Transcript Achtergrond

Rooilijn
Jg. 49 / Nr. 4 / 2016
Achtergrond
Achtergrond: Koen Raats, Stan Majoor en Frank Suurenbroek
P. 239
Koen Raats, Stan Majoor en Frank Suurenbroek
Experimentele benaderingen hebben het retorische tij mee in de
ruimtelijke planning. Stadslaboratoria staan in de belangstelling als veilige
experimenteerruimten waar nieuwe constellaties van partijen aan de slag gaan.
Technologische innovatie, activerend praktijkonderzoek en interventieprocessen
zouden een vernieuwing van beleid, uitvoering en de toepassing van innovatieve
oplossingen kunnen bewerkstelligen. De verwachtingen zijn dikwijls
hooggespannen maar navenante resultaten zijn niet vanzelfsprekend.
Rondom een grote variëteit aan grootstedelijke vraagstukken is een verandering in aanpakken nodig om
bij te dragen aan meer sociaal rechtvaardige, leefbare
en duurzame steden (Hambleton, 2015). Kenmerkend
voor hedendaags stedelijk beleid is de belangstelling
voor compacte situationele experimenten om aan
meer omvattende ruimtelijke, sociale en economische
transities bij te dragen of hierop te anticiperen; van klimaatverandering en energieopgaven tot het creëren van
“age friendly” woonbuurten. Wanneer de zoektermen
“experiment” en “urban planning” worden ingetoetst
in de academische zoekmachine Web of Science, dan
verschijnt een lange lijst. Opvallend is de groei van artikelen met beide begrippen in de titel: in 2012 waren het
er 33, in 2013 56, in 2014 70 en in 2015 al 82. De recente
aandacht voor experimenten in de wetenschap is een
reflectie op de ontwikkelingen in de praktijk alsmede
een tendens om binnen kennisinstellingen onderzoek
en mogelijk ook interventies in een directere afstemming met de praktijk te ontwikkelen. De toenemende
populariteit van Fieldlabs, Urban Labs en Living Labs
is hiervan een illustratie. Alleen al in Nederland zijn
onder andere in Eindhoven, Amsterdam, Rotterdam,
Deventer, Maastricht en Groningen gemeenten samen
met kennisinstellingen en andere partners in stadslaboratoria innovatieve oplossingen voor complexe
stedelijke vraagstukken aan het ontwikkelen en testen.
In dit artikel analyseren we het fenomeen ‘experimenteren in de stad’ en verklaren we de recente
aandacht ervoor in stedelijk beleid. De veelzijdigheid
van het begrip experimenteren wordt hanteerbaar
gemaakt door verschillende typen te onderscheiden.
Het is daarbij belangrijk dilemma’s te analyseren
waar in de praktijk van de stedelijke laboratoria vaak
tegenaan wordt gelopen. Deze analyse is enerzijds
gebaseerd op de ervaringen van de afgelopen jaren
in zogenaamde Fieldlabs die de Hogeschool van
Amsterdam in samenwerking is gestart met een
aantal stadsdelen en andere organisaties. Anderzijds
is geput uit de snel groeiende hoeveelheid literatuur
over dergelijke stadslaboratoria.
Rooilijn
Jg. 49 / Nr. 4 / 2016
Ruimtelijke experimenten: leren van Fieldlabs
Experiment, stad en kennisinstellingen
Hoewel de term experimenteren aan een opmars bezig
is in beleid en wetenschap, worden aan het begrip
uiteenlopende definities gegeven als nieuw handelingsperspectief voor stedelijke ontwikkeling (Karvonen &
Van Heur, 2014). De meest oorspronkelijke definitie van
experimenteren is direct afgeleid uit de natuurwetenschappen en houdt in dat sprake is van een specifieke,
gecontroleerde setting van mensen en/of instrumenten
die worden beïnvloed door interventies en waarvan de
effecten worden gemeten en geëvalueerd. Uiteraard valt
op dat de Fieldlabs of Living Labs die in verschillende
steden zijn opgericht niet voldoen aan deze definitie.
