar gevestigd, en alles vergetend, met een gewaarwording als van een gevangen
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
279
dier, dat door de tralies van zijn kooi met kinderspeelgoed wordt getergd, wenkte zij
hem nader te komen.
‘Wij hebben u hier noodig, Mijnheer Van Elten, wij voeren een zeer eigenaardige
discussie. Mijnheer Harpers betwist mij, in mijn hoedanigheid als vrouw, het recht
een atheïste te wezen, maar hij is er nog niet in geslaagd mij tot zijn zienswijze over
te halen. Indien gij uw argumenten eens bij de zijne voegdet.... Met uw beiden zal
het niet moeielijk zijn mij te overtuigen of mij geheel te verpletteren misschien.’
Een doodelijke stilte volgde. Zij had met opzet een woord gebezigd, dat, naar zij
wist, in deze omgeving een hevig éclat zou veroorzaken, en haar toeleg was gelukt.
Bertha zag even met een blik vol afschuw naar den kant waar dat woord was
gesproken, stond op van de canapé waar zij naast Annie zat, rolde haar haakwerk
bijeen en ging toen met afgemeten tred, de lippen stijf opeengeklemd, de kamer uit.
Annie, geheel verschrikt, zag hare vriendin smeekend aan, doch haar blik, even
als die van Frans, met zijn uitdrukking van diep verwijt,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
280
ging voor haar verloren. Nauwelijks gaf zij acht op Bertha's verdwijning. Zij wachtte
op het antwoord van Van Elten, nog scherper tegenstand vermoedend, gereed tot
elken strijd, overgeleverd aan een oproer in haar binnenste, dat, na al die maanden
van zelfbedwang, over haar kwam als een stormvloed, bruisend in haar ooren, klotsend
met harden golfslag in haar hersenen, haar gevoelloos makend voor alles wat in den
laatsten tijd haar gedrag had geregeld.
‘Het is mij onmogelijk, Mevrouw, u te helpen verpletteren, zooals u dit schijnt te
wenschen,’ sprak Van Elten thans met een glimlach. ‘Wie kan in deze gezegende
tijdsperiode een denkend wezen nog eenig intellectueel recht betwisten.... vooral het
schoonste heerlijkste recht voor den mensch bereikbaar gesteld: vrijheid van
onderzoek, van geloof en gedachte!’
‘Ziedaar een bondgenoot voor wien ik gaarne het veld ruim,’ zeide Harpers met
toornige ironie, ‘te meer daar ik een salon niet als een debating-club beschouw.’
Met deze woorden stond hij op en ging naar de aangrenzende kamer.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
281
Louize hoorde nauwelijks wat hij zeide. De enkele woorden die haar onverwachts
zoo sympathiek hadden tegengeklonken, brachten een plotselinge ontspanning te
weeg. Het was alsof een zacht koeltje verfrisschend langs hare verhitte slapen streek,
bedarend hare nerveuse geprikkeldheid, en deze sensatie was zoo sterk, dat zij zich
eensklaps verwonderde over haar opwinding van daareven, een hevige spijt gevoelend
zich aldus te hebben vergeten.
Zij was nu met Annie en Van Elten alleen. Harpers stond in de andere kamer voor
een der groote boekenkasten, en Frans was de kamer uitgegaan, waarschijnlijk om
Bertha tot bedaren te brengen.
‘Hoe kon je bij mogelijkheid een woord bezigen, Louize, waarvan je wist dat het
Bertha zoo vreeselijk zou hinderen?’ zeide Annie half fluisterend.
‘Ja, het was verkeerd van me. Ik deed het in drift.... het spijt me nu.’
‘Ik meen heden middag aan tafel een geloofsbelijdenis te hebben gehoord, die,
hoewel in tegenovergestelden zin, even duidelijk was als die van Mevrouw
Meerdonk,’ merkte Van Elten
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
282
op zijn kalme ernstige wijze aan, terwijl hij Annie een verwonderden blik toewierp.
‘Vindt u dat men tot het eene meer gerechtigd is dan tot het andere?’
Louize zag glimlachend tot hem op. Zij was hem dankbaar voor elken moreelen
steun, haar geboden op een oogenblik dat zij al het pijnlijke van haar toestand
gevoelde, hoewel dit geenszins de begane fout in eigen oogen rechtvaardigde.
‘Het is niet geheel hetzelfde,’ zeide zij. ‘Mijn schoonzuster wist dat haar woorden
geen aanstoot konden geven, daar wij, andersdenkenden, immers vóór alles vrijheid
van meening huldigen en dat evangelie zeker niet ontrouw zullen worden. Maar ik
wist ergernis te zullen wekken.... en dat tegenover gasten in mijn eigen huis! Neen,
ik ben werkelijk niet te verontschuldigen.’
Van Elten wilde antwoorden, toen Frans weer binnenkwam met Bertha die haar
pels had omgeslagen.
Vriendelijk, alsof er niets was voorgevallen, trad zij naar Louize toe en gaf haar
de hand.
‘Het spijt mij nu reeds te moeten heengaan,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
283
maar het is al halftien en het rijtuig is voor. Dank voor den gezelligen middag.’
‘Ik hoop dezer dagen bij je te komen, om verder over onze loterij te spreken,’
antwoordde Louize even vriendelijk. Daarop volgde een koele begroeting tusschen
haar en Harpers. Tegelijkertijd nam ook Van Elten afscheid, en terwijl Frans mede
naar beneden ging om allen uitgeleide te doen, bleven Louize en Annie alleen.
‘Heel verstandig van Bertha!’ zeide de laatste. ‘Zij begreep zeker dadelijk wat ver
te zijn gegaan. Die goede Frans! hij zag er een oogenblik zoo dood ongelukkig uit!’
‘Ja, Bertha is verstandig. Van Frans weet ik dat zij een ontembaar driftigen aard
heeft, dien zij alleen door een ijzeren wil onderdrukt. Als jong meisje, als kind bijna,
heeft zij eens in een vlaag van woede een speelmakkertje in het water gestooten,
zoodat het bijna verdronk. Sedert dien tijd kromt zij zich onder het juk harer
godsdienstige overtuiging, die alleen haar de noodige kracht schijnt te kunnen geven
haar aard te temperen. Hoe ver wij ook van elkander af staan, ik heb eerbied voor
haar karakter.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
284
‘Wat ter wereld heb je toch met Harpers gehad? Je oogen fonkelden.’
‘Ja, ik was een oogenblik poussée à bout! Hoe belachelijk, niet waar? Ik moest al
lang aan zulke dingen gewoon zijn. Maar van de zijde van een ontwikkeld man
revolteerde het me, te meer daar ik mij juist had voorgesteld een heel leerzaam
gesprek met hem te zullen hebben. Ik vergat den Chineeschen muur die ons vrouwen
omringt.’
‘Van Elten beviel me bij nadere kennismaking bijzonder,’ merkte Annie aan. ‘Ik
begrijp niet dat je hem vervelend vindt. Hij schijnt ook veel tact te hebben.’
‘Ja, ik vermoed zelfs dat hij alleen uit tact mij bijviel, meer met het voornemen
mij te kalmeeren dan uit overtuiging.’
‘Neen, dat geloof ik niet,’ begon Annie, doch plotseling hoorde zij de voordeur
dichtslaan en Frans de trap opkomen.
‘Zeg eens, Lous,’ vervolgde zij haastig, ‘ik wilde je even iets zeggen van dezen
morgen,... ik heb mij zoo dwaas aangesteld. Je trof me in een booze bui, en toen
zeide ik van August dingen die... geheel onwaar zijn. - Vergeet
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
285
alles wat ik je gezegd heb, vergeet het, toe! beloof het me. Het hindert me zoo
vreeselijk dat je zoudt kunnen denken dat August....’
‘Maar Annielief, ik denk in het geheel niets, wees toch gerust,’ zeide Louize
hartelijk. ‘Ik was immers de eerste om voor hem partij te trekken!’
Op ieder ander oogenblik zou Louize die zelfbeschuldiging misschien onnatuurlijk
hebben gevonden. Nu lette zij er weinig op, dacht er althans niet over na. Nog altijd
golfde het onrustig in eigen binnenste. Juist kwam Frans weer binnen. Zijn rond,
blozend gelaat stond strakker dan gewoonlijk, en Annie, dit ziende, bleef opzettelijk
nog een minuut of tien over koetjes en kalfjes praten, om beider gemoederen tijd te
geven weer in evenwicht te komen. Toen nam zij afscheid, en daar zij slechts eenige
voetstappen ver woonde, ging Frans mede om haar als gewoonlijk even thuis te
brengen.
Alleen gebleven, liep Louize met snelle schreden het vertrek op en neder, diep
ademhalend als om haar borst van een drukkenden last te bevrijden, rondziende met
een pijnlijk zoekenden
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
286
blik als zocht zij ergens uitkomst. De wateren harer ziel waren te hoog opgezweept,
dan dat zij zoo spoedig in hun bedding konden terugkeeren.
Hoe had zij zich al de laatste maanden, dacht zij bitter, trachten te plooien en te
wringen naar die klein-burgerlijke bekrompenheid die haar beklemde en verstikte
als een nachtmerrie! En wie begreep haar inspanning, wie luisterde naar de trillingen
van haar schier tot het uiterste gespannen zielszenuwen? Niemand! Zelfs niet de man
die haar kende, en die, haar kennende, op zich had genomen haar gelukkig te maken!
Hij vermeide zich in die stille berusting, niets ziende, niets begrijpend, nooit meer
verlangend dan die flauwe afstraling van iets wat geheel buiten haar wezen lag, doch
dat hij voor de lichtbron zelve hield.
