Hoogenoord. Deel 2

Download Report

Transcript Hoogenoord. Deel 2

Hoogenoord. Deel 2
Cornélie Huygens
bron
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2. P.N. van Kampen en zoon, Amsterdam 1892
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/huyg004hoog03_01/colofon.php
© 2017 dbnl
1
Hoofdstuk I.
Louize zat alleen in haar veranda te lezen. Het was een mooie, warme, zonnige avond
in het begin van Juni. Etagères met kasbloemen en kamerplanten, en eenige
oranjeboomen, hier en daar geplaatst, hadden de ruime, breede veranda als in een
serre herschapen. Groote manden met slingerplanten hingen tusschen de pijlers, op
doeltreffende wijze het uitzicht benemend op den nog altijd vrij onoogelijken kalen
tuin, waar de nieuw geplante boomen en heesters, met hun mager voorjaarsgroen,
een hopeloozen strijd voerden om het bestaan. Hier echter was men als in een eldorado
van tinten en kleuren en geuren, en zoo vaak het weder het veroorloofde, installeerde
Louize zich onder de veranda, waar zij het best haar altijd knagend heimwee naar
Hoogenoord kon onderdrukken.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
2
Zij was thans verdiept in een boek, en wel in die mate, dat zij niet bemerkte hoe de
huisschel weerklonk en een bezoeker de tuinkamer werd binnengelaten. Zij zag pas
op toen die bezoeker vlak voor haar stond.
‘Zijt gij daar, Van Elten? Je komt als geroepen!’ zeide zij verrast. ‘Ik zit juist dat
heerlijke boek te lezen dat je me laatst bracht: “Drie maanden fabrieksarbeider” van
Paul Göhre.... en daar heb ik zooveel over te vragen en te praten! Zie maar, niet
wetende wanneer je komen zoudt, heb ik hier een heel lijstje met aanteekeningen
om toch vooral niets te vergeten.’
Hij nam haar glimlachend het boek even af, om te zien hoever zij was gevorderd.
‘Reeds bijna uit! Dat noem ik ijverig lezen! Het doet me genoegen dat gij er zooveel
belang in stelt. Waar is Meerdonk?’ vervolgde hij rondziende. ‘Ik ben niet gewoon
hem op het traditioneele theeuur uit te vinden.’
‘Dat is dan ook een uitzondering,’ antwoordde Louize. ‘Hij heeft gauw een kopje
gedronken en is toen naar de Harpers gegaan. Mijn schoonzuster is ziek, haar man
heeft zijn
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
3
avondcursus en nu is Frans haar een poosje gezelschap gaan houden.’
‘Toch niet ernstig ziek?’
‘Neen, gelukkig niet; kou gevat, geloof ik. Trouwens, Frans loopt er, ook in gewone
omstandigheden, altijd een paar keeren daags aan. Hij en Bertha zijn zoo aan elkaar
gehecht, dat de een moeielijk vierentwintig uren buiten de andere kan. Zij is altijd
als een moeder voor hem geweest. Ik vind iets treffends in een zoo diepe affectie
tusschen broer en zuster, vind je ook niet?’
‘Ja, inderdaad, ofschoon ik, nooit een zuster gehad hebbend, er eigenlijk maar half
over kan oordeelen. Maar vertel mij nu eens wat van dat boek van Göhre; wat heeft
u het meest er in getroffen?’
Al pratende, bladerde hij het deeltje door, enkele passages nalezend door haar met
potloodstreepjes aangehaald.
‘Het allermeest de groote eerlijkheid van den schrijver zelf, de
bewonderenswaardige onpartijdigheid, waarmee hij zijn opmerkingen te boek stelt,
steeds weder feiten opsommend, die een beteekenis hebben, lijnrecht tegen zijn
geloofsijver indruischend.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
4
‘Niet waar? Ik dacht wel dat dit uw indruk zou wezen. Er ligt in die bladzijden iets
zoo eenvoudigs en waars, dat het de lectuur tot een zeldzaam genot maakt. Maar dit
mag ons eigenlijk niet verwonderen. Hij moet wel een ernstige, hooggestemde ziel
bezitten, die man, die maanden lang zich het bestaan van een armen, in het zweet
zijns aanschijns slovenden arbeider getroostte, alleen om de nooden van een deel der
menschheid daar in de diepte hunner moreele en stoffelijke verwaarloozing te kunnen
beluisteren. Hij is dan ook zoo waarachtig waar in alles wat hij zegt. Hij kan - en dat
doet hij mijns inziens vaak - zich in zijn gevolgtrekkingen vergissen, zichzelf
misleiden, maar anderen misleidt hij nooit.’
‘De eenige misleiding waaraan hij zich jegens zijn kameraden heeft schuldig
gemaakt, drukt hem al zwaar genoeg,’ merkte Louize aan; ‘maar ik ben overtuigd
dat de meer ontwikkelden onder hen hem dit niet te zwaar zullen aanrekenen.’
‘Hijzelf, zijn geheele persoonlijkheid levert een krachtig pleidooi voor het
Christelijk geloof,’ hernam Van Elten. ‘Met dat al geloof ik dat
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
5
hij dwaalt, als hij denkt - en dat doet hij stellig en zeker - dat hij alleen in zijn
godsdienstige overtuiging de kracht put om te handelen zooals hij gedaan heeft. Al
was hij als Mahomedaan of als Boeddhist, als roodhuid of als Zoulou ter wereld
gekomen, deze jeugdige, ijverige apostel zou behoefte hebben gehad zijn leven te
wijden aan den dienst van het goede, aan een ideaal, in welken vorm dit ideaal hem
ook voor den geest hadde gestaan. Hij is gemaakt van de stof, waaruit vroeger
martelaren en heiligen werden gekneed; maar de tijden zijn veranderd, en in onze
moderne verlichte samenleving hanteert hij de humanitaire wapens zijner eeuw,
strijdt hij mede voor sociale rechtvaardigheid, voor de opheffing der misdeelden en
verdrukten.’
‘Kon een vrouw thans zijn voorbeeld volgen,’ zeide Louize, ‘ook eenigen tijd, in
welke fabriek of werkplaats ook, het bestaan deelen van de diepst verwaarloosden
onder hare zusteren, mede haar zwaren geestdoodenden arbeid verrichten, om ten
volle te beseffen welke nooden dáár het zwaarst drukken, welke behoeften daar het
eerst naar bevrediging hunkeren. Welk een voorrecht
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
6
zich op die wijze aan iets nuttigs te kunnen wijden!’
Louize sprak met schitterende oogen, starend ergens naar een vast punt hoog in
de lucht, waar rozige avondwolkjes in het blauw zweefden, volgend met inspanning
een gedachte die daar toefde ver, ver weg, totdat zij zich in het ijle van een visioen
had opgelost.
‘In die sferen na te speuren, welke de juiste middelen zouden zijn om hart en geest
te veredelen, acht ik nòg oneindig moeilijker dan onder de mannelijke arbeiders,’
zeide Van Elten, al sprekend weder in het boek ziende, ‘want daar is een stelselmatige
onderdrukking en demoraliseering van honderden eeuwen goed te maken. Herinnert
gij u al die bladzijden in Göhre aangaande den dorst naar kennis en ontwikkeling,
dien hij bij zoovelen zijner kameraden bespeurde, onder anderen in verband met de
internationale beweging voor den achturen-arbeidsdag? Zij frappeerden mij daarom
zoo, omdat ik al dezelfde verschijnselen door hem opgeteekend in het klein ook bij
onze Nederlandsche arbeiders terugvind, vooral bij de sociaal-democraten onder hen.
Dezen - althans de ernstige
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
7
bezadigde leden dier partij - zijn over het algemeen veel meer ontwikkeld. Wacht
even, waar is die passage ook weer?...’
‘O! ik weet het nog,’ zeide Louize levendig, de hand naar het boek uitstrekkend.
Zij bladerde het door en had dadelijk het door hem bedoelde gevonden, wat zij hardop
voorlas:
‘Deze drang naar geestelijke ontwikkeling zat diep, als een elementaire macht, in
de hoofden en harten van velen, die tot de derde groep arbeiders (leden van den
kleinen ambtenaars- en ambachtsstand) in onze fabriek behooren. Hij trad dagelijks
en overal den opmerkzamen waarnemer in allerlei kleine trekken voor oogen, en
uitte zich telkens weer in andere vormen: in woorden en wenschen, in vragen en
zuchten; nu eens duidelijk, dan onbestemd; nu ernstig en weemoedig, dan
schertsenderwijze. Bij bijzonder krachtige naturen werd hij tot een honger naar
geestelijk voedsel, die, zonder te onderscheiden of te oordeelen, alles verslindt wat
hij maar machtig kan worden. Zijn meest grootsche, zijn meest ware uitdrukking
vindt hij in de internationale beweging voor den achturendag. Want dit is niet maar
een manifestatie
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
8
van luiheid en genotzucht, van overmoed en lust tot verzet; niet maar van
sociaal-democratische gezindheid en economische eischen, doch, voor zoover ik heb
kunnen nagaan en naar mijn vaste overtuiging, te gelijk een bewijs van het verlangen
der fabrieksarbeiders naar meer licht, naar waarheid en kennis. Men wil vrijen tijd
hebben om ook den geestelijken mensch tot zijn recht te doen komen, om aan hem
die zorg te kunnen wijden, waarop hij, zelfs in den eenvoudigsten arbeider, aanspraak
heeft.1)
‘Juist,’ zeide Van Elten, ‘en waar die drang naar hoogere ontwikkeling en
beschaving hoofd en hart vervult, is redding nabij. Alleen waar die drang nog niet
bestaat, daar ziet het er treurig uit. Göhre ziet de toekomst der arbeidersmaatschappij
donker in, omdat voor hem geloof en zedelijke verheffing synoniem zijn en hij wel
beseft, dat de tijd van gelooven langzamerhand ten einde loopt. Maar ik, die mijn
hoop bouw op het steeds krachtiger ontwakend zelfbewustzijn in den mensch en op
den stalenden, energiewekkenden en moreelen invloed der wetenschap, ik ben vol
goeden moed. De
1) Geciteerd naar de vertaling van Hel. Mercier.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
9
veredeling der groote massa is nog slechts een quaestie van tijd, daar waar, zelfs te
midden der diepste materieele ellende, zoo vurig naar veredeling wordt gesnakt. Hier
in het allerlaatste hoofdstuk dat gij nog niet hebt gelezen,’ vervolgde hij, het boek
van haar overnemend, ‘geeft onze schrijver deze gedachte in zoo kernachtige
bewoordingen weder:
‘Wat nu reeds sedert tientallen van jaren de schare voor den grooten strijd der
massa in geestdrift doet ontvonken, wat de meest welgestelde en ernstigste individuen
in deze kringen aan de spitse der beweging stelt, dat is, ik herhaal het, niet de
loonvraag alleen. Dat is in de eerste plaats het vurig verlangen van al wie
fabrieksarbeider heet naar meer achting, meer waardeering, en - in tegenstelling met
de politiek-formeele rechtsgelijkheid - naar een sociaal-feitelijk
gelijk-recht-voor-allen. Dat is het geloof aan de mogelijkheid van een - trots alle
bezwaren - betere regeling der economische productie, en het duister besef, dat
inzonderheid de thans tot zelfstandigheid ontwakende arbeidersklasse in de eerste
plaats geroepen is deze betere regeling der voortbrenging voor te
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
10
bereiden door den democratischen invloed, welken de massa reeds heden ten dage
in het parlement uitoefent, en door het parlement zelfs in de allerhoogste kringen.
Het is de vurige wensch in deze nieuwe aanstaande economische orde van zaken niet
langer alleen de zwijgende, gedachtelooze uitvoerders te zijn van een hoogeren wil,
niet langer slechts gehoorzame werktuigen, doch krachtige zelfstandig medewerkende
personen; niet slechts handen maar ook hoofden. Het is de onweerstaanbare drang
naar grooter geestelijke vrijheid, het verlangen naar de gaven, die beschaving en
kennis met zich voeren, naar meer licht over de hoogste en diepste problemen der
menschelijke ziel; problemen, die, trots allen gouddorst, alle zucht naar uiterlijke
praal, heden weer in nieuwe gestalten als nieuwe raadsels voor de menschheid
beginnen op te doemen.’
‘Is het niet zonderling,’ ging van Elten voort, terwijl er in Louize's oogen tranen
glinsterden, ‘dat iemand die zóó de hooge aspiratiën van de minst ontwikkelden
zijner medemenschen weet te vertolken, toch nog spreekt van de materialistische
levensbeschouwing waartoe popu-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
11
lariseering der wetenschap aanleiding geeft, toch nog betreurt de wijze waarop de
sociaal-democratische leiders, door het bereikbaar stellen van studieboeken, zich,
zooals hij ergens zegt, “van de vraag der volksopvoeding hebben meester gemaakt”?
Hij is zoo eerlijk, zoo oprecht, doch daarbij nog zoo behept met de vooroordeelen
van zijn geestelijken stand! Wie hebben gedurende onze achttien Christelijke eeuwen
aan de hoogere geestelijke opvoeding der massa gedacht? Of beter gezegd, waar zijn
de resultaten van achttien eeuwen dogmatisch Christelijk geloof? Zij zijn helaas van
dien aard, dat het geheele verlichte denkende Europa thans de handen moet ineenslaan,
om den augias-stal, die onze geheele beschaafde westersche samenleving tot oneer
strekt, te reinigen. Zal dat Herculeswerk ooit verricht kunnen worden? Wie durft het
te zeggen? De toekomst alleen kan leeren waartoe een volgend door de wetenschap
gevormd geslacht in staat zal wezen, maar ik voor mij ben vol moed. Niets werkt
zoo verheffend op den mensch als het besef van eigen verantwoordelijkheid; zijn
geestkracht kan pas in volle rijpheid zich doen gelden, wanneer hij geleerd
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
12
heeft een streng, nauwgezet, door weten en begrijpen gelouterd geweten als hoogsten
rechter over zijn doen en laten aan te stellen.’
Louize was, terwijl hij sprak, hare emotie meester geworden, maar een waas van
diepe treurigheid verduisterde nog haar blik.
‘Ik voel mij niet zoo optimistisch gestemd als gij. Zoolang in bijna alle lagen der
maatschappij mijn arm geslacht nog verzonken blijft in de inertie van thans, vrees
ik toch dat het reinigen van den augias-stal een hopeloos werk zal blijken te wezen.
De moreele verdorvenheid is immers in sommige kringen zoo vreeselijk! Wat helpt
het verheffen van de eene helft van het menschdom als de andere helft niet wil
medewerken? Zelfs in onze kringen bestaat bij de vrouw nog zoo weinig dorst naar
hoogere kennis, naar een dieper doordringen in de problemen des levens, naar al
datgene waar, volgens Göhre, de armste fabriekarbeider onzer dagen naar smacht.
Hoe dan ooit dien dorst bij de groote onontwikkelde vrouwenmassa op te wekken?’
‘Er zal heel wat geduld noodig zijn, dat is waar, maar eindelijk komen wij er toch
wel,’ zeide hij op een toon van diepe overtuiging.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
13
‘Het mannelijk element op aarde is te nauw met het vrouwelijke verbonden, om niet
als één groot aaneengesloten geheel zich voor- of achterwaarts te bewegen. De
verheffing der vrouw hangt samen met andere groote maatschappelijke quaesties, in
de eerste plaats met het huwelijksvraagstuk en de nog altijd bestaande heerschappij
der traditioneele moraal, en is daarom een der ingewikkeldste problemen aan de
wetenschap der sociologie ter oplossing voorgelegd. In een zoo bedorven, de leugen
en den schijn verheerlijkende samenleving als de onze, is natuurlijk de verheffing
der vrouw in massa genomen vooralsnog onmogelijk.’
Louize zeide niets. Zij hield de laatste oogenblikken het hoofd gebogen over een
takje, dat zij van een plant op een étagère naast haar had afgeplukt; een snelle pijnlijke
blos was bij haar gekomen en gegaan, maar haar bezoeker was te veel in zijn eigen
gedachtengang verdiept om haar ontroering op te merken.
‘Intusschen,’ hernam hij, een reusachtig groot vouwbeen van de tafel nemend om,
de armen op de knieën geleund, daarmede werktuigelijk te zitten spelen, ‘gij moet
niet vergeten
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
14
dat in vele landen de vrouw reeds een geheel ander standpunt inneemt dan bij ons
en in Duitschland, waar de echtgenoote den rang van huishoudster bekleedt. Denk
eens, om bij Europa te blijven, aan het hooge Noorden, aan het vaderland van een
Ibsen, een Björnson en een Ahlgren. En Engeland dan.... Engeland, waar de vrouw,
hoewel zij nog geen kiesrecht bezit, toch een toenemende politieke macht
vertegenwoordigt; Engeland, waar sedert achttien jaren University Extension aan
het werk is, waar beschaafde, vermogende vrouwen uit goede kringen naast en met
arbeiders en mijnwerkers op dezelfde banken zitten, hetzelfde hooger onderwijs
genieten en zich met hen voor dezelfde examens voorbereiden.’
‘Dames en mijnwerkers!’ riep Louize verbaasd. ‘Hoor eens, nu geloof ik dat je
me sprookjes uit het land van Utopia vertelt!’
‘Ja, het heeft er wel wat van, maar toch is het de zuivere waarheid. Het land waar
Toynbee leefde en werkte, staat in dit opzicht aan de spits der beschaving. In Londen
heb ik een jaar of drie geleden die zoogenaamde “Extensionlectures” enkele malen
bijgewoond. Ik zag wel dat een zeer gemengd publiek daar bijeen was,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
15
maar kon mij natuurlijk geen voldoende rekenschap geven van de beteekenis der
beweging in haar geheel. Maar dezer dagen in Amsterdam zijnde, kreeg ik toevallig
eenige zeer interessante werkjes over universiteits-uitbreiding in Engeland en Amerika
in handen. Ik nam ze mede en zal ze u leenen. Gij zult zien hoe belangrijk die
beweging is, en hoe vooral vrouwen er in het geheele land een krachtigen stoot aan
hebben gegeven. Misschien,’ besloot hij met een glimlach, ‘kunt gij daaruit wat meer
hoop voor de toekomst putten.’
‘Als ik met jou praat, Van Elten,’ zeide Louize eensklaps met een soort van naïeve
verwondering, ‘is het me dikwijls alsof je me in een nieuwe wereld verplaatst, de
bewoner van een andere planeet bent en mij daarvan allerlei wonderen komt vertellen!’
Hij lachte zoo vroolijk over dien spontanen uitval, dat zij medelachte en
tegelijkertijd bij zichzelve dacht, hoe zijn strakke ernstige trekken, als hij zoo hartelijk
lachte, zich geheel ontspanden, hoe uit zijn zwaarmoedige donkere oogen dan een
echt jeugdige opgewektheid lichtte. Een diepe rechte rimpel tusschen de
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
16
oogen gaf gewoonlijk aan zijn reeds zoo donker type dat strenge en stroeve, dat bij
den eersten aanblik alle sympathie scheen terug te dringen; maar wanneer hij lachte,
was het alsof over zijn voorhoofd, over zijn geheele gelaat iets zonnigs tintelde, iets
warms en jongs, vluchtig als een ademtocht, als een lentekoeltje.
‘Je moogt me uitlachen, toch is het waar,’ hernam zij. ‘Er zijn immers ontelbare
werelden in ééne, en bijvoorbeeld onze wereld hier in Kesterdam....’
Zij bleef opeens verschrikt midden in haar zin steken. Een hoogrood deed haar
wangen gloeien tot aan den hals.
‘Frans is de eenige,’ ging zij toen schielijk en verward voort, ‘die mij vroeger, nog
vóór ons huwelijk, veel van arbeiderstoestanden vertelde, mij eigenlijk zoowat op
de hoogte bracht. Buiten, op Hoogenoord, hoorde ik natuurlijk zoo weinig van die
dingen.... Wel denken wij niet zoo geheel hetzelfde over de middelen ter genezing.
Hij hecht, evenals Göhre, de meeste waarde aan verbetering door den godsdienst,
het geloof, het trouw ter kerke gaan....’
‘En hij is niet de eenige,’ viel Van Elten
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
17
in. ‘Zij die zoo denken, zullen zelfs voorloopig weer in aantal stijgen, vooral nu de
kerk zich ook langzamerhand hare sociale missie bewust wordt en den ongelukkigen
en hongerenden niet meer uitsluitend een paradijs hiernamaals voorspiegelt, ook
voortaan aan deze zijde van het graf voor hen wil zorgen. En als de kerk vele dienaren
telt als een Paul Göhre, zullen ook hare bemoeiingen naar ik hoop vele en gezegende
vruchten afwerpen. Wat doet het er toe welk ideaal ons kracht geeft tot het goede,
als het goede slechts geschiedt, als het waarachtige humaniteitsgevoel slechts alle
gemoederen doortrilt. Weet gij wie ook met zooveel belangstelling dat boekje van
Göhre heeft gelezen? Mijn moeder. Zij schreef mij het letterlijk te hebben verslonden.’
‘O ja, uwe moeder gaat zoo in alles met u mede, niet waar? Hoe verwonderlijk in
een vrouw van haar leeftijd! Het moet dunkt me heerlijk voor u zijn in haar een
geestverwante te bezitten.’
‘Ja, dit is een groot voorrecht. Maar gij moet u mijn moeder niet als een oude
vrouw voorstellen. Zij is reeds in de zestig, dat is waar,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
18
maar zij heeft geen leeftijd. Stel u voor een opgeruimd, frisch gelaat met groote
donkerbruine oogen, tintelend van geest en levenslust, en dit alles omlijst door mooi
wit krullend haar, dat eerder gepoederd schijnt dan dat het aan “de sneeuw des
ouderdoms” herinnert, haar meer op een markiezin uit de zestiende eeuw dan op een
dood eenvoudige grootmoeder uit de negentiende doet gelijken. Op haar zilveren
bruiloft stelde zij met hare nog hooge slanke gestalte en haar opgewekten lach vele
vertegenwoordigsters eener jongere generatie in de schaduw. Maar,’ viel hij zichzelven
glimlachend in de rede, ‘ik vrees dat u het al heel dwaas van mij zult vinden hier zoo
op mijn moeder te zitten pochen....’
‘Zeker niet; ga toch voort met uw beschrijving, ik vind het juist zoo aardig. Het
is alsof ik haar voor mij zie! U heeft zeker wel een portret van haar, breng dat bij
gelegenheid eens mede.’
‘Ik heb het altijd bij mij en kan het u dadelijk toonen,’ zeide hij, een klein eenvoudig
lederen foudraal te voorschijn halend, dat den vorm van een zakportefeuille had en
bij het
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
19
openen twee vrouwenportretten vertoonde. Hij stond op, hield haar het eene voor,
en zij zag het schoone sympathieke gelaat, met het witte haar en de donkere geestvolle
oogen, geheel zooals hij het had voorgesteld. Maar terwijl zij het foudraal in de hand
nam om het nader te beschouwen, gleden haar oogen als onwillekeurig naar het
tweede portret er naast, en als voelde hij die achter haar stond den blik die daarop
rustte, zeide hij eenvoudig:
‘Dat is Kitty.’
Zij maakte een beweging om het hem terug te geven, zij had het gevoel
heiligschennis te plegen.
‘O, neen, gij moogt haar zien,’ zeide hij, ‘gij die haar zoudt hebben begrepen en
liefgehad, zoo gij haar hadt gekend!’
Louize zag een teer, klein, blond, peinzend gezichtje met groote oogen, die, volgens
het blonde haar, blauw moesten zijn, doch waarover de zware wimpers een zoo diepe
schaduw wierpen dat zij donker schenen. Mooi was het gezichtje overigens niet,
maar er lag iets zoo kinderlijk eenvoudigs in de uitdrukking, dat zij er de oogen bijna
niet van kon afwenden. Na een lange
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
20
zeer lange zwijgende beschouwing maakte zij het foudraal dicht en gaf het hem
weder.
‘Ik dank je mij haar te hebben laten zien,’ sprak zij met een blik, waaruit al de
intensiteit van haar deernis hem tegenstraalde, want ik geloof niet dat gij dit aan
velen toestaat; daarom waardeer ik het dubbel.’
‘Gij zijt de eenige.’
‘En uwe moeder, welk een lief, innemend gelaat,’ vervolgde zij. ‘Gij moet mij
beloven mij haar vroeg of laat te leeren kennen. Ik voel mij reeds bij voorbaat tot
haar aangetrokken. Komt zij nooit eens hier?’
‘Gewoonlijk ga ik altijd naar Amsterdam, maar ik heb haar reeds zooveel van u
verteld, en van het vriendelijk gezellig tehuis dat ik hier mocht vinden, dat zij, geloof
ik, zelve ook niets liever verlangt dan onze aanstaande medewerkster persoonlijk te
leeren kennen.’
‘Aanstaande medewerkster.... wat wil dat zeggen?’ vroeg Louize verwonderd.
‘Gelukkig, het hooge woord is er uit,’ zeide hij lachend, ‘want nu ik op het punt
sta met mijn voorstel op het tapijt te komen, dat voorstel, dat eigenlijk half en half
het doel was
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
21
van mijn komst heden avond, nu begint de moed mij te begeven.’
‘Ja, dat kan ik begrijpen. Raap al wat gij aan dapperheid bezit bijeen, maar spaar
mijn nieuwsgierigheid!’ klonk het schertsend. ‘Waaraan zou ik moeten medewerken,
ik arme, die niets weet, niets ken en tot niets in staat ben?’
Hij haalde eenige boekjes en brochures voor den dag en legde die op tafel. ‘Zie
eens hier,’ zeide hij thans ernstig, ‘eerst heb ik u Paul Göhre laten lezen, opdat gij
mijn bedoeling geheel en al zoudt begrijpen en het nut van datgene wat ik u wilde
voorstellen. Gij hebt mij wel eens gezegd, dat gij zooveel vrijen tijd hebt, dien gij
gaarne nuttig zoudt willen besteden. Ongeveer een jaar geleden heb ik uit Duitschland
en ook uit Engeland een halve scheepslading populair-wetenschappelijke werkjes
laten komen - van die geschriften door Göhre voor het volk zoo verderfelijk geacht.
Ik heb ze naar mijn beste weten geschift, geordend, sommige inderdaad afgekeurd,
omdat ik ze voor niet- of half-ontwikkelden ongeschikt achtte, anderen daarentegen
gekozen wegens den uit-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
22
stekenden vorm, waarin het geestelijk voedsel der hongerende schare wordt
toegediend. De ernstige weldenkende mannen onder de sociaal-democratische leiders
hebben terecht begrepen, dat het vormen van een geleerd proletariaat de oplossing
der sociale quaestie in zich bevat. Niet alleen dat het licht der wetenschap de woeste,
redelooze, anarchistische uitingen der roekeloos opgezweepte massa tegenhoudt,
maar door kennis en ontwikkeling alleen kan de arbeider van heden, zoo al niet zijn
eigen toekomstige welvaart, dan toch die van zijn kinderen en kleinkinderen
voorbereiden, het standpunt bereiken waarop hij zelf zijn economischen toestand
kan verbeteren, zelf de wetgever worden van zijn klasse. Nu moeten echter al die
geschriften voor onze Nederlandsche arbeiders worden vertaald en omgewerkt. Zoudt
gij mij daarmede willen helpen?’
Zij had, aandachtig luisterend, in een soort van verrukking de handen gevouwen.
‘Of ik je daarmede wil helpen.... ik, die hunker naar werk, dat voor anderen dienstig
kan zijn! Maar zal ik er toe in staat wezen? Dàt is de vraag. Ik heb nog nooit iets van
dien aard gedaan.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
23
‘En mijn moeder dan! Eenigen tijd geleden is zij op mijn verzoek er kordaat mee
begonnen, en nu is zij de bekwaamste van mijn geheele staf vertaalsters.’
‘Uw staf vertaalsters.... Zijn er dan nog anderen, die u met dat werk helpen?’ vroeg
zij, onderdrukkend de onaangename sensatie die tot haar eigen verwondering haar
bekroop.
‘Ja zeker. In Amsterdam beginnen tal van vrouwen wakker te worden en te
begrijpen, hoe oneindig veel er op sociaal terrein voor haar te doen valt, hoe het
lenigen van den physieken nood door het uitreiken van aalmoezen, slechts een klein
onbeteekenend onderdeel vormt van de grootsche taak haar aangewezen. Velen
wijden reeds haar avonden aan Toynbeewerk, en van een dier clubjes jonge vrouwen
is mijn moeder de ziel. Zij scharen zich om haar als asteroïden om een planeet, en
schertsenderwijze noem ik ze allen te zamen mijn staf, hoewel geheel ten onrechte,
want mijn moeder is het, die onder haar jonge vriendinnen gaandeweg nieuwe
krachten voor mij werft.’
Louize schudde den vreemden indruk van daareven af, om zich geheel bij de
hoofdzaak te bepalen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
24
‘Ik wensch niets liever dan ook iets te mogen doen,’ zeide zij.
‘Hoe zoudt gij het dan vinden met dit Duitsche elementaire werkje over
staathuishoudkunde te beginnen? Dat is het vak dat ik vóór alles in ons land
gepopulariseerd wensch te zien. Tal van geschriften daarover zijn reeds door mij op
die wijze in arbeiderskringen verspreid. Ik kies ze nu eens heel eenvoudig en
bevattelijk voor de minder ontwikkelden, en dan weder verstrek ik, met het oog op
de sociaal-democraten onder hen, zwaarderen kost, opdat juist die halve kennis, die
bij hen zoo gevaarlijk is, worde aangevuld. Soms kies ik een economist van de oude
orthodoxe school, zoodat zij zich een beter begrip kunnen vormen van de leer, die
als het Manchesterdom bekend staat. Daarna komt dan een zoogenaamde
katheder-socialist aan het woord; of wel de verschillende socialistische stelsels, met
name die van Marx en Lassalle worden hun in den duidelijkst mogelijken vorm
voorgezet. Gij begrijpt dat de keuze, vooral onder de laatstgenoemde populaire
uitgaven, ontzettend groot is en de voornaamste moeilijkheid daarin bestaat het kaf
van het koren te onderscheiden.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
25
De kennismaking evenwel met al die verschillende economische leerstellingen,
opvattingen en systemen brengt ernstige denkende mannen onder de arbeidende
klassen er toe de opruiende taal van dweepzieke agitators te wantrouwen. Het leert
hun niet meer blindelings alles aan te nemen wat hun wordt voorgepraat, maar zelf
na te denken, te vergelijken, critiek te oefenen. De helft van het menschdom, en juist
die helft die het slachtoffer is der sociale toestanden van heden, heeft er niet het
flauwste besef van, hoe de wetten die ons maatschappelijk organisme regeeren, nog
moeten worden opgespoord, hoeveel problemen nog in den loop der eeuwen zijn op
te lossen, hoe de economische wetenschap de minst exacte van alle wetenschappen
is. Zoolang het geestelijk kapitaal der menschheid, in plaats van onder enkele
bevoorrechten te worden verdeeld, niet tot gemeengoed wordt gemaakt, zoolang
zullen tal van verderfelijke invloeden vrij spel en bijgevolg bloedige revoluties plaats
hebben met noodlottige reacties, die een gezonde geleidelijke evolutie vertragen.’
‘Maar hoe zal ik uit al die geleerdheid wijs worden?’ vroeg de jonge vrouw
moedeloos. ‘Ik
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
26
ben zoo onkundig, je weet niet hoe erg. Ik vrees er geen jota van te zullen begrijpen.’
‘Gij vergeet dat de meeste dier boeken voor onontwikkelden bestemd zijn, en gij
zoudt die niet begrijpen?....’ zeide hij met een glimlach. ‘Dit werkje o.a. waarmede
ik u raad te beginnen, trok mij juist zoo aan wegens zijn eenvoud en helderheid.
Neem maar eerst, bij wijze van proef, de inleiding, en laat mij die dan eens lezen. Ik
beloof als een echte schoolvos u te zullen kapittelen en al mijn hooge wijsheid over
stijl enz. uit te kramen, vindt gij dat goed?’
‘Uitstekend! als je maar woord houdt. Morgen aan den dag ga ik aan het werk.’
‘Hoe eerder hoe liever. Mijn staf in Amsterdam is in den laatsten tijd niet zeer
ijverig geweest en ik krijg gebrek aan kopij.’
‘Waar gaat al dat vertaalwerk dan heen?’
‘Het wordt dadelijk gedrukt, natuurlijk. Een uitgevertje in Amsterdam, door ziekte
en allerlei tegenspoed achteruit gegaan, en die als eenig kapitaal nog een kleine
drukkerij bezit, blijft tevens op die wijze zoowat aan het werk, en voor eenige centen
worden dan die boekjes in de volksbuurten verkrijgbaar gesteld.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
27
‘Dus draagt gij al de kosten?’
‘Neen, ik niet, maar mijn staf, die mij haar tijd en arbeid schenkt!’ lachte hij,
opstaande om te vertrekken. ‘En nu heb ik gelukkig alweer een nieuwe medewerkster
verworven! Gij zult eens zien hoe lastig ik het u nog maken zal!’
‘Tenzij ik zulk onmogelijk knoeiwerk lever, dat je er geen raad mee weet!’
‘Daar ben ik niets bang voor. Maar elk begin is moeielijk, zelfs waar het den meest
onbeteekenenden arbeid betreft. Denk in de eerste plaats, met het oog op het publiek
waarvoor gij schrijft, aan eenvoud van uitdrukking, aan klaarheid van stijl. Een kleine
omschrijving hier of daar, wanneer gij de gedachte van den auteur niet duidelijk
genoeg vindt weergegeven, zal soms noodig zijn. Vertaal zoo vrij als gij wilt, voeg
er bij wat gij noodig acht, en mocht hier of daar een onverwachte moeielijkheid zich
voordoen.....’
Hun gesprek werd eensklaps afgebroken door Frans, die, zooals hij vaak deed, het
kleine tuinpoortje naast den stal binnenkwam en, Van Elten ziende, met zijn gewone
opgeruimdheid
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
28
de veranda naderde. Dadelijk viel zijn oog op de boekjes en brochures over de tuintafel
verspreid.
‘Zoo, Van Elten, ik wed dat je weer bezig bent tegen mijn vrouw je anarchistische
begin selen te prediken. Als jelui het al te bont gaat maken, kom ik op een goeden
dag met mijn veto tusschenbeiden en gaat al die boekenrommel, waarmede Louize
zich tegenwoordig het hoofd zit op te warmen, in het vuur.’
‘Zulke krasse maatregelen zijn niet verstandig, Meerdonk!’ schertste Van Elten.
‘Anarchisten moet men liever een beetje te vriend houden, anders gaan zij met
dynamiet werken. Laat het gebeurde te Parijs je tot voorbeeld strekken!’
Maar Louize schertste niet mede. Terwijl de beide mannen nog eenige oogenblikken
stonden te praten, zeide zij geen woord, en toen Van Elten was heengegaan, bleef
zij in haar boek turen. Inmiddels liep Frans, zacht neuriënd en met de handen in de
zakken, de veranda op en neder, ging vervolgens het perk maandrozen op den
voorgrond aandachtig beschouwen, om te zien of de eerste knoppen zich nog niet
vertoonden, liet zich eindelijk met een zucht en
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
29
een harde bons neervallen in een van de rustieke armstoelen die de veranda meubelden
en maakte aanstalten een sigaar op te steken.
‘Hoe is het, Lous, kan je dat boek nu niet eens laten rusten? Ik vind dat eeuwige
gelees zoo ongezellig.’
Zij legde het dadelijk neder en vroeg:
‘Hoe gaat het met Bertha vandaag?’
‘Wel wat beter. Zij is een paar uurtjes op geweest. A propos, zij laat je nog wel
bedanken voor dat fleschje vruchtengelei, het had haar bepaald verfrischt.’
‘Dat doet me plezier. Ik heb er gelukkig nog meer van. Dat vruchtenproduct is de
glorie van onze oude Martha, en haar voorraad is meestal onuitputtelijk.’
Een stilte volgde.
‘Wat zijn dat toch allemaal voor boeken die daar liggen?’ vroeg Frans na een lange
pauze, met een zweem van ongeduld in zijn toon.
‘Populair-wetenschappelijke werkjes over verschillende vakken. Van Elten veet
dat ik gaarne zulke dingen lees ter eigen ontwikkeling, en één er van, een elementair
Duitsch werk over
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
30
staathuishoudkunde, ga ik voor hem vertalen. Hij laat het dan in Amsterdam drukken
en uitgeven ten behoeve van het volk, dat zoo gaarne wil lezen en leeren, maar de
gelegenheid of de geschikte boeken daartoe niet binnen zijn bereik heeft.’
Hij proestte even van het lachen.
‘En moet jij al die dingen nu gaan vertalen?’
‘Ik niet alleen. Zijn moeder en een aantal vrouwen in Amsterdam helpen hem
reeds daarmede, en omdat ik hem wel eens gezegd heb, dat ik mijn eigen nietsdoen
verafschuw, stelde hij mij voor ook eens iets nuttigs te verrichten.’
‘Iets nuttigs!....’ bromde Frans. ‘Enfin, als jij je met dat spelletje wilt amuseeren,
mij goed. Maar één ding verzoek ik je: dat je hier in de stad met niemand over dien
onzin spreekt of niet tracht op jouw beurt propaganda te maken. Dat wordt dan weer
verkeerd opgevat en verkeerd begrepen.... en daar je toch al den naam hebt vreemd
en excentriek te zijn, zou dat het vuurtje nog meer aanstoken!’
‘Ik den naam van excentriek.... ik die,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
31
om jou genoegen te doen, nooit meer over iets, wat het ook zij, mijn meening zeg?’
klonk de verbaasde vraag.
‘Neen, maar zwijgen is soms beteekenisvoller dan spreken, en juist die kunst versta
je uitmuntend,’ zeide Frans op ontevreden toon. ‘En denk je niet dat je radicalisme
in zake godsdienst hier niet algemeen bekend is, dat men het niet terdege opmerkt,
hoe je bijvoorbeeld nooit naar de kerk gaat?’
Louize was bleek geworden en zag hem aan.
‘Je gezegde klinkt als een verwijt. Hoe moet ik dat opvatten? Zou je wenschen
dat ik mij 's Zondags in de kerk vertoonde, alleen met het doel de Kesterdammers in
den waan te brengen dat ik op hunne wijze godsdienstig ben?’
‘Dat zeg ik niet, maar.... kort en goed ik vind het vervelend, dat je in alles zoo
anders bent dan ieder ander!’ riep Frans, eensklaps driftig opstuivend. ‘Ik vind het
vervelend, dat je, of door te spreken of door te zwijgen, aanleiding geeft tot allerlei
opmerkingen en allerlei critiek, die ik, waar het mijn vrouw geldt, niet duld.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
32
Zij was bij dien uitval nog bleeker geworden, een zonderlinge strakheid kwam over
haar gelaat, over haar geheele wezen. Zij sprak geen woord en bleef, de handen
ineengeklemd, onbewegelijk zitten.
‘En nu weer dien onzin met die boeken!’ ging Frans, zich hoe langer hoe meer
opwindend, voort, ‘die belachelijke ingenomenheid met allerhanden boeventuig,
opruiers, oproermakers en al dat volkje, dat zoogenaamd de maatschappij anders wil
hebben, overal als paddestoelen opschiet en nu ten slotte van wetenschappelijke
lectuur moet worden voorzien! God betere 't! Wetenschappelijke lectuur! Geef ze
liever tractaatjes. Leer ze godsdienstplicht en gehoorzaamheid aan de over hen
gestelde machten. Van Elten is een goede kerel, dat zal ik niet zeggen, loyaal,
bekwaam in zijn vak, maar overigens.... een gek, een fantast, die door zijn treuren
over dat meisje en zijn menschenschuwheid, een ziekelijke dweper is geworden en
jou nog meer dan vroeger het hoofd op hol brengt; en welk hoofd - een echt grillig
vrouwenhoofd, zoekend naar iets wat je zelf niet weet, verlangend naar het
onbereikbare, naar...’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
33
Hij hield plotseling midden in zijn volzin op, want Louize was overeind gerezen.
‘Ik geloof, dat het voor ons beiden beter is aan deze scène een einde te maken,’
zeide zij heesch, bijna fluisterend, in hare inspanning om met hare bevende lippen
de woorden verstaanbaar uit te brengen. ‘Je bent op dit oogenblik niet kalm genoeg
om de portée van je woorden te berekenen.’
Hij wilde haar tegenhouden, maar zij was de kamer reeds door, opende de deur
en ging de gang in en de trappen op naar haar eigen kamer, een klein salon, grenzend
aan het slaapvertrek, waarvan zij de deur op slot deed.
Daar ging zij voor het venster staan, doelloos starende in de schemering. Nu en
dan rilde zij even alsof zij het koud had. Geregeld denken deed zij niet. Werktuigelijk
volgde zij met haar blik hetgeen op den weg voorviel. Zij zag een klein, armoedig
gekleed meisje voorbijgaan met een zwaren boordevollen emmer, waaruit telkens
het water over haar voeten plaste. En zij dacht er over welk een onaangename sensatie
dat koude water in haar schoentjes moest wezen, en of dat meisje een
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
34
moeder had, die, bij haar thuiskomst, dadelijk voor droge kousen en schoenen zou
zorgen. Zij zag twee honden samen stoeien en een leelijke magere straatkat, door
hun gejoel en geblaf verschrikt, over den muur der naastbijzijnde villa vluchten. En
die onoogelijke verarmoede kat deed haar aan Mia denken, met hare mollige langzame
nuffige bewegingen, en aan Hoogenoord. En nu zag zij niets meer van wat daar
buiten voorviel, maar zij zag den vijver met de zwanen en den boomgaard, zooals
zij dien laatst had aanschouwd. Zij zag weder den avondgloed den meibloesem tinten,
terwijl het om haar heen steeds donkerder werd. Zij hoorde weder het gansche gesprek
op dien avond gevoerd, en zij glimlachte droevig. En dan kwam telkens een lichte
huivering over haar, terwijl zij daar stond, hoe lang wist zij zelf niet, droomend en
mijmerend zonder eenigen samenhang.
Een kloppen tegen de deur deed haar opschrikken. Zij zag om zich heen. Het was
nu bijna geheel duister.
‘Louize, ben je hier?’
Het was de stem van Frans en zij ging dadelijk opendoen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
35
‘Wat voer je hier uit den geheelen avond in het donker?’ vroeg hij op dien half
verlegen, half ongeduldigen toon dien zij zoo goed van hem kende. ‘Kom, mok nu
niet langer. Ik heb veel liever dat je flinkweg boos wordt en me dat zegt, dan dat
zwijgende pruilen. Ik ben driftig geweest, dat is waar, maar laat het nu over zijn.’
‘Het behoeft niet over te gaan, want ik ben geen oogenblik boos geweest.’
‘Waarom liep je dan weg?’
‘Omdat dergelijke tooneelen, die in den laatsten tijd gedurig voorkomen, mij
stuiten. Wij staan, dunkt me, beiden hoog genoeg om ten minste de égards in acht
te nemen die wij elkaar verschuldigd zijn.’
‘Égards! Ik hoop dat wij als man en vrouw elkander meer verschuldigd zijn dan
égards alleen.’
Zij antwoordde niet.
‘O, ik heb het erg verbruid. Dat dacht ik wel. Die verwenschte drift van me! Je
weet toch wel, dat ik dan dingen zeg waar ik niets van meen.... Kom, Lous, sta daar
nu niet weer zoo koud en ongenaakbaar. Val dan ook liever
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
36
tegen me uit. Word boos, noem me ruw en lomp, zeg alles tegen me wat je wil....
maar zeg ten minste iets!’
Hij kwam naast haar staan, en in zijn stem lag nu iets jongensachtigs, smeekends,
waarvan zij innerlijk gruwde. Toen hij haar hand wilde vatten, trok zij die zachtjes
terug en ging op een stoel zitten op eenigen afstand, treurig voor zich uit starend.
‘Beste Frans, denk niet dat ik boos ben,’ sprak zij op doffen toon, en het was alsof
elk harer woorden uit een diepen afgrond van moedeloosheid opsteeg. ‘Beschuldig
je niet van drift of van ruwheid. Het eenige wat waar is en wat je niet schijnt te
begrijpen is, dat wij niet bij elkander behooren. Wat je daareven zeide, was geen
drift, maar je werkelijke geheime gedachte, die je gewoonlijk uit goedhartigheid voor
me verborgen houdt. Arme Frans, je weet niet hoe ik je van ganscher harte een andere
vrouw toewensch.... je weet niet welk een innig medelijden ik met je heb!’
‘Louize!!’
Hij zeide niets dan dit eene woord, maar het deed haar ineenkrimpen, want zijn
toon gaf te
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
37
kennen, dat in deze ure plotseling zich iets aan hem openbaarde wat de voelhorens
zijner ziel, hoe weinig sensitief die ook waren, hevig kwetste, dat hij op het punt
stond iets te ontdekken wat het bloed in zijn aderen deed verstijven.
‘Louize....’ herhaalde hij nog nadrukkelijker dan daareven, toen zij bleef zwijgen,
‘wat hebben die woorden in den mond van mijn eigen vrouw te beteekenen? Aan je
koelheid ben ik gewoon, maar dit is erger; zulke taal wil ik niet dulden!’
Weer hetzelfde zwijgen. Zij zat in een spanning, die haar van het hoofd tot de
voeten deed beven. In haar ooren het loeien als van een onstuimige zee, die weldra
over haar heen zou golven, haar meesleurend, waarheen wist zij niet; waarheen?....
wat deerde het haar, als het slechts een verlossing was van de nachtmerrie van het
laatste jaar.
Hij stampvoette in machtelooze woede tegenover die beweginglooze ineengedoken
gestalte, wier vage omtrekken hij nauwelijks vermocht te onderscheiden.
‘Louize, ik wil en zal antwoord hebben!’
Eindelijk begreep hij dan toch, riep een
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
38
stem in haar binnenste, eindelijk, eindelijk! Een bijna waanzinnige hoop beving haar.
Nu nog een laatste ruwe ruk - een ruk waarvoor zij duizelend de oogen sloot, en
dan.... vrij misschien....’
‘Vrouwen verstaan het zich te wreken!’ klonk het haar thans in het donker tegen.
Hij zonk neer als vernietigd, het hoofd tusschen de handen geklemd. ‘Mijn God,
mijn God, Louize, wat moet ik dan doen? Heb ik dat aan je verdiend?’
De wanhopige smart die thans in zijn stem trilde, veroorzaakte haar een bijna
physieke pijn. Zij vloog overeind, zonder te weten wat zij deed, zichzelve geheel
vergetend; medelijden overstemde alles.
‘Frans.... ik wil mij niet wreken.’
‘Wat wil je dan? Wat gaat er dan in je om? Ik begrijp je niet; ik begrijp je zelden,
maar nu minder dan ooit!....’ steunde hij, terwijl hij in dezelfde houding bleef zitten.
Zij stond naast hem, de oogen vol tranen, op zijn gebogen hoofd neerziende als
een moeder op haar groot kind, weder denkende aan het verleden, aan haar broeder,
en zij liet haar hand zacht op zijn schouder rusten.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
39
‘Ik begrijp mijzelve niet altijd.... maar ik zal mijn best doen goed te wezen, beter dan
tot dusverre. Vergeef me zoo ik je pijn deed. Dat was mijn bedoeling niet.’
Hij hief het hoofd op en zag naar het ernstige bleeke gelaat, nu zoo dicht bij hem,
dat strak als een camée zich tegen de diepe, zwarte schaduwen van den achtergrond
afteekende.
‘Hoe kan een vrouw, die waarachtig liefheeft, ooit zoo spreken, Louize?’ zeide
hij nog altijd aarzelend. ‘Ik weet niet wat er voor mijn gevoel in gelegen was. Het
was alsof.... Zoo je iets aan mij gelegen is, spreek dan nooit meer op die wijze. Doe
me, als ik je beleedigd heb, de hevigste verwijten, maar spreek niet op zoo'n toon
over medelijden want dat.... dat duld ik niet. Het zou me krankzinnig maken! Beloof
me het nooit meer te doen.’
‘Ik beloof het je,’ zeide zij plechtig.
Hij greep, terwijl zij voor hem stond, hare beide handen, klemde die vast in de
zijne en bleef langen tijd zoo zitten, als in nadenken verzonken. Nog nooit had zij
hem zoo diep geschokt gezien, en nooit had zij zoo duidelijk gevoeld als op dit
oogenblik, dat zij nimmer
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
40
bij machte zou zijn hem te doen lijden door haar schuld. Vrij van alle zelfzucht waren
de tranen die op zijn handen drupten, maar hij voelde ze niet.
‘En mij moet je beloven, Frans, voortaan wat meer geduld met me te hebben,’
zeide zij zacht. ‘Onze karakters en onze denkbeelden zijn nu eenmaal verschillend,
en hoe gaarne ik het ook zou willen, ik kan me niet anders maken dan ik ben.’