Er is geen sprake van een gecontroleerde omgeving, de
repliceerbaarheid is daardoor moeilijk en de problemen
waaraan gewerkt wordt zijn veelal meerledig en contextspecifiek. De Labs die in de praktijk gevormd worden
voldoen wel aan de bredere definitie die sociologen als
Latour (2004) en Beck (1995) hanteren. Zij spreken over
‘sociale experimenten’ als hedendaagse maatschappelijke veranderingen: dit zijn grootschalige economische,
culturele, politieke en technologische veranderingen
die lastig voorspelbare maatschappelijke dynamieken
teweegbrengen en die hun neerslag hebben in het
gebruik en de configuratie van de ruimte. Volgens deze
definitie kunnen bijna alle interventies én veranderende
ruimtelijk-sociale patronen als zodanig worden gekwalificeerd als ‘experimenteel’ (Gross, 2010). Zoals Davies
(2010) opmerkt is de sociologische interpretatie van het
experimenteren ver afgeraakt van de oorspronkelijke
betekenis. De definitie is derhalve lastig te operationaliseren naar empirisch onderzoek. In zekere zin is
het hedendaags experimentele onderzoek gericht op
het stimuleren van de productie van sociale actie: door
middel van de handeling van onderzoek.
Een vroeg geïnstitutionaliseerde vorm van ruimtelijk
experimenteren is geïnitieerd door de sociologen van
de Chicago School (Park, 1929). Ze definieerden de
stad als één grote experimenteerruimte. Het discours
waarin de stad als laboratorium wordt gezien om in
te experimenteren is daarbij in zichzelf een driver of
change omdat het de stadsmakers, burgers en bedrij-
P. 240
ven anders laat nadenken over stadsplanning en hun
concrete handelingen (Karvonen & Van Heur 2014,
384). De Chicago School vertaalde het academische
discours van het experimenteren naar een vast
geïnstitutionaliseerd programma waarin interventies
van tevoren werden ontworpen en vervolgens werden
getest en geëvalueerd. Een aantal elementen uit het
Amerikaanse stedelijk beleid raakte op deze manier
versmolten in de praktijk van het ruimtelijk experimenteren: de, voor Europese begrippen, sterk pragmatische aanpak, de aandacht voor de inbreng van lokale
kennis en de toepassing van allerlei participatie- en
inspraakmethoden om diverse bevolkingsgroepen bij
experimentele projecten te betrekken.
Hoewel veel uiteenlopende definities van stedelijke
experimenten bestaan, hebben zij een aantal belangrijke gemeenschappelijk kenmerken. Ten eerste is
dit het belang van een relatie tussen een specifieke
interventie en de observatie van de gevolgen (Gooding
& Pinch, 1989). Ten tweede wordt ruimte geboden
aan het onverwachte of het onbekende, in de planningsliteratuur ook wel contingency genoemd. Ten
derde moeten de experimenten of de manier waarop
experimenten tot stand komen een vernieuwend of
innovatief karakter hebben.
Hier definiëren we experimenteren in de praktijk
van de ruimtelijke ontwikkeling daarom als: ‘een
vernieuwende manier van organiseren of realiseren van
ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij methoden, uitkomsten en effecten niet vast staan’. De totstandkoming van
de ruimtelijke interventies en de methoden of (technologische) interventies die worden gebruikt om daartoe
te komen zijn innovatief, de (ruimtelijke) resultaten
kunnen dat ook zijn maar dat is niet strikt noodzakelijk.
En er is nadrukkelijk aandacht voor (gemeenschappelijk) leren. Enerzijds vanwege de onzekerheden die
binnen experimenten bestaan en anderzijds vanwege de
dikwijls gewenste repliceerbaarheid en toepasbaarheid
elders. Door te leren is het mogelijk om het experiment
aan te passen om zo langzaam maar zeker tot oplossingsrichtingen te komen voor specifieke complexe
Rooilijn
Jg. 49 / Nr. 4 / 2016
Achtergrond: Koen Raats, Stan Majoor en Frank Suurenbroek
P. 241
problemen. In de bovenstaande definitie is bewust
geen aandacht besteed aan de schaal waarbinnen het
experiment moet plaatsvinden: (lokale) stakeholders
kunnen actief betrokken zijn bij de ontwikkeling of de
uitvoering van experimenten maar dit is zeker geen
noodzakelijke voorwaarde om als experiment bestempeld te worden.
cesmatige of qua samenstelling experimentele settings
in complexe besluitvormingstrajecten. Voorbeelden
hiervan zijn experimenten met regelarme zones,
besluitvormende participatieve gebiedsontwikkeling
(Collectief Particulier Opdrachtgeverschap), tijdelijke
zonering (pauzelandschappen) en de recente proefprojecten met de Omgevingswet.