En waar was hij toen men haar beleedigde? Had hij niet aan hare zijde behooren
te wezen, hij die toch wist hoe zij dacht, hoe zij gevoelde?
Zij stond bij den haard toen Frans weer binnenkwam en, zonder tot haar te spreken,
naar zijn studeerkamer ging. Misnoegd, had hij zich
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
287
voorgenomen de zaak niet het eerst aan te roeren en stond nu, om zich een houding
te geven, voor zijn schrijfbureau eenige papieren na te zien.
Zij ging dadelijk naar hem toe.
‘Hetgeen hedenavond is voorgevallen, spijt me.... ik heb je zuster in haar
godsdienstige gevoelens gekwetst, dit was verkeerd. Voortaan hoop ik mijzelve beter
te zullen beheerschen wanneer iemand zich.... niet als een gentleman tegenover mij
gedraagt.’
‘Wat bedoel je?’ vroeg hij met een zekere drift.
‘Ik bedoel,’ antwoordde zij koel, ‘dat Harpers, ondanks zijn intellectueele
ontwikkeling, van avond getoond heeft een man te zijn zonder tact en zonder
opvoeding. Maar dat had mij toch nooit aanleiding mogen geven unladylike te worden.
Dit alleen wilde ik je zeggen.’
En zonder er verder een woord bij te voegen, ging zij weder naar het salon terug,
hier en daar een paar stoelen verschuivend en eenige albums met platen op hun plaats
leggend, terwijl Frans verbluft staan bleef, haar elegante in blauw fluweel gehulde
gestalte naoogend.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
288
‘Een echte Nortenheim!’ dacht hij.
Er had iets zoo hooghartigs gelegen in die vrijwillige erkenning van schuld, die
zij hem als een vorstin voor de voeten wierp, dat hij in het eerst geen woorden kon
vinden. Hij kende haar genoeg om te weten, dat er op dit oogenblik meer in haar
omging dan het op zichzelf onbeteekenend voorval wettigde. Hij kende ze van vroeger
die gelaatsuitdrukking, hem aan zoo menig uur vóór en tijdens zijn verloving
herinnerend. Hij zag met verbazing, dat de geest dien hij meende te hebben bezworen
zich nog altijd deed gelden, en het was bijna een gevoel van ontsteltenis dat hem
bekroop.
En toch had hij haar lief, dit wist hij zelf maar al te goed, juist omdat zij een
Nortenheim was, omdat dit patricische bloed haar door de aderen vloeide, omdat zij
al datgene bezat wat hij, kind van rijke burgerouders, miste. Hij had haar lief om het
prestige van naam en geboorte, om dat ontembare, dat hooghartige dat in haar was,
om al het ontastbare, onnaspeurlijke dat zich tusschen hen plaatste. Nooit voelde hij
hare macht grooter over hem dan
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
289
wanneer hij, zooals nu, op vage, onduidelijke wijze besefte, dat een breede klove
tusschen hen gaapte; en die macht was het, welke hem thans ten eenemale zijn rol
van verstoorden echtgenoot deed vergeten.
‘Louize.....’ vroeg hij haar naderend, ‘waarom nu eigenlijk op mij boos te zijn? Ik
kan het toch niet helpen dat Harpers zoo onaangenaam was!’
Zij sloeg een album dicht en zag hem aan. Daar stond hij voor haar, zoo hartelijk,
zoo eenvoudig, zoo jongensachtig goedig in al zijn physieke, mannelijke kracht; en
zij herinnerde zich in dat ééne oogenblik, korter dan een seconde, zijn lange, geduldige
affectie, haar schuld van dankbaarheid, haar plechtige belofte goed voor hem te zullen
zijn.
Zij reikte hem de hand.
‘Ik ben niet boos, Frans, maar het gebeurde hindert mij natuurlijk, en het meest
nog ter wille van Bertha.’
‘Mijn Louize, mijn eigen mooi, lief vrouwtje,’ fluisterde hij, ‘wat is het toch
heerlijk elkander zoo lief te hebben, dat de kleinste schaduw niet tusschen ons kan
blijven bestaan!’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
290
En met een plotselinge hartstochtelijkheid wilde hij haar tot zich trekken, maar dit
was in deze ure te veel voor haar. Zij rukte zich los, heftig bijna, hem wegduwend,
nauwelijks wetende wat zij deed, in een wanhopigen opstand van haar geheele wezen.
En toen hij een schrede terugtrad met een blik van stom verwijt:
‘Neen, nu niet, ga weg! Begrijp je dan nooit iets? Ik moet alleen zijn - alleen!’ En
in snikken uitbarstend, snelde zij het salon uit, naar een der donkere bovenkamers,
waar zij zich in vertwijfeling op den grond wierp.
‘Arme Frans, arme goede jongen, kon ik je maar haten!’ klonk het gesmoord
tusschen haar lippen. ‘Maar dat kàn ik niet en daarom is het zoo verschrikkelijk! O,
vader! wat hebt gij mij wreed opgeofferd! Was ik maar nooit, nooit geboren!’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
291
Hoofdstuk XIII.
August Feller lag in een rookcoupé eerste klasse van den sneltrein Den Haag Kesterdam, de rookwolkjes van een geurige manilla door zijn neusgaten in de lucht
te blazen. Zijn fletse, blauwe oogen met hun onzekeren blik stonden mat en slaperig,
en een trek van vermoeidheid deed zijn rond gelaat langer en bleeker schijnen dan
gewoonlijk. Hij was geheel alleen in zijn compartiment, en niets stoorde hem dus in
zijn mijmeringen, die, te oordeelen naar het zegevierend lachje, hem ondanks zijn
matheid nu en dan om de lippen spelend, van den aangenaamsten aard waren.
Hij kon tevreden zijn over de twee afgeloopen dagen, peinsde hij, met een
afgetrokken blik naar de punten zijner verlakte schoenen op de bank tegenover hem
starend, terwijl hij
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
292
zich zoo mogelijk nog gemakkelijker uitstrekte. Hij had zich eens terdege schadeloos
gesteld voor zijn brave-Hendrik-achtigheid van het laatste jaar. Bepaald geniaal, dat
idee om een uitgever te nemen in Den Haag! Nu kon hij op den trein gaan zitten zoo
dikwijls hij verkoos, en in het brave deugdzame Kesterdam, on n'y verrait que du
feu, natuurlijk! Wel verduiveld, wat had hij zich kostelijk geamuseerd! Hartetelijke,
fideele kerels toch, die Damers en Fichner en Geelert! Vooral Damers! Nu, dien
kende hij trouwens het langst. Hij was het dan ook geweest, die het plan van zoo'n
maandelijksche reunie had opgeworpen, en hem in kennis had gebracht met dat
goddelijk blondje, Blanche d'Aubigny, van de Fransche opera!
Goed dat hij niet altijd in Den Haag kon zijn, want hij zou waarachtig in staat
wezen allerlei dwaasheden te doen. En dan hij, een getrouwd man! Zij zou hem nu
toch al verbazend veel kosten! Maar hij wilde zich niet met haar afficheeren, neen,
dàt mocht hij niet doen tegenover Annie. Het moest een diep geheim blijven. Woonde
hij in Den Haag dan zou dat moeielijker zijn.... vroeg of laat komen
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
293
zulke dingen toch uit, maar nu in Kesterdam zou geen sterveling ooit iets vermoeden.
Die arme Annie wilde hij niet ongelukkig maken - neen, volstrekt niet.... maar hij
bedankte er hartelijk voor zijn geheel verder leven een kloosterbestaan te leiden. Dat
goede kind verbeeldde zich in alle onnoozelheid dat hij, een man, en nog wel een
artiest, te eeuwigen dage het vervelend liedje der wittebroodsweken zou blijven
doorzingen! Hè! wat had hij zich maanden lang gruwelijk verveeld! Maar nu was
het een verademing! Vrij! eindelijk weer eens vrij! En nu niet vrij met een poover
luitenantstraktementje, steeds vervolgd door allerlei misselijke beren, maar vrij zooals
nu, vrij om al zijn fantasieën te kunnen botvieren. Hij herinnerde zich nog den tijd
van vroeger, toen hij Damers zoo benijdde, Damers, die voor den rijksten officier
van het geheele garnizoen doorging en bij wien vergeleken de meesten hunner arme
drommels waren! En nu was hij dienzelfden Damers verreweg de baas, en Fichner
en Geelert ook. Damers scheen zelfs geducht aan lager wal. Ten minste hij had hem
vijfhonderd pop te leen gevraagd. Nu, dat had hij voor een oud
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
294
vriend gaarne over. De rollen waren thans omgekeerd. Het beste voor hem was ook
maar kordaat den Rubicon over te steken! Arme Damers! Een goudvischje zou hij
wel bemachtigen, hij was een knappe kerel, maar het zou voor hèm iets wezen zich
de huwelijksketenen aan te leggen, na een leventje als het zijne!
Hij kon zich ook wel nu en dan schadeloos stellen, maar toch, het zou hem leelijk
afvallen! Het best zou wezen zijn vrouw ook maar ergens in een provinciestadje weg
te stoppen en zich periodieke uitstapjes naar Amsterdam of Den Haag voor te
behouden.
Dio mio! wat had hij zich geamuseerd! Er was toch wel wat van het leven te maken,
als men maar een beetje handig wist te manoeuvreeren.
Hier deed het schelle fluitje van de locomotief hem zich uit zijn gemakkelijk hoekje
oprichten en naar buiten zien. Zouden zij Kesterdam al naderen? Wel neen, het was
Gouda pas! Des te beter; hij was moe en vond het niets vervelend nog rustig wat te
blijven voortdroomen.