‘Sst....’ zeide hij, ‘ik wil je immers volstrekt niet anders hebben.’ Hij streek met
een harer handen langzaam over zijn gezicht en drukte ze toen lang tegen zijn lippen.
‘Ik heb je zoo lief, mijn vrouwtje, al speel ik nu en dan op als een echte driftkop.
Je mag werken al wat je wil, en lezen en vertalen en alles doen wat je goedvindt. Ik
zal geen enkele aanmerking meer maken. Zelfs je kleine dwaasheden zijn mij dierbaar.
Zij behooren immers bij je, en als je een andere was, zou je mijn Louize, mijn ernstig
dweepstertje niet meer wezen.’
En na dit gezegd te hebben, kuste hij nog eenmaal haar beide handen met diepe
innige teederheid en ging de kamer uit.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
41
En Louize bleef alleen, rondstarend in het duister met een hopeloozen angstigen blik,
als iemand die, op het punt te verdrinken, iets zoekt om zich aan vast te klemmen.
Maar na eenigen tijd werd zij kalmer en boog het hoofd in stille berusting.
‘Ik heb het beloofd.... ik zal woord houden.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
42
Hoofdstuk II.
Een veertien dagen later, na de lunch, zat Louize in de tuinkamer voor haar
schrijftafeltje te werken, toen Jacob, de koetsier die tevens als huisknecht dienst deed,
kwam zeggen dat er bezoek was.... ‘een vreemde dame, die hier nog nooit is geweest
en die ik daarom in het salon heb gelaten.’
‘Een dame die er nog nooit is geweest?’ herhaalde Louize verwonderd. ‘En heb
je dan haar naam niet gevraagd?’
‘Jawel, Mevrouw, maar zij zeide, dat was niet noodig.’
‘Och, ik begrijp het al. Het zal weer iemand zijn die iets te koop komt aanbieden.
Dat gebeurt immers telkens.’
Jacob trok een zeer beleedigd gezicht.
‘Ik kan heel goed zien, Mevrouw, of iemand
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
43
een wezenlijke dame is of niet.... en dan zou ik haar niet boven in het salon hebben
gelaten.’
Louize, ontevreden over die stoornis, en in de physionomie-kennis van Jacob niet
het minste vertrouwen stellend, legde met een zucht haar pen neder. Die vreemde,
die haar naam niet wilde zeggen, zelve even te woord te staan, was het eenige wat
haar overbleef. Zij ging naar boven, opende de deur van het salon en zag een statige
elegante vrouw met sneeuwwit haar van een stoel oprijzen. Met een onwillekeurigen
uitroep trad zij nader:
‘Mevrouw Van Elten....’
‘U herkent mij dus wezenlijk naar mijn portret, dat vind ik aardig! Ik heb opzettelijk
de proef willen nemen,’ klonk het antwoord der bejaarde bezoekster, terwijl zij de
haar aangeboden hand hartelijk drukte.
‘Naar uw portret ook, maar vooral naar uw sprekende gelijkenis met uw zoon,’
zeide Louize. ‘Wat is het lief van u hier te komen!’
Het waren de eenige woorden die zij op het oogenblik kon vinden. Zij was verward
en ontroerd zonder zelve te weten waarom. Met een blos op de anders zoo bleeke
wangen staarde
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
44
zij in het schoone innemende gelaat voor haar.
‘Het is niets lief van mij. Ik verlangde al zoo lang u te leeren kennen, u die zoo
goed voor mijn Maurits is geweest.’
Louize hoorde nauwelijks wat zij zeide. Zij voelde zich zonderling gelukkig te
moede. Zij ging naast Mevrouw Van Elten op de canapé zitten, werktuigelijk eenige
van die onbeduidende vriendelijke volzinnen stamelend, zooals men die het eerste
oogenblik uit tegen iemand, die, hoewel een vreemde, ons reeds lang in gedachten
sympathiek is. En terwijl zij te zamen praatten, bewonderde zij het edel gelijnde
profiel, omlijst door het sneeuwige wit van het haar, dat de strengheid van het zeer
donkere type als wegdoezelde, elken trek van het gelaat verzachtend. ‘Juist zooals
hij haar beschreef!’ dacht zij bij zichzelve.
‘Zoudt u niet met mij naar beneden willen gaan, Mevrouw?’ vroeg zij eensklaps
midden in het discours. ‘Wij zitten hier zoo vervelend stijf in die half donkere kamer,
die wij 's zomers zelden gebruiken. Beneden is het veel luchtiger en gezelliger.’
Zij begon zich langzamerhand te herstellen
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
45
van haar eerste verwarring, en toen zij, beneden gekomen, haar bezoekster op het
beste plekje in de veranda had geïnstalleerd, kwam zij geheel tot zichzelve en had
zij den moed iets van wat er in haar omging hardop te zeggen.
‘Ik kan mij haast niet voorstellen, dat ik u voor het eerst zie en spreek. Komt het
misschien door de levendige beschrijving die uw zoon mij van u gegeven heeft, maar
het is me alsof zelfs het geluid van uw stem mij bekend in de ooren klinkt.’
Mevrouw Van Elten lachte haar lieven opgeruimden lach, en uit haar bruine oogen
tintelde de jonge vrouw iets tegen, wat haar verwarmde als een zonnestraal. Louize
betrapte zichzelve op allerlei dwaze, onmogelijke wenschen. Zoo zij haar geheime
opwelling hadde gevolgd, zou zij zich tegen die bejaarde vrouw, die zij heden voor
het eerst zag, hebben aangevlijd vertrouwelijk als een kind, in een plotselinge
uitstorting van haar geheel innerlijk wezen, bij intuitie gevoelend, dat die lieve
donkere oogen, met hun zachten en toch doordringenden blik, moederlijk toegevend
op haar zouden rusten.
‘Ik voel me hier ook volstrekt niet vreemd,’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
46
zeide mevrouw Van Elten, ‘maar dat is dan ook niet te verwonderen. Gij moet weten
dat mijn zoon - misschien mag ik niet uit de school klappen, maar ik doe het toch mij altijd alles schrijft en vertelt. Zoo weet ik natuurlijk uw denkbeelden en meeningen
over veel zaken, en gij zeker ook wel de mijne, niet waar? Wij kunnen elkander dus
wel haast oude kennissen noemen, wij, die in zooveel opzichten geestverwanten
zijn.’
Louize schudde het hoofd.
‘Ik ben helaas veel te onwetend, om over iets, wat het ook zij, eigen denkbeelden
of meeningen te hebben. Maar ik tracht mij langzamerhand wat meer te ontwikkelen
en door lectuur en nadenken mij een oordeel te vormen.’
‘En wat is het heerlijk, niet waar, juist die studie, dat nadenken op volwassen
leeftijd, vooral in een tijd van groote schoone gedachten, zooals wij dien thans
beleven!’
‘Ja, dat is heerlijk!’ zeide Louise, maar de moedelooze toon waarop zij sprak, was
met haar woorden in tegenspraak.
‘Ik vraag mij soms af,’ hernam mevrouw Van Elten, ‘of onze voorouders ook iets
der-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
47
gelijks gevoelden als wij nu, of ook zij dien krachtigen polsslag van den tijd gewaar
werden, dan wel of wij op het laatst van onze negentiende eeuw werkelijk zooveel
sneller voorwaarts streven dan vroeger. Zou elk tijdperk het toen opkomende geslacht
die levensvolheid hebben geopenbaard van thans?’
‘En hoe wordt onze arme eeuw niet juist door andersdenkenden belasterd!’ merkte
Louize aan.
‘Inderdaad. En in mijn oogen is zij zoo groot in de ure van haar verscheiden. Haar
machtige worstelingen doen mij aan de roeping van een Messias denken. De schoone
legende van een Godmensch, stervend aan het kruis voor onze zonden, wordt als het
ware opnieuw door haar in beeld gebracht. Er wordt veel gewerkt, veel gestreden,
maar helaas ook duldeloos veel geleden in deze veelbewogen tijden, doch uit dien
afgrond van lijden zal, naar wij vurig hopen, eenmaal de menschheid als herboren
weder oprijzen.’
Louize zat eerbiedig naar de grijze spreekster te luisteren. ‘Geen wonder,’ dacht
zij, ‘dat Maurits met zooveel trotsche liefde van zijn
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
48
moeder spreekt! Wat moet ik, vergeleken bij haar, in zijn oogen wel wezen?’
‘Ja, het moet ons een dankbaar gevoel schenken zulke tijden mede te leven,’ zeide
zij, haar vorige gedachte onderdrukkend, thans hardop, ‘vooral wanneer men in de
gelegenheid is iets, hoe weinig ook, te mogen bijdragen tot het welzijn van het
algemeen. Maar niet iedereen is zoo gelukkig.’
‘Toch wel. Wie dit ernstig wil, kan altoos den weg daartoe vinden. Dat ziet gij
bijvoorbeeld alweer aan uzelve. Zoodra Maurits bemerkte, dat gij iets van dien aard
wenschtet, heeft hij u dadelijk aan het werk gezet. Trou wens dit doet hij met iedereen,
ook zonder dat men hem er aanleiding toe geeft, te beginnen met zijn eigen moeder.
Op dit punt is hij wel eens verschrikkelijk!’ vervolgde zij lachend. ‘Men zou nu toch
denken, dat ik, oude vrouw, boven de wet was, maar neen, volstrekt niet. Denk eens,
kindlief...’
Hier hield mevrouw Van Elten plotseling op.
‘O! ik vind het zoo prettig als u mij zoo noemen wil!’ viel Louize in met een naïeve
blijdschap, die als een waas van jeugd en op
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
49
gewektheid over haar gewoonlijk zoo ernstig gelaat tooverde.
‘Mag ik werkelijk?... Nu kindlief, ik wilde dan zeggen, dat zelfs ik, zoo oud als
in ben, tegenwoordig weer van voren af aan ben begonnen. Mijn zoon is eenvoudig
bezig mij voor de tweede maal op te voeden, en ik moet met hem mede, of ik wil of
niet.’
‘En u wil maar al te graag!’ lachte Louize.
‘Ja, maar ik durf het toch niet tegen een ieder te bekennen. Denk eens, een
grootmama, herdoopt in den gedachtenstroom van het moderne leven! Maar ik wasch
mijn handen in onschuld, en werp de verantwoordelijkheid geheel op hem. Zijn
broeder, mijn oudste zoon, is geheel zijn contrast, en schudt dan ook, even als mijn
echtgenoot, bedenkelijk het hoofd over de zonderlinge gedragingen zijner moeder.
Ik behoorde eigenlijk op mijn jaren ergens in een vensterhoekje te zitten, sokjes
breiend voor mijn kleinkinderen en zuchtend over den noodlottigen geest des tijds;
en in plaats daarvan presideer ik vergaderingen, lees en studeer te zamen met een
clubje arbeiders, leg aan eenige mijner meest ontwikkelde mannelijke leerlingen
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
50
de schoonste bladzijden uit van Tolstoï's “Geld en arbeid” en vertaal Carlyle en
Ruskin voor hen.... Enfin, dat alles heeft Maurits op zijn geweten.’
‘Er was iets zoo kluchtigs in de wijze, waarop mevrouw Van Elten, met een
schuldbewust gelaat, al haar physieke en moreele tekortkomingen jegens haar leeftijd
zat op te biechten, dat Louize lachte tot zij er de tranen van in de oogen kreeg.
‘Wat heeft uw zoon u goed beschreven!’ zeide zij eindelijk, ‘maar ik vind u nog
duizendmaal aardiger en sympathieker dan ik mij zelfs kon voorstellen.’
Mevrouw Van Elten dreigde haar schertsend met den vinger.
‘Ik zou haast hetzelfde antwoorden wat laatst eene oude fransche dame mij na een
complimentje toevoegde: “Je sais que vous me flattez, et pourtant cela me fait plaisir.”
Maar met dat al gelijkt gij in het geheel niet op het portret dat Maurits mij van u gaf.’
‘Niet?’ vroeg Louize verwonderd.
‘Neen, gij zijt veel opgewekter, veel jonger dan ik meende.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
51
Een blos overtoog het gelaat der jonge vrouw.
‘Ik ben gewoonlijk niet heel opgewekt van aard, maar er zijn hier in de stad ook
zoo weinig menschen, met wie ik vrij en ongedwongen kan omgaan. Steeds moet ik
op al mijn woorden letten, wil ik geen aanstoot of ergernis geven. U sprak daareven
van geestverwantschap; juist dit vind ik hier in Kesterdam bij geen enkele vrouw.’
‘Dat verwondert mij niet. In Amsterdam echter heb ik het geluk enkele vrouwen
te kennen, met wie gij het ook opperbest zoudt kunnen vinden. Gij en Meerdonk
moeten ons eens een bezoek komen brengen. Dan zal ik je met eenige hoogst
interessante persoonlijkheden in kennis brengen.’
‘Niets liever dan dat!’ zeide Louize met warmte. ‘Maar u gaat toch nog niet weg?’
ging zij teleurgesteld voort, toen haar bezoekster op haar horloge keek en opstond.
‘Waarom blijft u niet tot van avond bij ons? Dan laat ik uw zoon even waarschuwen.’
‘Op een anderen keer heel gaarne, maar vandaag moet ik met den trein van half
vijf met Maurits naar huis. Het rijtuig staat te wachten.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
52
Het is nu halfvier, ik heb dus nog juist den tijd hem van de fabriek af te halen en naar
het station te rijden.’
‘Ja, ik herinner mij nu, dat hij plan had vandaag naar Amsterdam te gaan.’
‘Hij moet hedenavond weer in een werkliedenvereeniging spreken, en van morgen
kreeg ik toen plotseling een onweerstaanbaren lust hem te gaan halen en zijn gastvrije
vrienden een bezoek te brengen.’
‘“Weer” voor werklieden spreken....?’ vroeg Louize. ‘Treedt hij dan wel eens meer
als spreker op?’
‘Zeer dikwijls. Wist gij dat niet?’
‘Neen, dat heeft hij mij nooit gezegd.’
‘Juist weer iets voor hem dat te verzwijgen, en ik voorzie al dat mij de les zal
worden gelezen over mijn babbelzucht. Als hij naar Amsterdam gaat, zijn er meestal
arbeidersbelangen in het spel. Hij treedt weinig op den voorgrond, maar eigenlijk is
hij de ziel der arbeidersbeweging te onzent.’
‘Hoe vreemd! Want met zijn eigen fabrieksarbeiders bemoeit hij zich weinig,
dunkt me,’ merkte Louize aan.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
53
Mevrouw Van Elten antwoordde niet dadelijk. Het was alsof zij een oogenblik naar
haar woorden zocht.
‘Hij is hier niet alleen heer en meester, moet gij denken. Uw echtgenoot heeft over
veel dingen een zoo geheel andere meening dan hij.... hoewel Maurits overtuigd is,
dat de omstandigheden vroeg of laat zijn bondgenooten zullen worden en
overeenstemming van denkbeelden tusschen zijn compagnon en hem maar een
quaestie van tijd is. Bovendien zegt hij altijd, dat in kleine steden de arbeiderswereld
nog niet volkomen wakker is geworden.’
‘Dat is waar. Ik geloof dat onze fabrieksmannen bijvoorbeeld nog geen besef
hebben van loonsverhooging of vermindering van werkuren. Lezen zij dan geen
couranten?’
Weer scheen mevrouw Van Elten te aarzelen.
‘Zeker zijn zij niet zoo goed op de hoogte als de werklieden bij ons,’ zeide zij
ontwijkend. ‘Maar nu durf ik geen oogenblik langer blijven, anders zou ik Maurits
nog misloopen.’ Zij nam al sprekende Louize's beide handen in de hare. ‘En nu zijn
wij geen vreemden meer,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
54
niet waar, en mag ik mijn jonge, lieve vriendin zeker wel een kus geven?’
Er lag iets zoo hartelijks en eenvoudigs in haar toon, dat Louize haar in dankbare
ontroering omarmde, terwijl in dat ondeelbaar korte oogenblik de gedachte haar door
het hoofd vloog, hoe, zoo het lot haar deze vrouw eerder op den levensweg hadde
tegemoet gevoerd, er van haar, Louize, wellicht iets anders ware geworden dan nu.
Op de stoep staande, zag zij het voortrollende rijtuig even na en trad toen in
nadenken verzonken weer naar binnen. Een half uur later kwam Frans thuis.
‘Raad eens,’ zeide zij, ‘wie van middag bij mij is geweest... Mevrouw van Elten
uit Amsterdam.’
‘Wel, wel, is de moeder van Van Elten hier geweest.... hoe kwam dat zoo?’
‘Eigenlijk alleen om mij een bezoek te brengen en kennis te maken.’
‘Hoe vriendelijk van haar. En heb je haar niet gevraagd te blijven eten?’
‘Natuurlijk. Maar zij moest met haar zoon om halfvijf weer terug, anders kwam
hij te laat in Amsterdam.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
55
‘Een knappe vrouw voor haar leeftijd, vind je niet? Hoe beviel zij je over het
algemeen?’
‘Zóó goed, dat ik geen woorden kan vinden om uit te drukken de impressie die zij
op mij heeft gemaakt.’
‘Werkelijk? Ik sprak haar een paar keeren toen ik bij den ouden Van Elten was.
Zij scheen mij nogal stijf toe, zoo'n beetje uit de hoogte, dunkt me!’
‘O, neen, zij is zoo eenvoudig. Ik voelde me met haar thuis alsof ik haar mijn
geheele leven had gekend.’
‘Zoo, dat doet me plezier. Wat ik me nog zeer goed herinner, is haar imposant
voorkomen en haar mooie witte haar. Nu zullen wij er beleefdheidshalve ook eens
heen moeten, vrouw. Hm! een tamelijke corvée. De oude Van Elten is een beetje
vervelend en lang van stof. Enfin, men heeft wel eens meer van die vervelende
plichten te vervullen.’
‘Heeft jou nooit een zekere gelijkenis getroffen?’ vroeg Mevrouw Van Elten.
Zij zat met Maurits in den sneltrein naar Amsterdam, en daar zij zich alleen in het
com-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
56
partiment bevonden, hadden zij druk over het bij Mevrouw Meerdonk afgelegde
bezoek gepraat. Toen zij haar zoon deze laatste vraag deed, zag zij hem opmerkzaam
aan.
‘Jawel; ik weet wat u bedoelt... zij gelijkt op Kitty. Ik zag dit reeds het eerste
oogenblik.’
Hij staarde dit zeggende uit het portier en bemerkte niet dat zijn moeder hem
onafgewend bleef aanzien.
‘En waarom heb je me dit nooit eens gezegd?’
‘Ik weet het zelf niet. Den eenen tijd frappeerde het me natuurlijk sterker dan den
anderen.’
‘Vooral wanneer zij lacht.... Bij den plotselingen overgang van ernst tot een bijna
kinderlijke vroolijkheid werd ik er letterlijk door getroffen.’
‘Zij lacht echter zelden.’
‘Dat zeide zij mij ook; maar ik scheen haar nog al opgewekt aan te treffen. Weet
je wel,’ vervolgde zij na een pauze, ‘dat ik haar bepaald mooi vind, veel mooier dan
je mij haar hebt beschreven?’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
57
‘Neen, mooi is zij niet. Wel vind ik dat zij een intelligent zielvol gelaat heeft, vooral
als zij spreekt. Kitty was ook niet mooi.’
Weer volgde een stilte. Het gelaat van Mevrouw Van Elten stond ernstiger dan
gewoonlijk.
‘Maurits,’ zeide zij plotseling, op een toon die haar zoon verwonderd deed omzien,
‘ik geloof niet dat het huwelijk van die twee menschen zoo gelukkig is als jij je
verbeeld hebt.’
‘Iets van dien aard heb ik in den laatsten tijd ook meenen te bespeuren,’ zeide
Maurits aarzelend, ‘maar och, men kan zoo moeielijk over zulke dingen oordeelen.’
‘Dat is ook zoo, te meer daar zij geen vrouw is die gemakkelijk een blik in haar
binnenste gunt. Maar.... als ons vermoeden nu eens gegrond was, als zij zich werkelijk
niet gelukkig voelde met een man, die intellectueel zoo ver van haar af staat?’
‘Welnu, moeder, wat bedoelt u?’ vroeg hij toen zij ophield.
‘Zou het dan wel goed zijn den reeds bestaanden afstand nog te vergrooten?’ klonk
het bijna beschroomd van de lippen der grijze spreekster, als was zij huiverig hare
gedachte te uiten.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
58
‘Maar, moeder, u spreekt in raadselen, ik begrijp u niet.’
Zijn toon echter, waarin een zweem van ongeduld lag, maakte het Mevrouw Van
Elten duidelijk dat hij haar wel degelijk begreep. Haar gelaat werd steeds ernstiger.
‘Luister eens, beste jongen, je mag niet boos op je oude moeder worden als zij in
sommige dingen wat zwaartillend is. Al ben ik in veel opzichten jouw leerlinge,’
vervolgde zij met een glimlach, ‘in andere dingen kan je op mijn grootere
levensondervinding vertrouwen, geloof me, en van het zieleven van een jonge vrouw
die.... niet gelukkig gehuwd is, heb je geen flauw begrip. Mevrouw Meerdonk heeft
idealen en aspiratiën, die haar man op den duur nooit kan bevredigen, maar jij wel.’
Een plotselinge gloed steeg den jongen man naar het voorhoofd, maar toen hij
spreken wilde, hield zij hem tegen.
‘Wacht even.... je hebt een groote, zeer groote vriendschap voor haar opgevat,
loochen dat niet. Jelui sympathiseert met elkaar op alle mogelijke punten, zij is een
van de weinigen met wie je in dat kleinsteedsche plaatsje van
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
59
gedachten kunt wisselen. Van jouw kant zal het altoos vriendschap blijven, daar
twijfel ik geen oogenblik aan. Zelfs al bestond de herinnering aan Kitty niet, een
gehuwde vrouw zou je heilig wezen; maar zij....’
‘Moeder u beleedigt haar, u kent haar niet!’
‘Stil, Maurits, laat mij even uitspreken - maar zij, ik herhaal het, kan niet haar
geheele geestesleven aan een anderen man schenken zonder haar echtgenoot iets te
ontnemen waarop hij recht heeft. Zij, zoo intelligent, zoo werkzaam, hunkert juist
naar al datgene wat gij alleen haar geven kunt, en zoo wordt de klove die noodwendig
moet gaan bestaan tusschen een vrouw als zij en een man als Meerdonk, steeds
breeder en dieper.... door jouw schuld.’
‘Maar wat wil u dan dat ik doen zal, moe der?’ vroeg Maurits met een zekeren
wrevel. ‘Moet ik dan volgens u de vriendschap afbreken, er niet meer aan huis
komen?’
‘Ik wil alleen dat je het gevaar begrijpt, meer niet, dat is voor het oogenblik
voldoende, het overige laat ik geheel aan je over. Ik spreek tot je, Maurits,’ vervolgde
de oude vrouw met een liefdevollen blik, ‘zooals ik nooit tot één
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
60
man in de wereld zou spreken, want niet een zou ik een zoo groot blijk van vertrouwen
waardig achten. Ik weet - en het is heerlijk voor een moeder zoo iets tegen haar zoon
te kunnen zeggen - ik weet, dat als ik de zielerust van die jonge vrouw onder je hoede
stel zij veilig is, terwijl ik met ieder ander het omgekeerde zou moeten vreezen. Juist
omdat zij mij een zoo groote sympathie inboezemt, wil ik te haren opzichte mij geheel
gerustgesteld voelen.’
‘Beste, lieve moeder,’ zeide hij, de hand die zij, als om haar woorden te doen
vergeven, op de zijne gelegd had, hartelijk drukkend, ‘wezenlijk u ziet gevaren die
niet bestaan. Ik erken dat uw bezorgdheid misschien gegrond zou kunnen wezen,
waar het iedere andere vrouw gold, maar zij.... zij staat zoo hoog in elk opzicht. Zij
is evenals Kitty rein als een heilige. Vrouwen als zij kan men niet naar een gewonen
maatstaf beoordeelen.’
Mevrouw Van Elten verbleekte zichtbaar toen hij die woorden met een soort van
eerbied uitsprak. Er lag bijna angst in den blik dien zij thans op hem vestigde.
‘Niet één vrouw is een heilige, Maurits,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
61
idealiseer haar niet. En ofschoon ik je sympathie geheel en al deel.... met onze Kitty
mag men haar toch niet in één adem noemen. Kitty zou nooit gehuwd zijn met een
man, dien zij niet tevens haar geheele ziel en elk harer gedachten kon schenken.’
‘Arm vrouwtje! U, moeder, die altijd zoo toegevend, zoo zacht oordeelt, gaat u
haar thans beschuldigen, omdat Meerdonk niet heeft beantwoord aan het ideaal dat
zij zich eenmaal van hem vormde! Een jong meisje heeft niet lief het alledaagsche
wezen van vleesch en bloed dat zij voor zich heeft, maar het verheven beeld harer
eigen fantazie. Dit is immers een oude afgezaagde waarheid! En het proza van het
huwelijk brengt dat beeld dan tot zijn gewonen menschelijken vorm terug.’
Mevrouw Van Elten schudde het hoofd.
‘Ik beschuldig haar niet.... maar zij kan, daar zij een intellectueele mésalliance
deed, niet zóó hemelhoog staan als je denkt. De man die zelf als een heilige leeft,
ziet in elke vrouw die hem sympathiek is een madonna; die overtuiging strekt hem
tot eer, maar is even ongegrond als de meening van een vroegtijdig ver-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
62
dorven sujet, dat vrouwelijke reinheid een fictie is. En nu genoeg hierover. Er niet
meer aan huis komen.... wie denkt daaraan? Dat zou zelfs heel verkeerd zijn. Het is
mij genoeg dat ik je gewaarschuwd heb. Wat die jonge vrouw vooral behoeft, is de
omgang met leden van haar eigen geslacht. Ik heb plan haar vaak uit te noodigen,
om haar met eenige flinke degelijke vrouwen in aanraking te brengen. Dat zal een
weldaad voor haar wezen.’
‘Daar komt nu toch een heel klein restantje van een o, zoo oudbakken begrip bij
u om den hoek gluren, mijn jong moedertje!’ zeide Maurits met een glimlach.
‘Waarom moet zij juist met vrouwen omgaan? Waarom toch altijd die ongelukkige
vrees voor een gezond geestwekkend verkeer tusschen de beide geslachten?’
‘Daar heb ik hoegenaamd niets tegen, beste jongen, integendeel. Hoe meer m.i.
de vrije ongedwongen omgang tusschen jongelieden wordt bevorderd hoe beter.
Maar heeft men dan ook eenmaal na rijp beraad een keuze voor het leven gedaan,
dan moet de beste en trouwste vriend van de vrouw wezen de echtgenoot, anders is
het geheele huwelijk een leugen die
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
63
niet mag worden bestendigd. Maar nu nog iets,’ ging Mevrouw Van Elten haastig
voort, als wenschte zij de discussie over dit onderwerp thans liever af te breken, ‘het
is mij tot mijn groote verwondering gebleken, dat Mevrouw Meerdonk totaal onkundig
is van hetgeen in de laatste weken op de fabriek voorvalt.’
‘Totaal. Dit heeft Meerdonk mij uitdrukkelijk verzocht. Van de gisting onder de
werklieden, van de vraag om loonsverhooging en hun gefluisterde bedreigingen het
werk te zullen staken, weet zij niets. Allemaal malligheid! houdt hij vol. Zij hebben
wel eens van werkstakingen gehoord, en nu praten zij als groote kinderen dat in het
honderd na. Rira bien qui rira le dernier. Onder het laatst aangeworven volk voor de
nieuwe ateliers zijn sociaal-democraten, dat weet ik zeker, en juist niet van de goede
soort. Ik geloof zelfs, dat het belhamels zijn, die, wegens herhaalde dronkenschap,
uit den bond zijn geworpen en nu, waar zij kunnen, het volk opruien. Ik observeer
hen zooveel mogelijk. Een der meesterknechts in dat atelier is een verstandig
ontwikkeld man, dien ik geheel kan vertrouwen en die mij tamelijk goed op de hoogte
houdt.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
64
Maar Meerdonk werkt mij in alles tegen. Zelfs van kleine hervormingen in het belang
van het werkvolk wil hij niets weten. Hij is van meening, dat de geringste concessie
onzerzijds vrees zou verraden. Lafhartig is hij niet, maar hij is kinderachtig en veel
koppiger dan ik ooit heb gedacht. Ik, die meende hem met zijn goedigen jovialen
aard later te kunnen kneden als was! Dat valt mij leelijk tegen!’
‘Je hebt toch als compagnon dezelfde rechten!’ merkte Mevrouw van Elten aan.
‘In een zeker opzicht wel. Maar waar zou het heen, als wij ieder op onze beurt
onzen wil tot elken prijs doordreven? Ik moet met tact en geduld te werk gaan, te
meer daar ik nog maar zoo kort in de zaak ben en hij mij natuurlijk mijn gebrek aan
ervaring voor de voeten zou kunnen werpen.’
‘Maar als die ontevredenheid onder het werkvolk nu eens een ernstig karakter
kreeg?’ vroeg Mevrouw Van Elten bekommerd.
‘Ik geloof niet dat het vooreerst nog zoo'n vaart zal loopen. Een paar onruststokers
kunnen niet zooveel kwaad uitrichten. Maar ik zou zoo gaarne nu reeds hun lot
eenigszins willen
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
65
verbeteren en zooveel zaken anders willen hebben dan zij zijn. Ook had ik gehoopt,
door aan hun moreele en intellectueele verheffing te arbeiden, meer een vriend dan
een meester voor hen te worden; maar zelfs dit zal in den eersten tijd moeielijk zijn.
Ik mag niet trachten mij populair te maken ten koste van mijn mededirecteur, door
vlak tegen zijn tactiek in te handelen, te meer daar hij tot dusverre bij de arbeiders
zeer bemind was. Zoolang zij niet beter weten, worden zij door zijn gullen, hartelijken
toon ingepakt, terwijl hij bovendien in fooien en aalmoezen zijn kracht zoekt. Voor
hem zouden thans nog de meesten hunner door het vuur vliegen, terwijl zij mij
wantrouwend aanzien, en, daar ik hen niet door aalmoezen wil vernederen, mij zeker
voor een gierigaard houden! Ja, mijn schoone verwachtingen liggen helaas in duigen,
althans in den eersten tijd.’
‘En een man met een zoo alledaagschen, burgerlijken, bekrompen geest kon zij
liefhebben, genoeg liefhebben om zijn vrouw te worden!’ merkte Mevrouw Van
Elten met een zekere scherpte aan, ‘een man dien je zelf kinderachtig noemt en later
hoopte te kunnen
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
66
kneden als was! Werkelijk, ik denk niet aan beschuldigen en veroordeelen, Maurits,
maar.... ik zou haar toch hooger stellen, als Meerdonk harer meer waardig was.’
Hij staarde weder naar buiten zonder te antwoorden, en de stilte tusschen moeder
en zoon werd niet meer verbroken, voordat de trein het station te Amsterdam
binnenreed.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
67
Hoofdstuk III.
‘Wat heb ik je van morgen al vroeg zien uitrijden,’ zeide Annie, met een haakwerkje
bij haar vriendin onder de veranda zittend. ‘Waar ben je heen geweest?’
‘Naar Hoogenoord. Nu, met de groote warmte, rijd ik elken morgen na het ontbijt
daarheen. Papa vindt dat heel prettig. Stella hinnikt van pleizier als zij merkt waar
de tocht heengaat, en last not least brengt het mij den geheelen dag in een prettige
stemming.’
‘Maar Frans kan nooit mede op dat uur.’
‘Och, Frans wordt te dik en te lui en rijdt zelden meer. Hij spreekt er zelfs van
Froufrou te verkoopen. Arme Froufrou! wie weet in welke handen zij dan komt!’
‘Paardrijden is eigenlijk nooit een bijzondere hartstocht van hem geweest,’ merkte
Annie
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
68
aan. ‘Vóór zijn huwelijk deed hij het, geloof ik, alleen om jouw cavalier te kunnen
zijn.’
‘Tot die ontdekking ben ik ook langzamerhand gekomen, en dus, nu rijd ik maar
in den morgen, met Jacob op den traditioneelen afstand achter mij. Maar je begrijpt,
zoodra wij buiten zijn, weet hij het consigne, dan moet hij zóóver achter blijven, dat
ik niets van hem hoor en merk, en ten minste de illusie heb alleen te zijn.’
Annie schudde het hoofd. ‘Je bent nog altijd dezelfde.’
‘Houdt Van Elten van paardrijden?’ vroeg zij een oogenblik later.
‘Dat weet ik niet.’
‘Weet je dat niet, jij die zulke groote vrienden met hem bent?’
‘Neen, daarover hebben wij toevallig nog niet gesproken. Als het je echter
interesseert, wil ik het hem bij gelegenheid wel eens vragen,’ zeide Louize
glimlachend. ‘Maar, à propos, weet je wie eergisteren bij mij is geweest?’
‘Neen, wie?’
‘Zijn moeder. Het was zoo'n verrassing voor me. Denk eens, zij kwam opzettelijk
uit Amsterdam om mij een bezoek te brengen...’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
69
‘En hoe vond je haar?’
‘Ik ben geheel door haar betooverd, zóó zelfs, dat ik nog gedurig aan haar terugdenk
als aan iets ongekend weldadigs, dat plotseling over mij is gekomen. Van Elten had
haar reeds vroeger beschreven, maar het charme dat van haar uitgaat, is niet in
woorden te brengen. Ik voelde me in haar tegenwoordigheid alsof ik haar altoos
gekend had, en toch zou ik mij haar nooit zóó hebben kunnen voorstellen als zij was.
Zij heeft dezelfde trekken als haar zoon, maar zachter, echt vrouwelijk en liefelijk
en moederlijk en...’
‘En....’ vroeg Annie toen Louize ophield.
‘En bij haar zijnde, gevoelt men een soort van heimwee naar een eigen moeder,
naar een vrouwelijk wezen met ook zoo'n mooi, lief, oud gezicht en zilverwit haar,
dat zachtmoedig en toegevend op ons neerziet - iemand wie men altijd alles zou
mogen zeggen wat ons op het hart ligt. Wij hebben geen van beiden onze eigen
moeder gekend, Annie. Ik geloof dat wij daardoor onnoemelijk veel in ons leven
hebben gemist.’
Annie antwoordde niet. Zij zat een wiege-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
70
kleedje te maken, en na eerst Louize een tijdlang te hebben aangezien, boog zij nu
weer het hoofd over haar werk. Een half uur geleden was zij gekomen. August was
sedert gisteren in den Haag, en zich een beetje eenzaam voelend, had zij gevraagd
tot 's avonds te mogen blijven, wat haar gereedelijk werd toegestaan. Louize, die
zich juist met haar schrijfwerk onder de veranda wilde installeeren, had dit dadelijk
weer weggeborgen en liep thans heen en weder, om uit haar werktafeltje in de
tuinkamer het een en ander bijeen te zoeken.
‘Je wilde, geloof ik, brieven gaan schrijven, is het niet?’ zeide Annie nu. ‘Laat ik
je niet daarin storen. Ik kan best een poosje mijn mond houden als het noodig is.’
‘Neen, neen, die brieven hebben geen haast,’ antwoordde Louize, ‘en ik heb toch
wat onderhanden dat ik af wil maken, zie maar...’ Zij hield, naderbij gekomen,
glimlachend een gebreid wollen kinderschoentje omhoog.
‘Och, hoe lief!’ zeide Annie, het in de handen nemend; ‘dat is nu juist het model
waar ik zoo naar gezocht heb. Je moet me meteen het patroon er van geven.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
71
‘Geen quaestie er van. Ik ben veel te blijde het monopolie te bezitten, en zal je
schoenen leverancierster blijven zoolang totdat de jeugdige erfprins of erfprinses
zich boven dergelijk primitief schoeisel verheven gaat achten.’
‘Beste Lous! Je hebt al zooveel mooie dingen voor mijn baby gemaakt! Wat ben
je toch altijd goed voor me.’
Annie sprak deze woorden met bevende lippen en stokkende stem, en boog het
hoofd dieper over haar werk, om een paar tranen te verbergen.
Louize hield zich alsof zij niets bemerkte. Annie's bijna ziekelijke gevoeligheid
in den laatsten tijd was haar niet ontgaan. Zij achtte die een gevolg van haar toestand,
en vond het beter daar zoo weinig mogelijk notitie van te nemen. Zij liep nog een
poosje tusschen de kamer en de veranda heen en weder, verschikte hier en daar iets
aan de bloemen op de étagères, gaf aan eenige planten water en kwam eindelijk met
haar werk tegenover Annie zitten. Maar de zenuwachtige bui der jonge vrouw was
nog niet bedaard, integendeel.
‘Weet je waarom ik zoo bedroefd ben, Louize?’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
72
vroeg zij eindelijk met een half gesmoorden snik.
‘Neen, Annie-lief, hoe zou ik dat weten.... ik geloof eigenlijk dat je het zelf niet
weet,’ zeide Louize met een glimlach.
‘Het hindert me dat je zoo lief voor me bent, want je moest mij eigenlijk haten?’
‘Wat zeg je toch, kind?’ vroeg de andere verbaasd.
‘Denk je dat ik niet alles weet en alles zie en begrijp? Je bent niet gelukkig,
Louize.... je kunt het niet wezen, en dat is allemaal mijn schuld. Ik heb je overgehaald
om met Frans te trouwen, en.... ik weet nu dat jelui geheel en al ongeschikt bent voor
elkander.’
‘Stil, Anna,’ zeide Louize verschrikt, ‘hoe kom je er aan, dat ik niet gelukkig zou
wezen! Heb ik jou of iemand, wie ook, aanleiding gegeven dat te denken?’
‘O, neen, daar ben je veel te edel voor. Je bent een engel, Lous; je schijnt altijd
opgeruimd, je doet alsof je heel gelukkig bent en ik geloof dat je het jezelve ook
tracht wijs te maken, maar ik weet wel beter. Ik verwijt het me dagelijks.... ik heb
rust noch duur als ik er aan denk.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
73
‘Annie,’ zeide Louize met diepen ernst, ‘in de eerste plaats verklaar ik je plechtig,
dat je aan mijn huwelijk met Frans geheel onschuldig bent. Ik was, zooals je weet,
bevreesd voor het huwelijk in het algemeen, en zou waarschijnlijk ongetrouwd zijn
gebleven. De reden die mij plotseling deed besluiten zijn vrouw te worden, betreft
iets.... uit het verleden - iets wat een geheim moet blijven tusschen papa en mij. Jij
bent daar geheel en al buiten.’
‘Is dat de waarachtige waarheid?’
‘Ja, Annie, dat is de waarheid. Kwel je dus niet langer met hersenschimmen. En
wat je dwaze vermoeden betreft, dat ik niet gelukkig zou zijn....’
‘Laten wij daarover zwijgen,’ viel Annie haastig in. ‘Er zijn vrome leugens, dat
weet ik, maar ik wil niet dat mijn trotsche Louize zelfs om mijnentwille haar lippen
met een vrome leugen bezoedelt. Trouwens, je geheim is bij mij veilig, geloof me,’
klonk het smartelijk. ‘Ik ben niet meer het kind van vroeger, ik begrijp nu ook beter
wat het leven is.’
Louize zag meewarig naar het smalle bleeke gezichtje tegenover zich, zoo
verschillend van
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
74
het jonge bloeiende gelaat van weleer. ‘Zou die akelige August weer onlief tegen
haar geweest zijn?’ dacht zij bekommerd.
‘Je weet niet welk een verlichting het voor me is te weten, dat ik je huwelijk niet
op mijn geweten heb,’ ging de jonge vrouw voort, altijd weer nieuw opkomende
tranen wegvegend, ‘want zie je, Lous, ik.... ik geloof niet.... ik heb eigenlijk al lang
een voorgevoel, dat het niet goed met mij zal afloopen, en ik wil met een gerust
gevoel heengaan.’
‘Wat is dat nu weer voor onzin!’ zeide Louize op bestraffenden toon. ‘Och ja, dat
is waar ook, ik heb wel eens gehoord dat dit in jouw omstandigheden veelal het
gewone refrein is. Als je nu denkt mij met je akelige voorgevoelens aan het schrikken
te maken, heb je het heelemaal mis,’ ging zij schertsend voort. ‘Zeg, houd je August
ook wel eens met zulke aangename, opwekkende praatjes bezig?’
‘Neen, nooit!’ klonk het diep treurig. ‘Maar jou wil ik het zeggen, Lous. Want
als.... mijn gevoel uitkomt, moet jij je mijn kindje aantrekken. Wil je me dat heilig
beloven?’
‘Wil ik je eens wat zeggen, Annie,’ zeide
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
75
Louize, die naar haar toeging en liefkoozend den arm om haar heen sloeg, ‘je geest
is abnormaal, je bent ziek, dat is de geheele zaak. Je moest, geloof ik, meer
verstrooiing, meer afleiding hebben en niet steeds aan jezelve denken. Je zit toch
ook altijd thuis met een handwerkje, en dan moeten je gedachten wel gaan waar zij
niet mogen. Waarom bijvoorbeeld niet eens met August mee te gaan naar den Haag,
om daar je vrienden en kennissen op te zoeken? Dat zou je eens in een anderen
gedachtenkring verplaatsen.’
‘Neen, ik ben nergens liever dan thuis of bij jou.... als je ten minste een beetje
geduld met me wilt hebben. Heusch ik ben niet ziek, ik ben alleen maar ernstig
gestemd; ik begin het leven zoo geheel anders in te zien dan vroeger.’
‘Daar zal ik je niet hard over vallen, liefste Annie,’ zeide Louize zachtjes, ‘maar
je bent nu toch in een ziekelijk overspannen toestand en ik raad je werkelijk aan den
dokter te raadplegen. Als je me niet belooft dat te doen, ga ik August in den arm
nemen.’
‘Ik smeek je, doe dat niet!’ En Annie greep zoo angstig haar hand vast, dat
plotseling een
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
76
treurig vermoeden bij Louize oprees. Zij kuste het jonge vrouwtje met innige
teederheid.
‘Neen, neen, dat zal ik ook niet doen. Welbeschouwd is het beter je man buiten
zulke dingen te laten. Maar ik ga van heden af over je dokteren. Zoo kan het niet
langer. Je moet dagelijks beweging nemen. Ik kom je afhalen om te wandelen, of
wij rijden samen naar Hoogenoord, en als je weer eens een dag alleen bent, kom je
dadelijk hier.’
‘Als ik dat doen mag, heel graag!’ klonk het dankbaar. ‘Het is maar, je bent meestal
druk aan het lezen of schrijven, en dan vrees ik altijd je op te houden.’
‘Neen, beste, je houdt mij niets op,’ zeide Louize, in gedachten reeds van al haar
vrije werkuurtjes met heldenmoed afstand doende. ‘En hoe staat het tegenwoordig
met jouw lectuur? Heb je niet wat moois onderhanden?’
‘Ik kan niet lezen,’ zeide Annie in een soort van wanhoop. ‘Ik probeer het telkens,
ik zit op de letters te turen, maar zie geen kans er mijn hoofd bij te houden.’
‘Dan zullen wij samen eens wat lichte lectuur uitkiezen of bijvoorbeeld een van
onze
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
77
oude lievelingen, “The Mill on the Floss”, weer ter hand nemen en elkaar beurtelings
voorlezen, wat zeg je daarvan? Aan al die dwaze zwartgallige gedachten mag je niet
langer toegeven. Denk er aan hoe gelukkig je was eenige maanden geleden, en hoe
je nu als het ware van dag tot dag de verwezenlijking van je schoonste illusie nadert
- ten minste als je niet moedwillig je gezondheid in gevaar brengt, door je melancholie
als het ware te voeden.’
Annie hield de lippen stijf gesloten, als vreesde zij zich tegen wil en dank iets te
laten ontvallen wat zij wilde zwijgen. Toch was zij gaandeweg kalmer geworden,
en toen Louize haar werkje weer opnam, begon zij uit zichzelve over andere dingen
te spreken, blijkbaar verlangend haar émotie van daareven te doen vergeten.
‘Wat is het hier toch heerlijk zitten!’ zeide zij na een poosje, ‘de zon is hier zoo
vroeg weg, terwijl mijn veranda op het zuidwesten ligt; daar heb ik niets aan, behalve
's morgens en 's avonds laat een uurtje.’
‘Ja, onze veranda is gezellig, wij wonen hier dan ook letterlijk. Ik plaag papa er
altijd mede,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
78
die op Hoogenoord van geen veranda weten wil en dol is op ons zitje hier.’
‘Toch geef ik hem gelijk dat hij het statige Hoogenoord er niet mede wil bederven.
Maar zeg eens, Lous, ik hoor niets meer van jelui reisplannen. Die gaan toch zeker
door?’
‘Ronduit gezegd, hoop ik van niet. Ik weet niet hoe het komt, maar ik heb er niet
den minsten lust meer in, en Frans houdt in 't geheel niet van reizen. Waarom zouden
wij het dus eigenlijk doen?’
Annie zag haar even aan.
‘Maar je bent toch anders dol op reizen?’
‘Ja, dat ben ik ook altijd geweest, maar nu niet meer. Zeker de oude dag.... en daar
Frans zich eigenlijk voor mij zou opofferen....’
Op dit oogenblik trad Jacob de tuinkamer binnen, en kwam met een telegram bij
Annie.
‘Voor Mevrouw Feller. Daar de knecht wist dat u hier was, vond hij maar beter
het dadelijk te brengen.’
Annie nam het hem schielijk uit de hand en scheurde driftig de enveloppe open.
Louize zag haar ontsteld aan.
‘Het is niets,’ zeide zij na gelezen te heb-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
79
ben. ‘Zeg dat het goed is, er is geen antwoord noodig.’
De knecht ging heen.
‘Het is van August. Hij seint dat hij van avond in den Haag blijft en morgen om
twaalf uur thuiskomt.’
Een stilte volgde. Het jonge vrouwtje was eerst vuurrood geworden, toen doodelijk
bleek. Louize hoorde in haar toon den storm die daarbinnen woedde en zocht naar
een phrase die hare gedachte kon verbergen.
‘Zeker weer drukke zaken met zijn uitgever? Hoe staat het met dat tijdschrift?’
‘Ik weet het niet, ik hoop dat er iets van komen zal. Een eigen blad te hebben, is
zijn illusie. Hij zegt, dat hij niet eerlijk zal worden beoordeeld, voordat ook hij het
in zijn macht zal hebben gunstige of ongunstige recensies over anderen te plaatsen.
Die bundel gedichten van hem wordt dan ook overal zoo deerlijk gehavend. Je hebt
het zeker ook wel gelezen?’
‘Och, met eerstelingen gaat het, naar ik hoor, veelal zoo,’ antwoordde Louize
ontwijkend, terwijl zij heimelijk het jonge vrouwtje bewonderde,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
80
dat, na ontvangst van het telegram, schier bovenmenschelijke pogingen deed om
zich goed te houden en op den meest natuurlijken toon te spreken.
‘Dit is meer dan een voorbijgaande oneenigheid!’ dacht zij, smartelijk getroffen
door alles wat zij opmerkte. ‘August schijnt haar geheel te verwaarloozen, meer in
den Haag te wezen dan in zijn eigen huis. Arm, arm kind!’
‘Beseffend dat zij Annie geen grooter dienst kon bewijzen dan door haar een poosje
alleen te laten, ging zij onder een voorwendsel naar boven, en nauwelijks was dan
ook de deur achter haar dicht of Annie greep nogmaals naar de dépèche die zij las
en herlas, om eindelijk het papier tot een bal ineen te frommelen.
‘Weer hetzelfde als altijd!’ klonk het half fluisterend van haar lippen. ‘En hij
beloofde mij zoo heilig het heden niet te zullen doen, mij niet meer zoo lang alleen
te laten. Hij weet hoe ongelukkig hij mij maakt en toch.... Ben ik hem dan niets, niets
meer? Is alles dan voor eeuwig uit?....’
Zij leunde het hoofd achterover in haar stoel. Zij had reeds zooveel verdriet gehad,
zij voelde
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
81
zich zoo moede, zoo afgemat. Met brandende oogen tuurde zij door een open plek
in het groene scherm van planten en bladeren heen, in het zonlicht. Dáár in den tuin,
op enkele schreden afstands, in de felle Julihitte, tintelde en jubelde en gonsde alles
zoo blijde en hoopvol. Overal rondom haar een rijkdom van genieten, overal dezelfde
intense uitingen van levensweelde. Zichtbare en onzichtbare schepselen genoten daar
den ganschen langen dag den wellust van het bestaan... en hoog daarboven dat trillende
diepe blauw, zich welvend over het geheel als een oneindige belofte! Maar zij, arm
menschenkind, zat hier koud en huiverig, volgend met een blik van afgunst de
insecten, zwevend tusschen de bloemen, de vlinders die al dartelend en stoeiend twee
aan twee zich verhieven in de lucht.
