Leengoederen in Drenthe kaart 3

Download Report

Transcript Leengoederen in Drenthe kaart 3

Drenthe ’s historie anders in kaart gebracht. Deel 3.
update 21-04-2017
De ligging van leengoederen / landgoederen / hofgoederen in Drenthe,
aangelegd door of namens de Frankische bezetters na het jaar 804 en voor 1402.
Inleiding.
Drenthe heeft, behalve het herbouwde kasteel in Coevorden, verder geen kastelen zoals die wel voorkomen in Salland, Twenthe en verder naar het zuiden. Wel kennen we de zogenaamde
havezaten, landhuizen waaraan het recht van havezate was gekoppeld, en vergelijkbare landhuizen. Ze komen voornamelijk voor in het noorden en zuidwesten van Drenthe. Het zijn de
nog zichtbare herinneringen aan het groot grondbezit van nazaten van families van adellijke afkomst. De basis van dat bezit is gelegd na de onderwerping van de Saksische Drenten door de
Frankische keizer Karel de Grote in het jaar 804. De Angelsaksische Friezen waren al eerder onderworpen in 774, maar deze bleven opstandig en omdat Karel ook de grootste moeite had
om de Saksen, waaronder de Drenten, te onderwerpen en te bekeren tot het christelijk geloof, besloot hij om de Friezen en de Saksen in het bezit te laten van hun eigen landrecht, zoals
dat van oudsher bij hen in gebruik was. In een ander artikel op deze website is dit al uitvoerig uit de doeken gedaan. De Saksische Drenten (en ook de Friezen) schikten zich in hun lot, bleven vrije mensen die alle grond welke zij in gebruik hadden voor het eigen levensonderhoud, behielden en over het eigen volk recht spraken volgens oud gebruik. Wel moesten de Drenten
zich schikken in een aantal algemene regels welke voor het gehele Frankische Rijk golden. Een van die regels was dat alle woest gelegen gronden, bossen, wouden en wateren tot het bezit
van de landsheer behoorden, dus domeingrond was. De landsheer besliste over het gebruik van die gronden en wateren. Daarop was ook het bestuurssysteem gestoeld. Delen van het rijk
werden in leen gegeven aan vertrouwelingen, die namens de keizer de rechten uitoefenden. Het rijk was groot en de keizer had vele dienstmannen en een groot leger, die allemaal gevoed
moesten worden. En die voeding kon niet worden opgebracht door zijn onderdanen/boeren. Daarom gaf hij o.a. gronden als leengoed uit aan regionale bestuurders, ordebewakers en toezichthouders. Ook ridders uit zijn leger kregen grond, met de verplichting op eerste afroep op het hof te verschijnen en nog wat aanvullende verplichtingen. Die ridders kregen verder geen
salaris. Alle verordeningen van Karel de Grote werden vastgelegd in zogenaamde Capitulare, hoofdstukken. Eén ervan was de “Capitulare de villis vel curtis imperialibus”, het landgoederenbesluit. Ridders waren telgen uit voorname, meestal rijke families, omdat die in staat waren om een complete uitrusting, inclusief paarden, schildknapen en manschappen te bekostigen. Een aantal ridders van het leger dat de Saksen in Drenthe hadden onderworpen en hun helpers bleven hier als ordebewakers en toezichthouders en kregen gronden in leen conform
de voorwaarden vermeld in de “Capitulare de villis” . Op deze gronden werden hoeves gebouwd om te voorzien in de eigen levensbehoeften en alles wat meer werd geproduceerd moest
volgens de voorwaarden worden opgeslagen of afgeleverd aan de decentrale hoven of het centrale hof in Aken. De ridders zelf bewoonden een versterkt huis, een burcht, welke in de loop
der jaren veranderde van een houten bouwsel tot een zwaar stenen slot. Omdat de Drenten vrije (eigenerfde) boeren bleven, dus niet horig waren aan hun landsheer, (zoals wel de boeren in Salland waren) verschenen er in Drenthe in eerste instantie alleen maar burchten langs de randen van de toenmalige gouw Drenthe en nabij enkele knooppunten van wegen. Als
decentraal bestuurscentrum waren Groningen en Coevorden aangewezen. Omdat in die tijd het verkeer voornamelijk te voet of te paard plaats vond, was de afstand tussen beide plaatsen te groot om in één dag te kunnen worden afgelegd. Daarom werden op regelmatige afstanden ook grond uitgegeven aan dienstmannen om deze in te richten als rust– en voedingsplaats voor dienaren van het gezag en voor legereenheden op trektocht. Deze goederen kennen we als hofgoederen. Op alle leengoederen waren boerderijen en werkplaatsen, waarvan
de bezetting aan mankracht in eerste instantie uit de kring van de leenman kwam, meestal familieleden of aangetrouwden en afkomstig uit de geboortestreek van de leenman. In de meeste gevallen kwam die uit Westfalen. Daar vele Drentse nederzettingen een naam hebben die ook in Westfalen voorkomt, of grotendeels daarop lijkt, is het niet ondenkbeeldig om te veronderstellen dat zo’n nederzetting dus geen Saksische, maar (grotendeels) Westfaalse nederzetting is.
Op de volgende pagina’s worden alle nederzettingen behandeld waarvan bekend is dat hier of in de nabijheid een leengoed heeft gelegen of moet hebben gelegen en welke gevolgen dit
kan hebben gehad op de ontwikkeling van de nederzetting. Deel 3 begint bij Coevorden en gaat dan via de Hondsrug linksom door Drenthe en eindigt in het zuidwesten.
De figuratie op de kaartjes is gebaseerd op de kadastrale kaarten van 1832 op een achtergrond van de actuele hoogtekaart 2016.
Na Coevorden, dat in een relatieve laagte lag, was
Dalen, dat op een hoogte lag, een zeer geschikte
plaats om een landgoed aan te leggen, dat kon voorzien in de levensbehoeften van de Frankische bezetters van Coevorden en voor het leger, wanneer dit
op veldtocht was. Wanneer hier een Saksische nederzetting lag, dan zullen we die moeten zoeken in
het noordoosten, aan de beek. Behalve voldoende
water en andere levensbehoeften bevatte de bodem
langs de beek veel ijzeroer dat kon worden ontgonnen en verwerkt tot gebruiksvoorwerpen en wapentuig.