Zijn thuiskomst... hm! daar zag hij nog al tegen op. Hij had haar met een scène
verlaten
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
295
en nu voorzag hij weer een scène - ditmaal van teederen aard natuurlijk... Hij geeuwde
al als hij er aan dacht. Maar enfin, door dien... zoeten appel moest hij heenbijten. Hij
had zijn lesje al van buiten geleerd. Hij zou haar zeggen, mannelijk en waardig, dat
het hem speet zich zoo boos gemaakt en haar zulke harde dingen gezegd te hebben.
- Nu, dit was dan ook de waarheid, dat bekende hij ruiterlijk, want in zijn schrik, dat
zij plotseling met hem mee wilde, was hij veel verder gegaan dan hij had berekend.
- Maar van haar kant moest zij ook leeren zich voortaan verstandiger te gedragen en
niet als een kind te dwingen en te huilen als hij voor zaken op reis moest. Hij zou
haar zeggen, dat dit, nu hij zijn uitgever in Den Haag had, telkens zou voorkomen,
en dat hij dus hoopte en verwachtte dat dergelijke tooneelen zich nooit meer zouden
herhalen.
Die speech zou voldoende zijn om haar vol berouw in zijn armen te werpen, dat
wist hij vooruit. Hij zuchtte bij dit vooruitzicht, en daar hij zijn manilla had opgerookt,
haalde hij sigarenkoker en lucifersdoosje te voorschijn om een tweede op te steken.
Beiden waren geschenken
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
296
van Annie, met handwerkjes versierd, en werktuigelijk bekeek hij ze alvorens ze
weer in zijn zak te steken.
Ja, dat was het ongeluk, zij was zoo vervelend doodelijk van hem. Als hij
onaangenaam tegen haar was, werd zij wel eens boos, maar nooit lang, en dit maakte
dat hij zich nooit geheel vrij voelde, vrij om alleen uit te gaan wanneer hij dit verkoos,
of geregeld zijn club te bezoeken en daar relaties aan te knoopen, om het zich te
Kesterdam ten minste een beetje dragelijk te maken.
Maar dat zou nu anders worden. Hij zou zorgen dat alles voortaan op geheel
nieuwen voet te regelen. Hij wilde goed zijn voor Annie, hij wilde zelfs zachtmoediger
jegens haar wezen dan in den laatsten tijd, want zij was toch eigenlijk een goed kind.
Maar om de drie of vier weken moest hij er eens uit, om zijn geest wat te verfrisschen.
Die Blanche, dat geestige pikante ding zou hem schadeloos stellen. Ja, zij zou hem
tevens aardig wat geld kosten, maar enfin, zij was het wel waard!
Het was over het geheel een tamelijk duur
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
297
reisje geweest, berekende hij thans met een glimlach, aangenaam gestreeld door de
gedachte, dat hij, in zijn tegenwoordige omstandigheden, zich dit gulweg kon
bekennen zonder eenige bittere nagedachte. Vooreerst die twee diners... want hij
wilde natuurlijk de gastheer zijn, en toen hadden zij grof gespeeld. Die Hagenaars,
daar hadden zij een handje van! En hij wilde de spellebreker niet zijn, ofschoon het
spel hem nu juist niet zoo bijzonder aantrok. Daarom had hij dan ook verloren.
Vrouwe Fortuna hield zeker niet van lauwe spelers. Maar er was hem revanche
aangeboden; zoodra hij weer onder de pantoffel kon wegkomen, hadden zij hem
geplaagd.
Nu, dat zouden zij eens zien. Wat waren zij hartelijk en fideel geweest! Zij hadden
getoost en nog eens getoost op den dichter, op het troetelkind der Muzen, en hem,
toen hij een zijner verzen had voorgedragen, een kunstenaar bij Gods genade genoemd.
Wat deed het iemand toch goed weer eens in een andere sfeer te ademen, het duf,
huiselijk gedachtenkringetje te ontvluchten en weer als van ouds het leven met volle
teugen te
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
298
genieten. Hij had dat noodig als artiest. Het zou hem een stroom van inspiratie doen
toevloeien. Nu reeds had hij een nieuw gedicht in het hoofd. ‘ZIJ’ zou het heeten.
‘In hemelsblauw gevat, als goud in een foudraal,
Als blozend morgenrood, als 'n eerste zonnestraal,
Zoo lacht zij, blonde sfinx, mij in het duister tegen,
Mij wenkend, lokkend zoet, naar 's levens rozenwegen,
reciteerde hij half luid. Wat stroomden de gedachten hem nu in vollen rijkdom toe.
Zoodra hij thuiskwam, zou hij vast dit eerste couplet op het papier zetten.
Plotseling kwam iets, wat eenige overeenkomst met een koude douche had, zijn
opgewondenheid bedaren. Hij dacht aan het zakelijke gedeelte van zijn Haagsche
reis. Het was toch eigenlijk, peinsde hij, een dure liefhebberij dichter te zijn. Bij
hoeveel uitgevers hij vroeger ook had aangeklopt, niet één had zijn bundel aangedurfd.
Voor eigen rekening laten drukken, was dus het eenige wat er op zat. De meesten
waren op deze wijze begonnen, had die Haagsche uitgever gezegd. Kolossaal duur,
honderden guldens voor zoo'n dun boekje! In 's hemelsnaam, de kogel was nu eenmaal
door de kerk. Als die
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
299
Bremmel nu maar woord hield en zweeg, want geen sterveling mocht weten hoe
duur die eersteling hem te staan kwam. Integendeel, he, publiek, dat van dergelijke
dingen niets afwist moest meenen, dat hij met zijn dichtertalent vrij wat verdiende.
Trouwens, als deze bundel goed verkocht en een beetje goed gerecenseerd werd, zou
het met een volgende uitgave vee beter gaan, had Bremmel gezegd.
En dan had hij ook over een tijdschrift gesproken. Een eigen tijdschrift! dat was
zijn illusie! Dan behoefde hij niet langer afhankelijk te zijn van al die pedante
redacties, die hem zijn verzen eenvoudig durfden terugzenden. Jaloezie natuurlijk....
bang voor een nieuwe reputatie! In een eigen blad kon hij alles plaatsen wat hij
verkoos, en op zijn beurt de opname van bijdragen weigeren.
Maar zoo'n nieuw tijdschrift verslond duizenden naar het scheen; dat was hem
leelijk tegengevallen. Eerst moest hij, volgens Bremmel, meer bekend worden en
overal letterkundige relaties aanknoopen, anders waren de bezwaren onoverkomelijk.
Dit plan zou dus tot later moeten worden verschoven.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
300
Hij geeuwde eenige keeren en rekte zich uit. Goede hemel! dat aanhoudend gillen
van de stoomfluit kondigde aan, dat Kesterdam niet ver meer was. Dat thuiskomen
na zoo'n stormachtig heengaan was toch een verwenscht iets! En na de plechtige
verzoening zou zij hem honderd-uit vragen, natuurlijk.
Nu, van dat heerendineetje zou hij haar vertellen, en den tweeden avond kon hij
zeggen naar de opera te zijn geweest; dan was hij verantwoord.
Juist.... en voor die opera - wacht eens, wat hadden zij ook weer gegeven? Hij had
toevallig nog een ‘Vaderland’ van den vorigen dag in zijn overjas zitten. Hij zocht
op de derde bladzijde. Aha, Carmen! uitstekend.
Dus om Carmen te hooren, had hij haar dat telegram gezonden dat hij een dag
langer bleef. Voor ditmaal was hij klaar, en in het vervolg zou hij haar dat uitvragen
langzamerhand afwennen. Met wat tact en overleg zou dat wel gaan.
De trein stond voor het station stil en de portieren werden geopend. Hij kreeg een
sierlijk geellederen handkoffertje uit het net, stapte op het perron en reed in een
vigilante naar huis.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
301
Hoofdstuk XIV.
De heer Nortenheim gaf op Hoogenoord een dineetje ter eere van den nieuwen
compagnon zijns schoonzoons, dien hij, ofschoon hij hem reeds verscheidene malen
had ontmoet, zeer verlangde nader te leeren kennen. De vennootschap was sedert
een paar maanden een voldongen feit, en Maurits van Elten scheen in zooverre zijn
wereldschuwheid te hebben afgelegd, dat hij althans op de villa Meerdonk begon te
acclimateeren, daar zachtjes aan, met schier onmerkbare overgangen, in de rechten
van een huisvriend begon te treden.
Frans had zich veel moeite gegeven het zoover te laten komen. De stijve réserve
van den jongen man was niet gemakkelijk te overwinnen, maar de gulle jovialiteit
van Meerdonk evenmin, en deze had ten slotte de overwinning behaald.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
302
Met tegenzin had Van Elten in het eerst aan de dringende uitnoodigingen van zijn
associé gevolg gegeven, menigmaal, als hij 's avonds in zijn lectuur verdiept zat, met
een knorrig ongeduldig gevoel naar de pendule gekeken als hij zich herinnerde
afgesproken te hebben op de villa een partijtje te komen maken. Maar langzamerhand
begon hij aan die corvée, zooals hij het bij zichzelven noemde, te gewennen, sloeg
met minder tegenzin zijn boek dicht of legde zijn pen neder, als hij bij de Meerdonks
verwacht werd, liep er nu en dan zelfs ongenoodigd op het theeuur aan en bleef een
uurtje praten, waardeerend die korte oogenblikken van ontspanning en gezelligheid,
waarna hij weder zijn eigen met bijna spartaanschen eenvoud ingerichte kamer betrad,
om daar bij het licht van een studeerlampje tot laat in den avond voor zijn schrijftafel
te zitten werken.