Wat was het leven eigenlijk? vroeg zij zich droomerig af, als elke gedachte den
mensch pijn veroorzaakte? Wie hadden het beste deel hier op aarde, de hooger of
lager georganiseerde wezens der schepping? Zouden ook zij een moreel lijden kennen,
die sierlijke, doorschijnende azuurvleugelige insecten, schepselen van één dag, die
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
82
daar zoo zorgeloos zweefden van bloem tot bloem?
Als een antwoord op die inwendige vraag schoot juist een heel klein vogeltje, met
spitsen snavel, op een der door haar bewonderde glazenmakers af. Het insect zag het
gevaar en schoot zijwaarts, vlug door zijn vijand achtervolgd. Kleine, fantastisch
snelle kringen werden beschreven.... na weinige seconden eindigend met de zegepraal
van den sterkste. Annie sloot onwillekeurig de oogen; het was haar als voelde zij
den geleden angst, de pijn, den doodsstrijd. Alles wreedheid, dacht zij, overal lijden
in alle mogelijke vormen. En dit lijden, in de gansche natuur zich openbarend, scheen
pas zichtbaar te worden voor hen die ook leden! In het egoïsme van haar vroeger
geluk was zij dus ziende blind geweest, hoe zonderling! En nu opende zich meer en
meer een nieuwe wereld voor haar, een o, zoo droevige, sombere wereld, een wereld,
waar physiek en moreel leed om den voorrang streed, waar menschen en dieren
worstelden om het bestaan of om een straal van geluk!
En zij, die zoo gewenscht had moeder te worden, het leven te schenken aan een
ander jong wezen, dat opgroeien en ook eenmaal
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
83
lijden zou, ook wellicht eenmaal tot aanbiddens toe lief zou hebben, om ten slotte
zich het hoofd te pletter te stooten tegen een muur van ijskoude onverschilligheid!
De terugkomst harer vriendin maakte een einde aan haar gemijmer. Louize, haar
deernis zorgvuldig verbergend, begon over koetjes en kalfjes te praten, en zoo ging
verder de middag voorbij, totdat Frans van de fabriek kwam en men kort daarop aan
tafel ging.
Het trok Louize's opmerkzaamheid dat hij, Annie onverwachts bij hen aantreffend,
meer dan gewoon hartelijk jegens haar was, haar zelfs nu en dan diep medelijdend
aanzag, en later op den avond onuitputtelijk was in het verzinnen van allerlei kluchten
en anecdotes om haar een lachje te ontlokken.
‘Zou hij ook bemerken dat August haar verwaarloost?’ dacht Louize. ‘Hij heeft
haar een paar keeren zoo goedig aangezien. Ik geloof dat hij meer weet dan hij zegt.’
‘Wil ik je eens wat vertellen, vrouw?’ begon Frans, die, na Annie om tien uur te
hebben thuisgebracht, haar den tijd niet liet hem te ondervragen, ‘Feller is een
ellendeling!’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
84
Louize staarde hem verschrikt aan.
‘Er waren mij reeds lang geruchten ter oore gekomen, die ik je opzettelijk verzweeg,
omdat ik er niet veel geloof aan hechtte.... maar nu heb ik zekerheid. De kerel heeft
een maitres in Den Haag, een danseuse van de fransche opera, - en dat nog niet alleen,
maar hij is bezig het geheele fortuin van zijn vrouw op te maken.’
‘Frans, weet je het zeker?’ riep Louize, bevend van ontsteltenis.
‘Maar al te zeker. Een kennis van me, dien ik volkomen kan vertrouwen, heeft
hem met die vrouw - een schepsel van het laagst allooi - een mode-restaurant zien
binnengaan. Trouwens hij afficheert zich overal met haar op de meest schaamtelooze
wijze. En dan schijnt hij daar nog een clubje vrienden te hebben.... van dat soort dat
zich wel beijveren zal alles wat hij bezit op de kortst mogelijke wijze naar de maan
te helpen!’
‘Maar dat is verschrikkelijk, daar moet iets aan gedaan worden!’
‘Ja, doe er maar iets aan!’ zeide Frans hoofdschuddend. ‘Ik kan je zeggen, het
hinderde
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
85
me bijna haar hier te vinden, na het pas even te voren te hebben gehoord. Maar zij
kon niets aan me bemerken, is 't wel?’
‘Neen, beste Frans, maar ik bemerkte wel iets, al vermoedde ik weinig dat de zaak
zoo vreeselijk was. Dan is mijn antipathie toch gegrond geweest; nooit heb ik die
geheel kunnen overwinnen. Hij had iets zoo stijfs en onnatuurlijks, iets zoo
achter-de-mouw-achtigs over zich. Men wist nooit wat men aan hem had.’
‘Nu, ik kan ook niet zeggen dat ik juist met hem dweepte. Ik vond hem een fatterig
heertje met zijn geplakte haren en zijn rechte scheiding, maar ik dacht,’ zeide Frans,
aan zijn gelaat een uitdrukking van kluchtige wanhoop gevend, ‘dat dit nu allemaal
bij zijn dichterlijke aspiraties behoorde en dat alle vrouwen daarover in verrukking
zouden zijn.’
‘Van mijn verrukking over dezen would-be dichter heb je toch, dunkt me, niet
veel last gehad,’ zeide Louize op een toon, die een bedwongen ongeduld verried.
‘Maar laten wij nu toch ernstig overleggen wat er voor Annie kan gedaan worden,’
‘Er kan niets gedaan worden. Hoofdzaak is
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
86
dat alles voor haar verborgen blijve. Nu vooral is dat raadzaam.’
‘Natuurlijk, maar kan jij in 't geheel niets doen, Frans? Kan je hem niet tot zijn
plicht roepen? Annie mag toch niet langer op die wijze worden bedrogen!’
Frans hield het hoofd op zijde en trok zijn schouders op tot aan de ooren.
‘Denk je misschien dat hij mijn zedepreeken zou aanhooren? Bovendien, die
dingen komen immers dagelijks voor.’
‘Komen die dingen dagelijks voor?’
‘Ja zeker; echtelijke trouw is in wereldsche kringen maar al te vaak een fictie... ik
verzeker je, dat Feller daar niet zal worden veroordeeld. Toen ik in Delft studeerde,
heb ik in Den Haag korten tijd het leventje aldaar medegemaakt. Een medestudent,
arm maar zeer gezien, introduceerde mij in een der zoogenaamde goede coterieën,
en daar zag ik, hoewel ik niet bijzonder preutsch ben uitgevallen, dingen die mij
revolteerden. Men eerbiedigt er à peu près den schijn, dat is alles. En de getrouwde
vrouwen zijn er over 't algemeen niet veel deugdzamer dan haar echtgenooten,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
87
jegens wie zjj dan ook de meest mogelijke toegevendheid aan den dag leggen. Haar
levensdoel is te coquetteeren, elken man die zich in hare nabijheid waagt aan haar
zegekar te klinken, kortom, zich aan te stellen niet veel beter dan prostituées, onder
de officieele bescherming van een huwelijkscontract.’
‘Frans...’
‘Ja, zie me maar zoo verontwaardigd niet aan, vrouwtje, het is de waarheid. In die
grootsteedsche wereldsche kringen heb ik dan ook mijn afkeer, ik zou haast zeggen,
mijn angst opgedaan voor al die naar één vorm gekneede jonge meisjes met hare
geijkte kunstgrepen. In hare getrouwde zusters hadden zij immers een zoo
navolgingswaardig voorbeeld voor oogen en zij zagen slechts ongeduldig naar een
echtgenoot uit, om op haar beurt op te treden. Daarom kreeg ik later mijn reine Louize
zoo lief, die daar op het eenzame Hoogenoord als een witte veldbloem in allen
eenvoud groeide en bloeide, en vergaf ik haar de koelheid harer natuur en al de kleine
eigenaardigheden en excentriciteiten, die nog altijd in dat dwaze hoofdje blijven
spoken.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
88
Hij bleef al sprekende bij haar staan en streek liefkoozend een vlokje haar van heur
voorhoofd weg, en zij weerde hem niet af, maar een trek van groote bitterheid plooide
haar lippen.
‘Je schijnt dus te vinden, dat er in het geheel niets in onze hoofden mag omgaan,
noch behaagzucht, noch genotlust, noch ernstiger gedachten, niets - in het geheel
niets!’
‘Sst... daar komen wij op verboden terrein,’ zeide hij lachend. ‘Eigenlijk is het
ook niet goed van me, vrouw, je in dien poel van ongerechtigheid te laten blikken.
Maar je staat zoo ver van al dergelijke vrouwen af, dat, al verkeerde je midden in
die bedorven atmosfeer, zij je niet zou besmetten. Zie je, kind, de meeste dier coquette
lichtzinnige wezentjes zijn gehuwd zonder liefde. Soms trouwen zij om financieele
redenen, soms ook uit verveling, maar uit ware affectie zelden. En elke vrouw die
niet van haar man houdt, niet ernstig aan hem gehecht is, gaat vroeg of laat te gronde,
dat is zoo zeker als twee maal twee vier is. Zelfs op een man werkt een huwelijk uit
berekening demoraliseerend, dat zie je alweer aan Feller.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
89
‘Mannen en vrouwen kunnen op dat punt moeielijk worden vergeleken,’ zeide Louize,
opstaande om een der veranda-deuren te sluiten, ‘als zij plicht en eergevoel heeft....’
‘De natuur gaat boven de leer. Een vrouw die een sterk gevoel van plicht heeft,
zal zich misschien niet met een anderen man vergeten, maar vroeg of laat wordt zij
hem dan toch ontrouw in gedachten, en dat is niets minder erg dan feitelijke ontrouw,
althans zoo denk ik er over.’
‘Maar kunnen wij nu in het geheel niets voor de arme Annie doen?’ vroeg Louize.
‘Moeten wij het kalm blijven aanzien, hoe zij bedrogen wordt? Dàt kan ik niet!’
‘Welnu, ik zal beproeven met hem te spreken en zien wat ik vermag.... Hij ruïneert
zich voor dat schepsel, dat is het ergst. Ik zal hem dreigen, als hij op die wijze blijft
voortleven, Annie's gewezen voogd te waarschuwen. Maar hij weet volkomen goed,
dat die bedreiging ijdel is. Zij zijn in gemeenschap van goederen getrouwd en hij is
dus heer en meester over haar geheele vermogen.’
‘Ja, dat heeft papa mij ook indertijd uitge-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
90
legd bij gelegenheid van ons huwelijk. Hij, die mij anders nooit ten opzichte van
geldzaken consulteerde, vroeg toen of ik er op gesteld was mijn fortuin zelve te
behouden, of in volkomen gemeenschap, jou alles in handen te geven. En je begrijpt,’
voegde zij er bij, ‘dat ik geen oogenblik aarzelde.’
Frans had, terwijl zij sprak, haar een oogenblik met de grootste verwondering
aangezien, maar zij bemerkte dit niet.
‘Ik kan me dus zoo goed voorstellen,’ ging Louize, haar gedachtenloop volgend,
na een kleine pauze voort, ‘dat Annie dit ook zoo gewild heeft. Zij vertrouwde hem
natuurlijk blindelings, zij, die hem zoo afgodisch liefhad.’
‘Dus je vertrouwde mij dan toch ook blindelings, Lous?’ zeide Frans plotseling,
terwijl zijn eerlijke blauwe oogen haar dankbaar aanstaarden.
‘Of ik jou vertrouwde, Frans.... ik zou haast zeggen meer dan mijzelve!’ klonk het
met warmte. ‘Daar heb je ook nooit aan getwijfeld, denk ik?’
‘Dat weet ik niet.... Je was zoo'n koud bruidje en bent nog steeds zoo'n koele echt-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
91
vriendin, dat je waardeering van mijn zoogenaamde goede eigenschappen soms nog
erg problematisch voor me is,’ zeide hij met een glimlach. ‘Maar ik verwijt je dit
niet, beste vrouw,’ ging hij haastig voort, toen iets pijnlijks over haar gelaat vloog.
‘Je kunt het niet helpen, dat je zoo'n bedaarde, weinig expansieve natuur hebt, evenmin
als Annie het helpen kan, dat zij zoo'n hartstochtelijk wezentje is, geheel opgaande
in haar liefde voor dien laaghartigen schurk. Men moet al heel laag zijn, om, zoo
kort getrouwd en terwijl je vrouw haar eerste kind wacht, haar op zoo'n cynische
wijze te bedriegen.’
‘En wat zal de toekomst voor haar wezen?’ zeide Louize met tranen in de oogen.
‘Want al kan je misschien eenigen invloed op hem oefenen, zij zal toch nooit met
iemand, die zoo slecht handelt, op den duur gelukkig kunnen zijn. Arm kind! het is
alsof zij iets gevoelt!.... Zij was zoo gedrukt en melancholiek vandaag, hoe goed zij
zich ook voor mij trachtte te houden.’
‘Als nu maar eerst dat kind er is.... dan komt alles misschien nog terecht, dan heeft
zij
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
92
iets om voor te leven, als hij haar op den duur verdriet doet. Het ergste vind ik de
geldquaestie. Wie weet hoever hij reeds geruïneerd is!’
‘Dat vind ik juist bijzaak. Ik ken haar. Met haar eenvoudigen aard zou zij zich de
grootste ontberingen getroosten, maar als zij ooit iets bemerkt van.... die vrouw, dan
is het haar dood!’
‘Zoo'n vaart zal het niet loopen; men sterft niet licht aan een gebroken hart,’ zeide
Frans met zijn breeden lach. ‘Maar niettemin zal ik dien kwâjongen - want een man
kan men hem niet noemen - eens geducht onderhanden nemen. Een verwenscht
baantje intusschen, daar op het alleronverwachtst als zedepreeker te moeten optreden,’
besloot hij, zich bedenkelijk achter het oor krabbend. ‘Als er iets is waar ik geen
greintje aanleg voor heb, dan is het zeker wel dáárvoor. Als het dus niet om jou en
Annie was......’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
93
Hoofdstuk IV.
De gedachte aan haar vriendin deed Louize een slapeloozen nacht doorbrengen.
Bleek en mat kwam zij aan het ontbijt, en ook Frans was tegen zijn gewoonte stil en
slecht geluimd. In het nuchtere morgenuur kwam zijn belofte om Feller de les te
lezen hem belachelijk en onmogelijk voor. Een klein onbeteekenend verzuim van
een der dienstboden deed hem dan ook zoo heftig opstuiven, dat Louize hem verbaasd
aanzag, maar zij zeide niets. Zij waagde ook niet datgene wat hen beiden bezig hield
aan te roeren, wel vermoedend, dat de onaan gename plicht die hem heden wachtte
zijn stemming bedierf. Zij wist, hoe ongaarne hij uit zijn behagelijke rust werd wakker
geschud, hoe hij de gewoonte had stelselmatig over alle moeielijke ernstige zaken
in het leven heen te glijden,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
94
ze eenvoudig loochenend zoolang hij dit doen kon, zoolang de macht der
omstandigheden hem niet dwong tot handelen. Dit alles bij zichzelve nagaande,
kwam zij een oogenblik op de gedachte liever haar vader over de zaak te raadplegen.
Wellicht was hij, Annie's alleroudste vriend, de aangewezen persoon om den
gewetenloozen jongen man op zijn plicht te wijzen. Maar bij eenig nadenken vreesde
zij dat deze taak hem te veel zou aangrijpen. Eene hevige émotie kon hem noodlottig
worden, en zoo Feller wellicht met tartende onbeschaamdheid tegenover hem durfde,
staan, zou zijn toorn geen grenzen kennen en hem in het grootste gevaar kunnen
brengen. Neen, hoe gaarne zij het hem ook had willen besparen, Frans was de eenige
die thans voor de arme Annie kon opkomen.
Zij keek naar hem, zooals hij daar, als een blozende welgedane schooljongen, die
knorrig is omdat hij een moeilijke les heeft te leeren, in wrevelige haast zijn ontbijt
nuttigde. Bijna met geweld onderdrukte zij het eigenaardige gevoel dat haar bekroop,
het voor alles in hem op prijs stellend, dat hij zijn eenmaal genomen besluit, hoeveel
het hem ook kostte, toch wilde doorzet-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
95
ten, en zij verdroeg zachtmoedig en geduldig zijn prikkelbaarheid, die zelfs haar niet
spaarde. Zij durfde hem niet vragen wanneer hij met August, die, zooals Annie gezegd
had tegen twaalf uur zou thuiskomen, dacht te gaan spreken, maar toen Frans naar
de fabriek was gegaan, kon zij aan niets anders denken. Stella te laten zadelen om
naar Hoogenoord te rijden, hiertoe gevoelde zij niet de minste opgewektheid. Zij zou
rust noch duur hebben voordat het onderhoud tusschen de twee mannen had plaats
gehad, en daaruit eenigermate was gebleken wat de toekomst voor haar arme vriendin
inhield. Zij kende Feller nog zoo weinig. Hoe groot haar intimiteit met Annie ook
was, hem sprak of zag zij, behalve hier of daar op een diner, zeer zelden. Hij was
meestal niet thuis, en zij kon zich dus moeielijk voorstellen, hoe hij de tusschenkomst
van Frans zou opnemen; of hij door en door verdorven of alleen maar zwak en willoos
was, en door een ernstige vermaning tot inkeer kon worden gebracht.
Het was een lauwe warme dag zonder zon, en zelfs onder de veranda was het
drukkend. Een nerveuse loomheid kroop Louize door de
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
96
leden. Na afloop harer huishoudelijke werkzaamheden poogde zij wat te gaan vertalen.
Haar werk vorderde goed, en de hoop het spoedig te kunnen voltooien, prikkelde
haar werklust, maar toch wilde het heden morgen niet vlotten. Annie en het gansche
gesprek van den vorigen avond was haar geen oogenblik uit de gedachte, de morgen
scheen eindeloos lang en het verheugde haar toen de pendule twaalf uur sloeg. Als
nu Frans niet heel spoedig thuis kwam, berekende zij, was hij naar de Fellers.
Maar neen, reeds een kwartier later hoorde zij den sleutel in de voordeur steken.
Het was haar een verlichting en een teleurstelling tevens. Snel keek zij op toen Frans
binnenkwam.
Zij zag een verhit toornig gelaat, als van iemand die zich even te voren hevig
driftig heeft gemaakt.
‘Ben je al bij hem geweest?’ begon zij, maar hij viel haar dadelijk in de rede.
‘Bij Feller geweest.... neen, dank je hartelijk, ik heb al genoeg aan één pretje
vandaag!’
Hij schopte een voetbankje ondersteboven, dat hem in den weg stond en ging de
veranda in, doch kwam even gauw weer terug.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
97
‘Wat een ellendige hitte is dat vandaag! Het is alsof men warm water inademt.’
‘Waarom ben je zoo ontstemd, Frans?’ vroeg Louize op een kalmen maar ernstigen
toon, die hem deed beseffen, dat hij haar opheldering voor zijn vreemde houding
verschuldigd was.
‘Och, onaangenaamheden op de fabriek. Zij beginnen daar zoowaar ook al het
bekende deuntje te zingen. De epidemie schijnt naar hier overgewaaid. Maar ik heb
hun eens even getoond met wien zij te doen hebben, en twee van die onbeschaamde
kerels op staanden voet de fabriekspoort laten uitwerpen.’
‘Wat hebben zij gedaan?’ klonk het verschrikt van Louize's lippen.
‘Wat zij gedaan hebben? Zij hebben durven dreigen, als ik niet op alles wat zij
wilden ja en amen zei, het werk te zullen staken! En toen heb ik hun gezegd, dat, als
zij met rechtmatige grieven voor den dag kwamen, ik daarover bij tijd en wijle met
mijn compagnon in overleg zou treden, maar liever de geheele fabriek zou sluiten
en al het werkvolk afdanken, dan voor die malle bedreiging van werkstaking te
zwichten. Daarop zijn twee kerels van de zoogenaamde
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
98
“commissie”, twee die ik al lang verdenk van tot het socialistisch gespuis te behooren,
brutaal geworden.... en toen zij niet goedschiks gaan wilden, heb ik ze door een paar
politieagenten, die toevallig in de buurt waren, eerst mijn bureau en toen de poort
laten uitzetten. Dat zal hen leeren. De anderen kropen gauw in hun schulp. Ophitserij,
anders niet. Onder het nieuw aangeworven volk zijn allerlei deugnieten, waarvan ik
de fabriek langzamerhand hoop te zuiveren. Maar aan één zoo'n executie per dag
heb ik genoeg. Morgen zal ik naar Feller gaan, vandaag doe ik het in geen geval.’
Hij sprak de woorden hard en driftig uit, telkens ademhalend en zich de
zweetdroppelen van het voorhoofd vegend. Daarop ging hij naar de eetkamer, waar
de tafel gedekt stond, en schonk zich een glas wijn in, dat hij in één teug uitdronk.
Louize zweeg. Zoo was dan reeds gekomen wat vroeg of laat komen moest. Zooveel
woorden stegen haar naar de lippen, dat zij al haar zelfbeheersching noodig had om
geen enkele harer gedachten te uiten. Een storm woedde in haar binnenste. Indien
zij één woord liet ont-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
99
snappen, zou de stroom harer gewaarwordingen haar meesleepen, dat voelde zij, liep
zij gevaar weer dingen te zeggen waarover zij later berouw zou krijgen.
Spreken was bovendien noodeloos. Hij kende hare gedachten even goed als zij de
zijne kende; een discussie in hun stemming van thans zou een heftig tooneel ten
gevolge kunnen hebben, en dit mocht niet, nooit, nooit meer. Zij had het zichzelve
gezworen.
Zij ging aan de lunchtafel zitten, met kleine teugjes een kopje bouillon gebruikend;
haar keel was als dichtgeschroefd. Wat hem betrof hij dronk het eene glas wijn na
het andere, zoodat langzamerhand zijn gezicht wat opklaarde en hij zelfs een
goedkeurend oordeel over een ‘lekker schoteltje’ uitte.
‘Wanneer komt Van Elten uit Londen terug?’ vroeg zij na een lange stilte.
‘Denkelijk van avond, als hij geen telegram zendt.’
Weer volgde een pauze. Frans legde zijn servet neder, en stond op. De toornige
uitdrukking was nu geheel van zijn gelaat verdwenen.
‘Je houdt me natuurlijk voor een barbaar,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
100
Lous,’ zeide hij glimlachend. ‘Je zet een ellenlang gezicht en ik weet precies wat je
op dit oogenblik denkt. Maar ik ben volstrekt niet onvatbaar voor rede. Als die
“commissie” - hij sprak dit woord weer met spottende emphaze - niet die twee brutale
sujetten tot woordvoerders had gekozen, zou ik hen misschien geduldiger hebben
aangehoord. Maar die twee tronies werkten op mijn humeur, dat vandaag toch al niet
van het beste was. En voor bedreigingen wijk ik nooit, dat staat vast. Als zij met het
woord “werkstaking” beginnen te schermen, raakt mijn bloed al aan het koken.
Morgen ochtend zal ik met Van Elten raadplegen, en als er iets gedaan kan worden,
zonder daarom nog aan al hun belachelijke pretenties toe te geven, zal ik het niet
laten.’
‘Ja, je bent au fond goedhartig genoeg,’ klonk het zachte antwoord, ‘en daarom
juist begrijp ik niet je stelselmatig verzet tegen het overal ontwakend
rechtvaardigheidsgevoel. Wat zou jij, als industrieel en werkgever, een zegen om je
heen kunnen verspreiden, honderden menschen gelukkig maken en van je fabriek....’
‘Sst.... daar komt de echte vrouw weer te
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
101
voorschijn!’ lachte hij. ‘Geef ze den vinger en zij nemen de geheele hand. Nu, tot
ziens, Lous. Als ik er courage toe heb en zij mij in de fabriek niet meer het hoofd
warm maken, ga ik straks toch nog even naar Feller. Is dat goed en heb ik dan een
pluimpje verdiend, ja of neen?’
‘Ja, beste Frans,’ zeide zij, de hand die hij haar toestak hartelijk drukkend. ‘Ik vind
het een afschuwelijke corvée voor je, maar die goede Annie heeft niemand dan ons....’
‘Arm schepseltje! Nu, wij zullen zien. Dag, vrouw, tot straks.’
Hij ging heen en zij hoorde de voordeur dichtslaan. Onbewegelijk zat zij voor zich
uit te staren, door een chaos van sensaties en gedachten bestormd, waarin zij geen
orde kon brengen. Onrustig en verward woelde alles in haar hersens dooreen. Wat
zou van die ontevredenheid onder het werkvolk het gevolg zijn? Hoe zou Van Elten
thans handelen, nu zoo onverwachts de nood drong, nu zoo plotseling zich openbaarde
datgene wat hij pas in de verre toekomst verwachtte?
Wat zou er kunnen gebeuren? Was niet een ernstige botsing te vreezen, indien
Frans ondanks
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
102
alles zijn gewone struisvogelentactiek wilde blijven volgen? Zij kende zijn
eigenzinnigheid, zijn redeloos vasthouden aan een eenmaal opgevatte meening.... en
daartegenover de sterke overtuiging van Van Elten, zijn edele humane bedoelingen,
zijn strenge plichtsbetrachting.
Zij vloog overeind en liep snel de kamer op en neder, als voortgejaagd door een
nameloozen angst. Zoo er eens een twist ontstond, die een scheuring zou veroorzaken,
een onherroepelijke scheuring, welke haar alles ontnemen zou wat haar bestaan in
den laatsten tijd waarde schonk?
Een half uur ongeveer ging voorbij onder een voortdurende slingering van
gedachten. Nu eens hoopte zij dat het gebeurde Frans tot een beter inzicht van de
sociale toestanden zou doen komen, dan weer vreesde zij een mogelijk al te beslist
optreden van Van Elten, lijnrecht indruischend tegen zijn wil.
Zij vergat den tijd; in de eetkamer stond de tafel nog gedekt, zij had er zelfs niet
aan gedacht den knecht te schellen om af te nemen.
Juist toen zij haar verzuim bemerkte en naar het schellekoord ging, hoorde zij een
rijtuig voor het huis stilhouden.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
103
Wat kon dat wezen? Nu reeds een visite.... Zoo vroeg? Zij trad naar het venster.
Daar werd het portier geopend en zij zag Frans er langzaam uitkomen, een zakdoek
tegen het gelaat gedrukt, gevolgd door den eersten boekhouder der fabriek, die,
doodsbleek, hem scheen te willen ondersteunen.
Zij snelde de gang in.
‘Frans, wat is er gebeurd?...’
‘Het is niets, mevrouw, schrikt u maar niet!’ steunde de boekhouder, bevend en
stotterend. ‘Mijnheer is gevallen, ziet u, en nu bloedt het wat en....’
‘Och, Manners, laten we mevrouw maar liever de waarheid zeggen,’ zeide Frans,
steeds den doek tegen zijn rechterwang drukkend, ‘het is zoo erg niet. Een ellendige
dronken kerel op de fabriek heeft me daar met een zakme een peuter dwars over mijn
wang gegeven, maar het is niets, ik voel er weinig van. Het is alleen maar dat
vervelende bloeden....’
‘Maar het is heel erg!’ riep Louize, een oogenblik verstijfd van schrik toen zij,
naderbij getreden, zag, hoe onder den doek door, het bloed gestadig op zijn
donkergrijze zomerjas
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
104
droppelde, zoodat deze reeds doorweekt was.
‘Haal schielijk den dokter,’ vervolgde zij. ‘Neem het rijtuig, Jacob, ga zelf, gauw,
en breng hem mede, zeg dat er de grootste haast bij is!’
‘Agiteer je niet zoo, Lous,’ zeide Frans, die beproefde te glimlachen, doch
plotseling een beweging maakte als van pijn en toen zeer bleek werd. ‘Het is een
schram, meer niet. Weet je wat, Manners, breng jij me even naar boven naar mijn
slaapkamer, dan ga ik wat liggen; ik voel me alleen maar een beetje duizelig.’
De boekhouder ondersteunde hem aan den eenen kant, Louize aan den anderen,
en zoo ging het vrij vlug de trap op, Frans steeds den doek vasthoudend, die ook
doorweekt raakte.
‘Ziezoo, nu ben ik hier best,’ zeide hij, zich op de canapé neerzettend. ‘De zaak
heeft niets hoegenaamd te beteekenen; geef mij maar wat te drinken.’
De dienstbode, die de deur had geopend, deed inmiddels door haar uitroepen ook
de andere meid naar boven stormen, en beiden stonden nu als verwezen den gewonde
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
105
aan te gapen, die de kalmste van allen bleef.
‘Ziezoo, dat doet goed!’ zeide hij, een glas koud water met kleine teugen
leegdrinkend, ‘nu kunnen wij bedaard op den dokter wachten.’
‘Arme Lous, wat zie je er akelig uit! Dat ik jou zoo doe schrikken, is nog het ergst!’
Zij had inderdaad moeite zich staande te houden. Zij nam het glas van hem aan
en leunde bevend tegen de chaise longue, toen hij de hand aan het voorhoofd bracht:
‘Daar komt die duizeling weer.... wacht even, ik zal....’
Een grauwe bleekheid verspreidde zich over zijn gelaat, de oogen braken, de
trekken verstijfden plotseling en hij zonk achterover.
De twee meiden gilden, de boekhouder mompelde iets wat naar een vloek geleek.
Louize behield haar tegenwoordigheid van geest.
‘Het is een flauwte. Vlieg naar een dokter in de buurt,’ zeide zij tegen een der
meiden, ‘zeg dat het voor een gewonde is!’
De meid snelde heen en zij bleef nu alleen met de andere en met Manners, die op
haar
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
106
orders water en azijn en eau de cologne brachten.
Toen Frans bewusteloos achterover zakte, was zijn hand, die nog altijd den doek
tegen den wang drukte, weggegleden, en met ontzetting zag zij nu de lange diepe
snede, die van de wang tot aan den slaap liep. Het bloed gutste onophoudelijk voort,
zijn hals, zijn kleederen alles bezoedelend, en het gevaar beseffend werd zij door
een doodelijken angst overmand.
‘Komt die dokter dan nooit?’ riep zij wanhopig. ‘Hij kon toch al hier zijn!’
De boekhouder, geheel van streek, en die blijde was onder een voorwendsel de
kamer te kunnen verlaten, zeide op de stoep te zullen gaan zien of hij nog niet in het
gezicht was.
‘Breng wijn boven,’ zeide zij nu snel en gebiedend, na vruchteloos beproefd te
hebben hem met koude omslagen om het hoofd bij te brengen, terwijl de meid,
voorspellende dat meneer zeker dood zou bloeden, in doellooze ontsteltenis heen en
weder liep.
De eerste schok had haar als verlamd, maar nu kwam langzamerhand haar
natuurlijke geestkracht boven. Zij spande zich in om hare gedach-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
107
ten te verzamelen, dwong zich kalm te blijven. In haar angst herinnerde zij zich wel
eens gehoord of gelezen te hebben, dat, wanneer een slagader getroffen was en men
op oordeelkundige wijze een sterke pressie op de wonde oefende, het gevaar van
oogenblikkelijk doodbloeden kon worden afgewend.
Zij poogde nu dit voorschrift op te volgen, maar haar handen beefden en waren
krachteloos. Inmiddels scheen, nadat hem een lepel wijn tusschen de lippen was
gegoten, het bewustzijn weder te keeren, de akelige starheid der trekken ontspande
zich, zij voelde hem ademen; toch lag hij nog altijd onbewegelijk.
Nogmaals en nogmaals herhaalde zij haar poging, telkens op een andere wijze,
drukte eindelijk sterk aan den kant van den slaap, en tot haar onuitsprekelijke
verlichting scheen zij thans de juiste plek te hebben getroffen. Het bloeden
verminderde, hield bijna geheel op. Nu slechts volgehouden.... Zijn leven hing er
wellicht van af! - Wel deed de aanblik van de wonde, van dat lijkkleurig bezoedeld
gelaat, de flauwe lucht in het vertrek, haar eigen angst - wel deed dat alles haar bij
oogenblikken vree-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
108
zen zelve bewusteloos ineen te zakken, maar zij wilde sterk zijn. Zij liet door hare
zenuwachtige medehelpster de vensters wijd openwerpen en zichzelve het voorhoofd
aanhoudend met eau de cologne bevochtigen. Dit hielp, zij ademde vrijer.
Onbewegelijk bleef zij nu met beide handen dezelfde pressie uitoefenen. Zij beefde
niet langer. Het besef, dat in deze ure alles van haar kalmte afhing, staalde haar wil.
Geknield voor de canapé waarop Frans lag uitgestrekt, wist zij langzamerhand een
houding te vinden, waarop het haar mogelijk was in dezelfde onbewegelijkheid te
volharden. Zij hield de lippen stijf op elkaar geklemd in een uiterste concentratie van
al haar geestkracht, en zoo verliepen er minuten die haar uren toeschenen.... totdat
eindelijk beneden in de gang stemmen weerklonken en haastige voetstappen naderden,
en de meid die zij had uitgezonden, de trappen oprende, gevolgd door een dokter
dien zij niet kende.
Een enkele blik op de jonge vrouw die daar nog altijd geknield lag, zeide hem wat
zij gedaan had.
‘Uitstekend!’ sprak hij snel. ‘Ik ben reeds ingelicht. Kunt gij nog even zoo blijven,
terwijl ik hem geheel bijbreng?’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
109
Zij knikte zwijgend van ja. Of zij dat doen kon! Nu de zoo vurig verlangde hulp
opdaagde, kreeg zij plotseling het gevoel het nog een eeuwigheid te kunnen
volhouden.
Enkele oogenblikken later evenwel kwam weder een dokterskoetsje pijlsnel
aangerold en onmiddellijk daarop trad hun eigen huisdokter het vertrek binnen. Nu
was haar taak afgeloopen. Zacht en behoedzaam nam de reeds bejaarde geneesheer
haar hand weg.
‘Knap gedaan!’ fluisterde hij haar goedkeurend toe. ‘Laat het nu maar aan ons
over; thans zullen wij het verder wel klaarspelen.’
Zij stond op en ging even de kamer uit op het koele portaal, waar zij diep
ademhaalde. Toen hoorde zij de stem van Frans die bijkwam en trad dadelijk weer
naar binnen.
‘Hoe gaat het, beste man?’ vroeg zij, zich over hem heen buigend.
‘Wel, heel goed, kind...’ zeide hij, verwonderd ziende naar al de menschen die om
hem heen stonden, ‘ik begrijp niet hoe ik daar zoo duizelig werd... zulke malle kuren
heb ik nog nooit vertoond.’
Hij wilde zich oprichten, toen het formeele
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
110
bevel van zijn dokter om doodstil te blijven liggen, hem het gebeurde langzamerhand
in herinnering bracht.
‘Dat is waar ook, mijn wang...’ hernam hij, door een stekende pijn nu geheel tot
de werkelijkheid teruggeroepen.
Met het hechten der wonde werd nu een aanvang gemaakt, hetgeen weder met
bloedverlies gepaard ging. Aan het herhaald aandringen der beide geneesheeren dat
zij zich zou verwijderen, gaf Louize geen gehoor. Zij verklaarde zich volmaakt wel
te gevoelen en verleende zelve al de hulp die bij het verbinden noodig was, door de
geruststellende verzekeringen der doktoren met nieuwen moed bezield, totdat, op
een gegeven moment, een blik op den patient haar op nieuw deed ontstellen. Zijn
gelaat werd plotseling weer vaalwit, hij stamelde iets onverstaanbaars en verloor ten
tweeden male het bewustzijn.
Zij meende op te merken dat de oude dokter er bezorgd uitzag.
‘Het kan immers geen kwaad?’ vroeg zij snel.
‘Neen, neen, het is niets,’ zeide hij, maar zijn toon stelde haar niet gerust.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
111
De flauwte duurde ditmaal lang, zeer lang. Wijn en champagne werden aangewend,
totdat eindelijk teekenen van terugkeerend leven zich openbaarden; toch bleef hij
met gesloten oogen liggen, zoodat Louize in groote spanning het gelaat van den
dokter bespiedde.
‘Het gaat goed,’ fluisterde deze na eenigen tijd, en daar het verband inmiddels
gelegd was en elke beweging vermeden moest worden, werden nu den zieke de met
bloed doorweekte bovenkleederen behoedzaam van het lijf geknipt, waarna hij op
zijn bed werd gedragen. Stil en onbeweeglijk lag hij daar, zóó zwak en uitgeput, dat
men hem nauwelijks zag ademen en hij geen besef meer had van wat er om hem
heen voorviel, niet bemerkte dat ook zijn zuster zich thans in de kamer bevond.
Zoodra de tijding van den aanslag zich als een loopend vuurtje door de stad
verspreidde, was zij in de hevigste onrust naar de villa gereden en trad de ziekenkamer
binnen, juist op het oogenblik toen Frans voor de tweede maal flauw viel. In stomme
wanhoop had zij het geheele laatste tooneel bijgewoond, bleek tot aan de lippen toen
zij haar geliefden broeder in
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
112
dien toestand zag. In strakke onbewegelijkheid stond zij daar, vergeten, door niemand
opgemerkt, totdat de bewustelooze bijkwam en Louize, herademend, opzag en haar
in het oog kreeg.
Met een zwijgenden handdruk begroette zij haar. De verhouding tusschen de beide
vrouwen was in den laatsten tijd vrij gespannen. Bertha was meer en meer een koele
stijve houding jegens Louize gaan aannemen, hetgeen deze, zich bewust hiertoe niet
de minste aanleiding te geven, beter vond niet te bemerken. Bertha's zwijgende smart
evenwel deed haar alles vergeten. Bij den aanblik van die stijve stroeve gestalte
gevoelde zij een innige deernis. Het besef, in deze ziekenkamer zooal niet te veel
dan toch overbodig te zijn, stond duidelijk op Bertha's trekken te lezen, en Louize
begreep alles wat er in haar omging. Zij begreep de ijverzucht welke deze van nature
zoo hartstochtelijke vrouw kwelde, nu zij, Louize, aan dit ziekbed de eerste rechten
had, nu de dokter haar, de echtgenoote, de noodige aanwijzingen gaf voor de verdere
verpleging, Bertha zelfs niet de minste aandacht schenkend.
Toen de beide geneesheeren eindelijk waren
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
113
vertrokken, ging Bertha naast het ledikant zitten, met groote strakke oogen naar den
gewonde starend, nauwelijks antwoord gevend als Louize haar fluisterend eenige
bijzonderheden aangaande de verloopen uren mededeelde.
Frans lag steeds onbewegelijk, de oogen gesloten. Nu en dan drukte zijn zuster
zachtjes de lippen op zijn linkerhand, die wit en slap op het dek lag. Het verband
verborg de helft van zijn aangezicht, dat ziekelijk en geelbleek tegen het wit der
kussens uitkwam, terwijl het anders zoo weelderig dik krullend haar sluik en vochtig
tegen de slapen was geplakt. Ook zijn fraaie blonde knevel, waarop hij zoo trotsch
placht te zijn, was aan den eenen kant door den dokter bij het verbinden onbarmhartig
weggeknipt.
Nu pas vermocht Louize zich eenigermate van het voorgevallene rekenschap te
geven. Het was vijf uur toen de huisdokter, die het laatst gebleven was, vertrok, en
om twee uur ongeveer was Frans met het rijtuig thuisgekomen. Drie volle uren had
zij dus doorgebracht in een spanning, die haar belet had aan den aanslag zelf een
enkele gedachte te wijden. Maar
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
114
thans nu de dokter gezegd had, dat, hoewel de toestand ernstig was, zijn ijzersterk
gestel hem wel zou redden, thans nu een doodelijke stilte de onrust der laatste uren
had vervangen, hield haar geest zich bezig met datgene wat deze plotselinge ellende
over hen had gebracht. Naar het verward onsamenhangend verhaal van den
boekhouder had zij in de ontsteltenis der eerste oogenblikken niet geluisterd. Het
eenige wat zij begrepen had, was, dat een der weggejaagde arbeiders dien middag,
in beschonken toestand, hem aan den ingang der fabriek had opgewacht, en, op
verzoek weder te worden aangenomen, een ruw afwijzend antwoord had gekregen.
Onverwachts had hij toen zijn mes getrokken en hem die vreeselijke wonde
toegebracht. Meer wist zij niet.
Arme Frans! welk een medelijden bekroop haar, nu hij, met zijn anders zoo
krachtige gezondheid, zwak en hulpeloos als een kind daar nederlag! En toch, hoe
gelukkig was het nog afgeloopen, dacht zij verder. Hoe weinig had het gescheeld of
geneeskundige hulp ware te laat gekomen. ‘Gij hebt hem gered!’ had de oude dokter,
die sedert jaren ook op Hoo-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
115
genoord huisarts was, tegen haar gezegd, ‘hoe sterk hij ook is, hij had weinig meer
te verliezen!’ en de voldoening iets tot zijn behoud te hebben kunnen bijdragen,
overstemde in deze oogenblikken elke andere gedachte. Het was haar alsof van de
onmetelijke liefdeschuld, die zoo aanhoudend haar geweten bezwaarde, thans iets
was afgedaan. Droomerig zat ook zij stil naast het ledikant, nu en dan een enkel
woord tegen Bertha sprekend of met haar oogen de wijzers der pendule volgend, die
weldra den tijd zouden aangeven, waarop zij hem weder wat wijn of bouillon moest
doen nemen.
Zachtjes werd er tegen de kamerdeur getikt.
Zij stond op, onhoorbaar over het tapijt glijdend, en sloeg de zware portières weg
om de deur op een kier te openen.
Het was Annie.
Louize ging even op het portaal, om fluisterend te zeggen dat alles goed ging,
maar dat de grootst mogelijke stilte en rust voor den zieke waren bevolen.
‘Ik hoorde het zoo op het oogenblik pas,’ zeide Annie, nog geheel ontdaan van
den schrik. ‘Kan ik niets voor je doen, beste Lous?’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
116
‘Neen, niets. Ga maar gauw weer naar huis en agiteer je over niets. Frans is nu heel
rustig en over een paar uren komt de dokter terug.’
‘Maar August is thuis.... zou hij van nacht niet kunnen waken? Hij verzocht mij
je dat uit zijn naam voor te stellen; - je zult zoo doodaf wezen.’
‘August?....’ zeide Louize met een onwillekeurige afschuw in haar toon, die Annie
gelukkig ontging. ‘Neen, ik blijf zelf bij hem, en Bertha is er ook reeds om hem te
helpen verplegen. Maar heden nacht sta ik mijn plaats aan niemand af.’
‘Maar je zult geheel op wezen na al die akeligheid.’
‘Ik voel me alsof ik tien nachten achtereen zou kunnen waken. Ga nu maar gauw
naar huis.’
‘Maar beloof je me, als je ons een van beiden noodig mocht hebben, een boodschap
te zenden?’
‘Ja, dat beloof ik je, Annielief.’
Een haastige handdruk en Louize ging weer naar binnen.
De arme Annie vermoedde weinig, hoe alleen haar aanblik Louize reeds pijnlijk
trof. Zij ging
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
117
schoorvoetend de trap af, bedroefd niets voor haar vriendin te kunnen doen, maar
overigens minder treurig gestemd dan den vorigen dag. August was bij zijn thuiskomst
erg lief geweest en had zooveel redenen voor zijn langer uitblijven opgegeven, dat
de smartelijke indruk gedeeltelijk was verzacht.
Beneden bleef zij nog even met Jacob spreken, om van hem eenige nadere
bijzonderheden omtrent de zaak te vernemen, en hij vertelde haar met kleuren en
geuren ‘meneer's thuiskomst’: hoe verschrikkelijk het bloeden was geweest, hoe lang
het geduurd had voordat er geneeskundige hulp kwam, hoe flink mevrouw zich onder
dat alles had gehouden, en hoe, zooals de dokters zeiden, door haar bedaardheid alles
goed was afgeloopen. Met nieuwe bewondering voor Louize vervuld, ging Annie
naar huis.
‘Zie je wel, dat zij toch een bijzondere vrouw is?’ zeide zij tegen August, toen zij
kort daarop aan tafel gingen en zij hem het verhaal van Jacob overbracht. ‘Niet velen
zouden in een dergelijk geval zooveel kalmte en geestkracht hebben getoond.’
‘Ik weet niet wat je bedoelt,’ klonk het
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
118
antwoord. ‘Ik vind dat zij haar plicht heeft gedaan en niets meer. Maar als het haar
betreft, worden de eenvoudigste dingen wonderen in je oogen, dat weet ik van ouds.’
Annie zeide niets meer en liet het onderwerp rusten. Nooit, hoe lang het ook
geleden was, had hij Louize dat scherpe antwoord, hem op Hoogenoord toegevoegd,
kunnen vergeven, dat wist zij; en zij bedroefde zich voor de zooveelste maal over
zijn kleingeestigheid, het zich tegelijkertijd als een valschheid aanrekenend, dat zij
in het diepst harer ziel hem kleingeestig durfde vinden.
Dienzelfden avond werd er te middernacht nog bij Meerdonk gescheld. Bertha was
om elf uur naar huis gegaan. De dokter had even te voren zijn derde bezoek bij den
patient afgelegd en was heengegaan met de stellige verzekering, dat voorloopig alles
goed ging en men gerust den nacht kon ingaan.
‘Mevrouw, Mijnheer Van Elten is in de tuinkamer - en vraagt u even te spreken,’
kwam de knecht aan de deur van de slaapkamer zeggen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
119
Zij keek naar den zieke. Hij lag rustig te ademen.
‘Ik kom beneden. Blijf zoo lang hier, Jacob, ik ben dadelijk terug.’
Een oogenblik later stond zij tegenover Maurits, met wien zij een langen
zwijgenden handdruk wisselde.
‘Ik weet alles....’ zeide de jonge man na eenige oogenblikken. ‘Ik kwam daar juist
den dokter tegen. Het gaat goed, zegt hij, er is geen gevaar.’
‘Toch ben ik nog niet gerust,’ klonk het antwoord; ‘hij ligt daar zoo zwak en
uitgeput, heelemaal onherkenbaar.’
Tranen, de allereerste dien dag geschreid, kwamen haar bij dit wederzien in de
oogen. Zwijgend keek hij naar haar, toen zij, een oogenblik door haar zenuwen
overmand, snikkend het gelaat in de handen verborg. De dokter, dien hij persoonlijk
kende, had hem kortelings het gebeurde verteld, nadruk leggend op de
zelfbeheersching en moed in die moeilijke uren door haar aan den dag gelegd, en bij
den schoorsteenmantel staande, zag hij met diepen eerbied op haar neder. Maar hij
zeide niets.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
120
Een woord van lof of bewondering tegenover haar op de lippen te nemen, kon haar
slechts vernederen, meende hij. Het kwam hem zoo natuurlijk voor, dat zij zóó was
en niet anders. Haar gansche persoonlijkheid, haar geheele wijze van zijn, van denken
en voelen bracht dit immers mede!
‘Wat ben ik kinderachtig!’ zeide zij, na die ééne korte uitbarsting het hoofd
opheffend. ‘Ik moet zoo dankbaar zijn dat alles nog zoo is afgeloopen. Hoe laat ben
je aangekomen?’
‘Om tien uur. Aan het station hoorde ik het reeds dadelijk; een ieder was er vol
van. Ik reed het allereerst naar de fabriek, waar de boekhouder nog op mij wachtte
en mij alle bijzonderheden van den aanslag mededeelde.’
‘En....’ vroeg zij bezorgd, ‘hoe is de toestand daar?’
‘Goed, zeer goed,’ zeide hij op een toon bestemd haar gerust te stellen. ‘De kerel
die hem aanviel, was hevig beschonken, anders had hij nooit zoo iets gedaan. Toen
hij werd opgebracht, sloeg hij allerlei wartaal uit en hij ligt nu in de gevangenis zijn
roes uit te slapen. Hij heeft een vrouw en zeven kinderen, en toen
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
121
hij, van de fabriek gejaagd, zich plotseling zonder brood zag, begreep hij niets
verstandigers te kunnen doen dan de eerste de beste kroeg in te loopen.’
‘En wat moet er nu van die ongelukkige vrouw en kinderen worden?’ vroeg Louize.
‘Voor hen zal worden gezorgd, wees daaromtrent gerust.’
‘En hoe is de geest onder de andere werklieden?’
‘Vrij goed. De anderen hebben part noch deel aan de misdaad. Toen hij zich als
een dolleman tegen de politieagenten verzette, hebben verscheidene arbeiders
geholpen hem te overmeesteren.’
Louize slaakte een zucht van verlichting.
‘Ik was zoo bang, dat zij hun bedreiging zouden ten uitvoer brengen en....’
‘Het werk zouden staken? Neen, daar zijn wij nog lang niet aan toe. De geest is
wel onrustig, maar tot zulke uitersten komt het niet spoedig.’