Na de kerstening van de Drenten werden zij verplicht om een kerk te bouwen. Tot de voorschriften
van het inrichten van een landgoed behoorde ook
het oprichten van een kapel. De kerk van Dalen is
gebouwd halverwege het landgoed en de vermoedelijk oudste nederzetting. Deze oplossing van een
kerk voor de nederzetting en een kapel voor het
landgoed komt meer voor. Dalen heeft zich verder
ontwikkeld rondom de kerk en langs de hoofdweg.
De eerste leenman van het landgoed kan een telg
zijn geweest uit het geslacht van de graven van Dahl
aan de Lippe in Westfalen. De graven van Dahl worden in oorkonden ook genoemd als graaf van Dalen.
Zij bezaten meerdere goederen o.a. nabij Windesheim. Het kan dus zijn dat de naam Dalen verwijst
naar Dahl aan de Lippe en dat veel helpers van de
leenheer daar vandaan komen. De oudste bewoners
van Dalen zullen een mengeling zijn van personen
van Saksisch origine en van Westfaals origine. In
1225 wordt Lubbert van Dalen vermeld als leenman.
Hij had als extra verplichting om de bisschop van
Utrecht of zijn plaatsvervanger te begeleiden op zijn
reis van Coevorden door Drenthe naar Groningen.
Leengoederen in Drenthe kaart 1
“Saksisch Dalen”
18 schuldmudden
Deze kaart is de situatie
van Dalen op de kadastrale kaart van 1832.
Dat hier een leengoed
lag wordt vermeld in
oorkonden. Dat leengoed moet dan gelegen
hebben op of nabij de
Bente, de zuidrand van
Dalen. In 1832 lagen
hier nog percelen grond
welke ten name waren
gesteld van erven/
nazaten van adellijke
geslachten.
Leengoederen in Drenthe kaart 2.
“Saksisch Wachtum”
12 schuldmudden
Rechts de kadastrale kaart van
1832 met het dorp Wachtum. Het
dorp bestaat duidelijk uit twee delen. Links het westelijk deel met
een typisch Saksische kern en
rechts een langgerekt deel voornamelijk langs de weg. Wachtum lag
in de oudheid nabij een splitsing
van hoofdwegen in Drenthe.
Rechtsonder de afslag richting Emmen en dan verder over de Hondsrug naar Groningen. Linksboven de
weg richting Ruinen en omgeving.
In het vorige hoofdstuk is al vermeld dat bij Wachtum een bolwerk
met wachttoren moet zijn aangelegd door de Franken om het verkeer te kunnen controleren. De
dienstman van de Franken, meestal
een ridder uit het leger, kreeg dan
een stuk grond in leen om hierop
één of meerdere bedrijfsgebouwen
neer te zetten om in het levensonderhoud te kunnen voorzien. De
drie boerderijen rechtsboven, gelegen aan het eind van een beekje,
kunnen de basis van dat leengoed
zijn geweest. De boerderijen eronder zullen dan in latere eeuwen zijn
gebouwd door nazaten van de eerste leenman of zijn helpers.
Plaats waar mogelijk een
Bolwerk (mottekasteel)
kan hebben gestaan.
(zie het vorig hoofdstuk)
Evenals in Dalen het geval kan zijn is het ook in
Wachtum mogelijk dat de oudste inwoners afstammen van zowel de oorspronkelijke Saksische
landverhuizers als van de latere Frankische bezetters.
Leengoederen in Drenthe
kaart 3
Emmen ligt niet aan of direct nabij een stroompje
zoals Noord– en Zuidbarge en Westenesch. De
vraag is dan of Emmen wel een Saksische nederzetting is of dat het pas is ontstaan nadat de Frankische bezetter deze plek in leen heeft gegeven
aan een dienstman om hier een hofgoed te realiseren. Dit hofgoed kan dan worden gebruikt voor
een tussenstop of overnachtingsplek voor reizigers van het centrale hof in Aken naar Groningen
via Coevorden. Tevens ten behoeve van de voedselvoorziening en vooral bevoorrading van het
leger. Het deel van Emmen in 1832 ten noorden
van de kerk doet Saksisch aan en mogelijk lagen
hier kwelwaterbronnen om in de waterbehoefte
te kunnen voorzien. Aan de Westerstraat lag
vroeger het Pallertje, een vijver waar altijd water
in stond. De vijf boerderijen rondom de kerk en
de boerderij die iets westelijker ligt plus het gebied van de oude dierentuin zal dan het hofgoed/
landgoed/leengoed zijn geweest. Het westelijk
deel als bouwland, ten oosten van de kerk de weilanden en daar achter de hooilanden. In 1832
waren de gronden ten oosten van de kerk in eigendom bij nazaten van schultenfamilies, afstammend van ridders. Het is niet uit te sluiten dat
daar in eerste instantie een versterking in de
vorm van een burcht heeft gestaan. De kerk zal in
eerste instantie als een kapel voor het hofgoed
zijn gebouwd, conform de voorschriften, maar
tevens als kerk voor de gehele nederzetting dienst
hebben gedaan.
De lichtgrijze ondergrond van deze kaart is de kadastrale situatie van
2016 waarop met iets dikkere lijnen de kadastrale begrenzingen van
1832 zijn aangegeven met in rood en geel de gebouwen van 1832. De
kleuren zijn uit het Actuele Hoogtebestand Nederland van blauw
(lager) naar bruin (hoger).
Emmen komt niet voor op de
schuldmuddenlijst hetgeen kan
betekenen dat het geen Saksische nederzetting is en dat het
pas is ontstaan na de Frankische
bezetting van Drenthe na 804.
Het Frankische Emmen heeft
zich krachtig ontwikkeld. Dat
zien we op een volgend kaartje
ook in Gasselte en in nog enkele
andere nederzettingen met een
groot Frankisch gehalte.
e
edelijk
Vermo
li
an het
gging v
d
hofgoe
Een bekende bezitter van het leengoed Gasselte was in 1359 Wernbold van Gasselte, wiens dochter Lamme in dat jaar huwde met
Arend Huys van Ruinen. Arend Huys was een zoon van Johan van Norch en Elisabeth van Steenwijk. Wernbold zelf was getrouwd
met Wibbe van de Ghore van Steenwijk. Voor 1400 werd er niet gehuwd tussen kinderen van Drentse eigenerfde boeren en kinderen van de leenmannen op de leengoederen. Na de vaststelling van het Drentse Landrecht in 1402, toen alle gronden weer gingen behoren tot een boermarke, dus ook de leengoederen, kwam de integratie, zij het mondjesmaat, op gang.
