Transcript Lees meer

“Nadat Johannes gevangen was genomen, ging Jezus naar Galilea, waar Hij Gods
goede nieuws verkondigde. Dit was wat Hij zei: ‘De tijd is aangebroken, het
Koninkrijk van God is nabij: kom tot inkeer en hecht geloof aan dit goede nieuws.’”
Alsof de tijd er éérst rijp voor moest worden…
(bij Marcus 1: 15a).
De tachtig al even voorbij. Zo was hij van elders in het land verhuisd naar het dorp
waar ik mijn eerste stappen zette in het ‘werken in de kerk’. Hij had zijn intrek
genomen in het plaatselijke “zorgcentrum”, tenminste, zo noemden anderen dit huis.
Zelf sprak hij liever van “rusthuis”.
Boven zijn bed een foto van zijn overleden vrouw. Soms vertelde hij mij over haar,
soms ook over hun kinderen. Ik heb ze nooit ontmoet.
Vanaf zijn verhuizing naar het zorgcentrum was er contact. Wij spraken over de
reizen die hij als zeeman had gemaakt. Overal was hij geweest. Je kon geen
havenstad noemen, of hij had er wel een verhaal bij. Zo vertelde hij mij ook over zijn
vrouw die alleen voor de opvoeding van de kinderen had gestaan. Vele onderwerpen
hebben wij zo samen aan zijn tafeltje besproken.
“Pastor”, zei hij bij onze kennismaking, “ik vind het leuk dat je komt. Maar ik zeg het
je maar meteen: je kerk laat je in de gang en je Bijbel in je tas!” Dat waren rake en
duidelijke woorden, maar daardoor wist ik wel direct waar ik aan toe was. “Hij spreekt
me tenminste nog met pastor aan”, dacht ik bij mezelf, “dus dàt woord moet hem iets
zeggen…”
In de loop van mijn bezoekjes verhuisde mijn tas met inhoud naar de binnenzijde van
de deur van zijn kamer. “Je kunt maar nooit weten”, zei hij, “ook hier kom je raven
tegen…”. Nog weer later stond mijn tas tussen ons in. Soms zelfs een voorzichtig
gesprekje over de kerk…
Na enige tijd werd mij verteld dat hij was opgenomen in het ziekenhuis. Niet iets waar
ik mij zorgen om had te maken. “U weet wel, zo’n routineoperatie”, werd mij gezegd,
maar toen ik later die dag aan zijn bed zat, keken mij twee ogen aan die allesbehalve
spraken van een ‘routineoperatie’! De geharde zeeman van weleer keek mij aan met
ogen waaruit angst sprak. Voor het eerst in zijn leven lag hij in een ziekenhuis. Een
blinde darm. “U wordt zó gehaald”, had de zuster gezegd. Zachtjes spraken wij over
de operatie die er nu snel aankwam.
Aan het eind van ons gesprekje stond ik op en wilde ik afscheid nemen op de wijze
die bij ons contact gebruikelijk was: een hand geven en een klop op zijn schouder.
Toen ik mijn hand terug wilde trekken, hield hij haar vast. “Kom nog ‘es even zitten”,
zei hij. Toen ik hem aankeek zag ik tranen in zijn ogen. Zwijgend ging ik weer zitten.
“Pastor”, zei hij toen, “ik weet niet goed hoe ik het moet zeggen, maar sinds ik hier
lig, gaan er dingen door mij heen die mij terug laten denken aan mijn kindertijd. Ik
ben nooit ziek geweest. Altijd gezond en mijn ogen naar voren gericht. Maar nu ik
hier lig kijk ik naar het plafond, naar boven en zie ik mezelf aan de hand van m’n
vader, op weg naar de kerk. Ik weet niet hoe, maar ik hoor ineens weer voorlezen uit
de Bijbel. Ik hoor die dominee. Ik hoor hem bidden, en ik…ik kan het niet. Ik ben het
verleerd. Wilt ú met mij bidden?”
Alsof de tijd er éérst rijp voor moest worden! Angst voor de operatie? Absoluut! Maar
tegelijk geloof ik dat God met mensen wel eens wegen gaat, die vragen om tijd, om
rijping. Alsof er eerst iets moet ontkiemen.
Met zijn handen in de mijne, baden wij het Onze Vader. Op dat moment klonken
deze woorden nieuw en tegelijk bekend. Een oude man mocht zich herinneren aan
woorden die hem vele jaren niets hadden gezegd. Nu spraken zij hem aan. Laat,
maar niet tè laat, en schonken zij hem moed en vertrouwen.
En de operatie? Die mocht zonder complicaties slagen.
Ds. F.W. van IJsseldijk.