‘Wie had ooit gedacht,’ schreef hij einde Mei in een brief aan zijn moeder, ‘dat
ik nog eens met de Meerdonks op zoo'n aangenamen vriendschappelijken voet zou
geraken. Hoewel hij, zooals u weet, de beste man is dien ik ken, bestaan er buiten
en behalve de fabriekszaken
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
303
weinig punten van overeenkomst tusschen ons, en over zijn vrouw had ik door deze
en gene hooren spreken op een wijze, die mij volstrekt niet deed verlangen haar nader
te leeren kennen. Zij heeft hier in de stad den naam ongenaakbaar trotsch te zijn,
zich op haar eigen afkomst en het fortuin van haar man te laten voorstaan. U begrijpt
dus hoe alleronbelangrijkst dat persoontje mij toescheen, en hoe vervelend ik het
eigenlijk vond, door dien gullen goeden Meerdonk tegen wil en dank zijn huiselijken
kring te worden binnengesleept? Hoe vindt u zoo'n zwarte ondankbaarheid jegens
iemand, die uit goedhartigheid zich geroepen achtte mij het leven te veraangenamen?
‘Intusschen blijkt “men” weer als altijd de plank deerlijk te hebben misgeslagen.
Mevrouw Meerdonk is een zeer intelligente vrouw, die, hoewel ik haar karakter nog
niet geheel kan doorgronden, mij eerder eenvoudig toeschijnt, maar in elk geval
zooveel hooger staat dan de meeste Kesterdamsche dames, dat ik wel zoo'n beetje
begin te begrijpen, waar de schoen wringt. Er zijn hier, zooals in de meeste kleine
steden, enkele verspreide goede
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
304
elementen, maar het peil der geestbeschaving in den zoogenaamden “uitgaanden
kring” is, zooals ik u wel eens verteld heb, beneden nul. Geen wonder dus dat zij
zich in haar omgeving misplaatst voelt en weinigen haar begrijpen. Wat mij echter
het meest van alles verbaast, is, dat zij de vrouw is van Meerdonk, en dat het een
zeer gelukkig huwelijk schijnt te wezen. Maar eigenlijk is die verbazing dom, want
dergelijke schijnbare raadselen komen juist dagelijks voor. Dit doet de natuur in
evenwicht blijven. Waar zou het met de nakomelingschap heen, als alleen de meest
verfijnde of de meest grove geesten elkaar respectievelijk aantrokken? Geen
samensmelting van twee geheel verschillend aangelegde individuen zou dan meer
plaats hebben, die juist de overgangsvormen moet helpen bestendigen en de twee
tegenovergestelde intellectueele polen der menschheid overbruggen! Dat is alweer
een dier noodzakelijke wreedheden van de natuur, die twee, of althans één van de
twee opoffert, zij het ook onbewust, aan de instandhouding eener soort.
Ik moet lachen om die woorden mij uit de pen gevloeid. Waarlijk, elle ne s'en
doute pas
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
305
dat jonge vrouwtje, dat ik haar als een onbewust slachtoffer beschouw!
Ik schrijf u zoo uitvoerig over haar, mijn altijd tobbend, onverbeterlijk moedertje,
om u aangaande mijn vermeende eenzaamheid en afzondering gerust te stellen. Mijn
leven is werkelijk gezelliger tegenwoordig. Wanneer ik behoefte gevoel in een echt
huiselijke sfeer te ademen, loop ik maar eens bij de Meerdonks aan. Ik voel er mij
altijd welkom, dineer er soms tweemaal in de week en kan werkelijk met haar heel
prettig praten.
Zij denkt zelfs over veel dingen juist als ik, of laat ik liever zeggen, als u en ik!
Zoudt u dat mogelijk hebben geacht in iemand, die op een afgezonderd buiten door
een streng orthodoxen vader is grootgebracht? U weet zeker nog wel hoe de oude
heer Nortenheim indertijd een der steunpilaren was van de conservatieve partij,
verwoed tegenstander van Thorbecke? Welke Nemesis heeft, de wreedheid gehad
hem juist zoo'n dochter te schenken?
Morgen ben ik bij hem op Hoogenoord genoodigd - een diner ter eere van
Meerdonk's compagnon! maar er zijn gelukkig slechts een
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
306
paar menschen bij gevraagd. Zij weten dat ik groote diners verafschuw, en stel het
zeer op prijs, dat zij mij een officieel feest hebben bespaard. Schrijf mij eens wanneer
uw serie diners is afgeloopen, arme moeder; zoodra het terrein veilig is, kom ik weer
eens over.’
Dat ‘morgen’, waarover Maurits aan zijn moeder schreef, was heden geworden. Het
zou een echt huiselijk feestje zijn. Alleen de Fellers, gerekend als bijna tot de familie
te behooren, waren er bij genoodigd. Reeds in den voormiddag was Louize naar
Hoogenoord gereden, en aan tafel ging het zeer vroolijk en opgewekt toe. Met het
oog op den hoogbejaarden gastheer beijverden allen zich het gesprek, over welke
onderwerpen het ook liep, een strikt neutrale tint te doen behouden, en hierin slaagde
men volkomen. Het was alsof heden iedereen onder den indruk van den fraaien
zonnigen Meidag verkeerde. Annie was milder opgewonden en levendig dan
gewoonlijk, maar op haar sprekend gezichtje lag een uitdrukking van stil ingehouden
geluk, en Louize, die op de hoogte scheen te zijn van wat het jonge vrouwtje als een
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
307
aureool van heerlijkheid omstraalde, knikte haar nu en dan ongemerkt toe. August
Feller, dat zekere jargon de société, dat spelend over elke diepere gedachte
heenhuppelt, vrij wel meester, maakte zich in dat opzicht verdienstelijk, en de
opgewekte uitdrukking van Louize's gelaat weerspiegelde zich op haars vaders
lijdende trekken. Zijn kind gelukkig en verzorgd te zien aan de zijde van haar
echtgenoot, was een tafereel waaraan hij zich nooit kon verzadigen. De laatste jaren
van kommer en verdriet die hij had doorgeworsteld, dienden nu slechts als diep
beschaduwde achtergrond om de zonnige tinten van het heden te schooner te doen
uitkomen. De gedachte aan zijn zoon, die nooit meer eenig teeken van leven gaf,
begon langzamerhand uit zijn herinnering te verdwijnen, en zijn vaderlijk gevoel
concentreerde zich thans geheel op zijn laatstovergeblevene, die, door uit plichtsgevoel
haar wil voor den zijnen te hebben gebogen, zijn ouden dag verhelderde en nu zelve
al de zegeningen inoogstte, welke haar kinderliefde haar in den schoot wierp!
Deze laatste gedachte vooral hield hem aan tafel bezig, want zijn laatste twijfel
aan-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
308
gaande Louize's geluk was weggevaagd. Nu had hij nog slechts één illusie: een
kleinzoon te bezitten. En mocht eenmaal die hoop vervuld worden, dan zou hij Frans
bewegen de noodige officieele stappen te doen, om den naam zijner vrouw bij den
zijnen te mogen voegen. ‘Meerdonk van Nortenheim van Maasbergen’ dat klonk
nog zoo kwaad niet.... en op die wijze zou de aloude geslachtsnaam niet geheel en
al uitsterven. Hij geloofde met blijde hoop aan de vervulling van dien laatsten wensch,
die hem thans levendiger dan ooit voor den geest stond, nu Louize hem Annie's zoet
geheim had meegedeeld. ‘Dan ook zal Louize's geluk pas zijn volle wijding
ontvangen,’ dacht hij. ‘Men moet sommige menschen en vooral vrouwen, wanneer
zij door den noodlottigen geest des tijds zijn besmet, als het ware ondanks henzelven
dwingen gelukkig te worden.’
Inmiddels wisselde hij nu en dan eenige woorden met zijn buurman Van Elten.
Veel spreken aan tafel vermoeide hem echter, en de jonge man, die dit zag of raadde,
en zich onwillekeurig tot den hoofschen grijsaard aangetrokken gevoelde, sprak
alleen dan wanneer
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
309
deze rechtstreeks het woord tot hem richtte.
Nauwelijks was de koffie rondgediend, of het gezelschap zag verlangend uit naar
een wandeling in het park, dat men door de vier groote antieke boogvensters der
eetzaal aanschouwde, en dat daar, in zijn zacht groenenden voorjaarstooi, voor hen
lag, badend in een bleekgouden gloed die eerlang den warmeren blos van het
avondrood deed voorgevoelen.
‘Daar hebt gij nu mijn geliefd Hoogenoord, waarvan ik u zoo vaak verteld heb!’
zeide Louize, met Van Elten de trappen van het terras afdalend. ‘Neen maar, is het
park niet verrukkelijk in dit zachte voorjaarslicht? Hier zijn wij reeds in de schaduw
van die hooge populieren, en daarginds op den vijver nog de volle zon. Zie eens, hoe
die zwaan met wijduitgespreide vleugels glinsterend als goud over de donkere
watervlakte zweeft! Er ontbreekt slechts een slanke witte Elsa aan den oever, haar
ridder wachtend. Het is mij alsof het hier elken dag mooier wordt, misschien omdat
ik er niet altijd meer van kan genieten zooals vroeger.’