‘Kan nu niet dadelijk alles worden toegegeven?’ vroeg zij snel. ‘Dan zijn zij
tevreden gesteld.... en hun positie moet immers ook verbeterd worden?’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
122
‘Neen, nu niet,’ zeide Van Elten beslist. ‘In de eerste plaats kan ik niet eigenmachtig
optreden. Eerst moet Meerdonk in zooverre hersteld wezen, dat ik met hem kan
beraadslagen. Gij weet hoe vurig ik wensch, wat het lot der arbeiders betreft, groote
hervormingen in het leven te roepen, maar zooals de zaken thans staan, zou
onmiddellijk toegeven verkeerd zijn en de verdenking op ons laden van vrees te
koesteren. Vergeet niet, dat wij helaas met groote onwetende kinderen te doen hebben,
die nu door eenige belhamels zijn opgehitst en bij het minste bewijs van lafhartigheid
onzerzijds de meest onredelijke eischen zouden gaan stellen. Dat zij zoo onwetend
en redeloos zijn, strekt niet hun maar de maatschappij tot schande, doch het feit
bestaat nu eenmaal, en daarmede moeten wij rekening houden.’
‘Beter ware het geweest den toestand van nu te hebben voorkomen,’ zeide Louize
treurig. ‘Maar het heeft zich ook zoo plotseling geopenbaard. Alles was tot nu toe
zoo volkomen rustig.’
Hij liet deze laatste opmerking onbeantwoord.
‘Bekommer u nu maar niet om de zaken
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
123
van de fabriek,’ zeide hij op hartelijken toon, ‘en mocht Meerdonk naar iets vragen,
zeg dan maar dat alles goed gaat.’
‘Natuurlijk; hem rustig houden, is hoofdzaak, zegt de dokter, en ik ben ook niet
meer bekommerd nu gij terug zijt.’
‘Hoe noodlottig, dat ik juist op reis was! Misschien had ik, toen Meerdonk in drift
dien man wegjoeg, tusschenbeiden kunnen komen. Maar zij hebben waarschijnlijk
juist in mijn afwezigheid de kans waargenomen om die commissie af te vaardigen,
meenende dat van mij, dien zij het kortst kennen, de meeste tegenwerking te vreezen
was. Van mijn eigenlijke bedoelingen hebben zij hier geen flauw begrip.’
‘Wiens schuld is dat?’ vroeg Louize op een toon van zacht verwijt. ‘Voor mij zelfs
heb je veel van wat je in Amsterdam voor de arbeiders doet, verborgen gehouden;
dit hoorde ik laatst van je moeder.’
‘O! gij bedoelt dat ik wel eens in werklieden-vergaderingen als spreker optreed?
Och, al dat spreken beduidt au fond zoo weinig. Handelen is beter dan redeneeren,
en juist in handelen wil ik mijn kracht zoeken. Maar eerst moet het thans
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
124
opvlammende stroovuurtje gebluscht en alles tot de orde teruggekeerd zijn.’
Hij had al sprekende zijn hoed gegrepen om te vertrekken.
‘Kan ik nu in het geheel niets voor u doen?’ vroeg hij ernstig.
‘Jawel, dat kan je wel. Mijn vader voelde zich de laatste dagen niet heel wel en
kan moeielijk hierheen komen. Zou je nu, zoolang ik zelve niet naar Hoogenoord
kan, hem dagelijks bericht willen brengen van den zieke en ook van den toestand op
de fabriek? Heden avond is hij door onzen goeden dokter met de noodige
omzichtigheid op de hoogte gebracht, opdat hij het niet onvoorbereid uit de couranten
zou vernemen.’
‘Maar met die sinecure ben ik niet tevreden!’ klonk het glimlachend antwoord.
‘Een dagelijksch boodschapper van goede tijdingen te zijn, beschouw ik niet als een
taak maar als een genoegen.’
‘Je bewijst er mij een werkelijken dienst mede,’ zeide Louize beslist. ‘Ik ken papa,
mijn geruststellende briefjes zou hij maar half vertrouwen, en niets zal hem zoo kalm
en be-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
125
daard houden als jou zelf dagelijks even te spreken. Zeg mij slechts hoe laat ik je
morgen het rijtuig kan zenden.’
‘Rijden doe ik liever niet,’ zeide hij, ‘maar een wandeling naar buiten, met een
bepaald doel, beschouw ik als een weldaad. Dus dat is afgesproken; morgen kom ik
echter eerst nog hooren hoe de nacht is geweest.’
Zij reikte hem de hand tot afscheid, liet hem zelve uit en ging toen dadelijk naar
boven om haar plaats bij den zieke weer in te nemen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
126
Hoofdstuk V.
‘Wat zie ik, moeder, is u daar?’ vroeg Maurits met de grootste verbazing, toen, op
het koffieuur, plotseling de deur van zijn woonvertrek werd geopend en zijn oude
hospita Mevrouw Van Elten binnen liet.
‘Ja, Maurits, ik ben het in eigen persoon. Aan die korte haastige briefjes van je
heb ik niets. Ik kom zelve eens zien en hooren, hoe de zaken hier staan. Hoe is het
met Meerdonk?’
‘Hij is buiten gevaar. De dokters staan nu voor hem in.’
Al sprekende was Maurits naar haar toe gegaan, en had haar hartelijk gekust.
‘U zoudt iemand waarlijk doen schrikken, moedertje, met uw plotselinge
verschijning,’ zeide hij met een glimlach. ‘Dat gaat maar
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
127
zoo, aan de eerste de beste opwelling gehoor gevend, op den trein zitten, als een
twintigjarig student! U begint mij nu haast al te jong te worden; ik zal daar paal en
perk aan moeten stellen.’
Maar zijn scherts was niet bij machte een lachje op het gelaat der oude vrouw te
voorschijn te roepen. Zij zag er hoog ernstig uit.
‘Buiten gevaar.... sedert wanneer?’
‘Sedert gisteren is de koorts aan het afnemen.’
Een kleine pauze volgde.
‘Ik had juist plan u straks een paar regels te schrijven,’ hernam hij na eenige
oogenblikken.
‘Juist; een paar regels.... je brieven hebben iets van telegrammen tegenwoordig.’
‘Beste moeder, u weet niet hoe druk ik het heb. Alles rust nu op mij. De twee
laatste nachten heb ik maar een paar uren rust kunnen nemen,’ zeide hij, met een
gebaar van vermoeidheid zich het haar van het voorhoofd wegstrijkend.
‘Dat behoef je me niet te zeggen, arme jongen, je ziet er zeer slecht uit. Maar
daarom juist ben ik maar even zelf gekomen. Papa is ook vreeselijk bezorgd over
alles. Dus Meer-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
128
donk wordt beter.... maar hoe gaat het op de fabriek?’
‘Ja, Meerdonk wordt beter, dank zij haar ongeëvenaarde zorgen. U moet de twee
dokters over haar hooren. Den dag van den aanslag heeft zij door haar
tegenwoordigheid van geest hem het leven gered. Er verliep zooveel tijd voordat hij
thuis kwam en er geneeskundige hulp opdaagde, dat het zeer weinig scheelde of.....’
‘Ja, dàt heb je me in alle bijzonderheden geschreven. Zij schijnt een energieke
vrouw te wezen.’
Mevrouw Van Elten had inmiddels hoed en mantel afgedaan en was tegenover
haar zoon aan de tafel gaan zitten. Zij nam een kopje koffie, maar gebruikte overigens
niets. Eenigszins mat en lusteloos liet zij het hoofd in de rechterhand rusten en zag
naar het bleeke vermoeide gelaat van Maurits, die zijn eenvoudig tweede dejeuner
nuttigde.
‘Meerdonk's onvergefelijke koppigheid is de oorzaak van alles,’ zeide zij
bekommerd, ‘en nu krijgt gij ten slotte den geheelen last op de schouders.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
129
‘Och, dat is minder, er kan nu toch niets gedaan worden, voordat hij genoegzaam
hersteld is om samen te kunnen beraadslagen. En dat zal nog wel een poosje duren;
hij is doodelijk zwak. De eerste nacht na de verwonding ging kalm en rustig voorbij,
niemand dacht aan gevaar, maar in den morgen kwam de wondkoorts opzetten, en
wel in zoo hevigen graad, dat de dokter dadelijk het ergste vreesde. Toch bleef de
volgende dagen de koorts nog stijgen. In de stad liep het praatje al dat hij dood was.’
‘En heeft zijn vrouw hem geheel alleen verpleegd?’
‘Neen, haar schoonzuster, mevrouw Harpers, heeft haar een paar nachten afgelost.
Met dat al is de arme vrouw uitgeput. Zij ziet er zoo slecht uit, dat ik niet begrijp hoe
zij zich nog staande houdt.’
‘Heb je haar dan gezien?’
‘Natuurlijk. Ik loop er herhaaldelijk aan en breng bovendien dagelijks tijding van
den zieke aan den ouden heer op Hoogenoord. Gisteren avond kon ik den goeden
man eindelijk geruststellen. Zijn angst en kommer al die dagen
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
130
waren deerniswaardig om aan te zien. Hij geeft mij den indruk zijn schoonzoon te
vergoden.’
‘Zou die man dan niet begrijpen, hoe weinig die twee menschen bij elkander
passen?’
‘Dat weet ik niet....’ zeide Maurits, met een zeker ongeduld de schouders ophalend,
alsof die vraag zijner moeder hem onaangenaam was.
Hij stond van tafel op en nam plaats voor zijn bureau, om daar eenige papieren na
te zien en te onderteekenen. Zijn moeder was blijven zitten. Het was nu eenige
oogenblikken doodstil in de kamer. Na een poosje zag hij, als hinderde hem die stilte,
van zijn werk op en wendde het hoofd naar hare zijde.
‘Zou er geen mogelijkheid bestaan aan die noodlottige vennootschap met Meerdonk
een einde te maken, Maurits?’ klonk plotseling haar vraag. ‘Ik zie niets dan
onaangenaamheden in de toekomst. Jelui behoort niet bij elkander. Je staat zoo ver
boven hem, dat hij je streven, je aspiratiën zelfs niet kan begrijpen; botsingen kunnen
op den duur niet uitblijven.’
‘Neen, lieve moeder, aan die vennootschap kan geen einde worden gemaakt, dat
wil zeg-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
131
gen, het zou wel kunnen, maar ik wensch het niet. Zooals ik u reeds zeide, in het
karakter van Meerdonk heb ik mij vergist. Ik hield hem voor plooibaar en meegaande
en hoopte hem langzamerhand geheel tot mijn denkbeelden te bekeeren. Als ik hem
had gekend zooals ik hem nù ken, zou ik, ondanks den wensch van papa, de zaken
nooit zoover hebben laten komen; maar wie A heeft gezegd, moet B zeggen. Een
vennootschap te ontbinden bij het eerste verschil van opinie, dat gaat niet. Ik moet
nu de gevolgen van mijn gebrek aan doorzicht dragen, en, waar ik mijn doel niet
dadelijk kan bereiken, met geduld en tact te werk gaan. Bovendien, de geest des tijds
ademt immers de meest reactionnaire begrippen weg als kaf voor den wind. Of
Meerdonk wil of niet, hij moet toch eindelijk met zijn tijd meegaan. En de fabriek
staat uitstekend. Zij kan mettertijd, juist met het oog op de werklieden, een
model-inrichting worden en al mijn plannen voor de toekomst verwezenlijken.’
Hij sprak zeer beslist, zoo beslist, dat zijn moeder zweeg, haar volslagen
machteloosheid gevoelend tegenover dien toon, dien zij zoo
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
132
goed van hem kende. Een ijzeren wilskracht lag daarin, die wilskracht die tot dusverre
zijn leven had beheerscht en hem den felsten geesel der smart het hoofd had doen
bieden.
Weer volgde een pauze.
‘Zoudt u straks niet even naar Mevrouw Meerdonk toe gaan?’ vroeg hij een weinig
later.
‘Ronduit gezegd, liever niet.’
‘Liever niet....’ herhaalde Maurits op een toon van pijnlijke verwondering, ‘waarom
liever niet?’
Mevrouw Van Elten aarzelde een oogenblik.
‘Omdat ik mij niet geheel oprecht meer tegenover haar voel.... In mijn hart
veroordeel ik haar. Ik kan er niets aan doen, c'est plus fort que moi.’
Een donkere gloed steeg Maurits naar het voorhoofd, terwijl hij, met den rug naar
zijn moeder toegewend, zich over zijn papieren boog.
‘Ik begrijp niets van dat veroordeelen,’ zeide hij op ingehouden toon. ‘Wat ter
wereld gaat het ons aan, of Mevrouw Meerdonk met haar man gelukkig is of niet?’
‘Zij had dien man nooit behooren te huwen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
133
Het is, zooals ik reeds gezegd heb, een geestelijke mésalliance, de ergste van alle.’
‘Zoo, dus u neemt eenvoudig niet aan, dat men zich in zijn keuze kan vergissen?’
‘Niet op zoo grove wijze. Jij hebt je in hem vergist, omdat je niet inzag, dat het
onmannelijke jongensachtige in hem met een onverzettelijke stijfhoofdigheid gepaard
ging, maar welk een indruk moest dit maken op een vrouw! Zij was geen kind meer
toen zij hem huwde, en één jaar kan niet een zoo groote verwijdering doen ontstaan.
Buitendien, je weet hoe ik van het eerste oogenblik af Meerdonk beoordeelde. Ik
vond hem een ronden goedigen man, maar die alle hoogere beschaving miste, terwijl
zij de verpersoonlijkte distinctie is. Neen, dat paar menschen is van een te verschillend
maaksel dan dat waarachtige zielesympathie ooit mogelijk is geweest.’
Maurits schuifelde ongeduldig op zijn stoel heen en weder; toch dwong hij zich
uiterlijk kalm te blijven.
‘Ik zie geen kans u uw overtuiging te ontnemen. Veroordeel haar, zoo gij wilt,
moeder, maar laat tevens uw goed hart spreken. Gij die
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
134
zelve zegt, dat zij vóór alles aan vrouwelijke sympathie behoefte heeft.... indien zij
eens toevallig hoorde, dat u in de stad is geweest, hoe pijnlijk zou dit voor haar
wezen. En zij voelt zich zoo tot u aangetrokken, zij dweept letterlijk met u!’
Mevrouw Van Elten bleef onbewegelijk, met het hoofd op de hand gesteund,
zitten. De strakke uitdrukking van hare trekken verzachtte zich niet.
‘Zij nam ook mij bij mijn bezoek dadelijk in, te meer daar ik, niets dan goeds van
haar gehoord hebbende, reeds ten halve gewonnen was. Maar ik heb sedert nagedacht
en mijn eigenlijk door niets gemotiveerde sympathie leeren wantrouwen. Wij vrouwen
hebben immers toch reeds den naam meer met ons gevoel dan met ons verstand te
rade te gaan. Ik wil nu eens trachten die akelige vrouwelijke neiging te onderdrukken.’
‘Ik kan niet zeggen dat u dit erg gelukkig afgaat,’ zeide Maurits.
Hij stond op, naderde haar en boog zich liefdevol over haar heen.
‘Laat nu die dwaze onmogelijke poging, om
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
135
buiten uw eigen natuur te treden, eens rusten, moedertje; tout savoir c'est tout
pardonner. Dit geldt voor den gewonen mensch. Maar een vrouw als u moet weten
te vergeven, ook zonder te weten. Ik weet ook niet, maar mijn verstand zegt mij, dat,
hetgeen wij niet begrijpen, toch nooit iets wezen kan, wat haar tot oneer strekt.’
‘Dat is geen verstand, Maurits, dat is blind geloof.’
‘Blind geloof, zoo u wil, wat doet het er toe! Kom, wees goed en lief voor haar,
zij heeft een trouwe moederlijke vriendin noodig; beloof me, dat gij die in het vervolg
wezen wilt, zoo niet om haarzelve dan om mijnentwille....’
Toen hij die woorden fluisterend en bijna tegen wil en dank uitsprak, kwam er in
de oogen der grijze moeder een uitdrukking van wanhopige droefheid. Met een bijna
heftige beweging nam zij zijn hoofd tusschen de beide handen, als om een stomme
vraag tot hem te richten, maar hij zag haar niet aan, hij kuste haar slechts met een
innigheid, die haar in deze ure pijn deed en hinderde.
Toen richtte hij zich op en zag op zijn horloge.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
136
‘Ik moet gauw naar de fabriek, ik ben reeds veel te laat,’ zeide hij meteen stem die
heesch klonk en gedempt. ‘Met welken trein gaat u naar huis?’
‘Om vier uur. Ik had eerst plan een avondtrein te nemen, maar ik zou je, vrees ik,
ophouden, nu je het zoo volhandig hebt.’
Hij sprak haar niet tegen. Er was plotseling iets gejaagds over hem gekomen. Geen
oogenblik zag hij haar aan terwijl hij, met meer drukte dan noodig was, de
aangrenzende slaapkamer in en uit liep, zijn hoed en handschoenen zocht en eenige
papieren bij zich stak.
Kort daarop was hij vertrokken, na een haastige belofte, om, zoodra hij een middag
kon uitbreken, in Amsterdam te komen. Zij hoorde hem de trap afgaan en ging stil
op de onoogelijke paardenharen canapé zitten - het eenige comfort-meubel dat in de
meer dan eenvoudige kamer aanwezig was. Daar zat zij als versuft, de handen in den
schoot, het hoofd gebogen, plotseling veel ouder schijnend nu de anders zoo
opgewekte glimlach had plaats gemaakt voor een trek van diepen kommer, nu allerlei
gewoonlijk onzichtbare rimpels zich vertoonden
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
137
en haar bleekheid nog sterker teekenden. Geheel in haar smartelijk gepeins verzonken,
scheen zij langzamerhand te vergeten waar zij was, totdat het binnenkomen der
huisjuffrouw, die, misleid door de stilte, meende dat het vertrek ledig was, haar deed
opschrikken. Zij zag naar de kleine pendule op den schoorsteenmantel. Reeds halfdrie,
en zij moest nog dat bezoek afleggen dat zij zichzelve zoo gaarne had willen besparen.
‘Wees een vriendin voor haar om mijnentwille,’ had Maurits gezegd; maar juist
omdat hij dit op die wijze gezegd had, voelde zij dat het haar krachten te boven ging.
Zij zou heden naar die vrouw toe gaan, omdat zij het stilzwijgend beloofd had, maar
onoprecht wilde en kon zij niet wezen. Zij kon thans niet meer onbevangen en vol
sympathie zooals laatst haar te gemoet treden. Het was bijna een soort van haat
waartoe zij zich opwond, toen zij, in het door haar bestelde rijtuig, naar de villa
Meerdonk reed, en iets daarvan straalde door in de wijze waarop zij, na eenige
oogenblikken in de tuinkamer te hebben gewacht, Louize bij haar binnentreden de
hand reikte.
‘Mijn zoon bezoekend, wilde ik de stad niet
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
138
verlaten zonder even bij u te zijn geweest,’ zeide zij koel beleefd.
Louize zag haar bij deze woorden verward en verbaasd aan en zeide niets. Toen
Mevrouw Van Elten haar werd aangediend, was zij met een kloppend hart naar
beneden gesneld, en nu.... nu was het alsof een geheel andere dan de moeder van
Maurits tegenover haar stond.
‘Ik wensch u geluk met de gunstige verandering in den toestand van uw
echtgenoot,’ vervolgde hare bezoekster toen beiden gezeten waren. ‘Hij is dagen
lang in gevaar geweest, niet waar?’
‘Ja, dagen lang; de koorts was zoo hevig; maar nu is hij rustig, hoewel uiterst
zwak, en hij herkent ons weder.’
Zij gaf dit antwoord geheel werktuigelijk, daar zij sedert den vorigen dag tegen
anderen reeds meermalen deze woorden op dezelfde wijze had uitgesproken. Zij
dacht dan ook niet aan hetgeen zij zeide, maar alleen aan de vreemde stijve houding
van Maurits' moeder.
Zij vroeg zich af wat er gebeurd kon zijn. Had zij de een of andere schuld op het
gewe-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
139
ten? Had zij iets gedaan om die houding te rechtvaardigen?
Terwijl al die vragen haar pijlsnel door het hoofd vlogen, beantwoordde zij de
banale phrases haar toegevoegd, maar in hare groote, grijze, door het waken vermoeide
oogen stond een pijnlijke sensatie duidelijk te lezen. Wat zag zij er bleek en mat uit
na al die bange zorgvolle uren, na al de doorgestane aandoeningen. Haar aanblik was
wel geschikt deernis op te wekken, maar zij, die tegenover haar zat, was te bevreesd
voor de toekomst om zichzelve te zijn. Zij was op dit oogenblik slechts een wanhopig
angstige moeder, die, na alles wat haar zoon in vroegere jaren had geleden,
terughuiverde voor datgene wat hem nu in hare verbeelding bedreigde. Hij scheen
door een wreed noodlot vervolgd, en dat noodlot nam thans voor haar de gedaante
aan van een slanke blonde vrouw, gevaarlijk en geheimzinnig als een sfinx, en die
juist omdat zij zich ondanks alles nog steeds tot haar aangetrokken voelde, haar nog
gevaarlijker toescheen, tegen wie zij zich dus wapende met het ondoordringbare
schild harer moederlijke bekommernis, zonder zich af te vragen hoe fel de pijn
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
140
was die zij veroorzaakte, of in hoeverre haar tactiek helpen kon, het gevaar dat zij
duchtte af te wenden.
Na nog eenige oogenblikken het gesprek op denzelfden toon te hebben voortgezet,
stond mevrouw Van Elten op.
‘Gij zult wel weer naar uw zieke terugverlangen en ik wil u daarom niet langer
ophouden.’
‘Mijn schoonzuster is bij hem. Zij heeft mij al dien tijd trouw geholpen hem te
verplegen,’ antwoordde Louize, zonder echter een poging te doen om haar terug te
houden. Na de eerste diep smartelijke gewaarwording ontwaakte haar trots. Sterk in
het bewustzijn een dergelijke bejegening niet te hebben verdiend, stond zij thans zoo
koel en hooghartig tegenover hare bezoekster als deze slechts wenschen kon. Dat
geheele eerste bezoek scheen als een droom uitgewischt. Zij gaven elkander de hand,
stijf en vormelijk als vreemden; toen schelde Louize den knecht om haar uit te laten.
Maar nauwelijks hoorde zij de voordeur dichtslaan, of alle trots begaf haar en in
haar oogen welden tranen op. Wat beteekende dit
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
141
alles? Welke onzichtbare schaduw was er in die enkele weken opgerezen tusschen
haar en die vrouw die haar zooveel sympathie betoond had? Hadde zij slechts hare
eerste opwelling gevolgd en haar openhartig om opheldering gevraagd? Maar haar
noodlottige trots had weer de overhand gehad!
Zij liep rusteloos op en neder. Nog nooit had zij zich zoo ongelukkig gevoeld. Er
was iets vreemds, iets beklemmends in dat gevoel, iets wat haar den adem benam.
Zij was als eene, die ergens geheimzinnige vijanden vermoedt, maar ze niet ziet, niet
weet vanwaar zij komen zullen en hoe zij zich zullen openbaren. Waarom keerde de
moeder van Maurits zich eensklaps tegen haar? Waarom die bijna vijandige koelheid?
Zou hij, haar eenige vriend, haar ook zoo plotseling kunnen verlaten?
Zij zag rond met een vage zoekende uitdrukking in de oogen, als konden de haar
omringende voorwerpen haar helpen het ondoorgrondelijke te doorgronden, toen
opeens die vage droeve blik een meer bepaalde richting kreeg en zich vestigde op
eene gestalte in den tuin, die de veranda naderde en thans voor de glazen deur
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
142
stond, die wegens de groote hitte gesloten was.
Met een uitroep snelde Louize toe, opende, en Annie stond voor haar.... maar het
was een Annie waarvoor zij met ontzetting terugweek. Wit als een geest, met
verwrongen trekken, met ordelooze haren en koortsachtig flikkerende oogen trad
deze met een kalmen automatischen stap binnen en vroeg met heesche toonlooze
stem:
‘Louize, wil je me van de straat opnemen? Ik heb geen dak, geen huis, geen man
meer. Ik heb niemand op de wereld meer dan jou.’
‘Annie.... wat is er gebeurd?’
‘Gebeurd is er niets.’
‘Maar ben je dan ziek, kind, ijl je dan?’
‘Neen, ik ijl niet. Ik ben immers nu heel kalm, zie je dat niet? Ik weet het al lang....
uren lang!’
‘Wat weet je?’ vroeg Louize, zich in haar ontsteltenis op eens alles herinnerend,
‘je weet toch niet dat....’
‘Hij dien ik mijn man noemde, valsch is en laag.... ja, dat weet ik. Jij wist het dus
ook?’
Louize aarzelde een oogenblik tegenover die groote vlammende oogen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
143
‘Je wist het - je wist het! O, dat is slecht van je!’ klonk het nu in een heftige uitbarsting
van de droge vertrokken lippen.
‘Mijn arme Annie....’ zeide Louize liefdevol haar tot zich trekkend, ‘laat ik je eerst
zeggen....’
Maar zij werd met kracht weggeduwd.
‘Neen, je behoeft niets te zeggen. Het was slecht, slecht, slecht van je mij niet te
waarschuwen, mij te laten bedriegen, wie weet hoe lang! Je wist het. Iedereen wist
het natuurlijk behalve ik. Ha! ha!’
Zij lachte een akeligen stootenden lach en weerde bijna met woestheid Louize af,
die de van het hoofd tot de voeten trillende gestalte poogde te omvatten.
‘Ik weet het pas sedert tien dagen, sedert den avond voordat Frans gewond werd,’
zeide Louize treurig. ‘Wij waren er beiden zoo ongelukkig over, en juist den dag van
het ongeval had hij naar August willen gaan.’
‘Naar August willen gaan?....’ herhaalde Annie, haar ijskoude vingers krampachtig
om Louize's arm klemmend. ‘Bij mij had hij moeten komen, om mij te beletten nog
een uur langer onder één dak te blijven.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
144
‘Ja, ik begrijp dat gevoel,’ zeide Louize, ‘ik begrijp, arm kind, dat je geheele ziel in
opstand is. Maar je waarschuwen mochten wij niet.... nog niet. Frans wilde eerst
trachten met hem te spreken.’
‘Met hem te spreken, met hem!’ herhaalde Annie weer met denzelfden lach van
daareven.
‘Maak je niet zoo overstuur, beste, liefste Annie!’ zeide Louize. ‘Alles is misschien
nog niet verloren. Zeg me eerst, wat er is gebeurd, hoe je het ontdekte en hoe zijn
houding is.’
‘Hij weet niets, hij is naar Den Haag.’
‘Weer naar Den Haag?’
‘Verwondert je dat? Gisteren avond kwam er weer een brief, naar het heette van
zijn uitgever,’ zeide Annie hijgend en met de grootste inspanning sprekend, ‘maar
ik had argwaan gekregen en kon het niet langer uithouden. Van nacht, toen hij sliep,
heb ik het sleuteltje van de schrijftafellade, waarin hij al die Haagsche brieven dadelijk
wegsluit, van zijn sleutelring gedaan, en zoodra hij weg was, heb ik het laadje geopend
en al de brieven gelezen, allemaal, van den eersten tot den laatsten, begrijp je dat
wel, allemaal! allemaal!’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
145
Zij zeide dit met iets uittartends in haar toon, als een boos driftig kind, dat weet zich
aan iets heel ergs te hebben schuldig gemaakt, en zij wrong de handen samen, de
tanden opeengeklemd in duldelooze pijn. Toen eensklaps greep zij Louize bij de
schouders om haar in de oogen te zien.
‘Wat is een man voor een wezen? Je weet meer dan ik.... ik ben altijd zoo'n dom
idioot schepsel geweest. Zouden zij allen zóó zijn, zoo verschrikkelijk, zoo....’
Zij kon geen woorden meer vinden om hare gedachte uit te drukken, maar een
groote beving doorliep haar lichaam en deed haar klappertanden.
‘Annie, Annie, het was niet goed van je zoo iets te doen. Waarom je ziel met die
afschuwelijke brieven te vergiftigen?’ vroeg Louize zacht.
‘Ik wil niet goed zijn. Toen ik midden in den nacht, terwijl alles zoo doodstil was,
dat sleuteltje wegnam, voelde ik me als een dievegge, als een inbreekster, maar ik
was gek van angst en verdriet en achterdocht. Ik zou tot alles in staat zijn geweest
om zekerheid te hebben. En toch dacht ik niet dat ik iets vin-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
146
den zou.... ik dacht eerder dat het dwaze, ziekelijke ideeën van me waren, en dan
zou ik hem bij zijn thuiskomst alles, alles bekend hebben; en al had hij mij vertrapt
onder zijn voeten, toch zou ik nog gelukkig en dankbaar zijn geweest, je weet niet
hoe dankbaar!’
Een snik ontwrong zich aan haar borst en Louize hoopte dat tranen haar zouden
verlichten, maar de oogen bleven strak en droog, met een gloed er in, die pijnlijk
was om aan te zien.
‘In romans heet het altijd, dat als men iets vreeselijks ondervindt, men flauw valt
en niets meer voelt, maar ik ben niet flauw gevallen. Ik heb over den grond gekropen
van razernij, ik weet niet hoe lang, maar in mijn hoofd bleef alles zoo akelig helder.
Wat kan ik toch doen om niet meer te voelen en niet meer te denken?’
De tranen liepen Louize over de wangen, toen het arme, jonge, teere schepseltje
dit laatste half droomerig fluisterde, op een stoel ineengedoken, met groote, angstige
oogen haar aanziende. Maar inmiddels ontwaakte het besef in haar dat er moest
gehandeld worden. Annie, geheel opgaande in dat ééne dat haar nu ont-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
147
viel, was hulpeloozer dan een kind. In de stilte die volgde, dacht zij snel na. Wat
moest er gedaan worden? Annie voor te stellen in de echtelijke woning terug te
keeren, was onmogelijk; hier te blijven, nu Frans nog zoo zwaar ziek was, even
onmogelijk. Daar kreeg zij plotseling een inval.
‘Annie,’ zeide zij, zich teeder over haar heen buigend, ‘wil ik je bij papa brengen
op Hoogenoord? Daar ben je rustig en veilig en dan kan het voor alle menschen
heeten, dat je daar een poosje voor je gezondheid logeert. De wereld moet er zooveel
mogelijk buiten worden gehouden.’
‘De wereld....’ herhaalde Annie verwonderd, ‘ja, de wereld, dat is waar ook. Is
het niet iets heel ergs, een vrouw, die uit het huis van haar man wegloopt? En hoe
zal.... hij het vinden als hij thuiskomt?’
‘Hij?’ zeide Louize, haar gedachtenloop niet vattend, ‘hij zal natuurlijk doodelijk
verschrikt zijn en.... berouw krijgen misschien. Ja, hij zal zeker berouw krijgen,
Annie, en hemel en aarde bewegen dat je hem zult vergeven!’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
148
‘Zal hij wezenlijk schrikken? Zal hij niet heel blij zijn mij niet te vinden, mij eindelijk
kwijt te wezen?’
‘Arme lieveling, hij is vreeselijk slecht tegenover je geweest, maar hij blijft toch
een mensch! Kan je hem, dien je zoo zielslief hadt, nu verdenken van volstrekt geen
gevoel meer te bezitten?’
‘Dan kan ik mij dus wreken! Ik wil mij wreken, want ik haat hem zoo!’ viel Annie
eensklaps heftig uit, ‘Je weet niet hoe verschrikkelijk ik hem haat!’
Zij balde dit zeggende de zwakke teere kinderhand tot een vuist. Louize ontstelde,
zij had iets geheel anders verwacht.
‘Annie, maak je niet zoo vreeselijk overstuur. Spreek geen woord uit, dat je
misschien later zoudt willen herroepen. Je weet op dit oogenblik niet wat je zegt.’
‘Ik haat hem zoo, dat ik krankzinnig zou kunnen worden alleen van haat. En die
haat ligt hier op mijn borst al die uren, als een groote zware steen, daarom kan ik
haast niet spreken, hoor je wel? En die steen zal daar blijven zoolang ik niet kan
terugnemen al mijn liefde van
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
149
vroeger. Zou ik dat nooit kunnen? Zal ik altijd zóó moeten blijven met dat gevoel
van nu? O, Lous, help me, dat kan ik niet uithouden, ik wil alles van vroeger
terughebben - alles, ik wil het!’
Zij stampvoette, haar stem werd luid en scherp en er kwam iets verwilderds in
haar oogen, zoodat Louize hevig verschrikte en begreep dat er geen oogenblik te
verliezen was.
Zij schelde en gaf den koetsier bevel onmiddellijk in te spannen om naar
Hoogenoord te rijden.
Toen kwam zij weer bij Annie en nam hare beide handen vast in de hare.
‘Ik zal je zelve naar papa brengen, arm kind,’ zeide zij op ernstigen beslisten toon,
‘bij hem zal je goed verzorgd zijn. Maar beloof me nu je niet nog meer op te winden.
Denk er aan dat je niet de eenige op de wereld bent, die verdriet hebt. Ik voel me
ook zoo ziek en moede.... en voor Frans, die nauwelijks buiten gevaar is, moet ik
mijn krachten ophouden. Blijf dus nu bedaard, Annie, al is het niet voor jezelve dan
voor mij. Ik kan haast niet meer!’
Annie hief het hoofd op en luisterde. Blijk-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
150
baar spande zij zich in om hare gedachten van zichzelve af te leiden.
‘Arme Lous!’ zeide zij op vagen zachten toon, ‘ik vergat jou heelemaal, en dan
Frans.... hoe is het met hem?’
‘Het gaat beter, maar hij is zoo doodelijk zwak. Bertha is bij hem, dus ik kan je
zelve even wegbrengen en alles aan papa uitleggen. Maar dezen nacht moet ik weer
waken, help me dus mijn krachten te sparen.’
Annie knikte zwijgend, dronk eenige oogenblikken later zelfs gewillig een glas
water uit, met eenige zenuwdroppels vermengd, dat voor haar werd gereed gemaakt
en bleef stil en gehoorzaam zitten, terwijl Louize naar boven ging om Bertha in korte
woorden op de hoogte te brengen.
Een kwartier later stond het rijtuig voor. Een plotselinge gedweeheid was nu over
Annie gekomen. Lijdelijk liet zij zich, daar zij blootshoofds haar huis had verlaten
en door het tuinpoortje was binnengekomen, een hoed opzetten en een voile voordoen,
opdat haar bleek ontdaan gelaat niemand in het oog zou vallen. Daarna stapten beiden
in, Louize met een
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
151
handkoffertje bij zich. Zij had aan alles gedacht en nog in allerijl het een en ander
van zichzelve ingepakt voor het hulpelooze wezentje, dat duidelijk blijken gaf niet
meer te kunnen denken en handelen.
De rit ging langs Annie's woning. Vredig en rustig lag de fraaie villa daar te midden
van lachende kleurige bloemperken. De blik der jonge vrouw gleed er langs, even
slechts, daarna zonk zij achterover in de kussens, starend voor zich uit met oogen
die steeds vreemder, doelloozer uitdrukking kregen, terwijl Louize de marmerkoude
handjes in de hare verwarmde en tot haar sprak, zacht vertroostend als tot een klein
ziek kind.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
152
Hoofdstuk VI.
Louize had haar bij aankomst ontkleed en te bed gebracht, en nu lag zij doodstil en
onbewegelijk in het groote ouderwetsche ledikant. De logeerkamer op Hoogenoord,
aan den oostelijken vleugel gelegen, was een groot, hooggezolderd, eenigszins somber
vertrek, met donkere eikenhouten lambrizeering, waar sedert onheuglijke tijden alles
bij het oude was gebleven. Hoeveel nachten van haar leven had Annie niet in diezelfde
kamer geslapen, eerst in de dagen harer kindsheid, toen Hoogenoord haar een tweede
tehuis was, later als jong meisje in de zomervacanties, vervolgens in den tijd harer
verloving en nog enkele keeren na haar huwelijk, toen het leven als een Eden voor
haar lag. En nu rustte haar hoofd weer op diezelfde kussens, nu vestigden haar arme,
zieke, dwalende oogen
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
153
zich weer op hetzelfde bruin-gebloemde zijden behangsel, dat zij van haar jeugd af
kende, waarop zij allerlei groteske menschelijke gedaanten placht te zien, als zij in
den vroegen morgenstond wakker lag te mijmeren.
En voor de half geopende vensters ritselden en klepperden zij nog even
geheimzinnig en hoopvol als vroeger, de hooge populieren in het park, waarnaar zij
op warme zomerdagen zoo gaarne luisterde. Zij die het azuur des hemels schenen te
beroeren, vertolkten voor een jong menschenkind daar beneden haar eigen gedroomde
visioenen en idealen, ontastbaar en vormloos, maar toch zoo verleidelijk in hun
blauwe aetherische vaagheid. Zij had er naar geluisterd vroeger, naar die hooge
ruischende stemmen, met het duister besef dat er eenmaal een dag zou aanbreken
waarop zij ze verstaan zou, en die dag was gekomen. Zij had ze verstaan, niet alleen
deze maar alle andere natuurstemmen om haar heen. Uit de hoogste boomtoppen en
de kleinste grashalmpjes ruischten zij haar tegen, haar, de nieuw ingewijde, in
melodieën doortrillend haar geheele wezen van een zoo groote machtige weelde, dat
zij ze ter nauwernood kon
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
154
dragen, de kleine alledaagsche menschenziel, die slechts hooren en luisteren kon,
maar niet het gehoorde kon nazingen voor andere menschenkinderen.
In die dagen van zielevervoering had haar oor nog wel eens wanklanken
opgevangen; haar oogen hadden nog wel eens gerust op de gewone geijkte termen
van: lijdende zwoegende menschheid, van levensstrijd en levenssmart, maar dan had
zij de schouders opgehaald en gelachen. Die dwazen! Nog te klagen, als het leven
zoo schoon was! ‘De aarde is een tranendal!’ zong zij in de bruidsdagen in dollen
overmoed, kinderlijk onbewust het noodlot tartend haar ooit te bereiken, haar de
bevoorrechte, die niet slechts de schatten harer ziel, maar ook haar aardsche schatten
mocht uitstorten over hem, die alleen geboren was opdat één menschenpaar zich op
aarde een paradijs zou vormen.
Waar dacht zij nu aan, nu zij daar lag, nu die arme oogen door het haar zoo
welbekende vertrek dwaalden met een zoekenden blik, die Louize angstig maakte?
‘Zou je de oogen niet wat dichtdoen, beste?’ vroeg zij, zich over haar heenbuigend,
telkens
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
155
weder. ‘Ik heb je een van papa's slaappoeders gegeven, wie weet of je niet wat kan
rusten?’
Annie klappertande nu en dan, en zenuwschokken doorvoeren haar lichaam. Toch
sloot zij, op Louize's verzoek gehoorzaam de oogen, om ze na weinige oogenblikken
weer even wijd te openen als vroeger. Haar lange zwarte vlechten lagen los op de
kussens en gaven het kleine, smalle, vermagerde gezichtje een nog kinderlijker
aanzien. Zij had, sedert Louize's dringend verzoek om zich bedaard en verstandig te
houden, geen enkel woord meer gezegd, en Louize begon zich reeds te verwijten te
hard te zijn geweest, deed nu alle mogelijke moeite haar weder aan het spreken te
krijgen. De hevigste uitbarsting zou haar minder verontrust hebben, dan dit akelig
doelloos rondzien zonder blik of uitdrukking.
Zij sprak gedurig met haar, hopende haar te doen schreien, maar te vergeefs. Annie
scheen zelfs niet te luisteren, en zonder het klappertanden en de wijdgeopende oogen,
zou men hebben kunnen meenen, dat zij sliep of dood was.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
156
Lang en opmerkzaam sloeg Louize haar gade, en snelde toen, door een hevige onrust
bevangen, naar beneden, om iemand te paard naar den dokter te zenden.
‘Hoe is zij nu?’ vroeg vol bezorgdheid de heer Nortenheim, zoodra hij haar op het
portaal hoorde, uit zijn studeerkamer komend. Hij had, toen Louize, in haastige
afgebroken woorden, hem de reden van hun plotselinge verschijning op Hoogenoord
had opgehelderd, de arme Annie zwijgend in de armen gesloten, maar zelfs het besef
bij haar ouden vaderlijken vriend een toevlucht te hebben gevonden, had geen enkel
blijk van emotie te voorschijn geroepen.
‘Hoe is het nu met het arme schepeltje?’ vroeg de oude man nogmaals.
‘Ik weet het niet.... maar ik vrees dat het heel erg met haar is!’ zeide Louize in
tranen uitbarstend.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
157
Hoofdstuk VII.
Ja, het was heel erg met haar. Louize's voorgevoel had haar niet bedrogen. Maar de
strijd duurde slechts kort. Het reeds zoo lang door verdriet ondermijnde gestel bood
slechts zwakken weerstand toen de groote rustbrenger naderde. Hevige ijlende
koortsen benamen haar tot zelfs in de laatste uren het eigenlijke bewustzijn van haar
leed, en toen, na vijf dagen worstelen en roepen en klagen, de grauwe schaduw des
doods over het gezichtje streek en eindelijk een grootsche plechtige rust zich
verspreidde over de verwrongen trekken, was zelfs Louize, die haar het meest had
liefgehad, niet bij machte haar heengaan te betreuren. Nu behoefde zij haar niet meer
zoo smeekend te vragen toch de oogen te sluiten, niet meer zoo angstig te letten op
dien dwalenden hulpeloozen blik, waaruit waanzin
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
158
haar tegenlichtte. Nu waren de lieve, donkere, trouwhartige oogen gesloten voor
altijd en lag zij, met het ongeboren wezentje onder het hart, van haar kort leven uit
te rusten. De dood was gekomen en had alle wanklanken opgelost, haar bewarend
voor al datgene wat haar verder leven tot een hel zou hebben gemaakt.
Dit alles moest Louize telkens en telkens weder tot zichzelve herhalen, om de
hoog opgaande golven in haar gemoed tot bedaren te brengen, in deze ure, nu de
eenvoudige lijkstaatsie zich van Hoogenoord verwijderde. Zij bevond zich in de
sterfkamer. Het was een schoone zonnige Augustus-morgen en de populieren ruischten
even liefelijk en hoopvol als ooit, toen zij hun dansende schaduwen op de langzaam
voortgaande lijkkoets wierpen. ‘Menschen komen en gaan, genieten en lijden, maar
ons lied is eeuwig!’ klonk het Louize sarrend in de ooren.
Een bittere trek plooide haar lippen. Alles beleedigde haar droefheid: het ruischen
der boomen, de vroolijk wiegelende schaduwen op den weg, het gezang der vogels,
de glorie der zon, die lichtbundels weefde tintelender en stra-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
159
lender dan ooit op dezen morgen, dat Annie grafwaarts werd gedragen. En daareven
had zij den weduwnaar naast haar vader in de voorste koets zien plaats nemen;
daarvoor vroeg zij der doode in gedachten om vergeving.
Zij had zijne tegenwoordigheid bij de begrafenis willen beletten, maar de oude
man had uitdrukkelijk zijn wil te kennen gegeven, dat alle vormen in acht zouden
worden genomen. Hoewel het gebeurde toch nooit een geheim kon blijven, moest
voor de wereld toch weer de schijn zegevieren, dacht zij bij zichzelve. De verachting
van haar vader voor Annie's echtgenoot was zoo groot, dat hij den jongen man, die
in zijn verwarring hem de hand reikte, had aangezien op een wijze welke hem de
oogen had doen afwenden. Toch duldde hij hem naast zich in het rijtuig en beleedigde
hij der doode nagedachtenis door, ter liefde van de wereld en haar conventies, Annie's
moordenaar te vergunnen haar naar haar laatste rustplaats te geleiden.
Met een soort van wraakzuchtige voldoening dacht Louize er aan, hoe zij, toen
Annie reeds met den dood worstelde, en hij schriftelijk verzocht had bij zijn vrouw
te worden toegelaten,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
160
hem door de oude Martha op de meest beleedigende wijze had laten afwijzen, als
een landlooper die aan het hek van Hoogenoord ware komen bedelen. Zij had dit,
daar het briefje aan haar was gericht, buiten medeweten van haar vader gedaan, want
zoo deze het anders had verlangd, zou zij, alhoewel rechtstreeks tegen zijn wil, de
deur der ziekenkamer als die van een heiligdom hebben verdedigd, vóór alles
eerbiedigend den laatsten wil van haar, die den man van wien zij haar afgod maakte,
eindelijk had leeren doorgronden in al zijn laagheid, die gestorven was van wanhoop
wijl zij zich bezoedeld en ontwijd achtte, door de groote gave van zichzelve, welke
zij nimmer kon terugnemen.
‘Arme Annie!’ fluisterden de lippen harer trouwe verpleegster, wie de koortsige
wartaal der zieke heviger zielelijden had geopenbaard, dan zij ooit bij het eenvoudige
kind-vrouwtje zou hebben vermoed.
En toch.... hoeveel Annie ook had geleden, was haar lot niet nog benijdenswaardiger
geweest dan haar eigen? Zij had lief gehad en was bedrogen geworden, maar had
nooit zelve
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
161
bedrogen. Zij had smart gekend, maar in haar leven was nooit een leugen geweest.
En terwijl Annie's lijkkoets bij een kromming van de laan aan Louize's oog werd
onttrokken, kwam er een o, zoo groote moeheid over haar, wenschte zij niets anders
meer dan te mogen rusten als zij, veilig bewaard voor elken strijd, voor elke leugen,
diep onder de zwarte koele aarde.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
162
Hoofdstuk VIII.
De villa der Fellers was gesloten en de eigenaar vertrokken, waarheen wist niemand.
Het huiselijk drama was langzamerhand in alle bijzonderheden in de stad bekend
geworden, en Annie's plotselinge dood had een zoo diepe en algemeene
verontwaardiging tegen Feller gewekt, dat hij, overtuigd alle deuren voor zich gesloten
te vinden, door middel van afscheidskaartjes zijn vertrek had bekend gemaakt. Het
gerucht liep dat hij een verre reis had ondernomen, volgens den een naar Japan,
volgens den ander naar Amerika; het rechte wist niemand en men bekommerde er
zich dan ook weinig om.
‘De ellendeling is nu vrij, en zal het fortuin van Annie ook wel verder weten zoek
te brengen,’ zeide Frans, met een gebaar van verachting het kaartje wegwerpend, dat
zooeven was
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
163
bezorgd. ‘Het is nog mijn eenige hoop, dat zijn verkwistende aard hem eindelijk zoo
aan lager wal zal brengen, dat hij nog eens langs de straten moet loopen bedelen;
dan zal het arme kind ten minste gewroken zijn!’
Het was nu veertien dagen na Annie's dood. Frans nam langzamerhand in
beterschap toe; toch lag hij dien morgen, terwijl Louize hem de couranten voorlas,
nog zeer zwak en door kussens ondersteund op een chaise longue uitgestrekt, terwijl
het verband om zijn gelaat de ziekelijkheid van zijn voorkomen nog meer deed
uitkomen.
Annie was reeds lang begraven, toen men hem het droevige geval had medegedeeld.
Zijn bewustzijn was in die dagen van levensgevaarlijke zwakte niet helder genoeg
geweest, om de afwezigheid zijner vrouw te beseffen. Er waren oogenblikken, dat
hij zijn beide verpleegsters niet van elkander kon onderscheiden. Dat Bertha hem
eenige dagen geheel alleen oppaste, had hij dus niet gemerkt. Toen hij later de
waarheid vernam, was hij zeer geschokt en, zwak als hij was, had hij in een soort
van sentimenteel-berouwvolle stemming, gewoonlijk vreemd aan zijne
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
164
natuur, zich verweten het zijne tot dien treurigen afloop te hebben bijgebracht. Indien
hij dien bewusten morgen tegen twaalf uur met August ware gaan spreken, hem op
zijn onverantwoordelijk gedrag hadde gewezen, wie weet of de zaken dan niet een
anderen keer hadden genomen? De argwaan van Annie hadde in die volgende dagen
dan wellicht geen nieuw voedsel meer ontvangen, en zij zou zeker niet het wanhopig
besluit hebben opgevat hem dat sleuteltje te ontnemen.
Louize en Bertha waren beiden in de ziekenkamer geweest, toen hij zichzelven
aldus beschuldigde, en de eerste, bevreesd voor een te sterke aandoening, had hem
die gedachte aanstonds uit het hoofd gepraat.
‘Ik geloof nooit, Frans, dat één mensch ter wereld in staat zou zijn geweest hem
berouw te doen krijgen, of hem te nopen zijn gedrag te veranderen. Hij hadde
misschien in het vervolg nog wat sluwer en voorzichtiger te werk gegaan, maar
gelukkig ware Annie met dien man toch nooit geworden. Zij had reeds zooveel in
stilte geleden en verdragen. In de koorts verried zij de wanhopige gedachten die haar
reeds
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
165
door het hoofd waren gevlogen. Hadde zij slechts voor mij haar hart uitgestort, niet
zoo haar verdriet in zichzelve opgesloten. Maar zij scheen niet over hem te willen
klagen. Nooit zou ik haar zooveel kracht van geest hebben toegeschreven.’