Experimenten en ruimtelijke
uitkomsten
Object: technologisch-ruimtelijke experimenten
Hierin staat de toepassing en beproeving van ruimtelijke en technische vernieuwing centraal (object georiënteerd). Vanuit ruimtelijk-ontwerpend perspectief ligt
de nadruk op nieuwe ruimtelijke vormen, concepten en
de toepassing van nieuwe technologieën en materialen.
Zo zijn er ruimtelijke experimenten met de menging
van functies, gebruikers en typologieën op blokniveau.
En vanuit een gebiedsgericht of thematisch perspectief
tegenwoordig ook de experimenten met de verduurzaming van de bestaande woningbouwvoorraad en het
circulair maken van gebieden. Kenmerkend voor het
ontwerptraject is dat in de ontwerpcyclus experimenteren een inherent onderdeel van de scheppende praktijk
is (Pressman, 2012).
In het onoverzichtelijke en door trendgevoelige retoriek
gedomineerde veld van stedelijke experimenten is het
nuttig om een analytisch overzicht te krijgen. De relatie
tussen experimenten en ruimtelijke uitkomsten kan
op twee verschillende manieren gestalte krijgen. Ten
eerste kunnen ruimtelijke experimenten gericht zijn op
vernieuwende oplossingsmethoden waarbij de focus ligt
op het subject: het gaat hier om vernieuwende methoden, samenwerkingsvormen of aanpassingen van regels
waardoor actoren op een nieuwe manier tot ruimtelijke
planvorming kunnen komen. Ten tweede kan een
experiment gericht zijn op het object: de toe te passen
vorm, technologie of andere ruimtelijke configuratie.
De ruimte functioneert op een bepaalde manier maar
het is nog onduidelijk hoe het object wordt beïnvloed
door nieuwe technologie, materiaalgebruik of specifieke
interventies. Een experiment richt zich in dit geval
nadrukkelijk op het testen van dergelijke interventies op
het onderzoeksobject. Langs deze tweedeling kunnen
op hoofdlijnen ook twee typen experimenten worden
onderscheiden: (1) governance experimenten (subject)
en (2) technologisch ruimtelijk experimenten (object).
Overigens sluiten beide type experimenten elkaar niet
uit, waardoor ook experimenten bestaan waarin ze met
elkaar worden gecombineerd.
Subject: governance experimenten
Hierin staat het uitproberen en testen van nieuwe regels,
samenwerkingsvormen en processen centraal (subject
georiënteerd). Deze experimenten passen bij een
bestuurskundig-planologisch perspectief. Governance
experimenten zijn bijvoorbeeld experimenten met
regelgeving, financieel-juridische arrangementen, pro-
Een tijd van experimenteren
Zoals we aangaven zijn experimenten in de stad zeker
geen nieuw fenomeen. De hedendaagse nadruk op
ruimtelijke experimenten en de expliciete vorming
van stedelijke laboratoria, zijn te positioneren in drie
samenhangende maatschappelijke transities die tevens
de context van veel hedendaagse ruimtelijke interventies bepalen.
Ten eerste is de verhouding tussen burgers en de staat
aan het veranderen. Werd de overheid in grote delen
van de vorige eeuw nog als overkoepelende probleemoplosser (en -eigenaar) gezien, recentelijk staat het
zelforganiserende karakter van de markt en maatschappij vaker centraal. Daarin ligt de verwachting besloten
dat het oplossende en creatieve vermogen daar groter
is dan bij de overheid alleen. Tegelijkertijd is de burger
mondiger geworden en kennis (semi-)gedemocratiseerd.
De expertise van (ambtelijke) professionals wordt sneller
Rooilijn
Jg. 49 / Nr. 4 / 2016
Ruimtelijke experimenten: leren van Fieldlabs
ter discussie gesteld. Voorts faciliteert de digitalisering
het ontstaan van nieuwe netwerken en nieuwe vormen
van coproductie, zoals bijvoorbeeld stadsdorpen (zorg)
of energiecoöperaties. Sinds de jaren negentig zijn
veel voormalige overheidsdiensten geprivatiseerd, die
mogelijk ook via “stedelijke laboratoria” opnieuw met
elkaar moeten leren acteren.