Leengoederen in Drenthe kaart 4
Frankisch Gasselte heeft zich krachtiger
ontwikkeld dan het Saksisch deel.
Saksisch Gasselte
12 schuldmudden
Links de kadastrale kaart van 1832 met
het dorp Gasselte. We zien dat het dorp
uit twee delen bestaat. Een oostelijk
deel, gelegen aan het eind van een
stroomdal en een westelijk deel, gelegen
aan een wat hoger liggend stroomdal.
Het lijkt erop dat het meest westelijke
deel de oudste kern is en van Saksisch
origine. Het oostelijk deel is het leengoed Gasselte, met de zuidelijkst gelegen
boerderijen als oudste kern. De kerk is
ongeveer in het midden tussen beide
dorpsdelen gebouwd conform ook elders
gebeurde. De gronden oostelijk van het
leengoed/landgoed waren in 1832 nog
eigendom van nazaten van vroegere
leenmannen.
Het oude Saksische dorp heeft zich in de
loop der jaren in oostelijke richting uitgebreid en het Frankische deel richting het
noorden.
Leengoederen in Drenthe kaart 5
www.dorpshistorie.nl
Gieten
12 schuldmudden
12 schuldmudden
Het dorp Gieten op de kadastrale kaart van 1832 ziet er opvallend uit. Een grote spreiding van de ligging van woningen/bedrijfsgebouwen. Er zijn echter twee
oude kernen te ontdekken die waarschijnlijk de eerste nederzettingen zijn van Saksische oorsprong. Nemen we Bonnen er ook bij dan zijn het er drie. De kerk is
pas na 800, na de Frankische overheersing, gebouwd en staat op ongeveer gelijke afstand van deze drie oude kernen. Uit oorkonden is bekend dat er een leenman is geweest die in Gieten een leengoed bezat. De kern van dat leengoed moet de kerk en omgeving zijn geweest, door latere generaties uitgebreid in Noordelijke en zuidelijke richting. Ook Gieten zal dus in 1832 een bevolking hebben gehad die deels Saksische voorouders heeft en deels Westfaalse voorouders.
Leengoederen in Drenthe
kaart 6
Anlo komt niet voor op de schuldmuddenlijst, hetgeen kan betekenen dat het geen Saksische nederzetting is, maar als Frankisch leengoed is ontstaan .
Van Anloo is bekend dat het een hofgoed was en zelfs een aantrekkelijk oord om te verblijven, want de bisschop van Utrecht heeft hier meer dan één oorkonde ondertekend. Het zuidwestelijk deel van Annen behoorde in ieder geval tot het leengoed van een dienstman/leenman. In 1832 waren deze percelen nog in
bezit van nazaten van in oorkonden genoemde bezitters van leenrechten. Een oude Saksische kern is niet te
bepalen of het zouden de paar boerderijen ten noorden van de kerk moeten zijn. De ligging van de overige
boerderijen, inclusief de vormen van de huiskavels doen denken aan een landgoed. Bodemkenmerken die
de aanwezigheid van een mottelasteel kunnen doen vermoeden, zijn niet te ontdekken. Wel een omgracht
perceel aan het diep waar mogelijk een burcht van latere datum kan hebben gestaan.
Op deze kaart van Annen 1832 zien we
dat Annen uit twee gescheiden delen
bestaat.
Leengoederen in Drenthe kaart 7
Ligging mogelijk leengoed/landgoed bij
Annen.
Het onderste deel lijkt in de kern een
Saksische nederzetting te zijn.
Het bovenste deel lijkt een Frankisch
leengoed te zijn geweest.
De oorspronkelijke Saksische landverhuizers hebben zich hier neergezet op
de oostflank van de Hondsrug met het
stroomdal van de Hunze in het oosten.
Waar de oorspronkelijk 12 hoeves hebben gelegen is niet te zeggen maar op
grond van het kaartbeeld van 1832 lagen die binnen de groene omlijningen.
Dat er in Annen een leengoed lag blijkt
uit oorkonden. Mogelijk heeft er een
burcht of versterkt huis gestaan in het
door een gracht omgeven perceel, midden boven op de kaart te zien.
In Annen is na de kerstening van de
Drenten geen kerk gebouwd. Mogelijk
was de weerstand zo groot dat de Frankische bezetters hiervan hebben afgezien. De bekeerden zullen dan in Anloo
ter kerke zijn gegaan. Ook na de vestiging van het leengoed/landgoed bij
Annen is kennelijk niet geprobeerd om
hier een kapel op te richten. Op de kadastrale kaart van 1832 is ook geen
perceel aangegeven waarop een kerkgebouw staat.
12 schuldmudden
In annalen of oorkonden is niets te vinden over een mogelijke leenman met
goederen in Annen. De naam Annen
wordt in 1309 vermeld in een oorkonde, waarin een geschil over het vernielen van een aalstal in de Hunze wordt
behandeld. Onder de aangeklaagden uit
Annen wordt een Alting vermeld. Deze
Alting heeft in zijn familie de persoonsnaam Menso, een naam die ook voorkomt onder de adellijke geslachten die
leenmannen waren van de Duitse vorsten en bisschoppen van Utrecht. Deze
Alting kan een afstammeling zijn van de
leenman die het leengoed bij Annen in
bezit heeft gehad, of van één van de
meiers. Maar deze meiers waren bijna
altijd ook nazaten van een eerste leenman. Deze nazaten van leenmannen,
bezitters van goed ontwikkelde boeren
bedrijven, hebben in de dorpsgemeenschap een vooraanstaande plaats verworven. Tot ongeveer 1400 huwden
deze nazaten niet buiten de oorspronkelijke Frankische gemeenschap. Na
1402 kwam daar verandering in toen de
begrenzingen van de boermarken opnieuw werden vastgesteld en er weer
één rechtsorde was in Drenthe op basis
van het toen vastgestelde Landrecht.