‘Noemt gij dat kracht van geest om, tegen alle wetten en geboden in, als een
krankzinnige uit het huis van haar man weg te loopen?’ had Bertha plotseling gezegd.
‘Dit kan nooit een Gode welgevallige daad wezen. God had den band gesloten, God
alleen mocht hem verbreken.’
‘Hij heeft dit immers onmiddellijk gedaan!’ had Louize kalm geantwoord. ‘Annie
is dood. Een onherroepelijker verbreken van den band is dunkt me niet denkbaar.’
‘Zij is met een zondig goddeloos hart de eeuwigheid ingegaan. Om van het
doorzoeken van die schrijftafel nog niet eens te spreken, was hare daad dubbel zondig,
wijl zij hoopte moeder te worden. In hare droefheid had zij zich behooren te
verootmoedigen, troost en hulp moeten zoeken bij Hem waar altijd troost en hulp te
vinden is.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
166
‘Indien zij aan dien troost en die hulp, waarvan gij spreekt, behoefte heeft gehad, zal
zij die wel gezocht hebben!’ had ernstig Louize's antwoord geklonken. ‘De geheimste
roerselen van haar zieleleven kende noch ik noch iemand. Ik geloof dat elke
onbedorven mensch diep in eigen binnenste een rechter over zijn doen en laten
aanstelt; en welke kracht, welke invloed van dien rechter uitgaat, kan niemand die
er buiten staat beoordeelen. Evenmin kan een ander met juistheid weten, of de
motieven welke onze daden besturen goed of slecht zijn. In mijn oogen bijvoorbeeld
was haar daad plicht. Wetende wat zij wist, zou zij naar mijn inzien als vrouw, en
meer nog als moeder, zichzelve onteerd hebben door nog een uur langer in de
gemeenschappelijke woning te blijven.’
Een donkere gloed was Bertha naar het gelaat gestegen. Zij wilde antwoorden,
toen Frans haar had gewenkt bij zijn bed te komen.
‘Laten wij het arme schepseltje niet te hard beoordeelen, beste zus,’ had hij op
vergoelijkenden toon gezegd. ‘Zij moge volgens jou met een zondig hart zijn
heengegaan, welnu, Christus is immers voor onze zonden gestorven. Laten
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
167
wij dus hopen dat zij nu bij Hem in den hemel is. Ik stel mij God altijd liever als een
goedertieren dan als een straffend Vader voor.’
Na dit gezegd te hebben, was hij met gesloten oogen, als moede, in de kussens
teruggevallen, en het was Louize eensklaps duidelijk geworden, hoe Bertha zich de
lange stille uren in de ziekenkamer ten nutte had gemaakt, om zijn verzwakten geest
op nieuw met hare godsdienstige denkbeelden te voeden, hoe zij zelfs tot op een
zekere hoogte hierin scheen te slagen. Zij zeide evenwel niets en het onderwerp werd
verder niet aangeroerd. Wat deed het er toe, dacht zij treurig bij zichzelve, of ook op
dat punt - het eenige waarop hij vroeger beweerd had met haar te sympathiseeren hunne gevoelens uiteenliepen? Zij liet in de dagen die volgden Bertha dan ook
ongestoord haar bekeeringswerk voortzetten, meermalen opmerkend hoe, bij haar
binnentreden, een gesprek tusschen broeder en zuster eensklaps werd afgebroken.
Sedert Annie's dood en Louize's gedwongen afwezigheid had Bertha bovendien als
vanzelve de eerste plaats bij den zieke ingenomen. De drukke werkkring van Harpers,
die haar toch
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
168
meestal tot alleen-zijn veroordeelde, nam elk bezwaar hiertegen uit den weg, en zoo
kon Louize eerst langzamerhand weer in hare natuurlijke rechten treden.
Doch zij haastte zich niet die te veroveren. Geen zweem van afgunst kwam bij
haar op wanneer zij broeder en zuster zoo innig vereenigd zag, integendeel. Als
Bertha bij den zieke was, stoorde zij hen nooit, maar ging aan haar eigen bezigheden,
zonder zich den vreemden toestand, die hierdoor ontstond, bewust te zijn.
Ondanks den weemoed waarmede de gedachte aan Annie haar vervulde, leerde
zij in deze weken, volgend op de schokkende gebeurtenissen van den laatsten tijd,
een gevoel van rust en verademing kennen als nooit te voren. Zij leefde niet meer
maar liet zich leven. De uiterste spanning harer zenuwen had haar dagen lang een
schier bovenmenschelijke energie geschonken. Nu kwam de ontspanning en in
weldadige matheid liet zij zich met den stroom meedrijven, genietend van hare
moreele vrijheid, genietend van de stilte in eigen gemoed, genietend van elk oogenblik
dat zij geheel zichzelve kon zijn, zonder zich in eigen oogen onoprecht
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
169
te gevoelen of de leugen van haar bestaan ruw in het aangezicht te zien.
In die meegaande emotielooze stemming dacht zij noch aan de toekomst, noch
aan het verleden. Het bezoek van Mevrouw Van Elten had een vage verwondering
en teleurstelling bij haar achtergelaten, meer niet. Maurits was zoo geheel dezelfde
voor haar gebleven, dat zij soms meende zich die koelheid zijner moeder te hebben
verbeeld. Zij liet zich te gewillig op de zacht kabbelende golfjes van haar half
ingesluimerd zenuwleven wiegen, om dieper door te denken. Het heden bevredigde
haar. Elken avond was Van Elten op de villa om den zieke, nu deze wat sterker werd,
van de loopende zaken der fabriek eenigszins op de hoogte te houden. Daarna kwam
hij beneden bij Louize, en bleef, terwijl Bertha bij haar broeder was, vaak uren lang
praten. Of wel hij hielp haar voort met sommige moeielijkheden, haar vertaalwerk
betreffend, of gaf haar een nieuwe taak met de noodige aanwijzingen hoe die op te
vatten, haar arbeid ongemerkt verzwarend, er haar langzamerhand toe aansporend
zelve ophelderingen en verbeteringen aan
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
170
te brengen, naarmate zij het onderwerp meer meester werd.
Bij oogenblikken betrapte zij zich in die rustige kalme dagen op een zoo dankbaar
gevoel, dat zij er bijna van schrikte, zichzelve niet meer begrijpend in die ontspanning
van haar geheele wezen.
En Frans, het gelaat nog altijd verbonden, bleef streng in zijn kamer geconsigneerd.
Toch had zijn genezing, hoewel langzaam, een regelmatig verloop. Langzamerhand
kwam dan ook zijn gewone luchthartige zorgelooze aard weer boven, en ondanks
zijn affectie voor Bertha, legde hij in haar weinig opwekkend gezelschap wel eens
teekenen van verveling aan den dag, die het binnentreden van Louize aanstonds
spoorloos deed verdwijnen. De stijgende antipathie tusschen de twee vrouwen die
hem zoo dierbaar waren, kon zelfs aan zijn weinig scherpzienden blik niet ontgaan,
maar tegelijk met zijn krachten hernam ook zijn optimisme weer de oude rechten,
en de min of meer stekelige opmerkingen van Bertha ten aanzien van zijn vrouw
waren niet bij machte hem te ontstemmen of een blijvenden indruk achter te laten.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
171
Hoofdstuk IX.
‘Eergisteren heb ik Feller in Londen gezien,’ zeide Van Elten op een avond, na voor
zaken eenige dagen afwezig te zijn geweest. ‘Daar ik een paar uren tijd had, ging ik
in Covent Garden de twee laatste actes van de Meistersinger hooren, en daar zat de
groote dichter in een loge....’
‘Alleen?’ vroeg Louize.
‘Neen, hij had een vrouw bij zich.... niet die Fransche danseuse uit Den Haag,
want ik gunde mij, bij het uitgaan van de opera, het treurige genoegen bij de groote
trap te blijven staan, daar waar hij, vlak langs komende, mij zien moest. Zij, met hare
groote, beschilderde oogen en haar opzichtig toilet, bleek, dit was duidelijk, geen
onbekende onder het heerenpubliek te wezen, en sprak vloeiend Engelsch
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
172
tegen hem met het zuiverst accent. Ik fixeerde hem zoodanig dat hij plotseling op
zijde keek, als werd zijn blik door een magneet getrokken, en toen smaakte ik de
voldoening, dat hij snel voor zich zag en nog een tintje valer werd dan gewoonlijk.
Louize was de eerste oogenblikken niet in staat een woord te uiten.
‘Welk een geluk dat Annie dood is!’ sprak zij eindelijk half fluisterend. ‘En toch,
wat is het akelig dit te moeten zeggen!’
‘Ik geloof ook dat men het als een geluk moet beschouwen. Het is nu zoowat vier
weken geleden dat hij haar heeft begraven.’
Er volgde een pauze. Louize staarde treurig voor zich uit.
‘Weet gij wat mij nog altijd spijt?’ hernam Van Elten, ‘dat hem dit is toegestaan,
dat uw vader hem op het kerkhof naast zich duldde.’
‘Het heeft papa genoeg gekost,’ zeide Louize met een pijnlijken blos, ‘maar hij
meende dat het beter was voor het oog van de wereld.... Hij dacht toen niet dat de
zaak zoo algemeen bekend zou worden.’
‘Natuurlijk. Ik begrijp en eerbiedig zijn
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
173
beweegredenen. Toch zijn het altijd dergelijke concessies aan de wereld, die de macht
van den schijn bestendigen en onzedelijke maatschappelijke toestanden recht van
bestaan geven. De geheele samenleving hangt eigenlijk aan elkaar van concessies
en compromis, en deze demoraliseeren haar meer en meer. Het is daarmede als op
een ander terrein met de aalmoezen-philanthropie. Philanthropie onder elken vorm
is, uit een rationeel oogpunt beschouwd, een onding, een stoplap, een dekmantel
voor allerlei sociale ongerechtigheden. Ware onze sociologische en economische
kennis minder gebrekkig, wij zouden geen zedelijke noch stoffelijke aalmoezen meer
behoeven uit te reiken.’
‘Zou een zoo volmaakte maatschappij mogelijk wezen?’ vroeg Louize. ‘Zullen er
niet altoos zwakke of slechte of willooze individuen zijn, die de beste
maatschappelijke organisatie verlammen?’
‘Dit is mogelijk, maar ik voor mij geloof aan de kracht van het goede, en ik geloof
dat een zekere mate van zedelijke vrijheid en stoffelijke welvaart op verreweg de
meeste individuen een veredelenden invloed heeft. Mocht echter
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
174
eenmaal blijken, dat bijvoorbeeld het proletariaat een onvermijdelijk gevolg is van
menschelijke gebreken, zich ondanks een bijna volmaakte maatschappelijke en
economische organisatie toch even sterk accentueerend als thans, dan zal men, om
dit te bestrijden, toch geheel andere middelen moeten aanwenden dan in onze dagen;
zal het noodlottige aalmoezen-systeem toch altoos het zekerste middel blijken om
de armoede steeds feller te doen voortwoekeren.’
‘Laatst hoorde ik op Hoogenoord een vriend van papa beweren,’ zeide Louize met
een glimlach, ‘dat het zoo jammer zou zijn, indien er geen liefdadigheid meer noodig
was, omdat de rijken dan het genot van te geven en wel te doen zouden missen.’
‘Ja, zóó kunnen gewoonte en traditie langzamerhand den menschelijken geest
benevelen. Liefdadigheid, en dus armoede en gebrek moeten blijven voortbestaan,
alleen opdat een zeker gedeelte van het menschdom de zaligheid van het geven zal
mogen kennen. Doch aan de ellende en vernedering der ontvangende schare wordt
niet gedacht! Gesteld dat iemand het bijvoorbeeld jammer zou vinden, indien alle
ziekten
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
175
van den aardbodem verdwenen, omdat groote chirurgen dan geen mooie operaties
meer zouden kunnen verrichten. Neen, mijns inziens moet, zoolang de economische
toestanden dit helaas nog noodzakelijk maken, de geheele bezittende gemeenschap
niet willekeurig maar, door den staat gedwongen, ruimschoots het hare bijdragen
voor hen die niet bezitten en niet tot werken in staat zijn, ja zelfs zóóveel bijdragen,
dat armenzorg geen ijdel woord meer is, zooals thans, en het evenwicht, zij het ook
op kunstmatige wijze, eenigermate worde hersteld. Ik zal u eens wat laten lezen over
armenzorg in vele Duitsche steden, waar het verstrekken van hulp aan de
noodlijdenden feitelijk ophoudt voor hen een aalmoes te zijn. Dan kunt gij zien, hoe
ook in ons land daarin reeds dadelijk verbetering kon worden gebracht, indien
behoudzucht niet de kenmerkende trek onzer natie was.’
‘Niets liever dan dat. Juist van armenzorg wilde ik zoo graag wat meer weten,’
zeide Louize, ‘maar nu zijn wij eigenlijk geheel van ons uitgangspunt afgedwaald.
‘Je zeide daareven, dat concessies aan de wereld onzedelijke toestanden helpen
bestendigen.... dat begrijp
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
176
ik wel in algemeenen zin, maar ik denk nu nog aan mijn arme vriendin. Dat zij zoo
ongelukkig is geworden, is toch niet aan eenige maatschappelijke instelling te wijten.
Zij had dien man blindelings lief en hij heeft haar bedrogen. Zoolang er mannen en
vrouwen op de wereld zijn, zullen dergelijke dingen voorkomen, vrees ik, zullen
teleurstellingen in affectie van beide kanten mogelijk blijven, ook zonder eenigen
wettelijken band.’
‘Ongetwijfeld. Er bestaan edele en onedele zielen en die zullen steeds in contact
komen en elkaar verdriet berokkenen tot aan het einde der dagen. Maar een huwelijk
als dat uwer vriendin kan toch niet vaak zich voordoen, van het oogenblik dat de
echt ophoudt een geld-contract te wezen. Een Feller zou haar immers nooit van liefde
hebben gesproken en ten huwelijk hebben gevraagd, als zij geen fortuin had gehad!
Mannen met een aard en neigingen als hij blijven bij voorkeur ongehuwd. Zij gruwen
van het denkbeeld zich voor het leven te verbinden aan één vrouw, en gaan niet tot
dien stap over, wanneer zij geen kans zien er min of meer schitterende zaken mede
te maken.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
177
Een armzalig mispunt als Feller zal wel niet veel zelfkennis bezitten, maar toch altijd
genoeg om te weten, wat het begrip huwelijkstrouw voor hem beteekent.’
‘Maar er zijn toch ook voorbeelden van zeer ongelukkige huwelijken, daar waar
volstrekt geen geldelijke belangen in aanmerking kwamen,’ merkte Louize na een
pauze aan. ‘Zelfs wanneer zij uit zuivere affectie werden gesloten, bleven soms de
décepties niet achterwege.’
‘Zeker komt dit voor, zeer vaak zelfs. Maar een groote, ernstige, op
geestessympathie gegronde genegenheid kan toch nooit zoo geheel uitdooven, dat
er niets van overblijft; en waar dat toch voorkomt, schrijf ik in negen van de tien
gevallen dit verschijnsel toe aan den dwang van het huwelijk, die het broze aetherische
wezen der liefde in een harnas sluit, waarin het wordt doodgedrukt, Maar och, wat
geeft het, hervormingen in dat opzicht te prediken? Huwelijkscontracten zullen, even
goed als in die tijden die wij thans barbaarsch noemen, steeds koopcontracten blijven,
zoolang de toestanden van nu heerschende zijn. De maatschappelijke en moreele
evolutie hangt zoo nauw met de
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
178
economische evolutie samen, dat de eene zelfs niet zonder de andere kan gedacht
worden.’
Een stilte volgde. Louize dacht over zijn woorden na toen Van Elten eensklaps
hernam:
‘Niemand die over het hedendaagsche huwelijk zoo verontwaardigd was als Kitty.
Zij is het eigenlijk, die er mij het eerst over heeft leeren nadenken.’
‘En toch zou ook zij gedaan hebben als alle anderen,’ merkte Louize aan.
‘Natuurlijk, men moet zich wel aan de bestaande wetten der samenleving
onderwerpen; maar in haar oogen had de trouwplechtigheid niet de minste beteekenis,
integendeel. Zij vond dat afleggen van een belofte tegenover een derde - een
ambtenaar of een priester - een ontwijding van de diepste, heiligste aandoeningen
eener menschenziel. Zij gruwde van al die nuchtere, onkiesche huwelijksvormen en
ceremoniën, van de wijze waarop de bruid dagen lang als het ware ten schouwspel
wordt geboden aan de nieuwsgierige menigte. Dit alles beleedigde en kwetste haar;
ons huwelijk zou dan ook in de grootst mogelijke stilte, zonder eenig ceremonieel
zijn voltrokken. Kitty beoordeelde of liever
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
179
gevoelde veel dingen, die wij uit routine als absolute noodzakelijkheden aannemen,
op geheel oorspronkelijke wijze, als stond zij met hare gedachten buiten onzen
geijkten kring van begrippen, als ware zij uit een andere sfeer hier op deze planeet
nedergedaald, ziende met andere oogen en hoorende met andere ooren dan de onze.
Soms deed de werkelijkheid zich aan haar voor als gespiritualiseerd, gesublimeerd
door de werking harer eigen ziel. In andere oogenblikken daarentegen werd zij door
de scherpe onmeedoogende eischen der realiteit diep gewond, dan drukte het wee
dezer gansche wreede wereld haar terneder, leed zij onder alles wat zij waarnam als
onder een persoonlijk leed.’
‘Toch had zij geen behoefte aan geloof in den gewonen zin des woords. Niet waar,
dat hebt gij mij eens gezegd?’ vroeg Louize, wier sympathiek luisteren aan elk
vertrouwelijk gesprek met haar vriend voor hem zoo groote bekoorlijkheid schonk.
‘Haar natuur, hoe sensitief ook, scheen geen behoefte te hebben aan het mystieke,
die toevlucht van vele edele maar zwakke geesten, die altijd zoeken naar een steun,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
180
een plechtanker buiten hen en die binnen de grenzen van het voor hen waarneembare
geen bevrediging voor hun aspiratiën vinden.’
‘Neen, zij geloofde niet aan den God der Christenen, wijl zij de tragedie van den
Mensch, van de Natuur, van het gansche Zijn niet aan een zelfbewusten Wil kon
toeschrijven, maar zij boog gelaten het hoofd voor het groote raadsel van het Al,
deed wat goed was in haar oogen en leefde geheel voor anderen. Daardoor werd
datgene in haar natuur, wat allicht in een ziekelijk mysticisme had kunnen ontaarden,
bij haar tot een volle levende kracht ten goede. Vooral toen wij elkander gevonden
hadden, begreep zij al het geluk ons geschonken te moeten omzetten in
menschenliefde. Uit elke gelukkige of pijnlijke emotie distilleerde zij dus een
voorwendsel om goed te zijn voor al haar medeschepselen.’
Louize antwoordde niet. Zij dacht aan die Kitty, die eenmaal een zoo groote plaats
in zijn leven had ingenomen, en een overstelpend wee deed plotseling een brandende
mist voor haar oogen rijzen. Zij vergeleek zichzelve, waarom wist zij niet, met dat
schuldelooze jonge wezen
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
181
waarvan hij vertelde, en de slechts tijdelijk ingesluimerde bitterheid kwam weer
boven. Zij gevoelde afschuw voor zichzelve, zij schaamde zich bijna daar met
opgerichten hoofde tegenover dien man te zitten, als ware zij even rein en smetteloos
als de doode, waarvan hij sprak, als wist zij niet, dat, zoo hij een leugen in haar
bestaan had vermoed - die leugen, die hij als zoo diep onzedelijk brandmerkte - hij
nooit tegenover haar den naam van zijn Kitty op de lippen zou hebben genomen.
Zoo wild en onstuimig stormden deze gedachten haar door het brein, dat zij in
deze plotselinge ziekelijke reactie van haar geheele wezen de tanden op elkaar klemde
om niet in tranen uit te barsten. Het was als een vulkanische beroering in haar ziel,
die een uitweg zocht, en bevreesd voor zichzelve, snakkend naar een oogenblik van
alleen-zijn, stond zij op, een gezochte verontschuldiging op de lippen, iets stamelend
van een afspraak op dit uur, welke zij zich nu pas herinnerde.
Hij stond ook dadelijk op, eenigszins verwonderd haar aanziende, aan een
verwarring ter prooi, die de hare evenaarde. Hij zeide evenwel
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
182
niets, nam afscheid koeler dan gewoonlijk en vertrok.
Een half uur later, het begon reeds donker te worden, kwam Bertha van boven en
Louize alleen vindend, zag zij met een soort van gewilde verwondering om zich
heen.
‘Is Van Elten al vertrokken? Was hij zoo gehaast van avond?’
Louize was te veel met haar eigen gedachten vervuld om den intentioneelen toon
der spreekster op te merken.
‘Ja, Van Elten is vertrokken. Ik wilde juist boven komen. Ga je al heen?’
Frans was wat moede van al die cijfers daareven en is, toen ik hem voorlas, op
zijn stoel in slaap gevallen. Adieu, tot morgen.’
‘Dag, Bertha, tot morgen,’ zeide Louize op een toon veel vriendelijker dan haar
schoonzuster, terwijl zij haar de hand reikte en medeging om haar uit te laten.’
‘Frans is zeker ingeslapen, terwijl zij hem een boek harer keuze voorlas,’ dacht
Louize, ‘daarom zal zij zoo knorrig zijn. Arme Bertha! zij meent zeker dat ik haar
in die dingen zal tegenwerken; hoe weinig kent zij mij!’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
183
Haar gelaat stond thans kalmer. Het gemoedsoproer was weder bedwongen, althans
in zooverre, dat zij zichzelve weer meester was. Zij ging naar boven en trad zachtjes
de ziekenkamer binnen, opdat Frans als hij wakker werd haar bij zich zou vinden.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
184
Hoofdstuk X.
De volgende dag was een Zondag, dien Van Elten, zooals hij veelal deed, in
Amsterdam ging doorbrengen, zoodat zijn dagelijksch avondbezoek op de villa
achterwege bleef.
Nu was het Maandag, ongeveer acht uur in den morgen, en Louize was bezig met
het ontbijt, toen Jacob een met potlood geschreven briefje bij haar boven bracht. Zij
herkende het schrift, dat duidelijk de sporen van overhaasting droeg, het was van
Maurits.
‘Al de arbeiders van de fabriek hebben heden morgen het werk gestaakt. Hun eischen
zijn een werkuur minder en verhooging van loon. Vraag den dokter of het aan
Meerdonk mag worden gezegd; van middag kom ik zelf’
Louize's oogen vlogen over die enkele regels
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
185
en zij schrikte zoo hevig dat zij met knikkende knieën op een stoel zonk. Zij was in
het bureau van Frans, dat sedert al die weken, om het oppassen te vergemakkelijken,
tot huis- en eetkamer was ingericht. Als verwezen staarde zij op de letters, las ze
nogmaals en nogmaals over, als om de volle beteekenis er van in zich op te nemen.
Het werk gestaakt! Zoo was het dan toch plotseling gekomen al datgene wat zij
reeds zoo lang duchtte, als een onbestemd gevaar dreigend in de toekomst!
In minder dan één seconde overdacht zij alle denkbare gevolgen. Ruim tweehonderd
gezinnen broodeloos, het geheele stadje in rep en roer, Frans, driftig alle voorwaarden
verwerpend. Zij greep haar hoofd met beide handen vast, door een radeloozen angst
overmeesterd.
Hoe moest zij zelve handelen? Het allereerst met Van Elten spreken, hem smeeken
kalm te blijven en Frans den tijd te geven om tot andere gedachten te komen! Hij
was nu nog zwak, hij moest ontzien worden.... men kon toch met een zieke niet
redeneeren als met iemand die sterk en normaal was!....’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
186
Weer las zij het briefje over.
Voor alles moest zij den dokter raadplegen, dadelijk hem een boodschap zenden.
Zij ging zelve naar beneden, opdat geen enkel woord aangaande het gebeurde tot
de dichtbijzijnde ziekenkamer zou kunnen doordringen. Bij den eersten oogopslag
zag zij dat het geheele dienstpersoneel reeds op de hoogte was. Bakker en melkboer
hadden in den vroegen morgen het groote nieuws reeds helpen verspreiden. Dadelijk
zond zij een mondelinge boodschap naar den dokter, met verzoek om, als hij uitreed,
het allereerst bij hen te komen. Toen ging zij met een eenigszins verruimd gemoed
weer naar boven. Zij had een plan gevormd, en dit schonk haar verlichting. Als zij
maar eerst met Van Elten kon spreken, hem tot geduld aansporen; hij zou zeker wel
met overleg te werk gaan, de zaken niet door drift en overijling bederven.
Zij bracht Frans, die nog niet was opgestaan, volgens gewoonte zijn ontbijt, en
hield zich zoo goed, dat hij niets aan haar kon bemerken. Zij praatte met hem over
gewone dingen, verbaasde zich over zijn dagelijks toenemenden eetlust, die weer
aan zijn beste gezonde
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
187
dagen herinnerde, glimlachte over de grapjes die hij als gewoonlijk uithaalde en
luisterde inmiddels scherp telkens wanneer er gescheld werd.
In de andere kamer teruggekeerd, hoorde zij eindelijk een rijtuig stilhouden en
een zwaren stap in de gang. Dadelijk snelde zij naar beneden.
‘Dokter.... u weet het zeker ook reeds?’
De oude man knikte.
‘Mag het hem gezegd worden?’
‘Gerust, zijn zenuwen zijn weer best in orde. Een ellendige historie.... maar dat
fabrieksvolk zal wel gauw een toontje lager zingen als de honger komt aankloppen.
Meerdonk moet het weten, dat kan niet anders; een beetje voorzichtig natuurlijk. Wil
ik even naar boven gaan?’
‘Als u het mij toevertrouwt,’ klonk het aarzelend, ‘zal ik het hem wel zeggen. Het
is maar dat ik het u eerst vragen wilde....’
‘Uitstekend, mevrouw collega,’ was het antwoord, dat van een stevigen handdruk
vergezeld ging. ‘Aan een medicus als gij zijt, vertrouw ik blindelings al mijn patiënten
toe!’
Met een schertsenden afscheidsgroet en een bemoedigend knikje wilde hij zich
wegspoeden, toen Louize hem nog even terughield.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
188
‘Gaat u vandaag nog naar Hoogenoord?’
‘Ja, de oude heer heeft mij gisteren weer laten roepen. Hij wordt dezer dagen erg
door hartkloppingen geplaagd. Ik zal hem de zaak in lichte kleuren voorstellen, dat
was toch zeker het verzoek?’
‘Juist, beste dokter, want ik weet nu niet of ik vandaag wel zelve gaan kan.’
‘Afgesproken. Zoo vroeg ik eenigszins kan, rijd ik naar buiten. Ik voor mij denk
trouwens dat de geheele geschiedenis binnen een paar dagen zal zijn afgeloopen.
Een lichte aanval van de heerschende ziekte anders niet. Die verwenschte couranten
helpen de werkstaking-bacil meer en meer verspreiden. Waar wij op die manier
heengaan, mag de hemel weten.’
En de goede oude dokter stapte al hoofdschuddend naar zijn koetsje, terwijl Louize
naar boven ging, besloten de mededeeling zoo spoedig mogelijk te doen, hoewel zij,
nu het oogenblik dáár was, er geweldig tegen opzag. ‘Arme Frans!’ dacht zij, ‘hij
was juist zoo opgeruimd van morgen.’
Zij kwam met de ochtendcouranten bij hem. Hij was inmiddels opgestaan en zat,
nog altijd
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
189
wat bleek, en met een verband om het hoofd, bij het venster.
‘Lang houdt die oude paai van een dokter me toch niet meer op de kamer, Lous.
Ik voel me met den dag sterker worden en geef er den brui van hier nog langer
gevangen te zitten.’
‘Over eenige dagen wordt het consigne opgeheven, dat weet je, maar wij hebben
thans koud, guur weer; heb dus nu nog maar korten tijd geduld.’
‘Je hebt mooi praten. Al zoolang heb ik geduld gehad, en als men zich volmaakt
sterk voelt, is het vervelend nog altijd als een invalide te worden behandeld.’
‘Ja, volmaakt sterk als je in een gemakkelijken stoel zit,’ zeide Louize glimlachend,
‘maar als je loopt, heb je heel wat minder praats. Hier zijn de couranten. Van alle
kanten nog dezelfde treurige tijdingen. Die werkstaking van de mijnwerkers in
Durham duurt helaas nog steeds voort. Wat is dat toch akelig en welk een ellende
moet het na zich sleepen.’
‘Ja, waarom is dat volk ook zoo dwaas! Eigen schuld! Zij verdienden als muizen
om te komen!’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
190
‘Het is altijd zoo moeielijk, vind ik, zich geheel in de plaats van een ander te stellen,’
zeide Louize kalm. ‘Wie weet, als wij ook zoo moesten tobben en van den morgen
tot den avond ons afbeulen als lastdieren, terwijl alle hoogere genietingen des levens
buiten ons bereik bleven, wie weet of wij dan ook niet veel anders zouden wenschen
dan het nu is.’
‘Een mooi ding je bij mijnwerkers te vergelijken! Wat zou dat volkje hebben aan
die “hoogere genietingen des levens,” zooals je ze noemt? Geloof me, de lagere
genietingen vallen veel meer in hun smaak.’
Zij liet die opmerking onbeantwoord, maar zag hem even aan met een blik die
voor hem verloren ging.
‘En de werkstaking der wevers te Helmond is ook nog niet geëindigd,’ hernam zij
een oogenblik later.
‘Goede hemel, Lous, wat ben je aan het schermen met werkstakingen van morgen!’
riep Frans met een lach. ‘Ik geloof onder ons, dat zij je doen watertanden en je het
au fond een beetje jammer vindt niet zelf fabriekarbeider te zijn, om naar hartelust
te kunnen mee strike
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
191
maken! Dat zou juist een kolfje naar je hand zijn, ongedisciplineerd wezen!’
‘Dat ik aan werkstakingen denk, is geen wonder, als men bijna geen dagblad kan
opnemen, zonder er een of twee vermeld te zien. Bij ons op de fabriek kan het immers
ook elken dag voorkomen.... het volk is heel onrustig.’
‘Het volk onrustig! Onzin! Je haalt je die dingen in het hoofd, omdat een bezopen
kerel mij zoo heeft toegetakeld. Zij zijn tegenwoordig volkomen kalm. Zij hebben
het immers veel te goed bij ons op de fabriek.’
‘Heeft Van Elten je gezegd, dat de geest onder hen weer beter was geworden?’
‘Daar hebben wij niet over gesproken, maar als het anders was, zou hij dat niet
verzwijgen.’
‘Dat schijnt hij dan toch wel te hebben gedaan, Frans, waarschijnlijk om niet, nu
je nog zwak bent, je met zorgen te kwellen. Hij heeft het mij ook verzwegen. Maar
ik weet nu dat de arbeiders zeer ontevreden zijn, dat zij morren en klagen en
dreigen....’
‘Het werk te zullen staken, niet waar?’ viel Frans in, haar ernstigen toon met
komische
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
192
plechtigheid nabootsend. ‘Ik wist al vooruit wat er komen zou. Weet je wat?’
vervolgde hij half lachend, half ongeduldig, ‘dan moeten zij dat maar doen als zij er
lust in krijgen, mij wèl!’
‘Zij hebben het helaas reeds gedaan. Van morgen schreef Van Elten het mij. Hier
is zijn briefje.’
Zij gaf het hem en onder het lezen werd hij vuurrood.
‘Zoo, zoo, zoo....’ zeide hij eindelijk, het papier wegwerpend. ‘Welnu, het ligt er
nu eenmaal toe. Maar het zijn ondankbare vlegels. Wij zullen eens zien, wie het 't
langst volhoudt.’
Hij deed zijn best onverschillig te spreken, maar van rood was hij eensklaps zeer
bleek geworden.
‘Je moet het maar kalm opnemen, Frans, en als straks Van Elten komt, hoop ik
dat jeIui gezamenlijk maatregelen zult nemen om tot een schikking te geraken. Denk
eens aan al die vrouwen en kinderen, die nu gebrek zullen lijden.’
‘Een schikking! Als zij niet heel gauw uit
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
193
eigen beweging het werk hervatten, jaag ik ze allemaal weg en neem ander volk in
de plaats. Wanneer komt Van Elten? Ik moet dadelijk met hem spreken - dadelijk!’
Zijn toon klonk steeds ruwer.
‘Ik weet niet waar hij nu is,’ zeide Louize, ‘maar als je wil, zal ik een boodschap
zenden naar de fabriek, of, als hij daar niet is, naar zijn woning, met verzoek zoo
gauw mogelijk bij je te komen.’
Met deze woorden ging zij de kamer uit, bij ervaring wetend, dat het beste middel
om hem te doen bedaren was, hem aan zichzelven over te laten.
De knecht werd dadelijk met de boodschap uitgezonden en zij wachtte beneden
in de kamer. Herhaaldelijk weerklonk de voordeurschel en dan luisterde zij met een
kloppend hart, om telkens weder teleurgesteld te worden. Elk harer zenuwen was tot
het uiterste gespannen. Zij had hem niet weder gezien, sedert zij zaterdagavond hun
gesprek zoo plotseling had afgebroken en hij, blijkbaar ontstemd, haar koel en kort
had vaarwel gezegd.
Hoe zou hij nu wezen onder den indruk van
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
194
deze noodlottige omstandigheden? Iets schuws en vreesachtigs kwam over haar. Zij
kende hem in dat opzicht nog zoo weinig. Zou ook bij hem elke onaangename
gebeurtenis of gewaarwording zich in wrevel en ongeduld lucht geven? Of zou hij
misschien nog boos op haar zijn en thans haar tusschenkomst volstrekt niet dulden?
Daar ging de schel weer over. Er werd opengedaan.... die zachte sympathieke
eenigszins klanklooze stem, die zij uit duizenden zou herkennen! Ja, hij was het. Zij
stond reeds in de gang en nam hem mede naar binnen.
‘Goddank, dat je hier bent,’ klonk het haastig van haar lippen, ‘waar heeft de
knecht je gevonden?’
‘Op de fabriek. Ik was daar nog met den boekhouder en een paar oude getrouwe
meesterknechts, die niet mee wilden doen. Ik ben blijde dat Meerdonk het weet, dat
is voor het oogenblik het voornaamste.’ Toen zag hij haar aan met een langen blik
vol bezorgdheid. ‘Maar gij zelve, gij ziet er zoo bleek en ontdaan uit, gij zijt toch,
hoop ik, niet te veel geschrikt?’
Zij zag in die fluweeldonkere oogen, die zoo
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
195
warm belangstellend op haar rustten, en opeens kwam een heerlijk gevoel over haar,
een gevoel alsof alle onrust uit haar ziel verdween, alsof nu alles goed was.
‘In het eerst wel,’ antwoordde zij met lippen die nog een weinig beefden. ‘Ik vond
de zaak zoo treurig, en ook vreesde ik....’ hier bleef zij steken.
‘De émotie voor Meerdonk?’ viel hij in.
‘Dat ook, maar vooral was ik zoo bang...’
Hier aarzelde zij weder, een kleur krijgend, niet wetend hoe ze in te kleeden, de
gedachte die nu eensklaps zoo vaag en onduidelijk was geworden, opgelost als zij
was in de gewaarwording van nu - een gewaarwording vol zoetheid en verwarring,
nieuw en vreemd voor haar, die niet gewoon was weifelend in eigen binnenste rond
te tasten.
‘Wees gerust,’ sprak hij zacht, de taal dier groote sprekende oogen zonder moeite
ontcijferend, ‘deze crisis treft mij niet onvoorbereid. Daarom voel ik me kalm genoeg
om Meerdonk niet door overijling te ontstemmen. Ik zal hem zelf laten oordeelen
en beslissen. Feiten moeten hem overtuigen, niet mijn argumenten.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
196
Een glimlach vol teederheid ontspande zijn schoone ernstige trekken, straalde
verwarmend op haar neder.
‘Nu zijt gij voor niets meer bang, is het wel?’
Niet in staat te spreken, schudde zij van neen en duwde hem zacht naar de deur.
‘Ga nu maar,’ zeide haar blik, ‘neen ik ben voor niets meer bang. Ik hield je voor
een mensch, voor een gewoon mensch als ik en anderen, maar je bent duizendmaal
meer dan een mensch. Vergeef me dat ik je nòg niet hoog genoeg schatte.’
En ook hij zeide niets meer en ging naar de kamer van Meerdonk, met het gevoel
dien hartstochtelijk bewonderenden blik mede te nemen als een talisman, die hem
de kracht zou geven alles te verduren, alles aan te hooren, zonder een oogenblik zijn
zelfbeheersching te verliezen.
Louize bleef alleen, terwijl de stemmen der beide mannen in de kamer vlak boven
haar gedempt tot haar doordrongen. Op de sofa neergezonken, drukte zij het gelaat
in de kussens om niet te zien, om met hare verbeelding vast te houden de oogenblikken
van daareven met hun vreemde machtige ontroering - een ontroering die door haar
heentintelde als een
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
197
magnetische stroom. Wat was hij goed, wat bewonderde zij hem, en wat was het
heerlijk zoo te kunnen bewonderen en zichzelve zoo zwak en nietig te vinden
tegenover die rustige zelfbewuste mannelijke kracht! Welk een veilig dankbaar gevoel
had zij thans, nu hij tot zelfs haar onuitgesproken gedachten ried! Zou hij geheel en
al begrepen hebben den angst die voor zijn komst haar de keel had dichtgeklemd?
Zou hij weten alles wat zijn steun, zijn sympathie voor haar, eenzame, beteekende?
En welke waarde had hun dagelijksche vertrouwelijke omgang voor hem? Zou hij
nooit gevoeld hebben die vrees door de een of andere noodlottige omstandigheid
haar te verliezen? Maar wat lag er dan in dien glimlach van daareven, dien glimlach
van verstandhouding bijna, waarmede hij haar had aangezien toen hij tegenover haar
stond? Zeide die niet dat zij één waren, één in voelen en denken?
Duizend dergelijke vragen bestormden haar, zonder dat zij wist wat er in deze ure
in haar omging. De dichte nevel die haar van hare machtigste gewaarwordingen
isoleerde, was nog niet geheel opgetrokken, de nieuwe levende kracht
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
198
die haar innerlijk wezen beroerde nog niet tot bewustzijn gekomen. Daarom gaf zij
zich willoos over aan haar gevoel in een soort van droomerige matheid, die haar
bedwelmend door de leden kroop en tegelijk haar polsen deed jagen. Wel was er
verwondering in haar; zij begreep niet wat haar zoo onzeker en vreemd, zoo blijde
en onrustig maakte, gewoon als zij was steeds zichzelve te zijn, met altijd koele
hersenen en een altijd treurende ziel, die stelselmatig afleiding zocht in een
onpersoonlijk streven.
Maar in die verwondering zelve lag iets zoo geheimzinnigs, iets zoo betooverend
zoets, dat zij geen tegenstand bood aan wat over haar kwam en machtiger bleek dan
alles wat zij tot dusverre had gekend. En zij droomde stil voort, langzamerhand
vergetend de werkelijkheid, alleen denkend aan hem, terwijl de stemmen boven
eentonig voortdreunden. Maar zij hoorde ze niet. Zij hoorde ook niet dat eindelijk
het spreken ophield, dat er een deur openging en iemand de trap afdaalde, en richtte
zich pas overeind, blozend en verward, toen zijn stem haar van zeer dichtbij toeklonk.
‘Het was zoo doodstil hier en de deur was
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
199
open,’ zeide hij voor haar staande; ‘ik dacht dat de kamer leeg was, daarom kwam
ik zoo brutaal binnen. Waart gij in slaap gevallen?’
‘Neen, ik lag te denken, maar hoorde je toch niet aankomen.’
Zij was op de canapé blijven zitten, met een gelukkig lachje tot hem opkijkend en
met een sensatie alsof zij nu pas voor het eerst hem zag zooals hij werkelijk was. Hij
trok een stoel naar zich toe.
‘Welnu, het is veel beter gegaan dan ik had durven hopen,’ begon hij. ‘Zooveel
heb ik reeds gemerkt, dat, als zij volhouden, hij zoo niet alles dan toch wel iets zal
toegeven, al wil hij dit zichzelven misschien nu nog niet bekennen.’
Zij luisterde afgetrokken. Het terugkeeren tot de realiteit viel haar moeielijk. Zij
leefde nog voort in de wereld van haar gedroom, waar alleen plaats was voor hem
en voor haar, waar al het andere, verbleekt, half uitgewischt, uit haar gezichtskring
verdween.
‘Vindt gij niet dat wij tot dusverre alle reden hebben tevreden te zijn?’ hernam hij
toen zij bleef zwijgen.
‘Ja, ik dacht wel dat alles goed zou gaan.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
200
Ik was zoo volkomen gerust nu ik je gezien had.’
Er lag een zoo naïef vertrouwen, een zoo algeheele overgave van gedachte in haar
toon meer nog dan in de woorden, dat hij bleek werd van een plotselinge ontroering.
Dezelfde vreemde wondere gewaarwording, die haar stem onzeker maakte en haar
hand deed beven, waar die lag op den rand van de sofa, deelde zich langzamerhand
mede aan hem. Hij voelde dat iets in haar anders was geworden dan vroeger, en juist
dàt deed plotseling alles wat hij tot dusverre met zooveel inspanning had bedwongen,
met volle kracht ontwaken. Hij herkende haar nauwelijks in deze oogenblikken. Het
was hem alsof zij eensklaps veel jonger was geworden. Hij zag een vochtige trilling
in de blauwgrijze oogen, waarover de breede wimpers een donkerder geheimzinniger
schaduw schenen te werpen dan gewoonlijk, en een fijn geteekend blosje kleurde
het anders zoo bleeke gelaat. Hij vond haar op dit oogenblik mooier en liefelijker
dan ooit te voren in haar los geelwit morgengewaad, dat hare fraaie slanke gestalte
in ronde mollige plooien drapeerde.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
201
En niet alleen uiterlijk verscheen zij hem in een nieuw licht. Tot dusverre had een
soort van eerbiedige vereering voor haar elke andere gedachte haar gewijd met geweld
naar den achtergrond gedrongen. Steeds had zij hem den indruk gegeven van een
vrouw, die, na alle hoogten en diepten in eigen gemoedsleven te hebben gepeild, aan
hoofd en geest den voorrang toekent, de beteekenis beseft van haar eigen wil en aan
haar leven een vasten vorm heeft gegeven. En nu zag hij haar jong, ontroerd, verward,
onzeker van zichzelve, geheel gedomineerd door een aandoening sterker dan zij en
die, het was slechts al te duidelijk, de diepste stroomingen in hare ziel hoog deed
opgolven.
Hij had wallen voortgaan te spreken over de fabriek, over al de zaken die hem
daareven nog zoo geheel vervulden, maar hij kon niet, het was hem onmogelijk. En
in zijn toon lag iets wat er tegenover haar nog nooit in gelegen had, toen hij de stilte
verbrak, die op hare laatste woorden was gevolgd.
‘Ik was zelf ook bevreesd. Mijn allereerste gedachte dezen morgen was, laat ik
het maar
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
202
bekennen, louter zelfzucht. Ik stelde mij dadelijk de mogelijkheid voor iets te zullen
missen, waar ik thans niet meer buiten zou kunnen.’
Zijn blik was als een liefkoozing, en ofschoon zij hem thans niet aanzag, voelde
zij dien met een intensiteit die al het bloed naar haar hart deed terugvloeien. Zij dacht
niet, zij analyseerde niet, zij gevoelde slechts, zij genoot van zijn bijzijn, van de
heerlijke veiligheid waarin zijn woorden haar wikkelden, van het zalige besef dat er
van nu af een band tusschen hen bestond dien alleen de dood zou kunnen verbreken.
‘Niet waar,’ vervolgde hij nog zachter, ‘wij mogen elkander thans niet meer
verliezen? Ik ben zoo dankbaar een vriendin als gij zijt te hebben gevonden. Het
heeft mijn leven, dat ik gebroken achtte, op nieuw waarde geschonken.’
Een zucht van geluk ontwelde aan hare lippen. Zij had het liefst niet willen spreken,
om altijd maar te luisteren naar die stem, haar wiegend in droomerige vergetelheid.
‘Er is zooveel wat je leven waarde kan schenken, ook zonder dat ik je vriendin
ben,’ zeide zij eindelijk, terwijl haar vingers met de kwasten van haar morgenkleed
speelden, ‘maar ik ben
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
203
toch dankbaar en trotsch dat je me dien naam wilt geven. Het is zoo'n mooie naam,
de mooiste dien ik ken!’
Er lag een onbewuste coquetterie in haar blik, in haar geheele houding, maar hij
tot wien de woorden werden gericht, wist hoe eenvoudig en oprecht zij waren. En
de betoovering, die over zijn verstand dreigde te zegevieren, werd gedurig sterker.
‘En de beteekenis van het woord is nog schooner,’ zeide hij ernstig en teeder.
Er volgde weder een stilte, die, zoet als zij was, door geen van beiden werd
verbroken. Zij gaf zich geheel aan die gevaarlijke zoetheid over, maar bij hem keerde
langzamerhand de bezinning terug. Hij wist dat hij die vrouw, die in volle oprechtheid
haar gevoel voor hem vriendschap noemde, sedert lang liefhad met een groote ernstige
liefde. Het was een andere liefde dan die, welke hij eenmaal voor Kitty had gehad,
minder jong, minder dwepend misschien, maar sterk genoeg om hem thans èn voor
haar èn voor zichzelven te doen lijden, sterk genoeg om hem met al de wilskracht
die in hem was weerstand te doen bieden aan de verzoeking haar
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
204
in zijn armen te nemen en haar aan zichzelve te openbaren.
‘Voel je dan niet dat je van me houdt met echte warme liefde?’ was de taal, die
hem met wilden drang naar de lippen steeg. ‘Denk je dat vriendschap, koude, kalme
vriendschap dien gloed in je oogen zou tooveren, je zou doen beven van het hoofd
tot de voeten bij het hooren van mijn stem, je zoo jong en schoon en liefelijk zou
maken als op dit oogenblik?’
Maar hij nam haar niet in zijn armen, want in haar naïef zelfbedrog was zij hem
even heilig als een jong onschuldig kind dit zou geweest zijn. Hij wilde haar den
strijd besparen, dien hij reeds zoo lang voor zichzelven voelde naderen, waartegen
hij zich had gewapend, zonder te willen aannemen dat die hem ooit te machtig zou
kunnen worden. En om niet voor de schier bovenmenschelijke verzoeking te
bezwijken, stond hij op, zeggende dat hij dadelijk weer naar de fabriek moest.
Zij ontwaakte uit haar droom. Zij was zoover van de realiteit afgedwaald, dat het
haar was alsof het geluk van nu nooit een einde kon nemen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
205
‘Ja, je moet gaan,’ sprak zij haastig, ‘ik was de fabriek heelemaal vergeten en al die
arme menschen. Hoe zal dat nu wezen, nu zij niets verdienen? Kunnen wij niets voor
de vrouwen doen?’
Dat ‘wij’ kwam haar zoo natuurlijk op de lippen, alsof er van alleen handelen voor
geen van beiden meer sprake kon zijn.
‘Zoo spoedig zal de nood nog niet stijgen!’ antwoordde hij. ‘De gevolgen doen
zich pas later gevoelen, maar zoodra de werkstaking geëindigd is, zullen wij samen
overleggen wat er gedaan kan worden.’
‘Dat is heerlijk! Maar dan ook woord gehouden! Denk er aan dat een vriendin
rechten heeft, en mijn allereerste recht bestaat daarin, dat je geen enkel goed werk
meer mag verrichten zonder mij. Je ziet hoe veeleischend ik ben. Krijg je niet al
berouw?’
‘Neen, ik geloof en hoop niet ooit berouw te zullen krijgen,’ zeide hij met diepen
ernst.
Zij reikte hem met een gelukkigen blik hare beide handen, die aristocratisch mooie
handen, die hij reeds zoo vaak in stilte had bewonderd, en hij drukte ze een oogenblik
krachtig
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
206
in de zijne en liet ze toen dadelijk los.
‘Tot van avond, niet waar?’ vroeg zij toen hij reeds bij de deur was.
‘Ja, tot van avond; ik hoop te kunnen komen.’
Een oogenblik later trok hij de voordeur achter zich dicht en spoedde zich
huiswaarts. Het was een koude, donkere, regenachtige Septembermorgen met
glibberige straten en windvlagen die hem dikke regendroppels in het gelaat joegen.