Hij glimlachte om haar opgetogenheid en
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
310
maakte bij zichzelven de opmerking, hoe jong en bijna kinderlijk zij er in sommige
oogenblikken kon uitzien. Hij herinnerde zich plotseling hoe zij geweest was op
zekeren avond, nu twee maanden geleden, toen zij tartend en uitdagend hem, Maurits
Van Elten, het woord atheïste voor de voeten had geworpen, hoe haar oogen toen
vlamden, hoe een trek van hevige verbittering haar om de lippen lag. Kon het dezelfde
vrouw zijn, die daar nu stond, naïef opgetogen, met iets vochtigs in den zachten
peinzenden blik, met geheel hare ziel opgaande in het eenvoudig natuurschoon van
de plaats harer geboorte, er van genietend als bij een eersten aanblik?
‘Het is soms alsof er twee persoonlijkheden in haar zijn,’ dacht hij, ‘twee
verschillende wezens die elkaar beurtelings verdringen en overmeesteren: het eene
vreemd, onbegrijpelijk, niet tot haar behoorend, het andere geheel en al oprechtheid
en eenvoud.’
Beneden, aan den voet van het terras, kwam Mia aangeloopen, den kop opgeheven,
de breede pluimstaart als die van een getergde leeuwin zwepend den grond, blijkbaar
ten gevolge van een pas ondervonden sterke émotie in het park.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
311
Haar meesteres in het oog krijgend, die haar lokkend riep, veranderde echter die
oorlogzuchtige houding onmiddellijk. De staart werd onbewegelijk, de kop zakte
naar beneden, de oortjes vooral teekenden een bijzondere lieve teedere stemming,
en heel langzaam, met fraaien golvenden gang en knippende oogen kwam zij nader.
‘Welk een koninklijk dier!’ zeide Van Elten zich bukkend om haar te streelen,
‘zelden heb ik zoo'n prachtige Angora gezien.’
‘Niet waar, zij is dan ook een verklaarde lieveling van mij, niet alleen omdat zij
mooi is maar vooral wegens haar trouw en al haar ontelbare hoedanigheden van geest
en karakter.’
Van Elten lachte.
‘Ja, katten zijn de echte ware philosofen. Niets aardiger dan ze opmerkzaam in al
hun doen en laten te observeeren. De oude Egyptenaren wisten wel wat zij deden,
toen zij hen heilig verklaarden.’
Al sprekende had hij Mia, die zich voor zijn liefkoozingen zeer gevoelig betoonde,
op zijn arm genomen. Heel zachtjes zijn gelaat besnuffelend, stelde zij nu op hare
wijze een onderzoek in naar de eigenschappen die dezen nieuwen
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
312
bewonderaar van haar karakteriseerden, en blijkbaar viel dit onderzoek gunstig uit,
want zij plaatste haar pootjes op zijn schouder en bleef rustig en vergenoegd op zijn
arm zitten.
‘Gij hebt Mia's conquête gemaakt,’ zeide Louize lachend, ‘maar ongelukkigerwijze
kunt gij u daar niet op verhoovaardigen, want zij is een aartscoquette en altijd lief
tegen heeren.’
‘Dat is nu maar booze naijver, dat u mij zulke leelijke dingen van haar vertelt,’
schertste hij. ‘U alleen wilt het monopolie van haar gunstbewijzen hebben. Nu, ik
ben dan niettemin zeer trotsch op mijn conquête. Mia voelt wel wie haar vrienden
zijn. Ik word meestal om mijn groote voorliefde voor het poezengeslacht uitgelachen,
en dan troost ik me maar met de gedachte, dat, blijkens de wereldkundig geworden
sympathieën van zooveel groote beroemde mannen voor katten, ik mij nog al in goed
gezelschap bevind. Maar wat ik niet begrijp is, dat u haar niet naar de stad
medeneemt.’
‘Neen, ik heb haar veel te lief om haar uit deze heerlijke omgeving weg te halen
en naar een stadstuin te verbannen. Ik kom toch dage-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
313
lijks bij papa, en zoodoende blijft de vriendschapsband toch altijd voortbestaan.’
Mia werd nu weer op den grond gezet, iets wat zij, na al de notitie die er van haar
genomen was, maar half gepast scheen te vinden; althans toen haar twee vrienden
zich verwijderden, bleef zij met een verongelijkte uitdrukking in de oogen zitten, en
gaf haar staart onmiskenbare teekenen van teleurstelling en ontevredenheid.
‘Willen wij nu eens de zwanen gaan voederen?’ vroeg Louize opgewekt. ‘Indertijd
placht ik dit altijd geregeld te doen na tafel, en nu wil ik eens zien of zij mij nog
kennen. Ik verbeeld me,’ vervolgde zij hem aanziende, ‘dat gij veel van alle dieren
houdt, en het ook interessant vindt ze te bestudeeren.’
Hij zag nu pas dat zij een stukje brood in de hand hield.
‘Dat heeft u goed geraden,’ antwoordde hij, in de richting van den vijver aan hare
zijde voortwandelend. ‘Ik denk dikwijls dat, als wij menschen eens met juistheid
konden te weten komen, wat er alzoo in de hersens van sommige dieren omgaat, wij
niet weinig verbaasd zouden zijn.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
314
‘Wat ik zoo graag zou weten, is, hoe de hoogere diersoorten, vooral zij die het meest
met ons in aanraking komen, over het menschenras denken.’
‘Niet veel goeds, vrees ik.... en waarlijk, wij maken het er ook niet naar!’
‘O! als men dáár ook maar een oogenblik in gedachten bij stilstaat, moet men zich
bijna schamen mensch te zijn. Men durft ze zich nauwelijks voor den geest roepen
al de afschuwelijke wreedheden, die elke seconde dat wij ademen over de gansche
wereld worden bedreven.’
‘Zeker is het,’ hernam Van Elten, ‘dat de mensch, in massa genomen, nog lang
niet het hoog verheven standpunt inneemt, waarop hij zich zoo gaarne beroemt te
staan. De grondtoon der natuur is wreedheid, wijl zij gebaseerd is op het recht van
den sterkste - dat recht dat wij, vooral op het einde dezer eeuw, in onze menschelijke
samenleving ten minste langzamerhand trachten te ondermijnen. Maar vooral bewijst
de natuur haar wreedheid, doordien zij aan den mensch, door zijn scherper intellect,
een zoo onbeperkte macht heeft geschonken over al
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
315
de lager georganiseerde wezens der schepping, hem daarbij onthoudend de eenige
eigenschap welke deze teugellooze macht tot tegenwicht kon dienen: mededoogen!
Ja, dat mededoogen bestaat bij enkelen, bij hen die een meer dan gewone dosis
goedhartigheid bij hun geboorte meebrachten, en ook bij heel superieure geesten,
wier machtig intellect de gansche som van lijden op onze planeet weet te omvatten,
die, deze beschaving eeuwen vooruit, onbewuste aanhangers zijn van den
wereldgodsdienst der toekomst: de cosmodoxie, zooals o.a. Bertha von Süthner het
uitdrukt.’
‘En toch zijn wij in onze Noordwestelijke Europeesche landen te dien opzichte
nog eenigszins beschaafd,’ merkte Louize aan, ‘maar bij voorbeeld in Italië....’
‘En Spanje dan! Ik heb daar gereisd, maar het heerlijkst natuurschoon wordt er
voor den denkenden mensch ontwijd door de gruwelen waarvan hij schier bij elken
pas getuige is. En het oosten, vooral de Levant, geeft in dat opzicht nog ergerlijker
tooneelen te aanschouwen.’
‘Het bestaan der dierenwereld en mijn nadenken daarover hebben de allereerste
geloofs-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
316
twijfelingen bij mij doen oprijzen,’ zeide Louize ernstig. ‘Het duldeloos lijden van
millioenen menschen op aarde, het kon nog, zooals men ons leerde, een
louteringsproces wezen, de langzame ontwikkeling van het menschdom door
beproeving en smart tot een hoogere bestemming hiernamaals. Maar het lijden der
dieren, wie geen hemel kon worden voorgespiegeld, het lijden van al die milliarden
met physiek gevoel begiftigde schepselen, slachtoffers èn van de natuur èn van der
menschen wreedheid - hoe dit te rijmen met de goedertierenheid van een bewust,
bestierend, almachtig, rechtvaardig wezen? Dit ging mijn geloofskracht te boven.
Welk een zwaren strijd heb ik toen gestreden! Darwin kende ik destijds alleen bij
naam! Ik was zoo stijf in het harnas der mij ingeprente dogma's geklemd, nergens
zag ik uitkomst, nergens, alles was stikdonkere nacht om mij heen. Maar toen
eindelijk, na veel lezen en veel nadenken, een straal van licht begon te schemeren,
welk een verademing! Vóór dien tijd was ik altijd in opstand tegen alles, tegen
mijzelve, tegen God, tegen zooveel wat ik zag en opmerkte. Maar na met het geloof
aan een persoonlijke,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
317
willende almacht, een bewuste wreedheid, te hebben gebroken, kwam er een
plotselinge berusting over mij. Ik boog gelaten het hoofd voor het groote
levensprobleem, dat wij waarschijnlijk nimmer zullen kunnen oplossen, doch waaraan
wij ons moeten onderwerpen omdat alles is zooals het is, omdat het Al een eeuwige
keten van oorzaak en gevolg vertegenwoordigt.’
‘Ce qui excuse Dieu, c'est qu'il n'existe pas,’ heeft Henri Beyle gezegd, en die
gedachte is ook altijd mijn plechtanker geweest in oogenblikken van eigen duldeloos
leed, zoowel als bij het aanschouwen van al het wee op deze aarde, die zelve niet
meer is dan een atoom in het Heelal. Maar heeft u dien strijd geheel alleen
doorgemaakt?’ ging Van Elten voort, en zijn toon gaf diepe belangstelling te kennen.
‘Is u tot een dergelijk rasultaat gekomen zonder eenige leiding, zonder de voorlichting
van wien ook?’