Leengoederen in
Drenthe kaart 8
Zuidlaren was in 1832 al een groot dorp. Het ligt
niet direct aan een rivier of beek, maar op de
oostflank van de Hondsrug. Een duidelijk aanwijsbare oude Saksische kern is er niet. Zuidlaren
komt met 17 mudden voor op de schuldmuddenlijst en zal dan volgens Blok een oorspronkelijk
Saksische nederzetting zijn. Het dorp heeft relatief
veel brinken en brinkjes. Uit oorkonden blijkt dat
in Laren een leengoed lag, maar ook de naam
Midlaren komt in oorkonden voor. Dat leengoed
in Zuidlaren zal dan gelegen hebben ten zuiden
van de kerk. Er zijn geen aanwijzingen dat hier een
motte heeft gelegen. Wel zal er een versterkt huis
zijn geweest. Heren van Laren komen vanaf 1225
in oorkonden voor.
In het besluit van Karel de Grote voor het inrichten van landgoederen komt ook een hoofdstuk
voor betreffende het fokken van paarden. (Zie het
artikel elders op deze website) Veel van de voorschriften van Karel de Grote waren gebaseerd op
situaties in het zuiden van zijn Rijk. Het telen van
druiven en het leveren van wijn was voor de leenmannen in het noorden onmogelijk, Maar voor
het fokken van paarden was Drenthe een ideaal
gebied. Evenals het houden van schapen, geiten
en pluimvee. Het is dan ook niet zo verwonderlijk
dat de paardenfokkerij en de handel in paarden in
Drenthe een grote vlucht heeft genomen, met
Zuidlaren en Norg voorop wat betreft de marktplaatsen.
Zuidlaren
17 schuldmudden
Leengoederen in
Drenthe kaart 9
Noordlaren maakte in de middeleeuwen nog deel uit van de gouw Drenthe. Even ten noorden van het dorp
liggen de oude venen, een dichtgeslibde zijarm van de Hunze, die de Hondsrug ter plaatse doormidden spleet. Aan
de zuidkant van deze spleet is door de
Frankische overheersers na 800 een
bolwerk in de vorm van een motte
opgericht. Het verkeer van en naar
Groningen kon hier goed gecontroleerd worden. De op de motte verkerende ridder en zijn helpers zullen
grond nodig hebben gehad om in hun
levensbehoeften te kunnen voorzien.
Noordlaren komt niet op de schuldmuddenlijst voor, zodat we kunnen
aannemen dat het geen Saksische nederzetting is maar als Frankisch leengoed is ontstaan.
Midlaren lijkt op de kaart niet op een
Saksische nederzetting, maar het komt
wel met 6 mudden voor op de schuldmuddenlijst. Ook komt het voor in
oorkonden met de vermelding van een
leenman, maar die kan zich in latere
jaren daar een leengoed in de nabijheid hebben verworven. Het kaartbeeld wijst in die richting.
Midlaren
6 schuldmudden
Leengoederen in Drenthe kaart 10
Eelde
4 schuldmudden
Saksisch Eelde??
Het gebied Eelde-Peize-Roden maakte in de middeleeuwen geen deel uit
van de gouw Drenthe, maar behoorde tot Frisia, behalve de toen bewoonde
kleine wat hoger gelegen kernen, zoals Roden, Lieveren en Eelde. De hoog
gelegen kop van de Hondsrug met Groningen behoorde daarentegen wel
weer tot de gouw Drenthe. Een gouw kende, evenals de latere graafschappen, geen geografische afgebakende begrenzing. Het was een verzameling
nederzettingen van gelijke rechtsstructuur. Nadat de Franken na 800 hier
hun macht hadden gevestigd werd Groningen een decentraal bestuurscentrum en dus een belangrijke plaats welke goed beschermd moest worden.
Ook moest de voedselvoorziening veilig gesteld worden en vooral voor het
leger moest er voldoende voorraad zijn wanneer het op trektocht was.
Daarom werden op verschillende plekken landgoederen aangelegd. In een
oorkonde van 1040 worden enkele landgoederen door de Duitse keizer Hendrik aan de bisschop van Utrecht gegeven, gelegen in het graafschap van
Rudolf en daarbij is ook Lenferding. Omdat het de bedoeling van de keizer
was om de bisschop van Utrecht heel Drenthe te geven en de bisschop van
Münster het Frisia tussen Lauwers en Eems, moeten de vermelde landgoederen in Drenthe liggen of aan Drenthe grenzen. De overeenkomst met de
huidige naam Lemferdinge doet vermoeden dat het ongeveer moet hebben
gelegen op de plaats die op het kaartje hiernaast is aangegeven. Maar het
kan toen ook veel zuidelijker hebben gelegen en zelfs het hele gebied boven
Yde kan met die naam zijn aangeduid. In Westfalen ligt een riddergoed Lenverding en mogelijk was de eerste leenman daarvan afkomstig. Het ligt in de
nabijheid van Werl en graaf Rudolf was een nazaat van Werl . Deze familie
had in 1040 heel Frisia tussen Lauwers en Eems en de Emsgau in leen. Maar
de leenman zal zeker in die tijd een burcht hebben bewoond en dan niet de
Waterburcht. De Waterburcht is volgens van Vilsteren na 1241 en mogelijk
voor 1266 gebouwd en later vervangen door een stenen borg.
Eelde komt met 4 mudden voor op de schuldmuddenlijst, dus moeten we
volgens Blok aannemen dat hier oorspronkelijk 4 boerderijen van Saksisch
origine hebben gelegen. Deze 4 boerderijen vormden hier dan het meest
noordelijke punt ten westen van de Drentse Ae dat tot de gouw Drenthe
behoorde.
11 schuldmudden
Leengoederen in Drenthe kaart 11
De nederzetting Yde ligt niet direct aan een rivier maar op het hoogste deel van een zandrug, bij een splitsing of kruispunt van wegen. Yde komt met 11 mudden voor op de schuldmuddenlijst, zodat het volgens Blok van origine een Saksische nederzetting is. Het meest westelijke groepje boerderijen is mogelijk niet van Saksisch origine, maar gebouwd door de Frankische
bezetters die op dit strategische punt een burcht ter bewaking van dit punt hebben gebouwd. (Zie het deel 2 van dit artikel) Daarbij zijn bedrijfsgebouwen ter voorziening in de levensbehoeften noodzakelijk. Het lijkt erop dat het gehele perceel ten zuiden van de motte op de kaart daarvoor gebruikt is met de bedrijfsgebouwen aan de weg. Dit perceel was in 1832 nog eigendom van nazaten van leenmannen uit de middeleeuwen. Bij de splitsing van wegen zullen later handwerkslieden en kooplui samen met enkele landbouwers/veehouders gezorgd hebben voor een dorpskern.