En aan deze physiek onaangename sensatie, zoo onmiddellijk volgend op de
zinnenprikkelende oogenblikken van daareven, paarde zich een moreele kwelling,
die sterker werd naarmate de nuchtere werkelijkheid weer al haar een oogenblik
vergeten rechten deed gelden. Hij zag in zijne verbeelding den ganschen langen strijd
die hem in de toekomst wachtte, die ook haar niet zou sparen, wanneer - hetgeen
vroeg of laat gebeuren moest - datgene wat zij zich nu nog niet bewust was, tot haar
kwam met volle klaarheid, wanneer zij zich rekenschap zou geven van wat er in haar
omging.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
207
Nu pas begreep hij ten volle den angst en kommer zijner moeder. Dan plotseling
dwaalden zijn gedachten een zijweg in, herinnerde hij zich het scherpe oordeel dier
anders zoo toegevende moeder over haar en rees Louize's beeld weer in al zijn hoogen
eenvoud voor hem op.
‘Zij heeft dien man niet uit liefde gehuwd,’ dacht hij, met snelle schreden in regen
en wind voortstappend. ‘Geen hartstocht, geen zinnenbedwelming heeft ooit dien
reinen blik omfloerst. Zij zal zich door haar vader tot dat huwelijk hebben laten
overhalen; die oude man schijnt zóó met Meerdonk ingenomen. Beiden zijn dan ook
even gevoelloos voor de groote gedachten van hun tijd. Zij moet zich om de een of
andere reden die ik niet kan doorgronden hebben opgeofferd, dat kan niet anders.
En die opoffering stuitte haar niet, omdat zij geen liefde kende en dus niet wist!
En zoo'n huwelijk, dat geen huwelijk is, zoo'n onzedelijke band moet haar binden
tot den dood!
‘O, Natuur, -’ mompelde hij halfluid, ‘Wil -
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
208
Kracht - Intellect - God.... hoe men U ook noemen moge, wat hebben in den loop
der eeuwen de menschen in hun verblindheid en verdorvenheid gemaakt van het
schoonste en liefelijkste hun door U geschonken!’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
209
Hoofdstuk XI.
Het was eenige dagen later tegen den avond. Bertha en haar man hadden op de villa
gedineerd. Harpers was echter wegens drukke bezigheden dadelijk na den eten
heengegaan, en Bertha en Louize waren thans boven bij Frans, die, aan zijn bureau
gezeten, met een stapel kantoorboeken en registers voor zich, een poosje had zitten
werken, druk cijferend, verschillende posten vergelijkend, nu eens dit dan dat register
naziende, totdat hij eindelijk met een zucht van vermoeidheid al de boeken en
paperassen van zich afschoof en in zijn fauteuil met gesloten oogen achterover leunde.
Bertha zat te breien, Louize had ook een werkje op den schoot doch haar vingers
waren onledig. Zij tuurde in gepeins verzonken naar
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
210
den tuin en de boomen van het stadspark op den achtergrond, door eenige koude
Septembernachten reeds bruingeel aangestreken. Het liep tegen halfzeven. Hoewel
het nog helder dag was, scheen de zon reeds weggezonken. In de kamer was het stil,
geen van drieën sprak een woord. Het kwam geen oogenblik bij Louize op haar man
te vragen, wat het resultaat van zijne in de laatste dagen ijverig voortgezette
berekeningen was, welke overdenkingen hem op dit oogenblik bezig hielden; hoe
hij verder geneigd was te handelen, nu de werkstakers, tegen zijn optimistische
verwachtingen in, hun eischen handhaafden, nu het werk op de fabriek reeds vijf
dagen stilstond en voor beide partijen een onberekenbare schade het gevolg zou zijn.
Zij wist door langdurige ervaring, dat zij slechts een ongeduldigen uitval of wel
een schertsende toespeling op vrouwelijke bemoeizucht zou uitlokken, en dat alle
hoop den geringsten invloed op hem te oefenen volkomen ijdel was.
Bertha vroeg ook niets; zich met dergelijke zaken te willen inlaten, zou zij
onvrouwelijk en
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
211
ongepast hebben gevonden. Fabrieksaangelegenheden en werkstakingen waren dingen
uitsluitend behoorend tot het departement van den man. Zij dacht er dan ook niet
veel over na, behalve in zooverre, dat zij al deze en dergelijke verschijnselen van
den tegenwoordigen tijd beschouwde als even zoovele uitingen van den modernen
twijfelgeest, die meer en meer de gemoederen dreigde te beheerschen. Wie het gezag
van zijn God loochende, moest eindelijk ook wel tegen zijn aardsche meesters opstaan,
het eene kwaad vloeide noodzakelijk uit het andere voort. Volgens haar raakte de
natuurlijke wereldorde meer en meer verstoord, maar zij boog het hoofd vol geloof
en vertrouwen. De wegen der Voorzienigheid waren ondoorgrondelijk, en Hij, zonder
wiens wil geen haar van ons hoofd gekrenkt werd, zou ten slotte alles wel weer ten
goede leiden. Dieper in Zijn raadsbesluiten door te dringen, was den mensch niet
gegund.
De stilte duurde voort, totdat Jacob binnen kwam, om, zooals hij zeide, een courant,
die gehaald werd en die nergens in huis te vinden was, hier te komen zoeken. Hij
bleef een
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
212
oogenblik dralen en gaf inmiddels aan Louize, die opzag, een geheimzinnigen wenk
om buiten de kamer te komen. Bertha en Frans hadden niets gemerkt.
Zij stond op en volgde hem.
‘Wat is er, Jacob?’ vroeg zij fluisterend op het portaal.
‘U moet niet schrikken, mevrouw, maar ik wilde het u liever alleen zeggen.... om
meneer, ziet u!’
‘Maar wat is er dan?’ vroeg zij ongerust. ‘Zeg het dadelijk.’
‘De brievenbesteller, die er daareven was, vertelde dat al het fabrieksvolk van
avond op de been is, en het kon wel eens wezen, zeggen ze hier in de buurt, dat zij
allemaal samen een standje komen maken hier voor het huis. Daarginds bij de brug,
voor het plantsoen, staan zij al in troepen bij mekaar. Voor het venster kunt u ze
zien.’
Louize snelde naar het salon dat vóór lag, maakte een der vensters open, en wat
zij zag deed haar ontstellen. Op vrij grooten afstand, bij de brug, die den nieuwen
aanleg, waar de villa stond, van de stad scheidde, zag zij een
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
213
zwarte bewegelijke menschenmassa, die elk oogenblik aangroeide.
‘Weet je wel zeker, Jacob, dat het allemaal fabrieksarbeiders zijn?’
‘Ja, Mevrouw, ik weet het zeker. De besteller komt van dien kant en heeft ze bijna
allemaal herkend. Zij hebben niet veel goeds in den zin, dat is stellig, zegt hij.’
Louize bleef zwijgend en roerloos voor het venster staan, door een felle émotie
bevangen die haar schier den adem benam. Het was geen angst dien zij thans gevoelde,
veeleer die geweldige spannende belangstelling, welke de verwachting van een
vreemd ontzagwekkend schouwspel bij ons opwekt en voor een oogenblik het geregeld
denken belet. Het venster was half geopend, en zij hoorde van verre een gedempt
stemmengeloei, nu eens zwellend dan inkrimpend, als golvengeruisch aan het strand
bij naderenden storm. En de zwarte massa bij de brug breidde zich uit, met elke
seconde, als een reusachtige inktvlek op de witheid van het kiezel, steeds gevoed
door de brug, die met haar donkeren achtergrond van kreupelhout als een krater al
die zwartheid scheen uit te storten.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
214
‘Ziet u wel, zij beginnen al dichterbij te komen,’ zeide Jacob, wien de kalmte zijner
meesteres eenigszins zenuwachtig maakte. Eerst stonden zij allemaal vlak bij de
brug, en nu zijn zij al bij het eerste huis van den Singel. Het is leelijk volk, dat
fabrieksvolk, als het begint. Zij konden hier de ramen wel eens komen inslaan, zulke
dingen gebeuren wel meer. De meiden zitten van angst al in den kelder, en hier in
zoo'n buitenwijk is nooit politie te zien. Wie weet wat er van komt.’
Louize antwoordde niet, hoorde nauwelijks wat hij zeide. Haar geheele ziel
concentreerde zich in haar oogen, strak gericht op die vijandige menigte daarginds,
naderend met het doel, jegens haar en de haren aan hun wrok en verbittering uiting
te geven. Zij kon nu reeds hun stemmen onderscheiden, spottend, tierend, met een
langgerekt galmen, al luider en luider, naarmate zij het doel van hunnen tocht naderbij
kwamen.
Daar zag zij nu in reëelen tastbaren vorm voor zich den grooten modernen
wereldstrijd, den rusteloos voortwoekerenden klassenhaat, alleen zich openbarend
bij schokken, doch dan
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
215
ook uitbarstend als een smeulend vuur, dat, langen tijd kunstmatig bedwongen,
eindelijk een uitweg heeft gevonden. Zij zag ze thans in werkelijkheid ontketend die
hartstochten, waarvan zij tot dusverre alleen gehoord en gelezen had. Haar borst
hijgde, doch minder dan ooit van vrees. Het was alleen het besef harer onmacht tot
helpen, tot troosten, tot verzoenen, het besef harer onmacht tegenover zooveel ellende
en verbittering en haat, het hulpelooze gevoel van den enkeling tegenover het geheel
- dat gevoel dat den hartstochtelijken menschenvriend bekruipt, wanneer hij vlak in
het aangezicht ziet het grootsche vraagstuk der eeuw, voor welker oplossing de
denkkracht van vele toekomstige geslachten nauwelijks toereikend zal wezen.
Hoe zwak en kleurloos vond zij thans het geschreven woord naast de belichaming
der abstractie, naast de schrille werkelijkheid, die nu met ruwe kracht in haar boorde
en haar deed trillen van smart. Reeds kon zij de verschillende gelaatstrekken
onderscheiden. Zij zag roode, verhitte, grove aangezichten, ruw, verweerd, als
verdierlijkt door dampen van onreinheid. En daartusschen gebogen, gekromde,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
216
lijdende gestalten, met bleeke, uitgemergelde tronies, oud, gerimpeld, verschrompeld,
of jong nog, met holle wangen en gele vooruitstekende jukbeenderen als van
teringlijders. En over jong en oud, over aangezichten en kleederen, over de glimmende
petten en de ongekamde haren een waas van vuilheid en ellende en menschenboosheid,
dat haar deed ineenkrimpen van pijn en medelijden.
‘Hoe groot is de verantwoording op ons, bevoorrechten, geladen!’ dacht zij bitter.
‘Mevrouw, blijft u daar toch niet staan, zij zullen u nog zien!’ klonk de dringende
stem van Jacob achter haar. ‘Had ik toch maar bijtijds de politie kunnen
waarschuwen!’
‘Ik ben niets bang, Jacob,’ zeide Louize, zich met geweld uit den klemmenden
greep harer gedachten losrukkend. Toch volgde zij zijn raad en duwde het venster
dicht.
‘Vergeet niet, dat het onze eigen arbeiders zijn,’ ging zij voort, ‘zij zullen ons
zooveel kwaad niet doen. Het is maar een demonstratie, de behoefte zich te uiten
en....’
Een harde ruk aan de huisschel brak haar woorden af.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
217
‘Daar hebben wij het al!’ steunde Jacob. ‘Wat zullen wij doen?’
Louize dacht even na.
‘Ga eerst naar binnen en vraag mevrouw Harpers even hier te komen; zeg, dat er
een boodschap voor haar is, maar laat meneer niets aan je merken.’
Jacob ging en Bertha kwam verwonderd de kamer uit, nader gewenkt door Louize,
die in het salon stond.
In de grootste haast zeide deze haar, hoe een troep fabrieksarbeiders zich voor het
huis had verzameld om een betooging te houden, dat de zaak waarschijnlijk niets te
beteekenen had, maar dat zij zorgen moest zoo mogelijk de aandacht van Frans af
te leiden, omdat, zoo hij er iets van gewaar werd, een hevige aanval van drift te
vreezen was, die hoogst nadeelig voor hem kon wezen.
Bertha schrikte. Toch vond Louize's opvatting dadelijk ingang bij haar. Frans, die,
sedert de werkstaking, onrustige koortsige nachten had gehad, er buiten te houden,
was hoofdzaak. In al dergelijke practische zaken handelde zij beslist en met overleg.
De kamer van Frans lag aan de
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
218
achterzijde van het huis, zoodat, wanneer alle gangdeuren goed gesloten werden,
geen straatrumoer gemakkelijk tot hem kon doordringen. Kort en zakelijk waren de
volzinnen tusschen de beide vrouwen gewisseld; toen ging Bertha weer naar binnen,
terwijl Louize, gevolgd door Jacob, zich naar beneden begaf juist op het oogenblik
dat ten tweeden male aan de schel werd gerukt.
‘Wat zullen wij toch doen?’ herhaalde Jacob meer dood dan levend, terwijl het
getier buiten luider en luider tot hen doordrong.
‘Eerst door de deur vragen, wat zij verlangen,’ was het korte antwoord, ‘dan zullen
wij verder zien.’
‘Maar mevrouw....’
‘Ik zal zelf met hen spreken,’ hernam Louize ongeduldig. ‘Hoe kan je toch zoo
bang zijn?... Zou men niet zeggen dat er een troep verscheurende dieren voor de deur
staat, in plaats van menschen als jij en ik!’
Zij ging, de daad bij het woord voegend, naar voren, toen het haastig openen der
tuindeur achter in de gang haar snel deed omzien.
Het was Van Elten die schielijk nader trad.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
219
‘Gij hier?’ riep zij verrast. ‘Hoe kom je binnen?’
‘Door de achterpoort, die gelukkig nog niet op slot was. Geen kwartier geleden
hoorde ik van een betooging der arbeiders hier voor de villa, en niet wetende hoe het
huis nog vóór hen te bereiken, maakte ik een omweg geheel buiten om!’
Hij was buiten adem van het snelle loopen en wischte zich de zweetdroppels van
het voorhoofd.
‘Hoe goed van je ons dadelijk te hulp te komen!’ zeide zij met een straal van geluk
in de oogen. ‘Ik was niet bang,’ voegde zij er haastig bij, ‘maar ik wist niet wat te
doen. Zij hebben de bel haast afgerukt, al tweemaal!’
‘Zijn de luiken voor de ramen?’
‘Neen, meneer,’ viel Jacob in, ‘het was al te laat toen wij het hoorden.... en politie
is nergens te zien. Er zal geen venster heel blijven natuurlijk, en als zij het daarbij
laten, mogen wij van geluk spreken!’
‘Geen nood. Politie hebben wij in geen geval noodig. Wees maar niet bang en ga
gerust
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
220
naar beneden, Jacob. Ik zal hen wel te woord staan.’
‘Ja, ga maar naar de keuken en houd de anderen bedaard,’ voegde Louize er bij.
‘Het is alsof meneer Van Elten hier in huis de baas is!’ dacht Jacob, de trap van
het sousterrain afdalend. Hij voelde zich verongelijkt, omdat, waar het op de
bescherming van het huis aankwam, zijn diensten geheel overtollig werden geacht.
Toch was hij aanmerkelijk geruster, niettegenstaande voor de derde maal de schel
weerklonk en het getier op straat steeds heviger werd.
Maurits en Louize stonden in de voorkamer en keken, zonder zelven gezien te
worden, door de neerhangende gordijnen heen. Het open terrein voor de villa was
zwart van de menschen. Niet alleen de betoogers zelf, maar ook straatjongens en
enkele nieuwsgierigen hadden er zich bij gevoegd, en de aanblik van die joelende
opgewonden menschenmassa, van al die aangezichten, onder luide kreten, vijandig,
spottend, uitdagend naar de vensters opgeheven, deed, nu zij ze zoo vlak voor zich
zag, het hart van Louize sneller kloppen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
221
‘Beloof me kalm te blijven, terwijl ik even met hen spreek,’ zeide hij, na met een
snellen blik het geheele tooneel te hebben overzien. ‘Hier in deze kamer mag je niet
blijven. Er zijn misschien, of liever stellig, beschonken kerels onder, en een steen is
spoedig geworpen, al geloof ik niet dat het zoo'n vaart zal loopen. Maar ik wil in dat
opzicht gerust zijn.’
‘Ik beloof je alles.... maar wat wil je doen?’
‘Waar is Meerdonk?’ klonk zijn vraag.
‘Boven in zijn bureau, zijn zuster is bij hem. Hij heeft nog niets gemerkt.’
‘Dat is uitstekend.’
‘Maar wat wil je doen?’ herhaalde zij nogmaals.
‘Met hen spreken natuurlijk, hen beleefd verzoeken heen te gaan,’ zeide hij met
een glimlach.
‘Hier aan het venster?’
‘Welneen, buiten de deur. Niet de minste vrees te toonen, is het eenige middel hen
tot bedaren te brengen.’
‘Maurits....’ zeide zij, in de spanning van het oogenblik voor het eerst zijn naam
op de
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
222
lippen nemend, ‘doe dat niet! Ik bid je, blijf in huis!’
Zij vatte zijn handen met een blik vol angst, welken Jacob, die zich daareven over
haar kalmte ergerde, gelukkig niet zien kon.
Teeder boog hij zich tot haar, bijna fluiste rend sprekend, zijn blik haar als
koesterend in de volheid zijner sympathie.
‘Het is heerlijk in de oogen mijner vriendin dien angst te lezen - angst alleen voor
mij, want daareven was je niet bang!.... Maar geloof me, er is niet het minste gevaar.
Ik ken mijn volkje en weet hoe met ze te spreken.’ En toen zij nog altijd onbewust
zijn handen stijf vasthield, om hem het heengaan te beletten,’ vervolgde hij overredend
en ernstig:
‘Gij, zoo groot en moedig in moeielijke oogenblikken, zoudt gij nu je vriend willen
tegenhouden als hij zijn plicht moet vervullen? Als ik niet tusschenbeide kom, worden
die arme stakkerts straks door de politie uiteengejaagd of opgebracht misschien; en
mijn hoofddoel is immers juist ze niet te vernederen maar op te heffen.’
Zij liet dadelijk zijn handen los.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
223
‘Je hebt gelijk.... ik stelde me aan als een kind.’
Daar werd nogmaals aan de bel getrokken, getjingeld, geluid, zoo hard en
aanhoudend, dat hij zich onmiddellijk naar voren spoedde. Hij opende de voordeur,
duwde met kracht een paar mannen terug, die naar binnen wilde dringen en trok,
buiten staande, snel de deur achter zich dicht.
Daar stond hij blootshoofd op de eenige treden hooge stoep, zijn donkere strenge
oogen rustig dwalend over de menigte; en een zoo doodelijke stilte volgde op zijn
plotselinge verschijning, dat buiten- en binnenshuis elk zijner woorden duidelijk
verstaanbaar was.
‘Waarom schelt gij hier op dit uur met u allen bij mijn mededirecteur aan?’ klonk
het kalm van zijn lippen. ‘Wat hebt gij hem te zeggen?’
Onder de voorste mannen keken een paar elkander aan. Deze vraag hadden zij
blijkbaar niet verwacht.
‘Wij willen hem zelf spreken,’ liet zich eindelijk een brutaalharde stem uit de
menigte hooren.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
224
‘Ja, ja, ja!’ was het geroep dat van alle kanten opging.
‘Zelf is hij niet te spreken, want hij is nog niet geheel hersteld, dat weet gij immers
zeer goed.’
‘Wij zijn geen honden die op straat behoeven te blijven staan,’ sprak nu een forsche,
ruwe, nog jonge kerel, met een hoogrood gelaat en onbeschaamden oogopslag, vlak
naast hem.
‘Neen, gij zijt geen honden, dat is waar,’ antwoordde Van Elten op luiden toon,
den spreker vast in de oogen ziende, ‘gij zijt mannen.... maar of gij u op dit oogenblik
als mannen gedraagt, is een vraag die ik nu liever in het midden wil laten.’
‘Wij willen naar binnen!’ schreeuwden eenige stemmen, te midden van het dreigend
rumoer en gesis dat op die laatste woorden was gevolgd.
‘Gij kunt binnenkomen, als gij een uit uw midden daartoe afvaardigt. Maar een
paar honderd mannen binnen te laten in een huis, waar rust en kalmte voor een zieke
noodig zijn, dat gebeurt niet.’
Hoe luid Van Elten ook gesproken had toch
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
225
kon hij het rumoer niet overstemmen. Alleen de dichtstbijzijnde mannen hadden hem
verstaan.
‘Dan moet hij ons maar niet uithongeren en uitzuigen en onze vrouwen en kinderen
brood geven!’ riep een van hen heel hard boven allen uit, waarop een oorverdoovend
hoera! volgde.
‘Gij zelven hebt het werk gestaakt, en op het adres tot ons gericht, zult gij Zaterdag
antwoord ontvangen. Ons voorstel om tot zoolang het werk te hervatten, hebt gij
afgeslagen. Gij moest oordeel en verstand genoeg hebben om dit te begrijpen, en
geduldig tot Zaterdag te wachten. Wat gij op dit oogenblik doet is u, Nederlandsche
arbeiders, onwaardig!’
Deze met klem en nadruk gesproken woorden donderden ver over de menigte
heen, overstemmend het hoera-geroep en de bijvalskreten den vorigen spreker ten
deel gevallen.
Fluiten en sissen en tieren, het geschreeuw van: ‘Trap de deur in!’ ‘Smijt hem van
de stoep!’ klonk thans galmend en dreigend uit de golvende menschenmassa.
Tegelijkertijd vlogen een paar groote keisteenen, klaarblijkelijk
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
226
op den spreker gemunt, langs hem heen tegen de groote spiegelruiten der
benedenkamer, waarvan er een werd verbrijzeld en onder een luid gerinkel van
scherven op straat neerkletterde.
Deze daad deed plotseling een ademlooze stilte ontstaan.
‘Lafaards!’ riep Van Elten thans met stentorstem, terwijl hij met een bevelend
gebaar de stilte handhaafde. ‘Hier staat gij met uw honderden tegen één - met uw
honderden voor een woning, waarin zich slechts een zieke bevindt en een vrouw, en
gij schaamt u niet, gij mannen, geweld te gebruiken! Is het voldoende dat eenige
gewetenlooze oproermakers onder u - eenige verloopen sujetten, in Amsterdam
wegens dronkenschap door hun eigen kameraden uitgeworpen - u tot geweldenarijen
aanhitsen, om te vergeten, dat gij tot dusverre verstandige, ordelievende werklieden
waart? Staakt de arbeid op onze fabriek, zoekt andere werkgevers, daartoe hebt gij
het volste recht; maar gij hebt niet het recht een directeur, die jaren lang goed voor
u was, die bij ziekte of anderen tegenspoed voor uw huisgezinnen zorgde, te komen
bedreigen, de glazen van zijn woning
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
227
in te werpen, als waart gij, in plaats van achtingswaardige arbeiders, het laagst
geboefte, waartegen het noodig is de bescherming der politie in te roepen.’
Kalm en vastberaden dwaalde zijn blik over al die hoofden daar voor hem, zijn
bleeke trekken eenigszins hooger gekleurd dan gewoonlijk. Geen enkel geluid verbrak
meer de stilte.
‘Ik heb mij in u vergist!’ ging hij voort. ‘Ik dacht beter van u allen. Toen ik een
half uur geleden in de stad hoorde, dat gij hierheen waart, zou niets mij gemakkelijker
zijn geweest dan de politie te waarschuwen, maar ik deed dit niet, want het stuitte
mij tegen de borst eerlijke flinke mannen als misdadigers te laten behandelen. Ik
kwam dus naar hier, meenende dat het voldoende zou zijn u op den nog zwakken
toestand van mijn mededirecteur te wijzen, om u onmiddellijk te doen heengaan. Ik
wilde u niet laten uiteenjagen als een troep redelooze honden, met wie ik mij schamen
zou ooit weder op onze fabriek samen te werken, zooals ik tot dusverre deed.
Verlaagt dus niet langer de gansche arbeidersklasse door hier nog langer voor de
woning
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
228
van uw werkgever de rust te verstoren. Geeft niet door uw gedrag scherper wapenen
dan ooit in de handen van hen, die, op grond van uw zoogenaamde redeloosheid, u
al de rechten willen onthouden, die u, hard werkende leden der maatschappij, zoo
ten volle toekomen. Maar ik stel verreweg de meesten uwer niet verantwoordelijk
voor het gebeurde. Gij zijt slechts medegesleept door die enkele onwaardigen onder
u, waaraan één zelfs uw vroeger zoo beminden werkgever naar het leven durfde
staan, en waarvan ook thans ongetwijfeld deze nieuwe baldadigheid uitgaat.
Toont aan dezulken als één man, dat gij in waarheid die flinke rechtschapen
arbeiders zijt waarvoor ik u hield, toen ik hierheen kwam. Toon gij dit door, in
afwachting van de beslissing op Zaterdag, in naam van allen die daar achter u staan,
mij de hand te geven en naar uw woning terug te keeren, medenemend de overtuiging,
dat niets mijn achting voor u meer kan doen stijgen dan dit rustig heengaan, dit
mannelijk beheerschen van de gevoelens van haat en vijandschap, die u helaas nog
tegen ons bezielen, maar die, naar ik hoop, eenmaal
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
229
onder andere en betere maatschappelijke toestanden geheel zullen worden vernietigd.’
Onder het spreken der laatste woorden, steeds onder dezelfde stilte aangehoord,
had hij zich gewend tot denzelfden forschen ruwen kerel, die de eerste oogenblikken
zich het vijandigst had betoond, uitsluitend tot hem het woord richtend en hem nu,
bij het slot zijner rede, de hand reikend.
Deze zag hem een oogenblik onthutst en verbaasd aan. Wat hij ook verwacht had,
dit zeker niet. Maar zijn aarzeling duurde niet lang. Hij sloot die witte welgevormde
hand tusschen zijne groote grove vereelte smidsvingers met een aandoening, die zijn
stem, terwijl hij een ‘Dank u, meneer,’ stamelde, schor deed klinken. En in het
volgende oogenblik hief hij, juist toen het rumoer onder zijn kameraden weer op het
punt stond los te barsten, beide armen omhoog en schreeuwde zoo luide dat men
hem op een kwartier afstand kon hooren: ‘jongens, ik zeg dat dit flink gesproken is,
en dat wij voor onzen tweeden directeur een goed gemeend bravo! mogen aanheffen.’
Zijn forsche breede gestalte zooveel mogelijk
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
230
uitstrekkend, zwaaide hij in gloeiende opgewondenheid, met een klinkend hoera!
zijn pet in de hoogte, hetgeen beantwoord werd met een donderend gejuich uit honderd
kelen, nogmaals en nogmaals herhaald, met een stijgende geestdrift die Van Elten
op eens raadselachtig voorkwam.
Tegelijkertijd wendden al de aangezichten vóór hem zich naar de eerste verdieping.
Het was duidelijk dat zij daar iets zagen. Hij trad de stoep af, zich dringend tusschen
de anderen, volstrekt niet begrijpend wat er voorviel, zag naar boven, en daar werd
hij voor het middenvenster Meerdonk gewaar, die, met zijn vervallen, vermagerd
gelaat nog in een verband gewikkeld, groette en wuifde tegen de arbeiders, welke
bij het zien van hun directeur, zoo ziekelijk en veranderd, op eenmaal al hun wrok
vergaten en hoera! en nogmaals hoera! riepen, steeds beantwoord door een gebaar
dat door hen als een belofte scheen te worden opgevat.
‘Hij geeft toe, meneer,’ zeide de man, wien hij de hand had gegeven en die weder
naast hem was komen staan. ‘Als u nu ook nog een goed woord voor ons doet! Ik
verzeker u, meneer, dat ik met mijn vrouw en zeven kin-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
231
deren niet rond kan komen. Ik zit diep in de schulden, en nu de winterdag voor de
deur staat, ziet het er nog veel ellendiger voor ons uit!’
‘Houd maar goeden moed, mijn vriend, ik heb alle hoop dat wij Zaterdag allemaal
over elkaar tevreden zullen zijn. Zie je kameraden nu maar zoo gauw mogelijk naar
huis te krijgen, opdat vooral de politie er geheel buiten blijve.’
Joelende en juichende, en nu en dan nog met de petten zwaaiende, trok nu de
menigte af, zich naar alle richtingen verspreidend, en na nog eenige woorden met
een paar der voorste mannen te hebben gewisseld, ging Van Elten, die de voordeur
geopend zag, naar binnen. In de gang stonden allen verzameld, Jacob, de meiden,
ook Bertha, maar Louize zag hij niet.
‘Ik heb mijn broeder onmogelijk kunnen tegenhouden,’ zeide Mevrouw Harpers,
wier stijve onbewegelijke trekken geen spoor van eenige aandoening vertoonden.
‘Het aanhoudend schellen en het rinkelen der glasscherven drong tot zijn kamer door,
en hij wilde volstrekt zien en hooren wat er voorviel. Hij verzoekt nu of u even bij
hem wil komen.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
232
Van Elten liet zich dit geen tweemaal zeggen. Hij was dadelijk besloten van de
omstandigheden partij te trekken en geen oogenblik verloren te laten gaan.
‘Je hadt nooit op een beter moment kunnen verschijnen, Meerdonk,’ zeide hij, met
zijn vluggen veerkrachtigen tred de studeerkamer binnentredend. ‘Dat toegeven, die
belofte juist op het oogenblik dat zij reeds uit zichzelven van hun vijandige
bedoelingen afzagen, was een prachtige ingeving van je!’
‘Toegeven! Beloften! Ik heb niets beloofd en niets toegegeven. Ik heb ze eenvoudig
gewenkt heen te gaan en de rust hier niet langer te verstoren!’ bromde Frans, die
voor zijn bureau zat en wiens gelaat nog hooggekleurd was.
‘Nu ja, woordelijk beloofd heb je niets, maar je gebaar.... je hand met een soort
van vaderlijke welwillendheid naar hen uitgestrekt, was duidelijk genoeg, en zij
hebben het dan ook zoo opgevat, ne vous y trompez pas! “Hij geeft toe! hij geeft
toe!” riepen zij allen onder het heengaan.’
‘Het is beroerd, ondankbaar gespuis,’ pruttelde Frans, ‘en zonder jou hadden ze
waar-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
233
schijnlijk al de ruiten ingeworpen, zoo niet nog erger dingen gedaan.’
Hij reikte al sprekende den ander, die glimlachend tegen zijn bureau stond
aangeleund, de hand, en drukte de zijne met warmte.
‘Ik heb je speech woord voor woord gehoord, Van Elten, en al ben ik niet alles
met je eens, je hebt flink en krachtig gesproken; je hebt de rekels weten te domineeren,
dat is het voornaamste. Als ik dan ook toegeef, is het alleen ter wille van jou, omdat
ik weet dat je dit wenscht. Je bent een idealist in mijn oogen, beste kerel, en je
utopieën zijn mijns inziens niet voor verwezenlijking vatbaar. Maar je hebt, nu ik
zelf zwak en hulpeloos ben, de mijnen en mijn huis tegen dat gepeupel beschermd
en daarvoor ben ik je dankbaar.’
‘Ik heb eenvoudig een beroep gedaan op hun beter ik,’ zeide Van Elten, ‘hun
gevoel van eigenwaarde wakker geschud - iets wat, helaas, zoo zelden geschiedt.
Maar, hoe dan ook, je besluit verheugt me hartelijk, meer dan ik je zeggen kan. En
al geef je nu toe om mijnentwille, eenmaal, daarvan ben ik zeker, zal je uit eigen
overtuiging aan hun materieele en
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
234
moreele verheffing willen medearbeiden. Want van het gebeurde van heden en van
al dergelijke uitbarstingen dragen wij, beschaafden en ontwikkelden, de
verantwoording, niet zij!’
Louize was in dien tusschentijd binnengekomen. Het was haar aan te zien, dat zij
geschreid had en nog moeite had haar hevige emotie te bedwingen. Bertha hield haar,
zonder dat zij dit zag, scherp in het oog, en haar blik verzachtte zich niet toen de
jonge vrouw naar haar echtgenoot toetrad en hem de hand gaf.
‘Ja, ja, nu is natuurlijk alles goed, nu ik me voor dat volk half ruïneer!’ zeide Frans
op luchtigen toon. Hij zelf was meer onder den indruk van het gebeurde dan hij wilde
doen blijken, en haastte zich dus den ernst van deze ure weg te schertsen. ‘In plaats
van me te bedanken, vrouw, moest je liever voor goed je hart van die lui aftrekken.
Je hebt ze nu eens in hun kracht gezien; ben je niet gesticht? En daarvoor kunnen
wij ons nu gaan bekrimpen. Want je moet niet denken, dat dergelijke grappen ons
inkomen zullen vermeerderen, waarlijk niet!’
‘O, Frans, ik zou het juist zoo heerlijk vin-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
235
den wat eenvoudiger te leven, al die overtollige weelde af te schaffen!’
‘Ja, ja, in theorie klinkt dat heel aardig! Kom, dwaas kind, spreken wij er niet meer
over, anders raakt dat onpractisch hoofdje nog heelemaal op hol. Wat zie ik, ga je al
heen Van Elten?’ vervolgde hij, toen de jonge man hem de hand reikte.
‘Ja zeker. Ik was druk aan het werk toen ik van mijn hospita hoorde wat er gaande
was, en nu ga ik gauw mijn schade inhalen. Adieu Meerdonk, ik hoop dat deze
onrustige avond je geen kwaad zal hebben gedaan.’
‘Welneen, integendeel. Het heeft me heelemaal opgeknapt en wakker geschud. Ik
bedank er voor nog langer boven te blijven en voor zieke te spelen, en die vervelende
lappen om mijn hoofd gaan ook weg.’
‘Dàt mag ik hooren,’ klonk het lachende antwoord. ‘Er schijnt van avond een geest
van opstand in de lucht te zitten. Je ziet hoe aanstekelijk het voorbeeld werkt!’
Hij ging heen en Louize wilde, volgens hare gewoonte, mede naar beneden gaan,
toen Bertha haar terugriep.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
236
‘Och, Louize, zou je me gauw even willen helpen met het gordijn in de voorkamer.
Ik kan het venster niet goed sluiten en het tocht er zoo.’
Zij was reeds met Van Elten op het portaal, doch dadelijk bereid aan Bertha's
verzoek gehoor te geven, nam zij daar afscheid van hem, met een langen zwijgenden
handdruk alles vertolkend wat er omging in hare ziel.
Toen ging zij de kamer weer in, veel te diep geschokt door de aandoeningen van
het laatste uur om den eigenaardigen toon van Bertha tegen haar op te merken.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
237
Hoofdstuk XII.
‘U moogt mij geluk wenschen, lieve moeder,’ schreef Maurits den volgenden avond
naar Amsterdam. ‘De werkstaking loopt ten einde. Meerdonk heeft de eischen onzer
arbeiders ingewilligd.
Alle mogelijke omstandigheden hebben tot dit gelukkige resultaat medegewerkt.
Geredeneerd heb ik weinig met hem, want daarmede komt men geen haarbreed
verder. Maar, zooals ik u laatst schreef, ik bleef erg laconiek onder alles en liet alleen
de logica der cijfers spreken, die uitwezen dat de fabriek enorme hooge percenten
afwerpt, dat wij dus betere loonen kunnen uitkeeren dan tot dusverre is geschied, en
toch nog hooge - m.i. veel te hooge renten - zullen blijven opsteken. Toch was hij
nog te koppig om toe te geven.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
238
Ik begin hem nu wat beter te kennen. Ik geloof dat zijn aard dwars is, dat steeds en
vóór alles een geest van tegenspraak en oppositie hem bezielt. Zoo hij bijvoorbeeld
een behoudzuchtigen of reactionnairen of schraapzuchtigen vennoot in mij hadde
gevonden, heftig gekant tegen alles wat zweemde naar verbetering van het lot der
arbeiders, zou hij zich geneigd voelen de volkspartij aan te hangen om ten slotte, wie
weet, nog een der warmste voorstanders van den achturen-arbeidsdag te worden!
Eenmaal zoover met de kennis van zijn karakter gevorderd, begrijpt u, hoe koeltjes
ik de werkstaking opnam, en hoe ik eigenlijk de geheele leiding van de zaak aan
hem, administrateur, overliet, mijn medelijden met die arme stakkerts en vrouwen
en kinderen zorgvuldig verbergend. Het was duidelijk, dat die tactiek, die hij van
mij het allerminst verwacht had, hem in de war bracht. Hij had nu niemand om tegen
te werken en moest alleen beslissen. Hetgeen mijn positie nog versterkte, was dat
hij zeer goed wist, hoe het geldverlies ons door die werkstaking berokkend, mij
volkomen koud liet.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
239
Toch zou ik, ondanks alle diplomatie, nog lang niet zeker van mijn zaak zijn geweest,
als de omstandigheden minder gunstig waren gebleken. Gisteren avond echter kwamen
de arbeiders allen bijeen, om voor zijn huis een betooging te houden - en wel een
betooging van min of meer dreigenden aard. Daar het strikt geheim was gehouden,
hoorde ik het pas op het allerlaatste oogenblik, en u begrijpt mijn ontsteltenis. Zooals
u weet, ligt de villa betrekkelijk zeer afgelegen, zoodat zij alle mogelijke
geweldenarijen hadden kunnen plegen, eer men in de stad iets zou hebben gemerkt.
Toch wilde ik de politie niet waarschuwen, vooreerst om geen onnoodige
verbittering te doen ontstaan, en ook omdat een handjevol kleinsteedsche
politie-agenten, aan een dergelijk optreden in ons rustig stadje niet gewoon, weinig
tegen een zoo talrijke bende hadden kunnen uitrichten. Ik hoopte het ook wel alleen
af te kunnen. Ik haastte mij dus om nog vóór hen op de villa te zijn, kwam gelukkig
juist bijtijds, en sprak een hartig woordje tegen hen allen, er op wijzende hoe laf het
van hen was, talrijk als zij waren, geweld te willen plegen tegenover
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
240
een zieke en een vrouw. En ik kan u zeggen, lieve moeder, dat zij zeer spoedig tot
inkeer kwamen en kort daarop aftrokken, mij heel gemakkelijk meester latend van
het terrein.
Maar inmiddels had Meerdonk, door het hard schellen en het werpen van een paar
steepen opmerkzaam geworden, toch eindelijk op zijn achterkamer bespeurd wat er
gaande was, en voor een venster staande, mijn speech tegen hen - die tusschen twee
haakjes niets beteekende - gehoord. Toen nu de bende uit elkaar was gegaan en ik
boven bij hem kwam, zeide hij, om mijnentwille en alleen uit dankbaarheid omdat
ik zijn huis beschermd had(!) de gestelde voorwaarden te zullen inwilligen.
Nu had echter hetgeen ik gedaan had zoo weinig te beduiden, dat hij zich, naar
mijn inzien, op die wijze een eervolle retraite heeft willen verzekeren en het meest
voor de hand liggend voorwendsel te baat heeft genomen, om datgene te doen wat
hij zelf ook billijk en rechtvaardig moet achten. Maar hoe ook, het pleit is gewonnen,
en daar ben ik zeer gelukkig over. Morgen reeds zal de tijding bekend gemaakt en
Maandag het werk hervat worden.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
241
Bovendien valt deze eerste schrede op den goeden weg toevallig samen met iets, wat
juist op dit oogenblik noodzakelijk is om mijn toekomstige positie tegenover de
arbeiders duidelijker vast te stellen.
Ik ben namelijk op het alleronverwachtst uitgenoodigd, aanstaanden Dinsdag een
spreekbeurt te vervullen op de driemaandelijksche vergadering van een vereeniging
van letterzetters alhier. Het gekozen onderwerp is: de sociale quaestie... en ik heb
die uitnoodiging aangenomen op voorwaarde, dat al de werklieden van onze fabriek
dien avond vrijen toegang zouden hebben. Dit is dadelijk toegestaan; en dus ben ik
nu eindelijk in de gelegenheid voor onze werklieden als spreker op te treden op een
volkomen neutraal terrein, hetgeen mij tegenover mijn compagnon op een
onafhankelijk standpunt plaatst. Meerdonk weet het reeds en neemt het tamelijk
onverschillig op. Mijn denkbeelden, zegt hij, zijn utopieën, voor geen verwezenlijking
vatbaar, daarom acht hij ze waarschijnlijk nog al onschadelijk!
Soms tracht ik mij wel eens in te denken in zijn geestesleven, mij afvragend wat
het eigenlijk
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
242
bestaan is van iemand als hij, zonder idealen, zonder levensdoel, dagelijks voor oogen
hebbend den poel van ellende waarin het grootste deel van het menschdom is
verzonken, zonder zelfs den wensch te koesteren in dien toestand verandering te
brengen!
Gelukkig voor hem kent hij niet dat koortsachtig, dat verterend ongeduld, dat mij
soms kwelt. Ik zie zoo duidelijk en helder den weg die voor mij ligt en zou wel alles
met éénen slag willen bereiken, nu vooral, nu ik in een zoo gelukkige phase verkeer,
nu alles schijnt samen te spannen om de eerste hinderpalen die mij het voortgaan
belemmerden uit den weg te ruimen.
Weldra hoop ik nu ook het pensioen-en ziekenfonds er door te krijgen, en eenmaal
moet het zoover komen, dat de fabriek in ons vak een model-inrichting worde, waar
naast de materieele welvaart voor den arbeider, zijn zedelijke en geestelijke verheffing
een punt van aanhoudende zorg blijft. En nu ik langzamerhand leer hoe met Meerdonk
om te gaan, zie ik vol hoop de toekomst te gemoet. En attendant zal het oprichten
van leesclubs en leeszalen en een
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
243
krachtige opwekking tot Toynbee-werk hier ter stede, mijn eerste streven zijn.
U zult mij ditmaal wel bizonder optimistisch gestemd vinden, lieve moeder, en
dat ben ik ook. Er zijn van die oogenblikken in het leven, waarin men de kracht in
zich voelt over al de ellende der wereld te zegevieren; in een van die oogenblikken
verkeer ik nu. En daarom schrijf ik u thans in mijn gelukkige stemming, opdat deze
brief wellicht eenige vonken van mijn geestdrift aan u zal overbrengen en ook u met
nieuwen ijver bezielen.
Aan deze laatste gedachte ligt zuiver egoïsme ten grondslag, want ik heb u noodig,
heel erg noodig. U begrijpt, hoe acht dagen werkeloosheid al die reeds zoo armoedige
gezinnen hebben beproefd, en nu reken ik op u, om mij te helpen die vele ongelukkige
huismoeders wat te gemoet te komen. Ik heb juist een sommetje daarvoor gereed
liggen, maar weet niet goed hoe ik er mede aan moet. Als u en Mevrouw Meerdonk
dat zaakje nu eens in handen namen? Zij was het die het denkbeeld van ondersteuning
opperde, en mijn idee is het uwe medewerking in te roepen. De vrouw van den eenen
en de
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
244
moeder van den anderen directeur zijn de aangewezen personen voor zoo iets. Hoe
zoudt u er over denken hier in Kesterdam een kinderfeest te organiseeren, uit elk
gezin één, en dan, bij het naar huis gaan, ieder kind een verzegeld pakje mede te
geven voor moeder? Of misschien weet u nog iets beters. Mevrouw Meerdonk zou
een dergelijk plannetje wel alleen op touw zetten en ten uitvoer brengen ook, maar...
u kent den toestand en weet genoeg, hoe al de tegenwerking en het antagonisme van
Meerdonk dan boven haar hoofd zouden losbarsten. Gaat echter het initiatief van u
uit, dan is dit dilemma alweer opgelost. Wij directeuren kunnen er dan geheel buiten
blijven, en de oogen sluiten voor die speciaal vrouwelijke inmenging, van de meest
verderfelijke zwakheid getuigend tegenover de schuldigen!!
Dus, mijn best, nooit volprezen moedertje, dat is afgesproken. Mevrouw Meerdonk
en ik rekenen op u. Spoedig hoop ik over te komen en verder alles mondeling te
bespreken.’
MAURITS.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
245
Hoofdstuk XIII.
Maandag werd het werk hervat. Den dag te voren hadden een vijftal arbeiders, daartoe
door hun kameraden afgevaardigd, bij de directeuren toegang verzocht, om uit aller
naam hun verontschuldigingen aan te bieden wegens het gebeurde op Donderdag
avond, tevens hun dank betuigend voor de toegezegde loonsverhooging en de
vermindering van werktijd, hetgeen - zooals zij zich uitdrukten - hun het vooruitzicht
opende op een menschwaardiger bestaan dan zij tot dusverre hadden kunnen leiden.
Meerdonk had, te zamen met Van Elten, de commissie op zijn studeerkamer
ontvangen, en Louize had verzocht in het aangrenzend vertrek van de samenkomst
oorgetuige te mogen zijn. Een oude veteraan der fabriek, een van hen die niet aan
de demonstratie hadden meege-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
246
daan, voerde het woord, en zeide kort, hartelijk en eenvoudig wat hij te zeggen had.
Dubbel hinderde haar daarna de meesterachtige nederbuigende toon - een toon die
Frans jegens zijn minderen vaak eigen was - waarop deze die reeds bejaarde mannen
had geantwoord, de holle nietsbeteekende volzinnen waarmede hij hen ten slotte had
weggezonden.
‘Ja, nu denken zij zeker heel wat te hebben gewonnen, nu zij als echte kinderen
hun wil hebben doorgedreven,’ had hij schouderophalend tegen haar gezegd, toen
de commissie, en een oogenblik later Van Elten, waren vertrokken. ‘Maar per slot
van rekening hebben zij hun zaakjes er niet op verbeterd, want al wilde ik het hun
thans niet toonen, vergeten zal ik hun handelwijze niet licht, en dat zullen zij
ondervinden. Ik herhaal nog eens, het is ondankbaar gespuis en zij verdienen niet
dat men goed voor hen is!’
Louize had niets geantwoord. Zij wist bij ervaring, hoe de kleinste discussie met
hem een gevoel van hopelooze ontmoediging bij haar deed ontstaan. Bovendien was
zij nog te dankbaar voor zijn onverhoopt toegeven op dien
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
247
avond, om hem thans door tegenspraak te willen ontstemmen. Haar hart vloeide over
van blijdschap: zij had haar vriend overgelukkig gezien met de behaalde overwinning;
en dat geluk, dat zij den eersten avond in zijn oogen gelezen had, dat zijn stem haar
later in een vluchtig oogenblik van samenzijn vertolkte, vervulde haar geheel en al.
Het jubelde in haar van den morgen tot den avond, te zamen met dat andere groote
vreemde geluk, dat haar onherkenbaar maakte voor zichzelve, haar een sensatie gaf
alsof alles in en om haar heen anders was geworden dan voorheen. Zij leefde in een
soort van blijde verwondering over alle dingen en alle menschen, maar het meest
toch nog over zichzelve. Elk oogenblik ging er een stroom van verrukking door haar
heen, alsof, diep verborgen onder haar gewoon alledaagsch menschenbestaan, en
alleen voor haar zichtbaar, een onschatbaar kleinood straalde en fonkelde in
geheimzinnige heerlijkheid, vullend haar gansche wezen met lichtglans en mooiheid.
Want al haar vroegere grijze somberheid was veranderd in een blij-tintelende
weekheid, in een gouden weelde van voelen, omnevelend
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
248
verstand en gedachten, haar wiegend in zaligen sluimer, de realiteit verre houdend,
haar als isoleerend van haar geheel vroeger zijn.
En zoo verstreek de eene dag na den anderen, totdat het Dinsdag was en de avond
aanbrak. Zij bevond zich alleen. Frans had in zijn bureau een paar heeren bij zich,
die hem over zaken kwamen spreken, Bertha was er niet, en zij genoot van haar
alleenzijn. Zij kon nu rustig denken aan hem. Zij wist dat hij heden avond zou spreken,
en het was haar als zag zij hem staan voor al die honderden, zijn donkere
zwaarmoedige oogen verlevendigd door diezelfde schittering, welke zij er eenige
avonden te voren in had gezien; en zij hoorde weer, evenals toen, zijn stem, nu eens
week, vol sympathie, dan toornend in felle verontwaardiging, totdat een stormachtig
gejuich der ruwe bende als onwillekeurig uit de keel was gedrongen.
O! kon zij hem nog eenmaal zoo hooren!
Eensklaps sprong zij overeind, een gloed op de wangen, door een onstuimig
verlangen bezield. Waarom niet? Waarom zou dat niet mogelijk wezen?
Wel begon het reeds vrij donker te worden,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
249
maar zij was wel meer in het donker uitgegaan en zij kende het lokaal waar de
vergadering werd gehouden! Hoewel zij zelve er nooit geweest was, wist zij dat er
vaak concerten en nutslezingen plaats hadden, en het lag op een stille kade aan dezen
kant van de stad.
Meer en meer gloeide haar gelaat van opgewondenheid. In groote steden woonden
immers vele vrouwen dergelijke vergaderingen bij, en in een volle zaal, als zij achter
al de anderen bleef staan, zou niemand haar opmerken. En zelfs al werd zij
opgemerkt.... zij behoefde zich toch niet te verbergen? Zij deed immers geen kwaad!
