07-02-2017_GvdVeen_Gemeentestem

Download Report

Transcript 07-02-2017_GvdVeen_Gemeentestem

Prof. mr. G.A. van der Veen
De Omgevingswet als instrument voor de vierde
decentralisatie?
Redactioneel
Gst. 2017/1
In dit blad is de afgelopen twee jaren veel aandacht besteed aan de drie decentralisaties binnen het sociaal domein. Gemeenten zijn met ingang van 2015 verantwoordelijk voor de uitvoering van deJeugdwet, Wmo 2015 en de Participatiewet.
Die drie decentralisaties zijn voor de gemeentelijke praktijk bijzonder belangrijk
en hebben voor ons blad geleid tot diverse artikelen en annotaties bij rechterlijke
uitspraken, soms ook met kritische bevindingen.
Het lijkt intussen een sport om "de vierde decentralisatie" te zoeken. Zo ziet M.
Norder, voorzitter van bet Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen, de zorg voor
wonen, inclusief de huisvesting van ouderen, als vierde decentralisatie. De VNG
roept alien op om reeds aan de slag te gaan met de Omgevingswet, omdat de impact van deze nieuwe wet op de organisatie van de eerste overheid van then aard
is dat sprake is van de 'vierde transitie' (aldus M. Muskee, Nu aan de slag met de
Omgevingswet, https://vng.nl/nu-aan-de-slag-met-de-omgevingswet).
Het is goed, om met de ambtelijke kennis en structuur op een wet voorbereid te
zijn. Dat was altijd al zo en dat geldt te sterker bij het bijzonder grote project van de
Omgevingswet. Alleen, de suggestie van "de vierde decentralisatie" doet vermoeden dat bijna alle of ten minste veel macht en beleids- en beoordelingsvrijheden
naar het gemeentelijke niveau verschuift. Het staat echter nog te bezien, wat daarvan waar is. De opstel!er van de wet beoogt wel dat afwegingen zoveel mogelijk
decentraal gemaakt worden, maar de wet kent vele instrumenten die daaraan afbreuk doen, waaronder diverse sturingsinstrumenten.
Op 22 december 2016 is C.P. Hageman in Groningen gepromoveerd op "Sturing
in de ruimtelijke ordening door Rijk en provincies". Hageman onderzocht de sturingsinstrumenten van Rijk en provincies en hun verenigbaarheid met de gedecentraliseerde bevoegdheidsverdeling in het ruimtelijk bestuursrecht, zowel onder de
huidige Wet op de Ruimtelijke Ordening als onder de komende Omgevingswet.
Een van zijn belangrijke bevindingen is, dat de wetgever de bevoegdheidsverdeling van de Omgevingswet zo heeft ingericht dat Rijk en provincies bun sturingsmogelijkheden zeif kunnen bepalen, met als gevoig dat naar de sturende invloed
van de beginselen van specialisatie en decentralisatie tevergeefs wordt gezocht.
Met zo'n bevinding valt in ieder geval voor het ruimtelijk recht moeilijk vol te houden dat de Omgevingswet alle ruimte naar bet gemeentelijk niveau brengt. Het is
dus wijs om goed te bezien welke taken en bevoegdheden en daarmee gepaard
gaande uitdagingen daadwerkelijk op de gemeente af komen. Dat zal al de nodige
energie van de ambtenaren en gezagsdragers vergerl. Laten wij bijvoorbeeld niet
vergeten dat de Omgevingswet nog een lange weg te gaan heeft en diverse AMvB's,
aanvu!lingswetten en de invoeringswet nog vastgesteid moeten worden en dus
ook nog bestudeerd moeten gaan worden. Het zou echter jammer zijn, als bij die
grootscheepse operatie op gemeentelijk niveau onduidelijkheid of frustratie opkomt, omdat de realiteit van de bestuuriijke bevoegdheidsverdeling toch veel diffuser is dan de simpele slogan van "de vierde decentralisatie" suggereert.
J
Gst.
2017/1
Mi. 7449 -januari 2017