Leengoederen in
Drenthe kaart 12
De nederzetting Winde heeft geen typisch Saksische kenmerken maar wel de kenmerken van een
Frankisch leengoed. De leenman/dienstman kan
op de burcht te Bunne gewoond hebben, maar dat
is louter een vermoeden.
Die burcht te Bunne is in 1145 gebouwd, met een
kapel en een bierbrouwerij, door of in opdracht
van bisschop Hartbert of Herbert van Utrecht,
afkomstig uit Wierum boven Groningen en een
nazaat van Werl.
Bij deze burcht horen de boerderijen die er direct
naast liggen.
De oude Saksische nederzetting Bunne ligt er ten
oosten van. Vermoedelijk was dit een zeer kleine
nederzetting van slechts drie boerderijen. Bunne
komt namelijk met 3 mudden voor op de schuldmuddenlijst.
De burcht van Bunne wordt als leengoed een enkele maal vermeld. In 1272 is de burcht overgedragen aan de Ridderlijke Duitse orde te Utrecht en is
het een klooster geworden.
Wie het leengoed Winde in bezit heeft gehad
staat nergens vermeld, maar er worden in oorkonden wel leenmannen vermeld met bezit nabij Groningen, zonder verdere aanduiding. Misschien
moeten we onder hen de leenman van Winde zoeken. B.v. Arnold Wilde, waarbij Wilde dan een vervorming is van Winde.
3 schuldmudden
Leengoederen in Drenthe kaart 13
Ongeveer de plek waar de oudste borg of burcht van Peize
moet hebben gestaan.
Gebouwd omstreeks 1145,
waarbij ook de eerste onderkomens van de helpers van ridder
Lambert (van Werl), broer van
de bisschop van Utrecht, zullen
zijn gebouwd.
In 1832 liep er een waterloop van
zuid naar noord door Peize, met
twee oostelijke zijarmen, grotendeels langs de wegen. Het is niet na
te gaan of deze waterloop van ouds
aanwezig was of later is gegraven.
Peize is vermoedelijk geen nederzetting van Saksische landverhuizers, maar
zal ontstaan zijn na 1140, toen bisschop Herbert of Hartbert van Utrecht,
afkomstig uit Wierum en een zoon van Rudolf van Wierum (van Werl), zijn
broer Ludolf benoemd tot prefect van Coevorden en zijn broer Leffert tot
prefect van Groningen. Voor zijn jongste broer Lambert had hij geen voorname functie in het graafschap Drenthe meer te vergeven, maar ter versteviging van de greep op dit gebied gaf hij Lambert de leenrechten op gronden
onder Groningen. Hierop bouwde Lambert een burcht en bedrijfsgebouwen
en dat leengoed werd Peize genoemd. (of een benaming die er op lijkt) Het
is niet uit te sluiten dat er toen misschien nog enkele Angelsaksische bewoners verbleven, achterblijvers , van de groep waarvan het merendeel was
vertrokken naar betere gronden aan de kust. Maar die achterblijvers kunnen
dan geen georganiseerde gemeenschap meer hebben gevormd , die rechten
hadden in dat gebied en welke rechten door de bisschop dienden te worden
gerespecteerd. Hoe het ook zij, Lambert bouwde de burcht en zal zijn leengoed hebben ingericht zo goed mogelijk conform de voorschriften voor
landgoederen. Een kapel moest worden gebouwd en de nodige dienstmannen moesten worden verworven. Zoals gebruikelijk werden die dienstmannen aangetrokken uit de vertrouwde kring, voornamelijk familieleden en
aangetrouwden. En als er in de directe omgeving onvoldoende waren te
vinden dan zocht men die in het moederland Westfalen. Van huwelijkspartners is dit bekend uit oorkonden en voor dienstmannen zal dezelfde weg zijn
gevolgd. Herbert, bisschop van Utrecht, probeerde de verloren gegane
macht van de familie van Werl in het Frisia tussen Lauwers en Eems te herstellen en meende in de benoeming van zijn broers Leffert en Ludolf hiermee een eerste stap te hebben gezet. In 1145 bouwde Herbert in Bunne,
net onder Peize, ook een burcht met een bierbrouwerij en een kapel. Allemaal tot steun van zijn broer Leffert in Groningen die het daar zwaar te verduren had vanwege de opkomende macht van de stadsbevolking en de familie van de afgezette prefect Egbert.
Hoe dit is afgelopen kunt u lezen in andere artikelen op deze website
www.dorpshistorie.nl
Leengoederen in Drenthe kaart 14
Uit een oorkonde van 1225 blijkt het bestaan van een
Menso van Roden. Deze is een broer van Rudolf van
Norch. Beide zijn zonen van Hendrik van Norch van Kuinre.
Deze Hendrik van Norch was getrouwd met een dochter
van Godschalk van Sepperothe en kleindochter van
Leffert prefect van Groningen. Lefferts broer Lambert
heeft omstreeks 1145 de burcht te Peize gebouwd, waar
omheen het dorp Peize is ontstaan.
9 schuldmudden
Roden
Roden moet, volgens Blok, oorspronkelijk een Saksische nederzetting zijn geweest, want
het is voor 9 mudden schuldplichting in het schuldmuddenregister. De begrenzing tussen
de vroegere gouwen Drenthe
en de Friese gouwen langs de
kust moet een grillig verloop
hebben gehad gezien de tekst
van de diverse oorkonden die
dit gebied betreffen.
Door zijn huwelijk verkreeg Hendrik van Norch het landgoed Eyen, welk leengoed kennelijk in bezit was van de
dochter van Godschalk en dan zeker afkomstig is uit de
goederen van Leffert, prefect van Groningen. Alles duidt
erop dat Lefferts broer Herbert, als landsheer en bisschop
van Utrecht, geprobeerd heeft zoveel mogelijk trouwe
aanhangers rondom Groningen gevestigd te krijgen. En zo
zal hij, of één van zijn opvolgers, ook grond in Roden als
leengoed hebben uitgegeven, waarvan dan in 1225 Menso
leenman is. De oorspronkelijke burcht heeft vermoedelijk
meer naar het oosten gelegen en dichter bij het water.
Menso wordt ook vermeld als Menso aan de Ae. Uit de
naam Menso zal Mensing zijn ontstaan en zo de naam
Mensinge.