Zij kon niet langer nadenken en overleggen, een koortsachtig ongeduld dreef haar
voort. Zij ging naar haar kamer, kleedde zich geheel in het zwart, met een donkeren
mantel en een eenvoudigen ronden hoed, en was nu overtuigd niemand's
opmerkzaamheid te zullen trekken. Zij handelde te snel, om stil te staan bij de vraag
hoe Frans het zou opnemen. Zij dacht aan niets dan aan de vervulling van haar
wensch. Beneden in de gang zeide zij tegen Jacob, dat zij nog uitging, en dat, als
meneer naar haar vroeg, hij zeggen moest dat zij tegen halftien terug zou wezen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
250
Een oogenblik later was zij buiten, met snelle schreden den breeden singelweg naar
de stad volgend. Daarna de brug over en het plantsoen door, waar in den avond nog
eenige kinderen speelden. Thans volgde een straat, gelukkig geen winkelstraat, en
de kade was bereikt.
Het was nu geheel donker, een enkele lantaren wierp hier en daar een lichtplek
tegen de huizen, en eenigszins schuw sloop zij een troepje luidruchtig pratende en
lachende heeren voorbij. Gelukkig zag zij de poort reeds, waar zij wezen moest.
Alles was er stil. Waarschijnlijk was de vergadering begonnen. Zij ging een lange
breede gang door, spaarzaam verlicht, totdat zij een glazen deur zag. Haar hart bonsde.
Nu zij zóó ver was gekomen, werd zij bang opzien te wekken, verbaasde oogen op
zich gevestigd te zien. Toch ging zij moedig voort, duwde de deuren open, zag een
soort van kleine voorzaal, helder verlicht, die ledig was en vlak tegenover zich een
tweede deur, half open, waarachter het eigenaardig schuifelen en gonzen, door een
opeenhooping van menschen veroorzaakt, haar tegenruischte. Toch was het stil in
de zaal, de lezing scheen reeds begonnen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
251
Zoo zacht mogelijk trad zij nader tot bij de open deur, en hoorde nu een stem, de
zijne, gedempt door den afstand. Zij spande zich in om te luisteren, maar te vergeefs,
zij hoorde klanken maar geen woorden. Behoedzaam maakte zij nu de deur iets wijder
open en zag dicht op elkaar gedrongen rijen van mannen, allen staande, daar de
stoelen reeds waren bezet. Eenigen wendden zich, bij het kraken van de deur, naar
haar om met verwonderde blikken. Maar zij zag opzettelijk niemand aan, keek strak
voor zich, als ware haar tegenwoordigheid daar ter plaatse de natuurlijkste zaak van
de wereld, en drukte zich dicht bij de deur tegen den zijmuur aan, half achter een
pilaar verborgen, die haar beschermde tegen al die nieuwsgierige vragende oogen.
En inmiddels ging de stem voort, maar zij hoorde nog niet. - Mocht zij hier wel
wezen? was de vraag die nu bij haar opsteeg. Als men haar eens vroeg met welk
recht zij was binnengekomen in een vereeniging waar zij geen toegang had?
Maar gelukkig, na eenig omkijken naar die stille zwarte gedaante tegen den muur,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
252
wendden aller oogen zich weer naar den spreker, die, aan het einde van de lange
smalle zaal, op de estrade stond ter zijde van de bestuurstafel, met de rechterhand
daarop geleund. En nu pas drongen de woorden tot haar door, hoewel zij in haar
hoekje hem niet zien kon en zich nog niet durfde verroeren, uit vrees weer opnieuw
de aandacht te trekken.
..... ‘Maar alvorens verder te gaan,’ klonk zijn stem te midden der diepe stilte, ‘zie
ik mij gedwongen allereerst een misverstand op te helderen, dat niet te mijnen opzichte
mag blijven bestaan. Ik wil dit doen, zelfs op gevaar af dat men, na die opheldering,
met minder vertrouwen en welwillendheid mij zal aanhooren. Zooals ik dezer dagen
vernam, houdt men mij in deze vergadering voor een aanhanger der groote
internationale beweging, welke zich de sociaal-democratische noemt. Dit is een
dwaling, ik behoor tot geen enkele staatkundige partij. Wel ben ik een overtuigd
democraat en sla ik de zich met zooveel kracht uitbreidende beweging met warme
belangstelling gade, maar om tot eene partij te behooren, moet men al
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
253
hare grondstellingen onvoorwaardelijk aannemen, en dat kan ik tot dusverre nog
niet. Vele vrienden tel ik echter onder de sociaal-democraten, zoowel hier te lande
als elders, omdat ik bewonder de onvergelijkelijke wilskracht en energie, waarmede
velen hunner, ondanks hun moeitevollen strijd om het dagelijksch brood, nog de
gelegenheid zoeken en vinden om geest en verstand te ontwikkelen, omdat ik eerbied
heb voor hun leuze: “Sluit Schiedam!” voor hun aanhoudend ijveren tegen
drankmisbruik, dien kanker, die de beste krachten onzer maatschappij ondermijnt.
Maar ik zelf ben geen aanhanger van eenig bepaald stelsel, omdat ik het onmogelijk
acht een vast maatschappelijk systeem, passend in onzen gedachtenkring van nu, te
bouwen op de verre toekomst, of ons in te denken in een samenleving van eeuwen
na ons. Dit is even onmogelijk als het eeuwen geleden zou geweest zijn, ons de
maatschappij voor te stellen zooals die thans bestaat, onder den invloed der steeds
voortschrijdende wetenschap, die meer en meer der natuur hare geheimen ontworstelt,
nimmer ophoudt met den kleinen lichtkring van ons weten en begrijpen uit te breiden.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
254
Neen, ik behoor tot geen enkele bestaande partij, maar ik geloof met sterke overtuiging
aan de groote eeuwige wereldmacht, die, in onze dagen vooral, met reuzenkracht
ons voortstuwt op den weg der sociale rechtvaardigheid, die alom het
gemeenschapsgevoel doet ontwaken, het egoïsme onttroont en eenmaal de meest
reactionnaire geesten dwingen zal met dien stroom van humaniteit mede te gaan.
Zal die wereldmacht die wij evolutie - geleidelijken vooruitgang - noemen, en
waartegen de individueele wil machteloos is, ons in de toekomst leiden naar het
droombeeld der sociaal-democraten, naar opheffing van het privaatbezit, naar de
socialisatie van alle productiemiddelen? Ik zelf, en velen met mij zouden dit een
zegen achten, maar wie kan thans nog voorspellen of dit mogelijk is? Indien werkelijk
daarin de oplossing van het groote sociale probleem te vinden is, zal de evolutie er
ons heen leiden, krachtig gesteund door de groote staatkundige beweging, die, het
eerst op Duitschen bodem ontkiemd, thans over de beide werelddeelen hare
vertakkingen uitbreidt.
Met hoopvol verlangen zien allen, die den
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
255
eeredienst der menschheid hebben omhelsd, naar de toekomst, maar zij gedenken
tevens met eerbied het verleden. Want de eeuwen die achter ons liggen, met al hun
schokken en worstelingen welke de geschiedenis in grootsche trekken voor ons heeft
opgeteekend, hebben wij doorgemaakt en moeten doormaken, om te komen waar
wij thans zijn, om te denken zooals wij thans denken, te voelen en te begrijpen, zooals
wij thans gevoelen en begrijpen. Vandaar dat het van een zoo diepe onkunde getuigt
te meenen, dat nu, op het einde der negentiende eeuw, het laatste woord van den
vooruitgang en de beschaving zou zijn gesproken, dat de rampzalige, hemeltergende
toestanden van heden de laatste periode van de maatschappelijke evolutie zouden
vormen.
Er is een tijd geweest, dat men vrede had met die toestanden, dat men vrede had
met de bestaande armoede, met de ellende van duizenden en duizenden onzer
natuurgenooten. Er moesten rijken en armen, hoogere en lagere klassen zijn, meende
men in alle oprechtheid, dat kon niet anders. Het eene, het kleinste deel van het
menschdom, was geboren om te genie-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
256
ten, het andere om te arbeiden, te sloven en het genot dier enkelen te verhoogen. Die
tijd is nu, althans voor het denkende deel der menschheid, voorbij. Men weet thans,
dat een zoodanige meening tot een vroeger onbeschaafd tijdperk behoort; men weet
thans, dat verbetering van den materieelen toestand der arbeidende klassen, dat
stoffelijke welvaart voor allen mogelijk is, en dit weten schudt langzamerhand het
rechtsgevoel wakker.
Toch is dit ontwaken nog op verre na niet algemeen genoeg. Nog is, vooral in ons
land, het egoïsme, gevoed door traditie, te diep ingeworteld, om zonder langen en
bitteren strijd voor een hooger edeler levensbeschouwing plaats te maken. De
regeerende klassen willen hare vroegere voorrechten blijven handhaven, houden
zoolang mogelijk ingrijpende hervormingen tegen, sluiten willekeurig de oogen voor
het feit, dat de Staat nooit zijne ware roeping zal vervullen zoolang hij alleen
vertegenwoordigt de bezitters en aan de niet-bezitters al de hun toekomende rechten
onthoudt.
Ongelukkigerwijze hebben, bij alle groote veranderingen in het denken en voelen
en begrij-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
257
pen der menschen, jammerlijke verschijnselen zich voorgedaan: bloedige
omwentelingen, misdaden, godsdienstoorlogen, die, in plaats van verbeteringen aan
te brengen, reactiën te voorschijn riepen en allen waren vooruitgang vertraagden.
Van die geweldenarijen droegen de schuld de onwetende volksmassa's, opgehitst,
in den blinde voortgedreven door fanatieke of gewetenlooze opruiers, preekende
anarchie en verwoesting; of door onkundige leiders, die, allen wetenschappelijken
ernst missend, de belangen der politieke partij door hen voorgestaan ten eenemale
vermoordden. Ontzettend is het kwaad door hen aangericht, want door geweldenarijen
vervreemdt het proletariaat van zich de arbeiders met het hoofd, geeft het vooral
telkens nieuwe wapenen in handen van hun tegenstanders, van de egoïsten onder de
bezitters, die dergelijke uitingen van redeloosheid gretig te baat nemen om den
vooruitgang te knotten en de ellendige toestanden van heden te helpen bestendigen.
Welke kracht ligt er in het bezigen van opruiende taal en het plegen van geweld?
Zullen de proletariërs een stap verder komen, wanneer zij, in hun rechtmatige zucht
naar verbetering
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
258
der economische toestanden, eenige werkgevers en kapitalisten hebben vermoord
en hun huizen in brand gestoken? De individuen kunnen zij bereiken, huizen en zelfs
steden kunnen zij verwoesten, maar het kapitaal blijft, en Staat en leger verpletteren
hen bij de geringste poging tot omverwerping van het bestaande. Geweld is gebrek
aan kennis en beschaving, geweld is onkunde, geweld is onmacht. De nauwgezette
geschiedvorscher, die geleerd heeft dat de toestanden van nu een historisch product
zijn der eeuwen, weet dat elke blijvende verandering in de maatschappelijke orde
berust op een verandering van gedachten en meeningen en begrippen. Wij worden
niet geregeerd door geweld van wapenen, wij worden geregeerd door denkbeelden,
welke zijn de voorgangers der evolutie, de herauten der toekomst.
Er bestaan andere krachtiger wapenen dan ijzer en staal en kruit en dynamiet, die
den proletariër de macht in handen kunnen geven, maar die wapenen kent hij nog
niet, hij weet niet waar ze te zoeken. Zijn meer ontwikkelde broeders in groote steden
zijn hem hierin voor en grijpen er naar met al de verwoede gretig-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
259
heid van hen die lang hongerende en dorstende zijn geweest.
Die wapenen zijn kennis, ontwikkeling, intelligentie, denkkracht. Kennis is de
kracht der bezitters, en daarom kunnen honderden van hen over millioenen
onontwikkelden zegevieren. Want zoolang de wereld bestaat, zal de intelligentie
over de bruto-kracht heerschen. De arbeiders met de handen vertegenwoordigen een
dommekracht, die door de intelligentie - de arbeiders met het hoofd - in werking
wordt gesteld. Die dommekracht is niets zonder de hoogere kracht die haar bestuurt,
en die haar arbeid exploiteert, niet door kapitaal alleen, maar veelmeer door
denkvermogen en kennis.
Er zijn weinig arbeiders met het hoofd en vele arbeiders met de handen. Den
laatsten wordt gezegd, dat zij met hun overwegend aantal de heerschappij zouden
kunnen veroveren, wanneer zij als één man tegen hun onderdrukkers opstonden en
de paleizen der rijken verwoestten. Dit is een grove dwaling. De intelligentie zegeviert
altijd, zij zegeviert over al het bestaande, zij zegeviert zelfs in toenemende mate over
de natuur.
Daarom moet in de eerste plaats aller streven
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
260
zijn dat geestelijk kapitaal te veroveren, dat de eenige onoverwinnelijke macht in
zich sluit, en dit streven, dat de oplossing der sociale quaestie vertegenwoordigt,
wordt krachtig gesteund door allen die zich der arbeiders ware vrienden betoonen.
De onontwikkelde massa, al telde zij nog millioenen meer individuen dan thans, kan
nooit de intelligentie dooden; daarom moet zij die kracht zelve leeren gebruiken, ze
bezigen als wapen, als een vreedzaam maar onoverwinnelijk wapen, dat de egoïsten
onder de bezitters eindelijk tot machteloosheid zal doemen.
In alle lagen der maatschappij moeten nieuwe elementen ontwaken, die een
schooner harmonischer wereldorde helpen voorbereiden. Daarom zijn in alle landen
weldenkenden vóór alles bezig de schatten der wetenschap tot gemeengoed te maken.
Veel luider dan de kreet om brood moet de kreet om ontwikkeling uit uw midden
opstijgen, en gij zult verhoord worden, want wij leven in een tijd van rijke groote
gedachten, een tijd die het heerlijke ideaal der toekomst - gelijke welvaart en gelijke
veredeling voor allen, - als een vuurbaak te midden der bulderende levensstormen
voor oogen houdt.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
261
Kennis is macht. Kennis is het wapen dat steeds en overal tegen de proletariërs wordt
gekeerd, hen veroordeelend tot hun ellende van heden, zegepralend over hun
zwakheid, waar zij trachten voor hun menschelijke rechten op te komen, hen steeds
weder dwingend tot onderwerping, zelfs in de hitte der revoluties, die hen, naar zij
meenden, tot heerschers zouden maken.
Daarom ijveren de waarachtige vrienden der arbeiders steeds, en altijd weer, voor
hun intellectueele ontwikkeling, daarom openen zij in groote steden leeszalen, stichten
zij volkspaleizen, om de schatten der wetenschap binnen hun bereik te stellen. “Geeft
ons brood in plaats van boeken!” heeft zeker menigeen hunner gedacht, uitgeput
door den strijd om het bestaan. “Geeft ons werk in plaats van leeszalen!” is de bittere
klacht, die, te midden der namelooze menschonteerende ellende, in wereldsteden
door duizenden werkeloozen wordt aangeheven, bitter gestemd als zij worden door
die inrichtingen, welke den honger hunner kinderen niet vermogen te stillen. Maar
die klacht, hoe gerechtvaardigd ook door hun nameloos lijden, moet
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
262
worden onderdrukt. Want die lokalen, die stichtingen, gewijd aan studie en nadenken,
zullen eenmaal hunne thans hongerlijdende kinderen voor gebrek behoeden, hun al
de rechten verzekeren welke hen zelven nog werden onthouden.
Eenmaal van deze waarheid overtuigd, hebben de arbeidende klassen de toekomst
in handen. Mogen zij zich als uitgehongerden werpen op het geestelijk voedsel, dat
hen ook in deze stad zal worden geboden. Mogen zij dankbaar elke hand grijpen, die
hen wil opheffen uit den poel van onkunde, die hen steeds dieper omlaag trekt. Mogen
zij zich datgene toeeigenen, wat de bezitters zoo onoverwinnelijk maakt - de kracht
van het intellect, de kracht van den geest. Vele genieën, onsterfelijke mannen op
wetenschappelijk gebied, wier namen zoolang de wereld blijft bestaan, met eerbied
zullen worden herdacht, zijn gesproten uit de rangen van de niet-bezitters. Het genie
schuilt overal, maar kan alleen door onderwijs en ontwikkeling zich openbaren. Dat
de arbeiders daarom vóór alles hunne kinderen naar school zenden, zegenend het
oogenblik, waarop leerplicht in ons land zal worden
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
263
ingevoerd, leerplicht en dat andere groote verschijnsel van sociale rechtvaardigheid:
algemeen kiesrecht. Wij zijn aan den vooravond van den dag, waarop dit laatste hun
zal worden toegekend. Algemeen kiesrecht huldigt het groote beginsel van gelijkheid,
het beginsel dat ook de arbeider met de handen aan de regeering des lands deelneemt,
voor zijn eigen belangen waakt, zijn eigen wetgever wordt, medewerkt tot alles wat
zijn materieele en moreele verheffing beoogt. Maar algemeen kiesrecht is voor hem
een doode letter, zoolang de arbeider-kiesgerechtigde zich niet ontwikkelt, zoolang
hij, even als in de groote landen waar algemeen kiesrecht reeds lang bestaat, zijn
stem schenkt aan den meestbiedende, in plaats van leden zijner eigen klasse naar het
parlement af te vaardigen.
De arbeider met de handen beklaagt zich dat hij thans door een klasse - de klasse
der kapitalisten geregeerd wordt. Die klacht is volkomen gegrond. De klasse der
bezitters handhaaft hare privilegiën, verwaarloost de belangen der misdeelden, houdt
alle diep ingrijpende hervormingen tegen. Maar hoe aan dat kwaad
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
264
te ontkomen, zoolang de arbeiders zelven onkundig blijven, zoolang niet uit hun
midden de mannen opstaan, om hen in de regeering des lands te vertegenwoordigen?
Er moet en zal een tijd komen, waarop de arbeider zijn stem niet meer zal behoeven
te schenken of te verkoopen, noch aan den meestbiedende, noch aan zijn zielverzorger
ten behoeve van partijbelangen, noch aan den eerzuchtigen politicus, die staatkunde
niet als middel maar als doel beschouwt, om te komen waar hij zelf wezen wil; aan
den sluwen politicus, die zich de democraat, de volksvriend bij uitnemendheid noemt,
doch zich baadt in al de overtollige weelde, welke zijn door speculaties verkregen
kapitaal hem verschaft, en bij wien woorden en daden, verkondigde beginselen en
levenswijze met elkaar in de felste tegenspraak zijn.
Moge de Nederlandsche arbeider zich het algemeen kiesrecht waardig maken,
door zijn geest te ontwikkelen en te toonen, dat handenarbeid hoofdarbeid niet
buitensluit, evenmin als hoofdarbeid den mensch tot het eerste ongeschikt mag maken.
Dat hij niet telkens weer opnieuw de argumenten steune van hen, die,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
265
hetzij uit kortzichtigheid hetzij uit zelfzucht, de mogelijkheid zijner opheffing
loochenen. Hij beseft niet, hoe er in onze binnenkamers met woorden wordt gestreden,
hoe zwaar de taak is van hen, die aanhoudend tegen die argumenten moeten
opworstelen. “Het volk is niet op te voeden,” heet het dan, “het volk verslaaft zich
liever aan drank en ontucht, het zal zich nooit ontwikkelen, nooit leeren oordeelen,
nooit aan eigen verheffing arbeiden.”
Moge de arbeider zelf ons helpen deze beweringen te logenstraffen! Ik weet het,
dat wat van hen wordt gevergd, is een bijna bovenmenschelijke geestkracht. Waar
blijft de lust tot studie, wanneer het lichaam niet eens behoorlijk is gevoed, wanneer
elke spier, elke zenuw trilt van vermoeienis en uitputting?
Waar blijft het verlangen naar dat hooger edeler bestaan, dat alleen kennis en
ontwikkeling voor hem kunnen openen, als het oog dof is en beneveld en de geest
slechts haakt naar rust en vergetelheid? Dan lokt hem de kroeg met duizend
verleidingen, dan zoekt hij zijn genot in den drank, in dat helsch vergif dat de Staat
volgaarne voor hem bereikbaar stelt, omdat zijn
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
266
zedelijke ondergang millioenen in de schatkist stort.
Aan hem zij het, den Staat, die nog steeds dergelijke onzedelijke toestanden
bestendigt, te beschamen. Aan hem zij het - in afwachting van den dag waarop de
arbeider zelf als mede-regeerder optreedt, deze immoreele wetten verandert en den
verkoop van sterken drank verbiedt - al de duizenden pestholen te vermijden, die
hem zwakker en hulpeloozer dan ooit aan de machthebbenden overleveren.
Ik herhaal, dat hetgeen van hem gevergd wordt een bijna bovenmenschelijke
wilskracht vereischt, een wilskracht, die elken bezitter en elken ontwikkelde den
diepsten eerbied moet afdwingen. Maar ik geloof in de toekomst omdat het heden
vol schoone beloften is. Omdat de Duitsche, Engelsche en Amerikaansche arbeiders,
vooral de aanhangers der sociaal-democratie, dat schier onmogelijke reeds
verwezenlijken, omdat zij, ondanks afmattenden arbeid, de herberg schuwen, hun
geest verrijken met lectuur en studie, zich vereenigen in vakgenootschappen, in
werkgilden, zich tot redenaars vormen, blijken van organisatie-kennis aan den dag
leggen, in één
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
267
woord door samenwerking en aaneensluiting zich op doeltreffende wijze voorbereiden
tot de groote politieke taak die hen wacht.
Daarom zoude ik ook u, mijne toehoorders, en in het bijzonder u, mijne makkers
van de fabriek, met wie ik nu meer dan een jaar heb samengewerkt, willen aansporen
de pogingen uwer vrienden onder de bezitters te steunen, de uren die gij gewoonlijk
's avonds in de herbergen slijt, te komen doorbrengen in de lokalen die voor u geopend
zullen worden, de lessen te volgen die u zullen worden verstrekt, en mede door
onderlinge vereeniging en aaneensluiting, uw kracht en invloed te versterken. Bewijst
door daden dat gij wel ontwikkeling wenscht. Leert de zelfzuchtigen onder de bezitters
beter te oordeelen, leert hun trachten de idealen te waardeeren, die in den boezem
des volks sluimeren, dan zullen zij op hun beurt door u worden opgevoed en
gedwongen worden zedelijker opvattingen te huldigen. “De meester wordt niet
waarlijk vrij, zoolang hij niet zijn slaaf heeft vrijgemaakt.” Dit gezegde van den
grooten Duitschen wijsgeer Hegel moet eindelijk algemeen ingang vinden. Daarom
is de moreele opvoeding van de bezit-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
268
tende klassen maar al te noodig en zijn zoovele arbeiders met het hoofd, vooral in
onze dagen, daarmede bezig.
Maar wat helpen woorden, wanneer daden niet medewerken? Zij zijn in alle landen
met duizenden te tellen, zij die uwe materieele en moreele verheffing beoogen, die
strijden voor de invoering van den achturen-arbeidsdag, voor kosteloos onderwijs
aan allen in den uitgebreidsten zin des woords, opdat ook uwe kinderen het hoogste
zullen kunnen bereiken; die strijden voor de gelijkheid van wapenen, waarmede de
worsteling om het bestaan zal worden gevoerd, voor uw opleiding als toekomstige
wetgevers, opdat gij in 's lands regeeringszalen uw eigen belangen zult kunnen
behartigen. Maar gij zelven moet daartoe medewerken, pal staan in uw overtuiging,
dat alleen de verovering van het geestelijk kapitaal der eeuwen u de toekomst in
handen geeft.
Laat geen afgunst u bekruipen, wanneer gij de leege ijdele vermaken der rijken
aanschouwt, wanneer de wielen hunner rijtuigen u met modder bespatten of het gejoel
van drinkgelagen en feestmalen tot u doordringt. Maar benijdt de
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
269
ernstig studeerende jongelingschap: de mannen der toekomst, en laat dit gevoel uw
wilskracht stalen tot den strijd onzer dagen - dien strijd, die de kern onzer sociale
evolutie vormt, den strijd der gedachten, der ideeën, duizendmaal ingrijpender dan
de felste worstelingen waarbij staal en lood en kruit als wapenen dienden.
Ik heb gezegd.’
Ademloos was de stilte, waarmede de spreker was aangehoord en die, na zijn laatste
woorden, nog eenige seconden aanhield. Doch toen eensklaps barstte het applaus
los, daverde de zaal van de bijvalskreten, waaraan geen einde scheen te zullen komen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
270
Hoofdstuk XIV.
Louize was nog altijd daar, langzamerhand geheel vergeten naarmate de spanning
in de zaal toenam. Zij leunde tegen een pilaar, nauwelijks meer wetende waar zij
zich bevond, willoos overgegeven aan een chaos van aandoeningen, wier
onstuimigheid haar deed duizelen.
Wanneer, in welke seconde was het tot haar gekomen, dat namelooze iets dat haar
den adem benam? Zij wist het niet, zij kon niet denken. Niets was haar duidelijk dan
alleen het besef dat die man die daar stond te spreken, en wiens stem haar in de ooren
klonk, het middenpunt vormde van haar bestaan, dat alles in haar dood was en
vernietigd behalve dat ééne brandende verschroeiende gevoel diep in haar binnenste:
een wild krankzinnig verlangen naar hem en
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
271
naar alles wat hem aanging en met hem was vereenzelvigd.
Zij had een van die havelooze hongerende arbeiders willen zijn, om hem nader te
staan, om ook recht te hebben op zijn deernis en belangstelling en liefde. In dolle
dwarreling spookten haar begeerten en wenschen haar door het brein. Zij had hem
zich willen toeëigenen, als behoorend aan haar alleen en aan geen ander wezen ter
wereld. IJverzucht vlamde in haar op, terwijl hij sprak vol geestdrift over alles wat
zijn levenstaak vormde, over alles waar zij zich buiten voelde, zoo ver, ver van hem
af in haar rijkdom, haar weelde, die haar het recht ontnam zelfs op zijn medelijden.
Een harde hamerslag van den voorzitter, die opstond, maakte aan het gegons in
de zaal een einde. Hij vroeg of een der aanwezigen ook iets in de zooeven gehoorde
rede vond te weerleggen. De spreker verklaarde zich bereid over het door hem
behandelde onderwerp van gedachten te wisselen.
Maar die vraag werd door een algemeen stilzwijgen beantwoord, en na dus nog
eenige seconden gewacht en rondgezien te hebben,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
272
betuigde de president, wiens voorkomen, even als dat van de andere bestuursleden,
den werkman verried, uit naam van allen den spreker zijn welgemeenden dank voor
het gehoorde en liet den hamer vallen. De vergadering was gesloten.
Nogmaals klonken langdurige bravo's in de zaal, als blijk van instemming met des
voorzitters laatste woorden; daarop drongen allen, onder luid gepraat en gejoel, naar
den uitgang, zoodat Louize, plotseling opgeschrikt, zich tegen den achtermuur drukte,
om niet mede in het gedrang te raken.
‘Louize....’ klonk het eensklaps vlak aan haar oor, en voordat zij recht begreep
hoe hij daar zoo plotseling gekomen was, stond Maurits voor haar, voelde zij zich
als gehuld in de liefkoozing zijner oogen.
‘Had je me gezien?’ fluisterde zij.
‘Ja zeker heb ik je gezien. En zelfs voordat ik je zag, voelde ik dat je er was.’
Hij sprak snel en in verwarring, en drukte haar handen in de zijne met een warmte,
waarvan hij zich ten eenenmale onbewust was. Zijn gelaat gloeide, zijn oogen
schitterden van de
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
273
opgewondenheid des redenaars, wanneer een aandachtige menigte hem als aan de
lippen heeft gehangen.
‘Kom hierheen, hier is niemand....’ vervolgde hij, haar medetrekkend naar een
kleine zijdeur aan de tegenovergestelde zijde van den uitgang waardoor de menigte
zich verwijderde. ‘Dit is de woning van den portier, waar ik daareven ook langs ben
gekomen.’
Hij leidde haar een lange donkere gang door, vanwaar zij door een smal
achterpoortje buiten kwamen in een zijstraat waar het doodstil was.
‘Hoe kwam je er toe mij van avond te komen hooren?’ begon hij. ‘Ik vertrouwde
mijn oogen niet.... ik achtte het bijna niet mogelijk. Het gaf me zoo'n emotie, dat ik
een oogenblik moeite had door te spreken.’
‘Maar ik begrijp nog niet hoe je me zien kondt.’
‘Een spreker ziet alles wat er in de zaal voorvalt. Je weet niet hoe sensitief hij is
als hij voor zijn publiek staat. Eerst kwam er iets tot mij.... wat weet ik niet - een
magnetische strooming, denk ik, luchtgolvingen van sympathie
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
274
over al die hoofden heen.... zoo iets moet het geweest zijn, denk je ook niet?’
Zijn toon was onbeschrijfelijk teeder. Vaster drukte hij de hand die op zijn arm
lag, in zijn opwinding van het oogenblik, in zijn vreugde en trots dat zij daar gekomen
was in hare patricische distinctie, gekomen alleen om hem, voorbijziende al de
bezwaren welke haar hadden kunnen afschrikken.
‘Begrijp je het heerlijke gevoel jou daar te weten?’ ging hij op gedempten,
ingehouden toon voort. ‘Je rekte je nu en dan uit om te zien, en dan kreeg ik achter
al die donkere verweerde aangezichten je fijne blonde bleekheid in het oog.’
‘Wat heb je mooi gesproken!’ zeide zij zacht, als met moeite.
‘Vind je dat werkelijk? Ik was soms bang me nog niet eenvoudig genoeg uit te
drukken. ‘Zouden zij mij goed begrepen hebben?’
‘Hoorde je niet hoe er van tijd tot tijd als een trilling door de zaal voer?’
‘Ja, ik had wel de sensatie dat zij aandachtig luisterden.’
Na die laatste woorden liepen zij eenigen tijd
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
275
zwijgend naast elkander voort. Louize was zich nauwelijks bewust dat haar voeten
den grond raakten. Boven hun hoofden welfde zich een zwartblauwe sterrenhemel.
Zij waren de stadsstraten ten einde en voor hen lag het plantsoen dat naar den
buitensingel geleidde. Geen blad verroerde zich in het koele trillende maanlicht,
doodstil en eenzaam was het om hen heen.
‘Weet je waar ik aan denk?’ hernam hij na een lange pauze, en in zijn toon lag
nog altijd dezelfde opgewondenheid van daareven, die hem belette zijn woorden te
berekenen. ‘Ik denk er aan, hoe ik verleden jaar op dezen zelfden dag je nog
nauwelijks bij naam kende. In deze gedachte ligt voor mij iets onwezenlijks,
waarschijnlijk omdat ik me zoo moeielijk kan voorstellen, hoe ik was en voelde en
dacht in die leegte, die akelige droeve eenzaamheid van het gemoed, thans door
sympathie zoo geheel aangevuld. Evenmin kan een geheel verzadigd mensch zich
het gevoel van honger verbeelden. En hoe oneindig pijnlijker nog is het geestelijk
hongeren, al kan dit soms door een enkel woord, een blik van een onzer
medemenschen worden gestild.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
276
Zijn woorden schokten haar als werd zij door een ruwen stoot uit een zalige
vergetelheid wakker geschud.
Want zij herinnerde zich op eens het gebeurde op dien avond, toen haar geestelijke
honger tot een paroxysme was gestegen en toen zijn stem, zijn blik haar verademing
schonken. Doch dit herinnerde haar tevens aan alles wat door de gebeurtenissen van
den laatsten tijd naar den achtergrond was gedrongen, aan de leugen van haar bestaan,
aan de martelingen van haar huwelijksleven, aan alles wat nu vooral in deze ure, nu
eindelijk het volle bewustzijn harer liefde was ontwaakt, in nog afzichtelijker trekken
haar voor den geest stond.
Hij boog zich tot haar, met een begin van verwondering over haar langdurig
zwijgen, om ondanks het avonddonker haar in het gelaat te zien, en bemerkte de
hevige ontroering waarmede zij kampte, een ontroering die haar meer en meer
overmeesterde, zoodat zij haar arm uit den zijnen trok en staan bleef midden op den
weg, terwijl een ingehouden snik haar geheele gestalte deed trillen.
Hij ontstelde. En toch ging die ontsteltenis
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
277
bij hem gepaard met iets, wat hij zich later verweet als de wreedste misdaad. Want
op eenmaal begreep hij dat de nevel uit haar ziel was weggetrokken, begreep hij wat
deze smart beteekende, en dit begrijpen was hem zoet.
‘Louize...,’ fluisterde hij, ‘ik weet wat je zoo bedroefd maakt.’
Hij had zijn arm om haar heen geslagen, zacht, vol deernis, als een broeder dit zou
hebben gedaan, want in haar droefheid was zij hem heiliger dan ooit, en elk harer
tranen goudde de aureool waarmede zijn verbeelding haar kroonde. ‘Ik heb hetzelfde
gevoeld,’ vervolgde hij, ‘reeds lang geleden; ook ik heb dezen strijd gestreden.’
Zij richtte zich overeind, een oogenblik vreugdestralend in haar smart, hem
aanziende, met hare bevende lippen iets stamelend wat hij meer raadde dan verstond.
‘Wist je niet dat ik je liefhad?...’ sprak hij nauw hoorbaar; ‘wist je zelfs dàt niet?’
Zij schudde van neen, en toen barstte zij uit, nog heviger, in een vlaag van woeste
bittere wanhoop.
‘Omdat ik je liefhad, wist ik dat dit vroeg of laat voor je komen moest,’ hernam
hij, ter-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
278
wijl haar hoofd tegen zijn schouder rustte en zijn adem haar wang beroerde. ‘Maar
dit - dit pijnlijke zal voorbijgaan, en het bewustzijn van onze heerlijke, heilige
sympathie zal blijven en ons sterk maken.’
Zij wikkelde zich na eenige oogenblikken uit zijn armen los, haar gelaat in zijn
betraande bleekheid zich scherp afteekenend tegen den donkeren achtergrond van
het kreupelhout.
‘Voor mij zal het nooit voorbijgaan.... dat kan niet, want ik ben valsch,
trouweloos.... ik heb mijn plechtigste belofte verbroken!’
‘Welke belofte?’ vroeg hij snel.
‘Mijn plicht te doen, wat er ook gebeuren mocht, altijd, tot aan mijn dood!’
Hij haalde diep adem. Hij voelde hoe in die enkele woorden de gansche verklaring
van haar huwelijk lag opgesloten.
‘En als ik je nu in dit uur van mijn kant plechtig beloof je te zullen helpen die
belofte, dien plicht te volbrengen?’ klonk het overredend van zijn lippen. ‘Als ik je
beloof dat nooit, nooit een enkel woord meer zal verraden hoe dierbaar gij mij zijt,
dat zelfs geen blik mijnerzijds je strijd ooit zal verzwaren!’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
279
In de nachtelijke schemering zagen hare groote bedroefde oogen hem aan vol innige
bewondering.
‘Ja, je bent goed, dat weet ik. Maar mijn schuldbesef kan je niet van mij wegnemen,
dat nooit! Dat moet ik alleen dragen. Weet je wat het zeggen wil valsch te zijn tegen
iemand die je blindelings liefheeft en vertrouwt, die weigeren zou aan je verraad te
gelooven, zelfs al lagen de bewijzen voor hem?’
Zij wrong de handen, en hij zweeg, diep geschokt door hare woorden, die ook zijn
geweten pijnigden. Ook hij drukte dagelijks de hand van den man, die hem als een
vriend in zijn huis verwelkomde, en die, hadde hij een zweem van de waarheid
vermoed, hem als zijn doodelijksten vijand zou beschouwen. Maar kwam dat blind
vertrouwen, dacht hij, bij Meerdonk niet voort uit datzelfde peillooze egoïsme, dat
den grondtrek van zijn karakter uitmaakte, uit de zelfgenoegzaamheid van den
eigenaar, die als het zijne beschouwde wat de wet hem eenmaal had toegewezen,
zonder verder te denken, in grove zelfzucht loochenend al de veelzijdige
onnaspeurlijke eischen eener menschen-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
280
ziel, van het oogenblik dat hij zich onvoorwaardelijk bezitter achtte van lichaam en
ziel beide?
Maar deze laatste gedachte uitte hij niet uit eerbied voor haar.
‘Plichtsvervulling zonder strijd is ondenkbaar,’ sprak hij ernstig en dringend; ‘het
is niet de strijd tegen de verzoeking die ons verlaagt, integendeel, hij verheft ons bij
elke zegepraal. Hij doet plichtsvervulling niet berusten op het toeval, dat de verzoeking
verre kan houden, maar op onzen eigen zelfbewusten wil.’
Zij luisterde dankbaar naar hem maar zijn woorden overtuigden haar niet, konden
haar eigen radelooze gedachten niet stuiten. Hoe kon hij weten, hoeveel zij reeds
gestreden had vóór haar huwelijk! Hoe kon hij zich een begrip vormen van haar half
medelijdende, half dankbare affectie voor den vriend harer meisjesjaren, die thans,
nu het in haar tot klaarheid kwam, tot afschuw dreigde te worden?
Aangemoedigd door haar zwijgen meende hij dat zijn troostwoorden ingang
vonden. Hij nam hare handen in de zijne, vast en innig, als om door die aanraking
iets van wat er in
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
281
hem omging in haar over te storten. Haar te doen bedaren, was thans zijn eenig doel.
Een muur van liefdevolle bescherming wilde hij doen oprijzen tusschen haar en elke
smart, en in de geestdriftvolle stemming die hem nog altijd niet losliet, straalde uit
zijn oogen al de gloed zijner overtuiging.
‘Louize, geloof mij toch, een sympathie als de onze kan ons nooit verlagen, moet
integendeel veredelend op ons werken. Er zijn oogenblikken geweest, ik beken het,
waarin ik mij niet zoo krachtig gevoelde als nu, oogenblikken waarin ik, wetende
dat ook gij mij liefhadt, schier bezweek voor de verzoeking, waarin krankzinnige
gedachten bij mij opkwamen.... gedachten aan de mogelijkheid alles voor elkaar te
zijn, te breken met het verleden, met alles, begrijp je wel.... je elke seconde van mijn
verder leven te wijden.’
Hij sprak die laatste woorden gedempt, afgebroken, en de beving die haar geheele
lichaam doorvoer, deed haar handen trillen in de zijne. Er rees een visioen voor haar
op dat haar als bedwelmd de oogen deed sluiten.
‘Vergeef me...,’ fluisterde hij, haar huive-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
282
ring aan ontsteltenis toeschrijvend, ‘ik weet 't, het was waanzin, maar ik zeg het je
opdat je zoudt weten wat gij voor mij zijt. Je bent voor mij als een tweede incarnatie
van Kitty... je gelijkt zelfs op haar. Ik heb het je nooit willen zeggen.... al zag ik het
bij onze allereerste ontmoeting; maar het liet me toen koud, want toen kende ik je
ziel nog niet, die mooie heerlijke ziel, die ook aan de hare gelijk is en mij uit je oogen
aanziet.’
Zij had niet kunnen spreken, al ware haar leven er mede gemoeid geweest. Zij had
een gevoel als beurden zijn woorden haar omhoog, ver boven de aarde, in sferen
alleen bereikbaar voor hem en haar.
‘En omdat je bent als Kitty, zou je evenmin als zij gelukkig kunnen zijn door het
ongeluk van een ander, want dat zou niet het echte ware geluk zijn, is 't wel?’
‘Neen,’ klonk het bijna onhoorbaar.
‘Hoog boven het huwelijk, die gebrekkige menschelijke instelling, die meent door
een blad beschreven papier twee menschenzielen aaneen te kunnen smeden, stellen
wij beiden onze eigen innerlijke belofte van trouw en plicht, waarvan
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
283
geen sterveling ons kan ontheffen. Die belofte acht je nu geschonden, maar zij zal
nooit geschonden worden, want Kitty staat tusschen jou en mij als een beschermengel.
Haar herinnering in deze ure verheft onze liefde verre boven allen gewonen aardschen
hartstocht.’
‘Weet je wat ik op dit oogenblik voor je voel,’ ging hij snel en opgewonden voort,
- ‘iets wat ik haast niet kan uitdrukken, maar ik heb nog eenmaal hetzelfde gevoeld
toen Kitty, nadat mijn eerste dolle, woeste pijn bedaarde, met bloemen bedekt, wit
en koud en onbewegelijk voor mij lag. Zij was toen niet meer mijn Kitty, die ik als
vrouw gekend had, en wier warme levende lippen ik met kussen placht te bedekken.
Zij was plotseling als geheiligd tot iets meer nog dan zij bij haar leven was geweest.
Ik zag in haar, die het offer was geworden van haar menschenliefde, het symbool
van het reinste en edelste in den mensch, en tevens het symbool van den hoogsten
vorm van liefde zooals ik dien op dàt oogenblik voor haar gevoelde. In den laatsten
kus dien ik haar toen op het voorhoofd drukte, vertolkte ik die wijding mijner ziel
tot dat
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
284
hoogste liefdebegrip, die goddelijke afstraling van wat mijn liefde vroeger geweest
was.’
Zij stond roerloos, nog altijd kampende met zichzelve, maar toch zijn woorden
gretig in zich opnemend, trachtende zich op te werken tot de mooiheid van zijn
stemming.
‘En zoo'n liefde,’ ging hij na eenige seconden voort, ‘zou die ons kunnen verlagen,
ons ooit aan onszelven ontrouw doen worden?’
Een diepe zucht welde haar uit de borst.
‘Neen,’ zeide zij met een plotselinge kracht, en haar oogen zagen met een
schittering in de zijne, ‘als je altijd voortgaat mij tot je op te heffen zooals nu. Neen,
als je ook mijne ziel wijdt tot dat hoogste en mij ook dien kus geeft, dien heiligen
laatsten kus, dien de doode van je ontving.’
Zij boog zich naar hem toe en zijn lippen raakten zacht, vol eerbied haar voorhoofd
aan, toen lieten hunne handen, tot nu toe vast ineengestrengeld, elkaar los.
‘Vaarwel!’ fluisterde zij ademloos. ‘Neen, neen, ga niet meer mee, blijf hier.... ik
smeek je, laat me alleen gaan!’
En zij ijlde heen, de brug over langs den breeden open singelweg, badend in
maanlicht,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
285
die naar de villa liep, haar slanke zwarte gestalte, als een plek donkere schaduw,
glijdend over het witte kiezel. Hij bleef haar naoogen, terwijl zij verder ging, meer
en meer zich oplossend in de schemering, hoewel toch nog zichtbaar in ijle bijna
doorzichtige omtrekken, meer als een schim, een verschijning, dan als iets tastbaars
en wezenlijks.
Hij bleef vol inspanning turen en hij zag de schaduw stilhouden bij de stoep van
de villa, toen pas keerde hij zich om met een lichte huivering, terwijl het geboomte
om hem heen in de avondstilte ritselde, somber, geheimvol, hoewel hij geen windvlaag
bespeurde.
Een dolzinnig verlangen haar terug te kunnen roepen, bekroop hem op eenmaal.
Waarom liet hij haar zoo heengaan? Hij had haar nog zoo oneindig veel te zeggen.
Hij zag om zich heen in de duisternis van het plantsoen. Een zonderling gevoel
kwam over hem. Al zijn geestdrift, al zijn opgewondenheid was ineengezakt. Wat
hem daareven zoo licht en mooi toescheen, drukte hem nu loodzwaar ter neder,
vermengd met een vreemde sensatie van onrust, van angst bijna, die hij zich niet kon
verklaren.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
286
Wat bezielde hem toch? Hij haalde de schouders op, toornig op zichzelven, op zijn
dwaze verbeelding, die hem spoken liet zien in het duister. Morgen zou hij haar
immers terugzien, en in het volle heldere daglicht zouden zij weer genieten van
elkanders bijzijn en dezen avond zich slechts herinneren als een weemoedige,
plechtige waarschuwing van plicht.
Maar het scheen hem zoo ver weg dat ‘morgen’, hij verlangde naar haar nù, nù!
Alle verdere gedachten zonken in het niet bij dit onstuimig verlangen, zegevierend
over al zijn voornemens van daareven.
Kreunend als van pijn viel hij op een bank onder de boomen neder, het hoofd
geklemd in de handen, in een plotselingen opstand van zijn gansche wezen tegen
den bovenmenschelijken strijd die hen beiden wachtte en al het lijden dat de toekomst
haar zou brengen.
‘Louize!’ klonk het bitter en wanhopig in de nachtelijke stilte, ‘ik heb je zoo lief,
ik kan je niet meer missen! Het is reeds te ver tusschen ons gekomen - wij behooren
immers bij elkander voor eeuwig!...’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
287
Hoofdstuk XXVIII.
Na een treurige scène met Frans, die, toen zij thuiskomende vertelde waar zij geweest
was, in heftige, bijna ruwe bewoordingen tegen haar was uitgevallen, haar verwijtend
‘stilletjes te zijn weggeslopen’ omdat zij zijn verbod duchtte, bespottend haar
‘onzinnige ingenomenheid met het gepeupel’ en haar beschuldigend dat zij hem in
de oogen der geheele stad compromitteerde en belachelijk maakte, was zij naar haar
eigen zitkamer gegaan, die tijdens de gevaarlijke crisis in Frans' ziekte, beurtelings
haar en Bertha tot slaapvertrek had gediend, en had daar een nacht doorgebracht, die
haar bleek als een zieke en met blauwe schaduwen onder de oogen aan het ontbijt
deed komen.
Voor het eerst van haar leven had zij in de afgeloopen uren gevoeld de onmacht
van den
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
288
menschelijken wil tegen den drang van andere verborgen machten in eigen binnenste.
Wilde, krankzinnige gedachten hadden door haar heen gestormd, haar tergend en
martelend als eene die reddeloos aan hen is overgeleverd. Het was alsof dat eene
diep verborgen element in haar ziel, zoo lang geloochend, zich eindelijk wreekte
over de zoo lange miskenning zijner rechten. Het sleurde haar mede, ver van de
zonlooze bleekheid van haar vroeger bestaan, naar duistere, onbekende zijpaden en
afgronden, waar felle bliksemstralen haar verblindden en bedwelmden en verwarden,
haar aantrekkend en terugstootend tevens in hare angstige hulpeloosheid van
verdwaalde.... totdat eindelijk, na lange bange worstelingen, tot haar kwam een hooge
machtige schaduw, ijzingwekkend in het eerst, doch langzamerhand temperend alle
verschrikkingen van den vroegeren chaos, beschermend, weldadig zich over haar
uitbreidend, koel en koud en rustbrengend na de hevige stuiptrekkingen van haar
smart.
Aan het ontbijt deed Frans, verschrikt door haar lijdend uiterlijk, en die als
gewoonlijk berouw had, zijn best haar zijn driftig uitvallen
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
289
van den vorigen avond te doen vergeten. Zij had toen zijn ruwheid met
zachtmoedigheid beantwoord, hem zelfs gezegd geen dingen meer te zullen doen
die hem zoo onaangenaam schenen te zijn; en ook nù was zij vriendelijk tegen hem
alsof er niets gebeurd was; maar haar oogen stonden mat en droevig, en toen hij met
zijn couranten en zijn werk zich in zijn bureau installeerde, ging zij naar beneden,
vervullend haar huiselijke bezigheden met een soort van automatische bedaardheid,
altijd met ééne enkele gedachte, haar vervolgend zonder ophouden.
Tegen tien uur, toen zij zich beneden in de tuinkamer bevond, werd er gescheld.
Kort daarop ging de kamerdeur open en zag zij tot haar verwondering Bertha op dit
ongewone uur binnentreden.
‘Louize, ik ben hier gekomen, om met je te spreken,’ zeide zij snel en zenuwachtig.
‘Waar is Frans? Hij mag niet weten dat ik er ben.’
‘Frans zit op zijn kamer te werken,’ antwoordde Louize, met hare vermoeide oogen
de andere aanziende, wier dunne opeengeklemde lippen en vijandige toon haar opeens
deden vermoeden wat er komen zou. Zij zeide
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
290
evenwel niets, wachtte geduldig terwijl Bertha de suite en de gangdeur sloot en
vervolgens naast haar stoel kwam staan, haar strak fixeerend met hare strenge
doordringende oogen.
‘Ik heb al dien tijd gezwegen, maar nu moet er een einde aan komen!... Hoe lang
zult gij nog voortgaan met je hartstocht voor.... dien man bot te vieren?’
Zij sprak op gedempten hijgenden toon, den toon van iemand, die maandenlang
haar wrok heeft bijeengegaard en opgehoopt. Louize inmiddels zag de spreekster
aan wier gelaat hoogrood was gekleurd.
‘Ik weet dat je zeer driftig van aard bent, Bertha, daarom vergeef ik je wat je daar
zegt.’
‘Ik wensch geen vergeving,’ klonk het even bitter en heftig, ‘het allerminst van
een plichtvergeten vrouw, die alle goddelijke en menschelijke wetten met voeten
treedt. Zoolang je trouweloos gedrag nog alleen mij bekend was, kon ik zwijgen en
heb ik ook gezwegen, maar nu je je zoover vergeet van bij nacht en ontijden hem na
te loopen tot in herbergen en volkscafé's, waar hij als spreker gelieft op te treden, nu
je je niet schaamt den naam van mijn broeder te onteeren....’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
291
Een hooghartig gebaar van Louize viel haar in de rede.