‘Neen, zooals ik u zeide, ik las veel, snuffelde ijverig in papa's bibliotheek, en ook
in de portefeuille van het leesgezelschap, die altijd op zijn studeerkamer lag.
Jonge-meisjes-romannetjes trokken mij nooit erg aan. De eindelooze variaties op
een en hetzelfde thema konden mij niet
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
318
boeien, maar artikels over alle mogelijke vraagstukken, vooral in buitenlandsche
tijdschriften, die verslond ik letterlijk. Natuurlijk las ik van alles door elkaar zonder
orde of regelmaat, maar ik trachtte het gelezene te onthouden, aanteekeningen makend
als iets mij buitengewoon trof...’
‘En vond uw vader, die over de meeste dingen zoo heel anders denkt, dat goed?’
Zij bloosde als een schoolmeisje.
‘Ik vrees dat ik het meestal stilletjes deed,’ zeide zij, lachend om haar eigen
verlegenheid. ‘De boeken lagen altijd op een daarvoor bestemd tafeltje in zijn kamer.
Hij dacht, geloof ik, niet, dat ik er ooit een inzag, en het kwam dus niet bij hem op,
het mij te verbieden. Als er een voor mij geschikte roman in de portefeuille was, zei
hij meestal: “Daar kindje, daar is wat lectuur voor je, zorg dat je het Zaterdag uit
hebt,” en dan nam ik het aan, maar haalde tegelijkertijd elken avond een tijdschrift
uit de portefeuille om het op mijn kamer te lezen.’
Van Elten sprak niet dadelijk, en zij zag hem in een zekere spanning aan.
‘Vindt u dat het... erg slecht en onoprecht van mij was?’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
319
‘Ik vind zulke dingen altijd jammer,’ gaf hij onomwonden ten antwoord, ‘maar... als
er voor mij geen ander middel hadde bestaan mijn hartstocht voor studie te bevredigen,
zou ik misschien ook wel zoo hebben gedaan.’
Hij zag niet welk een ernstig vragenden blik zij op hem had gevestigd, en hoe haar
gelaat thans te kennen gaf, dat zijn antwoord haar niet geheel en al voldeed.
Zij waren al pratende bij den vijver gekomen en met een glimlach stond hij de
zwanen te beschouwen, die, Louize ziende naderen, van de overzijde snel kwamen
aangezwommen.
‘Zie je wel, zij kennen mij nog!’ riep Louize. ‘Dag Hans, dag Grethe!’ riep zij,
stukjes brood in het water werpend.
‘Aha, daar komen de karpers ook!’ vervolgde zij. ‘Nu zult ge een aardigen wedstrijd
zien... wie er maar het vlugst bij is!’
Een aantal groote karpers sprongen, met wijd opengesperden bek, bijna half uit
het water, om de stukjes brood vlak voor den neus der zwanen weg te happen, die
dan telkens een toornig blazend geluid deden hooren. Een oogenblik sloegen beiden
al lachend dit spelletje gade; daarna
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
320
lokte Louize Hans en Grethe op het gras, waar zij naar haar toe waggelden, en na
eenig aarzelen zich zelfs verwaardigden een stukje brood uit haar hand aan te nemen.
‘Dat is het grootste bewijs dat zij mij kennen!’ riep Louize verheugd.
‘Hm! als gij het herkenningsproces op dïe wijze te hulp komt...’ klonk het plagend.
‘Nu, probeer dan eens hetzelfde te doen.’
Zij gaf hem een stukje brood, waarmede hij al lokkend op Hans toetrad, die echter
bij zijn nadering met de vleugels sloeg en vervaarlijk ging sissen.
Dit was de proef op de som, en nadat de voorraad brood was uitgeput, zetten zij
hun wandeling voort. Aan de overzijde van den vrij grooten vijver wandelden de
Fellers met Frans in een tegenovergestelde richting, maar Louize wenkte hen om te
keeren en mede naar den boomgaard te gaan.
‘Ik hoorde van papa dat de vruchtboomen in vollen bloei staan. Vindt gij het goed
daar een kijkje te gaan nemen?’
‘Heel graag,’ klonk het antwoord. ‘Het is hier een verrukkelijk mooie plaats en ik
kan
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
321
mij voorstellen, hoe gij er aan gehecht zijt.’ Toen ziende, dat de anderen in weinige
minuten bij hen zouden zijn, vroeg hij plotseling:
‘Ik hoorde laatst dat er van den heer Feller weldra een dichtbundel zal verschijnen,
is dat waar?’
‘Ja zeker, hij heeft den militairen dienst verlaten, om zich aan dien der Muzen te
wijden. Hij schijnt de vocatie te bezitten.’
‘Heeft hij werkelijk talent?’
‘Dat weet ik niet. Ik ken niets anders van hem dan een paar gedichtjes, die hij ons
eens voorlas, en die, dunkt me, nog al aardig waren. Maar u weet, ik ben tot een
oordeel daarover totaal onbevoegd.’
‘In een weekblaadje van weinig beteekenis trof ik eens een gedicht van hem aan,
dat mij voorkwam meer dan middelmatig te zijn....’
‘Werkelijk? Toch schijnt hij dadelijk een uitgever te hebben gevonden.’
‘Dat is het juist wat mij verwondert, want vooral met een eersteling gaat dat niet
altijd gemakkelijk.’
Op dit oogenblik voegden de Fellers zich bij hen, eenige opmerkingen werden
gewisseld over
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
322
den prachtigen avond, en Louize kwam nu naast Annie te loopen, met wie zij
opzettelijk wat in de achterhoede bleef terwijl de drie heeren voorop wandelden.
‘Je ziet er zoo stralend uit, Annielief, dat het een plezier is je aan te kijken,’ zeide
Louize hartelijk, wel begrijpend dat het jonge vrouwtje behoefte had haar geluk nog
eens in woorden te uiten.
‘Ik voel me dan ook als in een zee van zaligheid. Ik had al eenigen tijd hoop, maar
nu gisteren morgen de dokter mij zekerheid gaf.... En jij, ondeugd, hebt het groote
geheim al dadelijk aan papa verteld. Ik begreep het aan de wijze, waarop hij mij bij
aankomst de hand drukte. Die lieve, beste papaatje, ik houd van hem alsof hij mijn
eigen vader is!’
‘Ik was zoo innig blij voor je,’ zeide Louize glimlachend, ‘dat ik mijn vreugde
tegen iemand moest luchten. Maar nu niet zoo zenuwachtig zijn, hoor!’ vervolgde
zij, toen Annie snel een traan wegpinkte. ‘Anders stappen wij dadelijk van dit
onderwerp af.’
‘Hij is zoo lief voor me, nu....’ hernam Annie, in haar blij-vertrouwelijke stemming
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
323
opgewonden fluisterend, ‘zooveel liever dan eenigen tijd geleden. Na dien morgen
in Maart.... je weet wel - is er nooit meer iets tusschen ons voorgevallen. Hij kwam
uit Den Haag terug en erkende uit eigen beweging ongelijk te hebben gehad. Hoe
groot en edelmoedig van hem, vindt je niet? En sedert dien tijd is hij een engel, juist
als in de eerste dagen van ons huwelijk.’
‘En hij is er zeker ook heel gelukkig mede?’
‘Ja, heel gelukkig, natuurlijk. O! Louize,’ vervolgde Annie hartstochtelijk, ‘hoe
wensch ik jou ditzelfde geluk toe! Je kunt niet begrijpen wat het voor een gevoel is;
het is alsof bij de gedachte alleen een geheel nieuw leven zich voor mij opent.’
‘Voor mij zou het niet zoo zijn, wensch mij dat dus nooit toe!’ zeide Louize met
zooveel intensiteit van afschuw, dat Annie haar ontsteld aanzag. ‘Maar gelukkig
kunnen je wenschen niets afdoen,’ ging zij, dien verschrikten blik opvangend,
luchtiger voort. ‘Ik houd niet van kinderen.’
‘Houd je niet van kinderen? En je placht er juist zoo dol op te zijn!’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
324
‘O, vroeger, toen ik zelve nog half een kind was! Wie denkt nu nog aan dien tijd!’
Zij sprak met een zeker ongeduld, als onwillig langer bij dit onderwerp stil te
staan, en zij liepen nu een poosje zwijgend voort, totdat bij een kromming van de
laan, de boomgaard, het doel hunner wandeling, in al zijn reine lenteweelde voor
hen lag en zij allen in bewondering verzonken bleven stilstaan.
Als symmetrisch gerangschikte bruidsbouquetten in een paleis van titanen
teekenden de boomen zich af tegen den avondhemel, de sneeuwige bloesem badend
in den gloed der ondergaande zon, die met haar purperen stralenbundels den geheelen
westelijken gezichteinder in vuur zette. Die golvende massa rozig-wit dons, als met
feeënhanden in fantastische weelde over de takken gestrooid, met hare wazig en
tegelijk scherp geronde omtrekken onbewegelijk in de zoele lauwheid van den avond,
drong zich aan de verbeelding op als een visioen uit het land der sprookjes meer dan
als iets reëels. En het was alsof het geluid der menschelijke stem het visioen plotseling
zou doen vervloeien, geheimzinnig en aetherisch als het was in zijn teere wondere
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
325
witheid donzend tegen den vlammenden hemel.
‘Sapperloot! wat bloeien die boomen sterk, dat belooft een fameus appel- en
perejaar!’ klonk plotseling de stem van Frans hard en ruw in de algemeene stilte.
Louize kreeg een schok, als hadde zij een slag tegen het hoofd gevoeld.