Mogelijke ligging van een eerdere burcht. De beek
volgde vroeger een meer zuidelijker tracé.
Leengoederen in Drenthe kaart 15
3 schuldmudden
Tracé weg middeleeuwen
De bebouwing van Langelo op de kadastrale kaart van 1832
vertoont een beeld dat aan een vraagteken doet denken,
een omgekeerd vraagteken. En de ontstaanshistorie van
Langelo is ook een vraagteken. We weten dat er een ridder
Rudolf van Langelo is geweest en dat hier dus een leengoed
heeft gelegen. Langelo ligt vrij ver van het diep, maar toch
zal er voldoende water zijn geweest voor de dagelijkse behoefte voor mens en dier. De ligging van het groepje
meest zuidelijk gelegen boerderijen doet denken aan een
Saksische nederzetting. De achterkant van de boerderijen
naar het westen, waar de heidevelden en de graslanden
lagen. Ridder Rudolf wordt vermeld in 1254. In 1250 wordt
nog een A van Langelo genoemd als getuige in een oorkonde die betrekking heeft op Ruinen. Rudolf trad samen op
met een van Norch en een van Peize, allemaal van dezelfde
stam. Verder komt een ridder van Langelo niet in beeld.
Vermoedelijk was Rudolf een nazaat van Norch die door
het verkrijgen van een leengoed daarna een eigen inkomstenbron had. Die grond moet dan buiten de toenmalige
markegronden van Langelo hebben gelegen. Het onderkomen van Rudolf zal dan gezocht moeten worden binnen
het groepje meest noordelijk gelegen boerderijen. Rudolf
zal geen motte hebben gebouwd, daar dat in die tijd niet
meer gebeurde, maar een boerderij die voldoende versterkt was om mogelijke aanvallers het hoofd te kunnen
bieden. Uit oorkonden uit die tijd is bekend dat in Eyen
(Een) dergelijke boerderijen bestonden die bewoond werden door nazaten van Norch.
Leengoederen in Drenthe kaart 16
De kaart links is een compilatie van de kaart
Veenhuizen 1639, Tiedeman 1710 en de kadastrale kaart van 1832 op een achtergrond van de
topografische kaart. Hierop is de ligging van oude
wegen in de middeleeuwen gereconstrueerd.
Wanneer in 1040 de bisschop van Utrecht de
landgoederen Lenverding, Eyen, Pithlo, Uffelte en
Wittelte verkrijgt van de Duitse keizer Hendrik
dan zijn die bedoeld om de bisschop in staat te
stellen zijn macht op het graafschap Drenthe te
verstevigen, welke macht hem is toegezegd en
welke hij definitief zal verkrijgen in 1047. Het
landgoed Eyen lag ten zuiden van de buurt, nu
Een Noordeinde genoemd. De leenman van het
landgoed, Uffo, was het leenrecht ontnomen wegens vermetel gedrag. Het bolwerk/mottekasteel
aan de oostkant van het Grote Diep zal het onderkomen van de dienstman zijn geweest. Tussen
1150 en 1350 is dit gebied vele malen het strijdtoneel van schermutselingen en gevechten geweest. Het bolwerk is afgebroken en vervangen
door een borg aan het Grote Diep. De groei door
gezinsuitbreiding van de leenman en dienstmannen heeft geleid tot uitbreiding in noordelijke
richting tot aan Een Noordeinde en in zuidelijke
richting rondom de kerk. Hier is later Veenhuizen
ontstaan, het oude Veenhuizen, welke na 1402
een zelfstandige boermarke werd. In 1206 komt
Hendrik van Norch in beeld als leenman, trouw
aanhanger van de bisschop. Omstreeks 1330
wordt zijn borg vernield en wordt het leengoed
verkocht. Zie verder aanvullende artikelen op de
website.
In 1225 wordt Johannes
van Haerlo vermeld in
een oorkonde waarin de
leenmannen van Utrecht
worden opgesomd met
hun verplichtingen. Deze
Johannes bezat een leengoed in Peest. Op de kadastrale kaart van 1832
lijkt het oostelijk deel van
Peest op een Saksische
nederzetting. Linksonder
is de plek aangegeven
waar een motte heeft
gelegen. Het perceel
waarop de twee meest
links gelegen boerderijen
staan zou de plek kunnen
zijn van het leengoed. Of
de motte in 1225 nog
aanwezig was is niet na te
gaan. Zie hiervoor ook
het vorige hoofdstuk.
Peest komt in oude stukken verder sporadisch
voor. In 1408 blijkt een
Johannes van Haerlo
stadsschrijver van Groningen te zijn.
Voor de verplichtingen
van Johannes van Haerlo
dient u andere artikelen
op de website te lezen.
4 schuldmudden
motte
Leengoederen in Drenthe kaart 17
Leengoederen in Drenthe kaart 18
In 1276 wordt een Sieger van Donderen vermeld in een oorkonde van de
bisschop van Utrecht. Deze Sieger zal
als leenman goederen in Donderen
hebben bezeten. Daar Donderen in
de kern het beeld van een Saksische
nederzetting weergeeft, zal het leengoed van Sieger buiten de oude begrenzing van de dorpsbegrenzing in
800 hebben gelegen. Het meest aannemelijk is dat de twee meest linksboven op de kaart aangegeven boerderijen de plek aangeven waar het
leengoed lag, gelet ook op de vorm
van de huiskavel.
Het is mogelijk dat dit leengoed is
ontstaan na de slag bij Ane in 1227
als gevolg van de overeenkomst in
1231 tussen de bisschop van Utrecht
en de vrije Drentse eigenerfde boeren om Frederik, de broer van Rudolf, te benoemen tot Drost van Coevorden. De zoon van Frederik heeft
toen een leengoed in Ansen gekregen. Frederik en zijn broer Godfried
waren legeraanvoerders van hun
broer Rudolf. De bisschop was verslagen en Frederik kon, samen met de
Drentse boeren, eisen stellen. Mogelijk is o.a. toen ook Sieger aan zijn
leengoed gekomen.