‘O, natuurlijk, je zult wel alles ontkennen...’ hernam zij scherp, ‘dat is het gewone
redmiddel van hen die het pad der zonde bewandelen.’
‘Juist. Maar daar ik niet het pad der zonde bewandel, is dat redmiddel voor mij
onnoodig, ik loochen niets,’ sprak Louize fier.
‘Dus je bekent het... je bekent dat...’
‘Ik Van Elten liefheb met geheel mijne ziel, ja, dat beken ik!’
Bertha week terug met een soort van afschuw, als hadde zij een giftig insect voor
zich gezien.
‘Dat durf je mij bekennen... mij?’ sprak zij buiten adem van drift.
‘Ja, want het is de treurige waarheid. Ik heb het zelve niet begrepen voor gisteren...
toen op eens wist ik wat er in mij omging in den laatsten tijd. Was ik maar dood
geweest vóór dat begrijpen?’
Zij sprak de laatste woorden op doffen toon, en liet haar hoofd in de hand rusten,
droevig voor zich uitstarend. Zij scheen Bertha te hebben vergeten, nu zij eindelijk
hardop de gedachte
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
292
uitsprak die haar de laatste twaalf uren geen seconde had verlaten.
Bertha zag haar aan, een weinig zachter gestemd door de diepe smart, die uit het
gansche wezen der jonge vrouw sprak.
‘Ik zie dat je ten minste nog een geweten hebt,’ zeide zij diep ademhalend.
Louize richtte thans het hoofd op, langzaam, en haar blik rustte kalm en trotsch
op de spreekster, die op eenige schreden afstands van haar op de canapé was gaan
zitten.
‘Waarom meende je dat ik geen geweten had?’ vroeg zij duidelijk en met nadruk.
‘Omdat je geen geloof hebt,’ zeide Bertha met een huivering.
Er volgde een lange stilte.
‘Wil je wel gelooven, Bertha,’ zeide Louize na eenige oogenblikken zacht en
treurig, ‘dat ik medelijden met je heb? Ja, ik, sedert gisteren avond zoo ongelukkig,
dat ik mijn lot zou willen ruilen tegen dat van het ellendigste schepsel op aarde, ik
beklaag je diep, en ik zou niet in je plaats willen wezen. Dàt is dus wat je godsdienst
je geleerd heeft, de woorden geloof en geweten met elkaar te vereenzelvigen, je
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
293
medemensch, omdat die anders denkt dan jij zelf, een geweten, dus alle
zedelijkheidsgevoel, alle liefde voor het goede, alle menschelijke eigenwaarde te
ontzeggen - want het geweten omvat dat alles en nog veel meer.’
Bertha antwoordde niet. Zij staarde Louize aan, geheel onthutst door het vreemde
van den toestand, die eensklaps de rollen omkeerde, die haar als beschuldigde plaatste
tegenover een vrouw, die zij het recht meende te hebben zoo diep te minachten.
‘Welnu,’ vervolgde Louize op vasten toon, ‘ik atheïste, ik loochenaarster van den
wreeden liefdeloozen bestuurder, dien gij Christenen naar uw eigen gebrekkig
menschenbegrip geschapen hebt, ik zeg u dat het geweten van den niet- Christen
krachtiger spreekt, omdat zijn geweten zijn alles is, zijn hoogste rechter - een rechter
te strenger naarmate wij ongeloovigen niet zoeken te steunen op een hooger wezen
buiten ons, omdat wij niet bidden en smeeken om vergiffenis als een zwak kind,
want wij weten dat ons eigen geweten onverbiddelijk is en alleen door daden, door
ernstige plichtsvervulling kan worden bevredigd.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
294
‘Waar was die plichtsvervulling, toen gij je hartstocht voor Van Elten den vrijen
teugel liet?’ vroeg Bertha scherp.
‘Ik wist niet dat ik hem liefhad,’ antwoordde Louize fluisterend, als was zij
bevreesd haar eigen woorden te hooren, ‘want ik wist zelfs niet wat liefde was; dit
weet ik nu pas.’
‘Waarom zijt gij dan de vrouw van mijn broeder geworden als je niet wist wat
liefde was?’ klonk het verontwaardigd.
‘Omdat ik een zekere genegenheid voor hem voelde als voor een goeden kameraad,
en vooral omdat.... hij mij zoo liefhad. Ik had een groote schuld van dankbaarheid
met hem te vereffenen.’
Zij was zich niet eens bewust een verhoor te ondergaan. Zij antwoordde gewillig,
het bijna als een verlichting beschouwend te kunnen uitspreken alles wat haar sedert
zoolang drukte en benauwde, alles wat zij zoolang had moeten verbergen voor allen.
‘Weet je niet,’ vervolgde zij, voordat Bertha nog verder kon vragen, ‘dat mijn
broeder Karel, toen hij bij Frans op het kantoor was, hem door middel van valsche
wissels wilde bestelen,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
295
en dat Frans toen al het mogelijke heeft gedaan om hem en onze eer te redden?’
‘Neen, dat wist ik niet.’
‘Daarin herken ik weer al zijn goedheid voor ons. Welnu, dan weet je het nu, en
kan je je haat jegens mij koelen door onze schande wereldkundig te maken.’
‘Ik zal dat niet doen,’ antwoordde Bertha met scherpen nadruk, ‘want God's zoon
heeft ons geleerd onze vijanden te vergeven - en kwaad met goed te vergelden.’
‘Dus, als de edele mensch, dien je God's zoon noemt, dat niet geleeraard had, en
je niet vreezen zoudt zijn gebod te overtreden, zou je wel onzen naam door de modder
slepen?’ zeide Louize met een smartelijken glimlach. ‘Wij niet- Christenen hebben
geen leeraar in menschenliefde noodig, want onze godsdienst zelf is liefde - een
liefde vol deernis met alle schepselen op aarde, voor schuldigen en zondaren vooral.’
Bertha antwoordde niet op deze laatste woorden; zij begreep ze zelfs niet. Voor
haar bestond slechts één godsdienst en één geloof; al het andere was uit den booze,
beschouwde zij
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
296
als iets duisters en zwarts en afschuwwekkends, als een afgrond der hel. Hare
gedachten waren nog blijven hangen bij de bekentenis van Louize, dat zij Frans nooit
had liefgehad. Zij had het altijd vermoed, en toch, hoe vreeselijk was voor haar die
koelbloedige verklaring van de lippen zijner eigen vrouw!
‘Maar waarom mijn broeder te trouwen als je niet van hem hieldt?’ riep zij in een
soort van wanhoop. ‘Dankbaarheid kon toch niet je eenige drijfveer zijn!’
Louize aarzelde een oogenblik. Zij wilde haar vader niet beschuldigen, juist omdat
het besef van zijn schuld haar thans zoo pijnlijk helder voor den geest stond.
‘Ik zeide je immers, dat ik hem hartelijk genegen was en getroffen was door zijn
affectie voor mij. En ik heb hem gewaarschuwd, ik heb het hem duizendmaal gezegd
dat ik liever niet wilde trouwen en bang was voor het huwelijk. O! hadde ik slechts
geweten.... mijzelve gekend als nu!’
Zij sloeg de handen voor het gelaat en de woorden klonken als een kreet van
vertwijfeling. De staalgrijze oogen van Bertha kregen een
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
297
zachtere uitdrukking. Langzamerhand begon zij zich eenig begrip van den toestand
te vormen, drong het besef tot haar, dat die vrouw die daar als gebroken nederzat,
niet de gewone lichtzinnige trouwelooze echtgenoote was die zij wegens haar ongeloof
in haar gezien had.
‘En die genegenheid voel ik zelfs nu nog,’ ging Louize na een pauze op gedempten
toon voort, ‘dat dankbare gevoel, dat ik voldoende achtte om een band voor het leven
te durven sluiten, heb ik nog voor hem, hoewel hij meer en meer van den hartelijken
vriend van vroeger tot een tiran is geworden en elken zweem van sympathie, nog
tusschen ons overgebleven, stelselmatig vermoordt.’
‘Jelui past niet bij elkander, dat heb ik van het eerste oogenblik af gezien en
gevoeld. Maar dat ik moest beleven, dat mijn geliefde broeder een bedrogen
echtgenoot zou worden, hij met zijn blind vertrouwen, en die iedereen even eerlijk
en goed en oprecht acht als hij zelf is! Als hij het wist, als ooit eenig vermoeden bij
hem opsteeg.... het zou zijn dood zijn!’
Tranen sprongen Bertha in de oogen. Toch was zij een vrouw die nooit schreide,
die haar
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
298
hevigste aandoeningen onder een masker van stijfheid en strakheid verborg. Weinigen
hadden haar oogen vochtig gezien.
Louize zag die tranen onbewogen aan. De pijn die haar eigen ziel verschroeide,
was te fel dan dat zij zichzelve kon zijn.
‘Zijn dood zou het niet wezen,’ zeide zij zacht, ‘zóó diep voelt hij niet, maar het
zou hem veel leed berokkenen. Hij gelooft in mij en vertrouwt mij inderdaad
blindelings.... en daarom zal ik dit vertrouwen nooit beschamen.’
‘Doe je dit dan niet door een ander onder zijn oogen lief te hebben?’
‘Ik heb je gezegd, Bertha, dat ik vóór gisteren avond mijzelve niet kende, en hoe
ongeloofelijk het misschien ook klinkt, dat is de plechtige waarheid,’ zeide Louize
met diepen ernst. ‘Ik weet wel, je begrijpt mij niet; wij staan ook te ver van elkander
dan dat je mij zoudt kunnen begrijpen.’
‘Neen, ik begrijp je ook niet,’ steunde Bertha.
‘Dat je me nu zoo ongelukkig ziet, is niet omdat ik mij door een wet gebonden
acht. De huwelijkswet, die blinde dommekracht, die de
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
299
dwaling van een oogenblik voor het gansche leven bestendigt, is het niet die mij nu
martelt, die mij scheidt van hem die mijn gansche ziel heeft en al mijn gedachten,
en voor wien het mij zalig zou zijn duizend dooden te sterven. Die wet beteekent
voor mij niets! Als zij alleen mij bond, zou ik morgen deze woning verlaten en mij
geven aan hem dien ik lief heb. Maar dankbaarheid voor de mij geschonken affectie,
mijn eigen belofte, mijn eigen geweten bindt mij - en die band kan alleen door den
dood worden verbroken. Daarom kan je gerust wezen, Bertha, nooit zal ik een
trouwelooze echtgenoote worden.’
Bertha's stijve, weinig sprekende trekken ondergingen een verandering. Zij
teekenden aarzeling, zelfstrijd. Zij veegde hare oogen af, langzaam, besluiteloos,
zonder haar schoonzuster aan te zien.
Toen stond zij plotseling overeind, ging naar haar toe en bood haar de hand.
‘Neen, ik begrijp je niet.... maar ik geloof dat ik je al dien tijd miskend heb. Vergeef
het me.’
Louize zag verrast op, haar oogen niet vertrouwend.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
300
‘Zie ik dat goed? Een loochenaarster van den God der Christenen, een vrouw die
haar liefde voor een ander dan haar echtgenoot bekent en je verdriet veroorzaakt....
en je reikt haar de hand. Dat is meer zijn dan Christin! Dank, Bertha. Meer nog dan
alles zal dit mij sterk maken.’
Zij drukte de haar geboden hand vast in de hare en Bertha voelde hoe koud en
klam die was, zag, nu zij vlak voor haar stond, welk een koortsige gloed in de oogen
der jonge vrouw begon te komen.
‘Je bent vreeselijk overspannen.... je ziet er niet goed uit,’ zeide zij met iets van
vrouwelijke weekheid in haar stem. ‘Ons gesprek heeft je zenuwachtig gemaakt....
het spijt me, maar ik kon niet langer zwijgen.’
‘Verwijt je niets, ons gesprek is goed geweest,’ zeide Louize haastig; ‘ik ben er
je dankbaar voor.’
‘Maar zou je nu niet wat gaan rusten? Je voorhoofd brandt als vuur en je handen
zijn ijskoud.’
Zij schudde het hoofd.
‘Rusten kan ik toch niet. Ik was zoo blij dat
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
301
de nacht om was!’ Zij rilde even, stond op en liep de kamer op en neder met een
zekere rusteloosheid, nog altijd den loop harer gedachten volgend.
‘Het is goed dat dit gesprek heeft plaats gehad, het moest,’ zeide zij na eenige
oogenblikken. ‘Ik heb altijd eerbied gehad voor je karakter, Bertha. Ik weet hoe je
je geheele jeugd aan Frans hebt opgeofferd, en ik weet ook dat je een hartstochtelijken
driftigen aard hebt, dien je door je geloof in toom houdt. Dit alles boezemde mij
sympathie in. Als je niet dadelijk je zoo vijandig van mij hadt afgewend, zou het
misschien beter zijn geweest. Ik had behoefte aan den omgang met een ernstige
énergieke vrouw als jij bent - met een vrouw die een eigen karakter had, die zichzelve
was! Ik voelde me zoo, zoo eenzaam.... je weet het niet, en mijn arme Annie was te
veel kind om dit gevoel te stillen.
‘Jij en ik dachten en geloofden anders, dat is waar, maar ik heb den diepsten eerbied
voor elken godsdienst en voor elke oprechte overtuiging, dus dat zou mij nooit van
je vervreemd hebben. Wij waren immers beiden mensch, beiden vrouw,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
302
en zoo wij elkander beter hadden leeren kennen, wie weet.... dan ware ik misschien
niet zoo geheel opgegaan in hem, in dien éénen, die aan al mijn zoeken en hopen en
verlangen ziel en vorm gaf, die mij ophief tot zijn sfeer, zijn sfeer van innige goedheid
en menschenliefde!’
Bertha zeide niets. Louize's woorden deden het laatste jaar met de helderheid van
een visioen voor haar oprijzen. Zij zag weer in haar verbeelding de koele stille bruid,
die zij van het eerste oogenblik af had gewantrouwd, van wie zij zelfs ijverzuchtig
was geweest. En toch, ondanks haar edelmoedige opwelling van daareven, voelde
zij nog altijd denzelfden afgrond tusschen hen gapen, een afgrond die alleen Louize's
bekeering tot haar eigen geloof had kunnen overbruggen.
‘Bertha,’ hernam Louize, thans opgewonden sprekend, ‘je hebt tot nu toe Van
Elten niet onpartijdig kunnen beoordeelen, maar je weet niet hoe goed en edel hij is,
hoe hoog hij staat in elk opzicht, hoe zijn bestaan één opoffering, één toewijding is
aan datgene wat hij zich tot levenstaak heeft gesteld. Ik zeg je dit alles, opdat je hem
in het vervolg beter zult
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
303
begrijpen, zijn streven in het algemeen, en ook zijn pogingen om op de fabriek en
onder onze arbeiders geheel andere toestanden en verhoudingen in het leven te roepen
dan tot dusverre. Gij Bertha, die zooveel invloed op Frans hebt, beloof me hem
voortaan zoo mogelijk te bewegen tot ondersteuning van dat streven, in plaats van
iemand, wien het zoo heilige ernst is, tegen te werken en te dwarsboomen. Heeft
Frans dan geen oogen voor de machtige beweging van onzen tijd, geen begrip van
maatschappelijk recht en van alles wat er nu reeds gedaan kan worden om in zooveel
ellende verbetering te brengen?’
Zij sprak met jagenden adem en schitterende oogen, snel en hartstochtelijk, en
Bertha zag haar met bezorgdheid aan.
‘Ik beloof je alles te doen wat ik vermag...’ zeide zij. ‘Frans is niet onredelijk, en
het menschlievend streven van Van Elten is mij nooit antipathiek geweest. Het was
de verhouding tusschen u beiden, die mij zoo stuitte en mij tegen hem innam. Maar
je belooft me dat dit voortaan anders zal worden, en op die belofte vertrouw ik. En
spreken wij nu vooreerst niet
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
304
meer over dit alles. Je windt je te veel op, Louize; ik ga nu naar huis en....’
Zij hield plotseling stil. Een heen en weder loopen in de gang, een fluisteren van
verschillende stemmen drong tot de kamer door, en ook Louize luisterde, verwonderd,
en ging toen snel naar de deur, niet begrijpend wat er gaande was.
Zij zag Jacob staan en het kamermeisje, en een weinig verder den knecht van
Hoogenoord, die allen bij haar nadering verschrikt zwegen.
‘Wat is er?’ vroeg zij snel.
‘De oude heer is plotseling ongesteld geworden....’ stotterde Jacob. ‘Het rijtuig
van Hoogenoord is hier om u te halen.’
Zij wankelde tegen den muur.
‘Papa.... zoo ziek dat ik gehaald word? Wie zendt het rijtuig?’
‘De dokter, Mevrouw,’ zeide de knecht naar voren tredend. ‘Ik heb den dokter om
acht uur van morgen al gehaald, en hij vond het nog al zorgelijk, ziet u, en zeide dat
er dadelijk om u gestuurd moest worden.’
‘Hij is dood.... ik weet het; zeg het liever dadelijk!’ zeide Louize, al de bedrukte
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
305
aangezichten om haar heen beurtelings aanziende.
‘Neen, Mevrouw, wezenlijk niet, maar de dokter vond het wel zorgelijk!’
‘Louize, blijf bedaard,’ zeide Bertha, die haar gevolgd was; ‘stel je niet dadelijk
het ergste voor!’
‘Ja, ik zal bedaard blijven... ik moet dadelijk gaan....’
Zij streek zich met de hand over het voorhoofd, en maakte een beweging om,
zooals zij daar was, blootshoofds in het rijtuig te stappen, maar zij werd door Bertha
teruggehouden.
‘Denk aan Frans,’ klonk het fluisterend aan haar oor, opdat de omstanders het niet
zouden verstaan.
Zij kwam door die woorden tot bezinning, en ging met Bertha naar boven naar de
studeerkamer van Frans, die verschrikt opstond toen zijn zuster hem haastig de
treurmare meedeelde. Zijn ontsteltenis belette hem zelfs zich te verwonderen over
Bertha's aanwezigheid op dit uur van den dag.
‘Mijn arme, arme Lous, was ik nu maar beter, dan kon ik met je meegaan...’ zeide
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
306
hij haar omarmend. ‘Maar maak je nu niet te angstig, vrouwtje, het is misschien zoo
erg niet. Wat zie je bleek! En ik die gisteren avond nog zoo tegen je opspeelde! Ben
je niet meer boos op me?’
Zij schudde van neen, zonder te spreken, en kuste hem.
‘Neen, niet die leelijke nare wang, de andere,’ zeide hij met een glimlach, terwijl
hij zijn rechterwang, waarop het litteeken der wonde zich nog scherp afteekende,
schielijk afwendde. ‘Een slimme tactiek van me, hè? nu krijg ik twee zoenen in plaats
van één!’
Zij kuste hem nogmaals met een ernstige teederheid, die hem een vreemde
gewaarwording gaf. Toen wikkelde zij zich zachtjes los en liet zich door Bertha
helpen met hoed en mantel.
‘Zal je gauw een boodschap zenden, hoe het is?’ vroeg hij dringend.
‘Hij is dood, ik weet het,’ zeide zij zacht en toonloos.
‘Daar heb je mijn overdreven vrouwtje weer...’ begon hij, toen een snelle blik van
zijn zuster hem plotseling deed zwijgen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
307
Hij ging mede tot aan de trap, zeer ernstig, en zag daar met stomme verbazing hoe
Bertha, de nooit uit haar plooi komende Bertha, de gehate schoonzuster plotseling
tot zich trok en haar lang en innig met tranen in de oogen omarmde.
Daarop snelde Louize naar beneden, de gang door en het rijtuig in. Het portier
werd dichtgeslagen, de knecht steeg op den bok.
‘Vrede met allen... zoo is het goed!’ fluisterde zij, met gesloten oogen achterover
geleund, terwijl de paarden, door de zweep aangevuurd, pijlsnel naar Hoogenoord
draafden.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
308
Hoofdstuk XXIX.
Haar voorgevoel had haar niet bedrogen.
Men had den ouden man dien morgen, toen men hem wilde wekken, in zijn bed
gevonden, dood, en de in allerijl gehaalde dokter kon slechts het angstig vermoeden
der huisgenooten bevestigen. De hartkwaal die sedert jaren zijn leven bedreigde, en
in den laatsten tijd, om de aanhoudende benauwdheden te verlichten, veelvuldige
aanwendingen van morphine noodzakelijk maakte, had eindelijk de laatste zwakke
levensvonk uitgedoofd.
De oude Martha, badende in tranen, kreeg zij het eerst in het oog. Daarop was de
dokter haar in de vestibule tegemoet getreden; zijn zwijgende krachtige handdruk
had haar genoeg gezegd, en op eenmaal hadden haar krachten haar begeven en was
zij, zonder een enkel
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
309
woord te kunnen uiten, bewusteloos neergezegen.
Lang had die flauwte geduurd, die haar zoo weldadig aan de werkelijkheid ontrukte,
maar zij was weer tot zichzelve gekomen, en daarmede tot het besef van haar toestand,
zoodat zij in staat was al de feiten en omstandigheden van den laatsten tijd zich voor
den geest te roepen met volle wreede helderheid.
Zij lag nu in shawls gewikkeld op de breede rustbank in de studeerkamer, in dat
groote ouderwetsche hooggewelfde vertrek, waarin haar vader bijna het geheele
laatste jaar van zijn leven had doorgebracht, waar alles er nog uitzag alsof hij elk
oogenblik kon binnenkomen, en weer gaan zitten in den ouden gebeeldhouwden
armstoel voor zijn schrijftafel, schrijvend of lezend, het hoofd in de hand gesteund,
zooals zijn gewoonte was.
De pendule op den schoorsteenmantel wees drie uur. Zij was alleen. Uit haar
bewusteloosheid ontwaakt, was zij, op raad van den dokter, die gezegd had in den
middag te zullen terugkomen, blijven liggen, het lichaam moede en mat, de hersens
rusteloozer bezig dan ooit. Martha, die bij haar had willen blijven, had zij
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
310
verzocht liever heen te gaan, zeggende dat zij zich volmaakt wel gevoelde en wat
slapen wilde. Alleen zijn was de eenige weldaad welke zij nog van het leven eischte
- alleen zijn met den chaos in haar binnenste, opdat zij eindelijk zou kunnen ordenen
al de zoo woest dooreen dwarrelende gedachten, opdat uit dien chaos rust zou dagen,
opdat zij zou kunnen uitdenken alles - haar geheele leven. Zij gevoelde zich alsof
zij had kunnen denken dagen en weken lang zonder ophouden, totdat zij uitgedacht
zou zijn, totdat het verleden in haar hersens zou zijn gerangschikt, symmetrisch als
de figuren van een mozaïek, nauwkeurig in elkaar passend, zonder dat ergens een
leegte of gaping overbleef. Dan zou er rust voor haar komen en vrede en kalmte, en
kon het geheel afgesloten worden door iets.... iets wat dien morgen nog zoo ver
scheen, maar thans zoo snel naderde dat zij huiverde! - Was het vrees, die huivering
die eenige oogenblikken aanhield? Zij wist het niet.
Een zacht kloppen tegen de deur deed haar opzien; zij riep binnen.
Het was Martha, die kwam met een blaadje waarop wat wijn en beschuit.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
311
‘U moet wat gebruiken, Mevrouw, de dokter heeft het gezegd. Als u niet sliep, moest
ik u om drie uur dwingen dit te nemen.’
Het grijze gerimpelde gelaat der arme oude ziel was rood en opgezwollen van het
schreien en het blaadje beefde in haar handen. Veertig jaren van haar leven had zij
op Hoogenoord doorgebracht, als een trouw huisdier was zij aan haar meester gehecht
geweest, en zijn dood, die wellicht veel kon doen veranderen, was voor haar de
vreeselijkste slag.
Louize richtte zich overeind. Op het blaadje lag ook een brief. Met een oogopslag
herkende zij de hand van Frans. Zij nam hem en legde hem naast zich neder. Zij
voelde zich, nu zij overeind zat, flauw en vreemd en duizelig, en zij dronk een glas
wijn en at een paar beschuiten en voelde zich verkwikt.
‘Dat heeft me goed gedaan, Martha, ik ben blijde dat je me wat gebracht hebt.
Arme Martha!’ vervolgde zij, de oude vrouw in het ontdaan gelaat ziende, en zij
legde vertroostend hare hand op den arm der oude vrouw. ‘Arme Martha!’ herhaalde
zij nog eens, en haar eigen woorden klonken haar vreemd in de ooren. Zij
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
312
sprak ze uit vol meewaarigheid, alsof Martha een leed was overkomen, waar zij zelve
buiten stond.
Martha zette het blaadje neer, opnieuw uitbarstend in tranen, en het schokte Louize,
die oude afgeleefde vrouw te zien huilen en snikken als een kind. Een traan verscheen
in haar oogen, maar het was slechts een traan van medelijden, die dadelijk opdroogde,
toen Martha op haar verzoek haar weer alleen had gelaten.
Haar blik viel toevallig op den brief dien zij vergeten had. Langzaam, met een
zekere afgetrokkenheid maakte zij het couvert open.
‘Mijn arm vrouwtje,’ las zij, ‘ik begrijp hoe innig bedroefd je bent. Ook ik heb in
den ouden man mijn besten trouwsten vriend verloren. De dokter is hier geweest;
hij vertelde ons van je flauwte, die vrij lang aanhield, en je kunt je voorstellen wat
het voor me is nu niet bij je te zijn. Gelukkig zal Martha wel goed voor je zorgen,
en morgen kom ik zelf. Het is mij door den dokter toegestaan, en het moet ook wel,
om alles voor de begrafenis te kunnen regelen. In een gesloten rijtuig, goed
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
313
ingepakt in mijn pels, kan het volstrekt geen kwaad. Bekommer je dus over niets en
houd je vandaag vooral rustig. Morgen ochtend ben ik bij je.
Frans.’
‘Als je heel lief wilt zijn voor je boozen driftkop, stuur dan den knecht nog met een
woordje terug, om me te doen weten hoe je je thans voelt.’
Toen zij het briefje had gelezen, sloot zij de oogen. Geen zweem van eenig vermoeden
was dus bij hem opgerezen, dacht zij. Het was dus geen vage, wellicht onbewuste
argwaan geweest, die hem den vorigen avond zoo ruw en driftig had doen uitvallen,
maar alleen de zucht haar te dwingen tot zijn wil, tot zijn wijze van denken!
Arme Frans! en toch was hij op zijne wijze goed voor haar en had hij haar lief.
Daarom wilde zij ook goed zijn voor hem. Wat zou zij hem zielsgaarne elk leed
willen besparen, zelfs.... zelfs dat ééne dat zij hem niet besparen kon!
Een oogenblik werd haar gelaat verwrongen
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
314
als van duldelooze pijn, toen streek zij de hand over het voorhoofd en stond op om
hem het gevraagde woordje te zenden; het was immers het laatste wat zij voor hem
doen kon, het allerlaatste.
Een zekere schroom overviel haar toen zij de schrijftafel en den ledigen stoel
naderde. Zij kon zich niet herinneren ooit op dien stoel en op die plaats te hebben
gezeten. Een korte aarzeling deed haar even toeven met de hand op de leuning, toen
vloog de grauwe schaduw van een glimlach over het doodsbleeke gelaat en zij aarzelde
niet langer. Zij ging zitten, zij nam den pennehouder, waar de doode hem den dag
te voren had nedergelegd, niet op den inktkoker, maar, zooals zijn vaste gewoonte
was geweest, naast zijn werk. Op het groote roode vloeiblad lag een blaadje wit
papier gereed, als had hij nog een brief willen beginnen, maar er de kracht niet toe
gehad.
‘Wees niet bezorgd, beste Frans, ik voel me redelijk wel.’ schreef zij met vaste
hand. Toen vouwde zij het papier dicht, zocht een couvert uit een brievendoos en
maakte het dicht. Daarna bleef zij zitten mijmeren, het hoofd in de hand
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
315
en liet de oogen werktuigelijk dwalen over al die welbekende voorwerpen op het
bureau vóór haar, altijd volmaakt op dezelfde wijze gerangschikt met een keurigheid
en een vastheid van gewoonte waarvan haar vader nooit afweek. En terwijl haar
blikken zoo doelloos rondzwierven, kregen zij plotseling een groot couvert in het
oog, overeind gezet tegen een stapeltje boeken; en op dat couvert stond, met zijne
hand geschreven, in groote duidelijke letters: ‘Aan mijne dochter.’
Zij zag het maar durfde er niet de hand naar uitstrekken. Zij staarden haar zoo
spookachtig aan, als van gene zijde des grafs, die groote letters ‘Aan mijne dochter.’
Zij keek om zich heen, angstig bijna, met een gevoel alsof de doode zelf met
onzichtbare hand dat papier daar had neergelegd.
Hoe lang haar aarzeling duurde, wist zij niet. Alles scheen haar zoo vreemd zoo
onwezenlijk toe. Een tastbare stilte zweefde om haar. Droom of realiteit? suisde het
in hare vermoeide hersenen. Zij kwam evenwel tot bezinning toen zij het papier in
de hand had. Het was dichtgemaakt met vijf zegels, als ware het een testa-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
316
ment. Zij verbrak ze; een brief kwam te voorschijn, een brief gericht aan haar.
‘Geen enkelen avond, mijn geliefd kind, zal ik mij ter ruste begeven, zonder deze,
mijne laatste woorden in dit leven tot u gericht, op mijn bureau te leggen, opdat dit
papier het eerste zij waarop na mijn dood het oog zal vallen. Ik schrijf dit op den
avond van uw huwelijk, dat eindelijk na vele kommervolle jaren mijn vurigste hoop
verwezenlijkt, en dat u gelukkig zal maken, dat u gelukkig moet maken, omdat op
elke goede daad de zegen des hemels rust, en de uwe een daad van gehoorzaamheid,
kinderliefde en dankbaarheid was.
Als gij dit lezen zult, Louize, en God mij nog eenige levensjaren mag schenken,
zult gij wellicht een gelukkige vrouw en moeder zijn, en kunnen de regels hier
neergeschreven nog slechts uw liefde en dankbaarheid voor uw trouwen levensvriend
verhoogen. Want hij nam u tot zich, arm, zonder eenig vermogen, wetende dat uw
slechte broeder en mijn ongelukkige speculatiën om de geleden verliezen te boven
te komen, mij nagenoeg geruïneerd hadden.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
317
Uw bruidsgift, Hoogenoord, met omliggende landerijen en hofsteden behoort u nog
slechts in naam, want het is geheel gehypothekeerd, en de werkelijke eigenaar is uw
echtgenoot, die, met het doel mij van alle zorgen te ontheffen, langzamerhand mijn
eenige schuldeischer is geworden en bij mijn dood Hoogenoord zal moeten verkoopen,
om dat gedeelte van zijn kapitaal te kunnen losmaken.
Gij zult misschien moeite hebben deze geldzaken te begrijpen, maar dat behoeft
ook niet. Genoeg zij het te weten, dat, als met mijn dood mijn aanzienlijk pensioen
ophoudt, er na afdoening der loopende schulden weinig of niets zal overblijven. Gij
zijt dus geheel afhankelijk van den man wiens naam gij draagt, en wien gij nimmer
dankbaar genoeg kunt zijn voor al de toewijding ons jaren lang betoond.
Ik wil dat gij nu na mijn dood weten zult de volle waarheid, die u wellicht, in uw
onverstandigen hoogmoed en volslagen onbekendheid met de materieele eischen des
levens, belet zou hebben den man te huwen, dien God in zijn vaderlijke goedheid
als het ware voor u bestemd had. Die waarheid zou Frans in staat wezen,
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
318
mijn al te hooghartig kind wel kennende, steeds te blijven verbergen, en dàt mag
niet. Gij zult u verootmoedigen, en dit zal u niet zwaar vallen, wanneer de nederige,
aanhankelijke liefde der echte waarachtige vrouw in u zal zijn ontwaakt, en gij de
edele hoedanigheden van uw echtgenoot ten volle hebt leeren erkennen. God zegene
u, mijn kind.’
Zij las den brief ten einde, legde hem neder en een zacht kreunen ontwrong zich aan
haar borst.
‘Ook dit nog!...’ dacht zij, en zij drukte de handen stijf aan beide kanten van het
hoofd, als vreesde zij dat het zou bersten.
Dàt had hij haar aangedaan, haar eigen vader!
Zij was niet alleen opgeofferd, zij was be drogen, verkocht geworden als een blind
hulpeloos wezen aan een man dien zij niet liefhad, verkocht om geld! Het
verschrikkelijke was dus nog verschrikkelijker, het zedelooze nog zedeloozer dan
zij geweten had!
Lang zat zij zoo, turend met de oogen harer verbeelding naar wat er van haar
geworden
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
319
was, steunend soms als dat visioen zoo akelig duidelijk voor haar oprees, haar niets
besparend, niets; haar trots, haar gevoel van eigenwaarde vernietigend, neerduwend
tot in het stof met wreede ruwe kracht.
Eindelijk richtte zij het hoofd op, rondziende met een soort van verwondering,
van schaamte bijna, over haar felle smart. Hoe kon zij zoo kleinzielig wezen; hoe
konden dergelijke aardsche nietigheden haar nog kwellen... nu nog?
Zij rees overeind, ging naar de deur, opende die en trad het groote donkere
eikenhouten portaal over om naar de sterfkamer te gaan. Zij had daartoe nog niet
den moed gehad, vreezend een zwakheid, een ineenzakken van haar wil.
Maar nu vreesde zij niets meer. De maat was volgemeten. Zij zag de hooge zwarte
schaduw van den nacht weer naderen en vond die niet ijzingwekkend meer. Zij
breidde er de armen naar uit, reikhalzend naar die koele zwijgende omarming.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
320
Hoofdstuk XXX.
Het was avond. Zij bevond zich in de kamer die Martha voor haar had laten
gereedmaken, de kleine logeerkamer van Hoogenoord, zoo genoemd in tegenstelling
met de groote aan de oostzijde, waar Annie was gestorven. Geheel modern ingericht,
maakte dit vertrek met zijn vroolijk gekleurde zomerdraperieën, nu vooral, bij het
licht van de lamp met roode kap, een vriendelijken gezelligen indruk, een indruk nog
verhoogd door het houtvuur dat in den haard opvlamde, want op dezen vrij kouden
Octoberdag vreesde Martha voor hare jonge meesteres de kilheid van een lang
onbewoond vertrek.
Stil en onbewegelijk zat Louize bij de tafel, zoodat de roode lampekap over de
bleekheid van haar gelaat en de donkergerande oogen een zacht rozigen gloed wierp.
Haar trekken
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
321
teekenden thans rust, doch in de groote starende oogen, strak op een punt gericht,
donker bijna in de schaduw, was een eigenaardige schittering zichtbaar. Voor zich
op tafel had zij eenig schrijfgereedschap liggen, maar de pen bleef onaangeroerd.
Zij voelde dat alles voor haar was afgedaan.
Zij overdacht de laatste uren, zag weer voor zich het gelaat van den doode in zijn
strenge strakke rust, dat gelaat dat zij den vorigen dag nog vol leven had gezien, wel
lijdend maar toch verheugd bij het luisteren naar haar, toen zij hem vertelde dat Frans
geheel hersteld was en weldra weer bij hem kon komen, en dat op de fabriek het
werk hervat en alles nu weer goed was.
Vrede lag op de trekken des ontslapenen. Alles was weer goed! had zij gezegd,
en met dit besef was hij heengegaan. Hij was gestorven in de overtuiging, dat de
onwaarheid waaraan hij zich jegens haar had schuldig gemaakt door God's goedheid
en door zijn vurig bidden haar ten zegen was geworden. En voor zijn lijk staande,
wetende dat haar leven door die leugen was verwoest, had zij hem kunnen vergif-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
322
fenis schenken. Zij had hem den kus der verzoening gegeven en een oogenblik de
gewaarwording gehad van een dichtdrukken van de keel en een branding in de oogen,
als had zij kunnen schreien; maar dat was voorbijgegaan en dit stemde haar dankbaar,
want die tranen zouden slechts zwakheid zijn geweest en zij mocht niet zwak zijn.
Er was nog veel voor haar uit te denken met haar arme, kloppende, bonzende
hersenen en daarvoor had zij kalmte noodig en kracht. O! zij was zoo moede, zoo
doodmoede! Maar wat deed er dat toe? Nog enkele oogenblikken, en zij zou immers
de eeuwigheid hebben om te rusten!
En de dokter was er nog eens geweest tegen het vallen van den avond, die goede
oude dokter, die al zoovele jaren op Hoogenoord kwam, dien haar vader meer als
huisvriend dan als geneesheer beschouwde, en zijn émotie had zich sterker geuit dan
de hare, toen zij te zamen nog eenmaal de sterfkamer waren binnengetreden.
‘Gij zijt te kalm, dat bevalt mij niet,’ had hij gezegd, haar den pols voelend, ‘want
die
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
323
kalmte is natuurlijk niets dan overspanning. Als gij eens flink kondt uithuilen, zou
het veel beter zijn. Vroeg of laat komt toch de reactie.’
Zij had zich verbaasd over zijn gewoon spreken over alles; over de komst van haar
man den volgenden dag, over de begrafenis, de wijze van kennisgeven en alle verdere
schikkingen.
Wat was het vreemd, zoo rustig en zakelijk over dat alles te hooren redeneeren,
wetende dat zij zelve daar reeds buiten stond, dat dit alles haar volstrekt niet meer
aanging. En dan zijn zorg voor haar voor dien nacht, zijn raad zenuwdroppels te
nemen, dezelfde die haar vader gewoonlijk nam, opdat zij rustig zou slapen!
Als hij eens wist hoe rustig zij slapen zou!
Vreemd dat hij niets vermoedde van wat zij meende dat op haar voorhoofd
geschreven stond, wat als in de lucht hing en zij met elke beweging harer longen
inademde, wat over haar lag als een zware kille nevel, waaruit zij verwonderd blikte
in de woelige vermoeiende wereld der levenden, die slechts nog aanschouwend van
heel uit de verte als iemand die weet er niet meer toe te behooren.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
324
Diep ademhalend stond zij op en opende het venster. Een inktzwarte duisternis gaapte
haar tegen en de nachtwind deed de lamp flikkeren. Onwillekeurig deinsde zij terug.
Het was zoo'n tegenstelling, de warme lichte gezelligheid hier binnen met dien
afgrond van donker.
Zij had hier willen blijven, hier in die behagelijke warmte en willen inslapen op
het zachte dons harer legerstede, zoo verleidelijk haar lokkend in de witheid der
kussens. Maar dat kon niet. Geen sterveling mocht vermoeden haar toeleg. Haar
heengaan mocht niemand pijn veroorzaken, bij niemand naberouw opwekken.
Groot was de verzoeking geweest in de kamer van den doode, waar een fleschje
morphine haar tegenschitterde. Verdoofd, pijnloos insluimeren.... hoe zalig zou dat
wezen! Maar dan zou haar toeleg ontdekt worden, en zij wilde immers dit leven
verlaten om aan velen leed te besparen - leed aan zichzelve, maar ook en meer nog
aan anderen. Want hoeveel zij ook had geleden, allen waren volgens hun eigen begrip
goed voor haar geweest.... Frans, haar vader, Bertha - ja, zelfs Bertha, die haar de
hand had gereikt in een hoog-edele opwelling. Daar-
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
325
om wilde ook zij goed wezen voor hen en elke droeve nagedachte hun besparen.
Toen zij zoover met hare gedachten was gekomen, zweefde een vluchtige glimlach
over haar trekken. Zelfvernietiging heettte immers een misdaad voor sommigen! Die
dwazen! Alsof er zich niet omstandigheden konden voordoen, waarin voortleven een
misdaad kon worden; alsof het recht zichzelve te dooden niet het heiligste,
onvervreemdbaarste recht was van den mensch, wanneer niemand, niemand hem
meer noodig had; alsof haar heengaan uit deze wereld voor haar niet tot een plicht
was geworden!
Elke ademtocht, elke gedachte zou voortaan verraad wezen en ontrouw, verraad
jegens één, ontrouw jegens zichzelve, verzaking van haar heiligste ik. Haar leven
kon slechts wanklanken scheppen, anderen een duldeloos leed veroorzaken, haar
heengaan was de oplossing van al die wanklanken in een zuiver, plechtig harmonisch
slotakkoord.
Al peinzend had zij de laatste oogenblikken naar buiten gestaard; en haar oogen,
zich gewennend aan de duisternis, konden thans enkele omtrekken onderscheiden.
Zij zag de boomen
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
326
in het park zich in grootsche vormlooze massa's tegen den zwaarbewolkten hemel
afteekenen, terwijl een zwaar machtig ruischen door het gebladerte voer en haar als
een waarschuwing in de ooren klonk. Tegelijkertijd hoorde zij de klok van den
dorpstoren in de verte tien uur slaan.
‘De tijd is gekomen,’ dacht zij, ‘wanneer ik nog later het park inging, zou het
achterdocht wekken.’
Zij sloot de lippen vast opeen, nam haar mantel die over een stoel hing, sloeg dien
om en opende de deur.
Daar streek iets zachts langs haar heen naar binnen, met een kirrend geluid. Het
was Mia.
Zij bukte zich en nam haar op en kuste het zachte fluweelen kopje, dat zoo
liefkoozend tegen haar aanduwde.
‘Mijn arme Mia, waar zal voortaan je tehuis wezen, en wat zal er van je worden
en ook van mijn arme Stella? Misschien zal men goed voor je wezen als een laatste
herinnering aan mij...’
Zij zette haar neder op een tijgervacht voor den haard en sloot haar op, vreezende
dat het trouwe dier haar anders zou volgen.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
327
Toen ging zij de trap af, voorbij de kamer van Martha, die haar hoorde en de deur
opende.
‘Ik ga nog even het park in, Martha, ik heb zoo'n behoefte aan wat beweging,’
zeide zij met de kalmste, natuurlijkste stem die zij vinden kon.
‘Maar, Mevrouw, doet u dat toch niet!’ riep Martha op afkeurenden toon. ‘Het is
een koude avond en zoo donker! U kunt geen hand voor oogen zien.’
Louize stond eenigszins van haar afgewend op het half donkere portaal, terwijl de
lamp in de kamer de kleine ineengedrongen figuur der huishoudster op den drempel
in een lichtkring hulde.
‘Ja, het is erg donker, maar ik ga niet ver. Ik wil maar even een luchtje scheppen,
dat zal mijn hoofd goed doen. Ga nu maar gauw slapen, lieve Martha, je zult wel
moe zijn, en zeg aan de anderen ook naar bed te gaan. Ik zal de achterdeur uitgaan
en ze wel sluiten. Blijf niet langer op, ik heb niets meer noodig.’
‘Heeft Mevrouw dan wel iets warms aangedaan, het waait zoo?’
‘Ja zeker, zie maar, deze mantel is heel lekker warm. Nacht, Martha, wel te rusten.’
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
328
‘Nacht, Mevrouw, blijf u vooral niet te lang buiten, zorg toch dat u niet verkouden
wordt.’
Louize knikte haar vriendelijk toe en ging verder de lange achtergang door, die
naar een zij-uitgang bij de stallen geleidde.
De deur was reeds op het nachtslot, maar zij kon ze zonder moeite open krijgen
en trad naar buiten. Een bijna tastbare duisternis drong tegen haar aan, zoodat zij
geen stap doen kon en even staan bleef. Welk een zegen was die stikdonkere nacht!
Hoe wettigde die het vermoeden van een ongeluk! Hoe vaak gebeurde het niet, dat
men door het duister misleid.....
Zij zocht al tastende haar weg langs het huis, tot aan de voorzijde, waar het op het
plein langs het terras een weinig lichter was. Steeds duidelijker kon zij nu den weg
zien en zij ging verder, het kiezel over en de kastanjelaan in, recht op haar doel af.
De wind stak feller op. Het zware diepe boomruischen vergezelde haar, en de
doode bladeren dwarrelden in het rond, haar voortjagend met een scherp geritsel.
De wind was niet koud, toch rilde zij in die donkere laan, waar zij haar eigen
voetstappen
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
329
niet hoorde, waar de golvende schaduwen haar als opslokten, zich vereenzelvigend
met haar als ware zij niet meer dan een ijle schaduw, schuw en stil voortglijdend in
den nacht naar het onbekende.
Doch de donkere laan liep ten einde; het was lichter op de open plek waar de vijver
lag. Reeds betraden haar voeten het glooiende grasveld, zoo frisch en lachend groen
in het zonlicht, nu van een fluweelen donkerte, even donker als het water zelf, zoodat
de afscheiding van grond en vijver niet te onderscheiden was.
Rukwinden schokten nu en dan de golvende lijnen van het geboomte aan de
overzijde van het water, in een chaotische dwarreling van vormlooze massa's,
fantastisch groot in het duister; en dan weder was het stil, roerloos, spookachtig stil.
Geen van al de myriaden levende wezens in de natuur om haar heen gaf eenig teeken
van leven.
Zij sloeg den arm om een jong berkenboompje heen en leunde het hoofd er tegen.
Op deze zelfde plek op het gras, had zij eens gestaan met hem, om de zwanen te
voederen, en zij herinnerde zich nog elk woord toen met hem
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
330
gesproken. Zij herinnerde zich elk harer gewaarwordingen in die oogenblikken, toen
zij zonder eenig schuldgevoel genoot van zijn bijzijn. Had zij hem toen reeds lief?
En nu dacht zij aan den avond van gisteren, voelde zij, de oogen sluitend, zijn
eersten en laatsten kus.
Waar zou hij thans wezen. Zou hij aan haar denken zooals zij aan hem? Zou hij
begrijpen dat zij stierf voor hem, om strijd en smart te besparen ook aan hem, die al
zijn energie, al zijn wilskracht noodig had voor zijn groote menschlievende taak?
Hij zou haar missen, haar betreuren in het eerst... maar wat was het, een doode te
beweenen, vergeleken met dien strijd van elken dag, die allen levensmoed ondermijnt
en eindelijk wellicht blijken zou te sterk voor hen te wezen?
Wat was het eenzaam hier! Als hij in die eenzaamheid eens plotseling verscheen,
en zij, in plaats van straks in de koude des doods te verstijven, zich voelde omvat
door zijn armen en warm gekust door zijn lippen, en zij zich mocht vastklemmen
aan hem in een lange
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
331
oneindigheid van geluk voor altijd, zonder gedachte, zonder herinnering?...
Zij sloeg vaster haar armen om het boompje heen.
Het leven kon zoo zoet, zoo schoon wezen met hem dien zij aanbad, en zij voelde
het bloed zoo warm in haar aderen tintelen. Zij was het leven niet moede, neen, zij
had het leven lief, dat haar nu pas zijn diepste geheimen openbaarde.
Wat was plicht, wat was een belofte, wat was de stem van het geweten tegenover
een zaligheid als die, welke zij grijpen kon wanneer zij wilde, wanneer zij vluchtten,
zooals hij gezegd had, ver ver weg, ver van alle tergende banden, ver van al datgene
wat haar zoo menigmaal in woedenden opstand had doen komen tegen haar lot!
Een windstoot loeide om haar heen, deed de takken der boomen kraken, zweepte
het zwakke berkenboompje heen en weder en joeg een wolk van doode bladeren
omhoog.
Zij werd wakker uit de bedwelming harer gedachten, en een namelooze smart
doorwoelde haar.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
332
Moest de verzoeking haar zelfs tot hier vervolgen, moest zij ontwijden tot zelfs deze
laatste plechtige ure van scheiding, waarin haar ziel zich reeds had moeten
ontworstelen aan alles wat was van deze aarde? Zij richtte den blik naar het uitspansel,
waar tusschen de voortgejaagde wolken nu en dan een ster schitterde.
Daar was de oneindigheid, het groote ondoorgrondelijke raadsel van het Al,
waarvan zij was een ademtocht, een emanatie, en waarmede zij weder zou
ineenvloeien, opgelost in den aether van het Eeuwige.
En dat Eeuwige moest zijn het Goede, dat Goede, dat zoo hoog troonde in de
harten van enkelen en dat thans ook haar de kracht gaf tot dit offer van zichzelve.
‘Mijn dank aan dat Goede!’ fluisterde zij plechtig.
En toen liep zij voort, snel, de oogen omhoog gericht, naar de groote stille zwartheid
vóór haar.
De zwanen aan de overzijde van het water, slapende op het gras, hun witheid
opgelost in de duisternis, werden plotseling wakker. Zij hoorden een vreemden
zwaren slag, eenig plassen
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2
333
enkele seconden lang, toen was alles weer stil, hoorden zij niets meer dan den wind
die ruischte zwaar en dof in het geboomte. En niets ziende, staken zij den kop weer
tusschen de vleugels en sliepen rustig voort.
EINDE.
Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 2