Tegelijkertijd zag zij toevallig August Feller aan, wien een spottend glimlachje om
de lippen speelde. Een hoogrood verspreidde zich over haar gelaat, wat in den steeds
felleren avondgloed onopgemerkt bleef.
‘Juist, Frans,’ zeide zij dadelijk, ‘jij weet alweer dadelijk de echte ware poëzie er
uit te halen. In plaats van zelfzuchtig en gedachteloos te bewonderen zooals wij,
denk je het eerst aan de arme boerelieden, wie deze overvloedige oogst ten goede
zal komen.’
‘Als er nu maar geen nachtvorst meer komt,’ merkte Van Elten aan, die, zonder
dat zij dit bemerkte, haar een oogenblik strak had aangezien.
‘Neen, neen, stellig niet, wij hebben den 28sten reeds,’ zeide Frans beslist.
‘Ja maar, gij zijt altijd overtuigd van datgene wat je het aangenaamst zoudt vinden,’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
326
schertste Van Elten. ‘Wat gij zegt, telt eenvoudig niet mee.’
‘Zoo.... u heeft dit dus ook reeds opgemerkt?’ vroeg Louize met een glimlach.
‘Lach jelui me maar uit zooveel je wilt,’ klonk het goedgeluimd. ‘Ik ben heel
tevreden met mijn optimistische levensbeschouwing. Mijn maag en lever zijn goed
in orde, dat is de geheele zaak. Ik alleen ben gezond, het gansche menschdom is ziek
tegenwoordig!’
‘Een zegenrijke ziekte dan toch,’ zeide Van Elten ernstig, ‘een ziekte die in de
laatste jaren de menschheid op den weg der sociale rechtvaardigheid met den stormpas
doet vooruitgaan.’
‘Sociale rechtvaardigheid! Onzin! een geijkte term, en anders niet. Er zullen altijd
evenveel onrechtvaardige menschen op de wereld blijven als vroeger, en al dat
geschrijf en getob en geharrewar geeft niets. Een maatschappelijk bezinksel moet er
zijn, dat kan nu eenmaal niet anders. Maar ongelukkigerwijze gaat men nu hoe langer
hoe meer in die modder roeren, vandaar al de ongezonde uitwasemingen en ziekten
die ons tegenwoordig teisteren. Een echte fin de siècle besmetting, anders niet.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
327
‘Juist omdat er altijd onrechtvaardige individuen op de wereld blijven zullen, juist
daarom hopen wij die voortaan door wettelijke bepalingen tot rechtvaardigheid te
zullen dwingen. En het roeren in de modder, zooals je het noemt, zal hoop ik zulke
ondragelijke pestwalmen verspreiden dat tot het uitbaggeren van die zee van
ongerechtigheid ijlings wordt overgegaan.’
‘Met wetten krijg je niets gedaan. Of zweeft jou ook al het socialistisch ideaal:
almacht van den staat voor oogen?’ klonk de spottende vraag.
‘Mij staat alleen het schoone gebod van Christus voor den geest: “Heb uw naasten
lief als uzelven” - een gebod dat achttien eeuwen Christendom niet vermochten door
den mensch te doen opvolgen. Thans echter heeft het menschelijk rechtsgevoel,
steunend op rede en waarneming, zich van dat gebod meester gemaakt, het in een
geheel nieuwen vorm gegoten, en nu begint allerwege het menschdom uit een diepen
slaap te ontwaken. Ons geweten, door het geloof geheel en al verzwakt, doet zich
eindelijk gelden. Niet meer kunnende aannemen, dat
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
328
millioenen ongelukkige schepselen door een oppermachtig bestuurder tot een hel
hier op aarde zijn gedoemd, wordt humanisme de grondtoon van ons wezen. Eindelijk
beginnen wij te begrijpen, dat ieder mensch zonder uitzondering recht heeft op het
schoonste en beste wat die aarde voor hare schepselen kan opleveren, en dat alleen
die maatschappij gezond kan zijn, welke naar dàt ideaal streeft.’
‘Juist, het gewone droombeeld der socialisten, even onmogelijk te verwezenlijken
als het verlangen van een kind dat de maan wil grijpen.’
‘Hoe weten wij wat voor verwezenlijking vatbaar is of niet? Zou men een paar
eeuwen geleden de wonderen der wetenschap van heden voor mogelijk hebben
gehouden? De beschaving is immers pas in haar allereerste kindsheid, en nu zouden
wij, producten dier gebrekkige beschaving, a priori kunnen vaststellen, dat welvaart
voor alle menschen onmogelijk is? De eerste weg die daartoe leidt, is het: “Wie niet
werkt, zal ook niet eten” in alle rangen en standen der maatschappij te doen huldigen.
Hoe daartoe te geraken, en die leer, zoo noodig, consequent en met ijzeren
gestrengheid overal
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
329
in toepassing te doen brengen, dat moeten de sociale hygiënisten weten. Het middel
mag moeielijk na te speuren zijn, het doel zelf staat iederen humanist duidelijk genoeg
voor oogen.’
‘Allemaal utopieën!’ lachte Frans. ‘Neen, mijn beste Van Elten, op dat punt staan
wij lijnrecht tegenover elkander. In zooverre ben ik veel minder optimistisch dan jij,
dat ik van dat eeuwig veranderen en hervormen volstrekt geen heil verwacht. Wie
zal ons ooit eens het evangelie der tevredenheid prediken!’
Al pratende waren de beide heeren en Louize den boomgaard weer uitgegaan,
Annie en haar man, die nog bleven dralen, achterlatend. Van Elten had den laatsten
uitroep van Frans niet beantwoord. Hem irriteerde een debat met iemand, dien hij
voelde dat in sommige opzichten als door een muur van hem gescheiden was. Dat
wat Frans zijn gezonde gelukkige natuur noemde, was in zijn oogen zelfzucht, maar
een zelfzucht, zoo volmaakt, zoo onaantastbaar in haar grove naïeveteit, dat de
discussie hem verlamde. Frans echter, die zijn zwijgen verkeerd opvatte, meende
terrein te hebben gewonnen en hernam na een pauze:
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
330
‘Dat rusteloos jagen in onzen tijd naar iets anders, iets nieuws, wat het ook zij, is
m.i. een der verderfelijkste gevolgen van het toenemend ongeloof onder de menschen.
Dit alleen kweekt ontevredenheid. Men moet den mensch, althans den onontwikkelden
mensch, den man uit het volk, zijn geloof niet ontnemen, daarmede haalt men allen
vasten grond onder zijn voeten weg.’
Van Elten lachte bitter.
‘Dus nadat wij gelukkigen, bevoorrechten der aarde, rijkelijk gevoed met de
Christelijke moraal, in de schaduw onzer hemelhooge Godstempels achttien eeuwen
lang drie vierden van het menschdom tot een algeheele geestelijke en lichamelijke
verdierlijking hebben veroordeeld, zoudt gij nog steeds dat geloof te hulp willen
roepen, om de stem der natuurlijke rechtvaardigheid te smoren; nogmaals, gehuld
in het officieel gewaad van den godsdienst, der onwetende worstelende massa dien
hemel willen beloven, alleen voor hen armen geopend; nogmaals de schoone
beteekenis der voorzegging van den kemel en de naald ten eigen bate willen
verwringen en verknoeien? “Waarom werpt gij, rampzalige rijken, dan al uw schatten
niet ver van u af, als zij u
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
331
beletten al de heerlijkheid, ons voorgespiegeld, deelachtig te worden?” Ziedaar de
vraag welke het proletariaat ons moest stellen. Maar wij zorgen er wel voor het goud
der logica buiten het bereik der menigte te houden.’
‘Logica.... wat is logica? Een groot woord en anders niet,’ bromde Frans wien de
discussie te ernstig naar zijn zin werd. ‘Als je met logica de wereld zoudt willen
besturen, zou het er mooi uitzien! Zet dat eens consequent door, en je zult bemerken
waar je uitkomt.’
‘De menschen met leugens en beloften als kinderen met speelgoed stil en rustig
te houden, of, als dit niet helpt, met transcendente bedreigingen bang te maken, is
zeker gemakkelijker. Maar al moge dit een poosje goed gaan, wee de reactie! Neen,
mij komt het voor dat ieder denkend wezen in de grootsche eindperiode dezer eeuw
nog slechts één wensch kan hebben: Zoo oud te worden, dat hij nog met eigen oogen
eenige der resultaten mag aanschouwen van datgene, wat thans de hoofden en harten
van alle denkende menschen vervult.’
Louize had al dien tijd geen woord meegesproken, maar hem die sprak opmerkzaam
aan-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
332
gezien. Welk een vuur lichtte er uit die donkere oogen! Hoe weinig, dacht zij, was
er thans overgebleven van die réserve, die teruggetrokkenheid, welke hem in
gezelschappen eigen was. Zij kende ze reeds die plotselinge opflikkeringen van zijn
eigenlijke ikheid, die hem tot een geheel andere persoonlijkheid stempelden, dan hij
bij den eersten aanblik scheen te zijn; en elk woord in zulke oogenblikken door hem
geuit, ving zij op met de gretigheid van eene, die lang dorstende is geweest, en
eindelijk eene frissche bron ontdekt waar zij zich aan kan laven.
‘Ik voor mij verlang niets naar die resultaten!’ lachte Frans, die van zijn, de
tegenpartij verlammende, tactiek geen haarbreed afweek, en de vaste gewoonte had
alle dergelijke discussies door scherts als het ware onschadelijk te maken. ‘Ik geloof
waarachtig, Van Elten, dat je op weg bent een anarchist in optima forma te worden
en dat ik het paard van Troje mijn fabriek heb binnengehaald. Uit zijn lendenen komt
het roode spook der revolutie te voorschijn, en dat wel in de gedaante van mijn eigen
compagnon. Je maakt maar geen propaganda voor je denkbeelden onder het werk-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
333
volk, hoor! Zij zijn, goddank! meest allen ijverige kerkgangers en dat houdt er een
uitmuntenden geest in.’