12 schuldmudden
Peelo ligt aan de oude route van Coevorden via Rolde
en Loon naar Yde/Groningen. Even voorbij Peelo en net
ten noorden van de motte die linksboven op de kaart is
aangegeven, kon men linksaf slaan richting Norg en dan
verder via Een en Bakkeveen naar Frisia ten westen van
de Lauwers. Na 800, toen de Franken heerser werden in
dit gebied, is vermoedelijk al de motte aangelegd om
het verkeer in beide richtingen onder controle te krijgen en te houden. Alle gronden die buiten de toenmalige gebruiksgronden van de Saksische boeren vielen
had Karel de Grote tot domeingrond verklaard en delen
ervan gaf hij uit aan voornamelijk ridders uit zijn leger
om hierop landgoederen aan te leggen, ter voorziening
in de levensbehoeften van de dienstmannen op dat
landgoed, maar ook ter voorziening van de dienstmannen op de decentrale hoven en het centrale hof. Verder
moesten voorraden worden aangelegd ten behoeve
van het leger wanneer dat op trektocht was. Karel had
die regels vastgelegd in de “Capitulare de villis vel curtis
imperialibus”. Die regels waren algemeen opgesteld
voor zijn gehele rijk, maar niet alle regels waren overal
toepasbaar.
Leengoederen in Drenthe kaart 19
motte
Uit een oorkonde van mei 1040
blijkt het bestaan van een landgoed Peelo, in bezit van Uffo en
zijn broer, maar die waren wegens vermetel gedrag tegen de
Duitse keizer afgezet als leenman. De keizer gaf het leengoed
aan de bisschop van Utrecht.,
samen met de landgoederen
Lenverding, Eyen, Wittelte en
Uffelte. Waar het landgoed Peelo
lag kunnen we opmaken uit de
kadastrale kaart van 1832. De
dienstman/leenman zal in eerste
instantie op de motte hebben
gewoond, maar in latere eeuwen
zal deze een burcht of versterkt
huis op het leengoed bij de bedrijfsgebouwen hebben opgericht. Het vierkante terrein op de
kaart, omgeven door een gracht,
geeft de plaats aan.
Weg naar Loon en
Rolde/Coevorden.
Peelo moet oorspronkelijk echter een Saksische nederzetting zijn geweest van 2 hoeves. In het register van
schuldplichtige hoeves staat Peelo vermeld voor 2
schuldmudden. Deze belasting is door de Frankische
bezetters opgelegd omdat de Saksisch Drentse boeren
zich niet hielden aan de door Karel de Grote opgelegde
verplichting om geen gebruik meer te maken van de
woeste gronden, bossen, meren en wateren die buiten
de gronden lagen die men in gebruik had ter voorziening in de dagelijkse levensbehoeften. Die gronden
waren na de onderwerping domeingrond geworden.
Leengoederen in Drenthe kaart 20
Op de kadastrale kaart van 1832 komt een perceel voor waarbij de naam “Witto’s heuvel” is vermeld. Op dezelfde plaats kunnen we op de actuele hoogtekaart en op luchtfoto’s cirkelvormige verkleuringen ontdekken. Het oude volksverhaal dat hier de burcht van ridder Witto heeft gestaan is dan in overeenstemming met de oorkonde uit 1040, waarin melding wordt gemaakt van het bestaan van het landgoed Wittelte, dat ontnomen is aan de leenmannen Uffo en zijn broer. De naam van de broer van Uffo wordt niet vermeld. Daar er ook in Uffelte een
burcht is te ontdekken kan al gouw de link worden gelegd naar de afleiding van de plaatsnaam aan die van de persoon. Tot het landgoed van Witto en Uffo zullen dan de gronden hebben
behoord die in de directe omgeving van dit mottekasteel hebben gelegen met mogelijk bedrijfsgebouwen op de plekken waar in 1832 ook gebouwen zijn aangegeven. Wittelte komt niet
voor in het schuldmuddenregister, zodat mag worden aangenomen dat Wittelte zijn ontstaan te danken heeft aan het Frankische leengoed.
Leengoederen in Drenthe kaart 21
In de directe omgeving van Uffelte zijn geen sporen van de aanwezigheid van een vroegere burcht in de vorm van een motte te ontdekken. Een leengoed Uffelte wordt samen met Wittelte
vermeld in de oorkonde van 1040. De ligging van het landgoed Uffelte zal gelegen hebben nabij de kapel. Zo’n kapel, een vereiste volgens de regels van de “Capitulare de villis”, was in
Wittelte niet aanwezig op de kadastrale kaart van 1832. Waar wel een motte heeft gestaan is in Rheebruggen. En even ten zuiden van de plek waar deze burcht was gelegen, ligt nog een
heuvel, met er omheen een laagte en sporen dat deze heuvel omringd was door een riviertje. Niet uit te sluiten is dat deze heuvel in eerste instantie heeft dienst gedaan als basis voor een
eerder opgericht bolwerk. In 1040 is nog geen sprake van leengoederen bij Rheebruggen en het zou kunnen dat hier Uffo zijn onderkomen had. Uffo en zijn broer werden in 1040 door de
Duitse keizer afgezet, maar in veel soortgelijke gevallen is gebleken dat de leenmannen niet zomaar zijn vertrokken. Helaas zijn te weinig gegevens bewaard gebleven om het spoor van
Uffo en Witto verder te volgen. Met een redelijke zekerheid kan wel gezegd worden dat Uffelte geen Saksische nederzetting van voor het jaar 800 is, maar is ontstaan als een gevolg van
het beleid van de Frankische koning Karel de Grote en zijn opvolgers.
Leengoederen in Drenthe kaart 22
2 schuldmudden
Havelte is op de kadastrale kaart van 1832 een groot en uitgestrekt dorp. (Op bovenstaande kaart is alleen de vermoedelijk oude Saksische kern afgebeeld en de later gebouwde kerk.) Deze
nederzetting is in deze omgeving vermoedelijk de enige met oorspronkelijk Saksische bewoners. Hesselte komt ook in oude oorkonden voor, maar niet in het schuldmuddenregister. Eursinge lijkt in het geheel niet op een Saksische nederzetting en moet ontstaan zijn als landgoed, later uitgebreid in oostelijke richting met de havezate Overcinge als zetel van de leenman.
Vanuit Steenwijk zullen de Franken dit gebied hebben bezet. Saksische Drenten die tegenstand konden bieden zullen hier nauwelijks aanwezig zijn geweest. Het gebied werd een bolwerk
van de bisschop van Utrecht en in de Drentse vrijheidsstrijd tussen 1200 en 1300, verzamelde de bisschop zijn troepen vaak in dit gebied. Na de kerstening is een kapel gebouwd op de plek
waar nu de kerk van Havelte staat. Waarom deze plek is gekozen is niet helemaal duidelijk. Deze kapel ligt halverwege de landgoederen Eursinge en Uffelte en is mogelijk om praktische
redenen hier gebouwd.. Conform de richtlijnen van Karel de Grote dient elke leenman op zijn landgoed een kapel te bouwen. Dit gebied ligt ver van Aken, het bestuurscentrum van de keizer, en het formeel toepassen van de regels zal in Drenthe niet al te nauw zijn genomen.
Leengoederen in Drenthe kaart 23
De kadastrale kaart van 1832 geeft samen met de actuele hoogtekaart een mooi beeld waarom juist op bepaalde plaatsen nederzettingen zijn ontstaan. Van Ruinen is echter geen deel
van het dorp aan te wijzen dat typisch Saksische kenmerken heeft. Het dorpsdeel Oldenhave geeft de ligging weer van het oorspronkelijk leengoed bij Ruinen, waarvan in 1139 Otto van
Ruinen als leenman van de bisschop van Utrecht staat geregistreerd. Hij zal gewoond hebben op de motte die op dat landgoed is gebouwd. (zie het vorige hoofdstuk) In 1040 zal dit leengoed nog niet hebben bestaan. Was dit wel het geval geweest dan zou de toenmalige Duitse keizer ook dit leengoed hebben geschonken aan de bisschop van Utrecht. In Ruinen werd
omstreeks 1145 het eerste klooster in Drenthe gebouwd, in 1325 verplaatst naar Dickninge. Nazaten van ridder Otto hebben hun bezit verder uitgebouwd in de omgeving. Ruinen staat
niet in het schuldmuddenregister en men mag aannemen dat het geen oorspronkelijk Saksische nederzetting is geweest.
Leengoederen in Drenthe kaart 24
In 1196 wordt vermeld dat Folkert van Coevorden zich terugtrekt op zijn erfgoed in Ansen, nadat zijn broer Rudolf hun vader, Ludolf van Wierum, opvolgt als slotvoogd van Coevorden. Ludolf van Wierum was een broer van Hartbert van Wierum, bisschop van Utrecht. Na zijn aantreden in 1139 als bisschop begiftigde hij zijn broers met functies en goederen in Groningen en
Drenthe om zijn macht te verstevigen. Mogelijk heeft hij toen (tussen 1139 en 1150) zijn broer Ludolf niet alleen het kasteleinschap over Coevorden gegeven, maar ook leengoed in Ansen
als appeltje voor de dorst, mocht Coevorden hem eens ontnomen worden. Ansen ligt vlak bij Ruinen, waar de macht van de bisschoppen stevig geworteld was. Ansen wordt in het schuldmuddenregister aangeslagen voor 1 schuldmudde, zodat de kern Saksisch is, maar het leengoed zal waarschijnlijk het meest hebben bijgedragen aan de ontwikkeling.
Leengoederen in Drenthe kaart 25
In Dwingelo is de
ligging van de
vroegere leengoederen heel goed
op de kadastrale
kaart van 1832 te
herkennen. Tussen de havezates
Batinge en Oldegaarde ligt een
hele rits boerderijen die de omvang
van de vroegere
leengoederen aangeven.
Waar de nederzetting Dwingelo
van oudsher een
Saksische kern
heeft valt moeilijk
te zeggen. Vermoedelijk het
meest noordelijke
deel, ten noorden
van de kerk. De
ontwikkeling tot
een grote plaats
zal het te danken
hebben aan de
nabij gelegen leengoederen.
3 schuldmudden
Hiernaast de kaart van Beilen zoals het er uit zag
in 1832. Wat opvalt is de lintbebouwing langs
de wegen. Geen kenmerken van een Saksische
nederzetting met boerderijen, schuren en
schaapskooien. Meer die van een plaats met
veel handwerkslieden en handelaren. De kerk
staat eenzaam in het zuiden, vlak bij de stroom.
Wanneer we in het gebied rond Beilen de nederzettingen bezien, dan valt het op dat deze
klein, maar groot in aantal zijn. Eursinge, Bruntinge, Klatering, Lieving, Makkum en Holthe.
Allemaal nederzettingen van Saksisch origine.
Het lijkt erop dat Beilen is gesticht na de Frankische bezetting, dus na het jaar 800, om hier het
geestelijk centrum neer te zetten die dienst zal
doen voor de hele omgeving. De pastoor zal
grond ter beschikking hebben gekregen om te
voorzien in zijn levensonderhoud en hierop zullen één of meer boerderijen zijn gebouwd. Omdat het volk hier, bij de kerk, elkaar regelmatig
ontmoette, zal hier handel zijn gedreven. Dat zal
weer aanleiding zijn geweest voor handwerkslieden en handelaren om zich hier te vestigen.
Van Beilen is uit oorkonden bekend dat het een
hofgoed bezat of was, eigendom van de bisschop van Utrecht. In 1139 wordt Beilen voor
het eerst vermeld. Nu is Beilen in 1820 door
brand volkomen verwoest, dus de kaart van
1832 is geen maatstaf dat het dorp daarvoor
hetzelfde kaartbeeld te zien gaf. Maar in 1832,
dus 12 jaar na de brand, zal Beilen in grote lijnen weer het gezicht van vroeger hebben verkregen. Beilen komt niet voor in het schuldmuddenregister, zodat moet worden aangenomen
dat het geen Saksische nederzetting was.
Leengoederen in Drenthe kaart 26
Leengoederen in Drenthe kaart 27
Hijken was in 1832 ook een vrij groot dorp. Het is ontstaan aan een bovenloop van de Beilerstroom. Hijken wordt niet vermeld in het register van schuldmudden, zodat we, volgens D P
Blok, moeten aannemen dat Hijken geen Saksische nederzetting is van voor 800. Nu staat in het schuldmuddenregister één Drentse nederzetting die niet goed te plaatsen is en dat is Het
Broek. In dit artikel is voor Het Broek de nederzetting Ekehaar aangehouden, daar die omgeving als de Broekstreek bekend staat. Maar het zou ook eventueel Hijken kunnen zijn. Uit oorkonden is echter ook niet af te leiden dat Hijken een leengoed is geweest, zodat we wat Hijken betreft een slag om de arm moeten houden omtrent het ontstaan.