‘Indien ik den tijd gekomen achtte hun de oogen te openen, zou ik dit zeker geen
dag uitstellen,’ luidde het scherpe antwoord; ‘maar in onze kleine provinciesteden
zijn zij nog voor het meerendeel in den slaap der onwetendheid verzonken, en het
zou wreed zijn ze thans reeds wakker te schudden. Laten die arme tobbers nog maar
steeds op gezag der kerkdienaren blijven gelooven, dat een liefderijk almachtig Vader,
die alles weet en ziet en hoort, hen, en millioenen met hen, veroordeelt tot een bestaan,
waarvoor wij onze honden te goed zouden achten; dat die liefderijke Vader hun
vrouwen door honger en gebrek tot grauwe schimmen laat uitmergelen, hun kinderen
moreel en physiek te gronde richt, alle denkbare genietingen van geestelijken en
stoffelijken aard uitstortend over die enkelen, wier dienaren zij bestemd zijn te wezen,
om later des te zekerder in den hemel te komen. Laten zij dit alles nog maar eenigen
tijd als waarheid aannemen in kinderlijk naïef vertrouwen. Maar inmiddels zijn in
de wereld-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
334
steden hun broeders reeds bezig zichzelven te ontwikkelen en naar den oorsprong
en het wezen der dingen te zoeken. Daar voeden zij zich, zooals onder anderen Paul
Göhre ons mededeelt, met geheel andere geestelijke spijzen, daar leeren zij, dat zij
een hooger edeler bestemming hebben, dan tot maatschappelijk bezinksel te dienen,
opdat een zeker aantal hunner gelijken naar reiner element zullen kunnen opstijgen!’
Meerdonk lachte overluid en wilde antwoorden, toen Louize met een pijnlijken
gloed op het gelaat, hem voorkwam.
‘Toe, Frans, spreek nu niet uit scherts tegen je eigen overtuiging in!’ zeide zij op
bijna smeekenden toon. ‘Wij weten toch, dat je, ondanks al je tegenstribbelen, het
in hoofdzaak met Van Elten eens bent!’
‘Omdat jij zoo goed met hem kunt meegaan, niet waar? En nu denk je met echt
vrouwelijke logica, dat iedereen dit noodwendig doen moet!’ plaagde hij, niets
bemerkend van de spanning waarin zij verkeerde en van haar toeleg, hem in Van
Elten's oogen te releveeren.
Toch voelde hij zich door den sarcastischen bitteren toon van den ander eenigszins
uit het
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
335
veld geslagen. ‘Die drommelsche kerel neemt alles even ernstig en tragisch op!’
dacht hij bij zichzelven. ‘In zaken is dat uitstekend, maar het maakt elk gewoon
discours onmogelijk. Als menschen met hervormingsmanieën behept zijn, worden
zij in het dagelijksch leven eenvoudig ongenietbaar.’
Gelukkig voor hem kwam op dit oogenblik de nadering van den grijzen gastheer,
die, na een weinig rust te hebben genomen, zijn gasten in het park te gemoet wandelde,
de gewenschte diversie geven. Ook August en Annie, die op eenigen afstand volgden,
voegden zich nu bij hen, en daar inmiddels de zon was ondergegaan en het vrij koel
begon te worden, stelde de heer Nortenheim voor, de gevaren van een Hollandschen
Mei-avond niet langer te trotseeren en thans liever naar binnen te gaan.
In het salon, waar thee werd geschonken, had de oude heer, die veel van een
partijtje hield, reeds de whisttafel gereed laten zetten, en weldra waren de vier heeren
in hun spel verdiept, terwijl Louize en Annie in den maneschijn nog een poosje het
terras op en neder wandelden.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
336
Beiden in gedachten verdiept, spraken zij echter weinig, en ook later, toen zij te
zamen naar huis reden - de anderen wilden liever te voet naar de stad terugkeeren deed een plotseling: ‘Wat ben je stil, Lous!’ van Annie, de jonge vrouw uit hare
droomerijen opschrikken.
‘Ben ik? Ja, ik was heelemaal afgedwaald, geloof ik.’
‘Je hebt na het diner zoo druk met je vriend Van Elten loopen redeneeren, dat je
nu zoowat uitgepraat bent.’
‘Wel mogelijk!’ antwoordde Louize met een glimlach. ‘Ik kan met hem zoo heerlijk
praten; en luisteren doe ik nog liever. Hij is zoo knap, zoo belezen, en heeft zoo'n
ruimen blik over alles. Je kunt je niet voorstellen hoeveel ik, in dien korten tijd dat
hij bij ons aan huis komt, al van hem geleerd heb!’
‘Weet je nog dat je hem in het eerst vervelend vondt?’
‘Zeker weet ik dat nog. Hij geeft zich dan ook niet gauw. Daarbij meende ik, dat
er iets ziekelijks, iets dweepachtigs was in het treuren over zijn geliefde doode, dat
hij met droome-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
337
rige sentimentaliteit zich vermeide in zijn leed, het voeden wilde in plaats van te
trachten het te overwinnen; en daarin vond ik iets ongezonds, iets onmannelijks wat
mij tegenstond. Dat komt er van altijd zoo overijld te willen oordeelen. Je weet, dit
is een groot gebrek in mij. De schuwheid en teruggetrokkenheid, die hem in
gezelschappen eigen zijn, komen volstrekt niet voort uit gewilde melancholie, maar
omdat hij zich te midden van anderen meestal eenzaam voelt en als het ware gierig
is met zijn eigen ik.’
‘Maar zou hij dan zijn verlies geheel te boven zijn, dat meisje niet meer betreuren?’
‘Zijn verlies te boven zijn?....’ herhaalde Louize peinzend. ‘Ik geloof niet, Annie,
dat er voor wat in hem omgaat een gewone term is te vinden. Ik geloof dat de gedachte
aan haar zich zoo met zijn geheele leven heeft vereenzelvigd, dat zij in hem voortleeft.
Dat hij van alle persoonlijk geluk in den gewonen zin des woords afstand heeft
gedaan.... men behoeft slechts een paar malen een ernstig gesprek met hem te voeren
om dit te begrijpen. Eens, niet lang geleden, heeft hij haar naam - Kitty heette zij tegen mij genoemd. En toen kwam er
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
338
iets over zijn trekken wat ik niet kan beschrijven - een soort van hooge gouden
afstraling van het altaar in zijn ziel voor haar opgericht. Het was meer iets wat ik
voelde dan zag. Weet je waaraan ik onwillekeurig dacht, toen hij zoo zacht en rustig
en eerbiedig over haar sprak? Ik dacht aan het graf van Napoleon onder den koepel
der Invaliden. Je kent dit immers ook? Herinner je dat machtig contrast, die
koelblauwe schemering, als uit het schimmenrijk afkomstig, glijdend zoo koud en
vredig en doodsch over de marmeren sarcophaag? - En daar, op enkele passen
afstands, dat gloeiend tintelend hoogaltaar badend in goudglans! Hier de eeuwige
rust, die geen verlangen meer kent en geen strijd, daar de stralende glorie der
onvergankelijke liefde, die haar in zijn ziel dat hooge gedenkteeken heeft gewijd!’
Een stilte was op Louize's woorden gevolgd.
Annie, in de kussens van het rijtuig geleund, had zwijgend toegeluisterd. Plotseling
richtte zij zich overeind.
‘Louize.... Zóó kan je voelen.... voor een ander! En je beweert zelve geen liefde
te kennen!’ zeide zij bijna heftig.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
339
‘Wat ik beweer, is waar. In sommige oogenblikken, wanneer iets mij diep treft, heb
ik wel eens een visioen van wat ik mij verbeeld dat liefde zijn moet.... maar ik kan
mij zelfs niet voorstellen, dat een menschelijk wezen zóó iets bij mij zou kunnen
opwekken.’
Het was donker in het rijtuig; slechts de lichten der lantarens op den weg gleden
pijlsnel langs het portier. Louize zeide niets meer, en zag niet welk een bekommerden
blik Annie gedurende eenige oogenblikken op haar vestigde. Zij waren de stad
genaderd, en kort daarop hield het rijtuig voor de villa der Fellers stil.
De palfrenier schelde, het portier werd geopend en Annie boog zich naar haar
vriendin om haar een kus te geven.
‘Denk niet altijd, Lous!’ fluisterde zij haastig, ‘denk niet te veel! Het maakt niet
gelukkiger, geloof ik. Kon ik maar zoo'n gewoon dom gansje van je maken als ik
zelf ben!’
Louize glimlachte en kuste haar terug, warm en opgewekt, met lippen die Annie
een sensatie gaven alsof iets gloeiends haar wang aanraakte.
‘Dwaas kind!’ zeide zij. ‘Alsof je niet even veel en even druk denkt als ik!.... maar
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1
340
anders misschien, en sedert gisteren morgen zeker heel heel anders!’
Het portier ging weer dicht en eenige seconden later trad Louize haar eigen woning
binnen.
‘Die goede Annie, wat ben ik blijde voor haar!’ was de gedachte waarmede zij
dien avond insliep. ‘Ja, wel heeft zij gelijk. Kon ik maar wezen als zij, voelen en
liefhebben als zij, en’ - hier vloog een lachje over haar gelaat - ‘aan mijn bestaan
geen hooger eischen stellen dan te leven en te sterven als de vrouw van.... een August
Feller.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1