Ten tweede, en specifiek voor ruimtelijk beleid,
stagneerde kort na de financiële crisis de dominante
planfiguur van de gebiedsontwikkeling en de bijbehorende publiek-private samenwerkingen. Een meer
kleinschalige, vraaggerichte en flexibele vorm van
ruimtelijke ontwikkeling kwam hiervoor in de plaats
met ruimte voor innovatie en experiment. Inmiddels
tekent zich in de Randstad, en in de metropoolregio
Amsterdam in het bijzonder, een hernieuwde kanteling
van de ruimtelijke praktijk af. Met name de druk op de
woningmarkt leidt ertoe dat de gemeente lijkt te tenderen naar meer regie, inzet op snelle ontwikkeling en
grotere gebiedstransformaties (Gemeente Amsterdam,
2016). Ook in deze tijd vraagt de ruimtelijke ontwikkeling de inclusie van andere actoren – of het hernemen
van een samenwerking en de ontwikkeling van nieuwe
financieel-ruimtelijke arrangementen. In dit verband
vormt de nieuwe Omgevingswet mogelijk ook een
nieuw institutioneel kader.
Ten derde is de krachtige impact van recente
technologische innovaties fijnmazig en ingrijpend
(Suurenbroek, 2015). Deze innovaties zorgen voor
een mogelijk ander en deels nog onbekend ruimtegebruik. Denk aan de gevolgen van zelfrijdende en
zelf-inparkerende auto’s, Airbnb, de opkomst van de
circulaire economie, lokale 3D productiemethoden
en de ruimtelijke impact van het online shoppen.
Townsend (2013) maakt hierbij een onderscheid
tussen de toepassing van technologie van onderop
(hacking) en de top down variant waarin een technologische push door enkele mondiale technologiebedrijven wordt vermarkt. Voor beide varianten is het
experiment de gangbare praktijk om de entree en slag
naar de situationele toepassing te maken.
P. 242
Deze drie samenhangende ontwikkelingen blijken een
vruchtbare voedingsbodem voor allerlei ruimtelijke
experimenten. Bovendien lijkt het concept experiment
goed te resoneren bij vakprofessionals die zoeken
naar andere manieren van werken in een situatie van
toenemende onzekerheid over de (kenbaarheid van
de) toekomst. Grootschalige en contextonafhankelijke
oplossingen zijn daarbij (vooralsnog) uit de mode, in
ruil voor lokale, situationele zoektochten naar oplossingen. Een benadering die overeenkomt met de heersende
politieke cultuur waarin geen ideologische panklare
oplossing domineert. In deze context is experimenteren
een geschikte methodologie voor het oplossen van complexe problemen (Christensen, 1985). Door stapsgewijs
via trial-and-error, pragmatisch en vooral instrumenteel
te plannen wordt kennis verzameld over wat wel en niet
werkt. De stad als ruimtelijke configuratie waarin zowel
veel problemen spelen als ook een samenklontering van
kennis en initiatieven aanwezig is, vormt een interessant schaalniveau om innovaties te testen of door te
ontwikkelen (Karré e.a., 2015). Uiteraard past dit tevens
bij de tendens van gemeentebesturen om hun stad
zich te positioneren als ‘innovatief’ en ‘creatief’. In een
context van decentralisatie van beleid worden steden
bovendien steeds meer gedwongen zelf problemen
op te lossen. De stad wordt daarbij door velen gezien
als de perfecte plaats waar het handelingsvermogen
(agency) en specifieker, het zelforganiserend vermogen
van de samenleving, het passende schaalniveau is voor
complexe vraagstukken (Barber, 2013). Onderstaand
wordt betoogd dat het pragmatisch, via kleine stapjes,
aanpakken van lokale problemen waar burgers of
bedrijven tegenaan lopen alles behalve apolitiek is.
Hype of hoop?
In dit artikel wordt de term Fieldlabs gebruikt naar
voorbeelden van de Chicago School, als een verzamelnaam voor organisatievormen waarbinnen partijen met
elkaar afspraken maken hoe zij aan de hand van ruimtelijke of sociale experimenten stedelijke problemen op
een vernieuwende manier aanpakken. De herontdekking van stedelijke laboratoria sinds de Chicago School
komt uit de hoek van het testen van technologische
Rooilijn
Jg. 49 / Nr. 4 / 2016
Achtergrond: Koen Raats, Stan Majoor en Frank Suurenbroek
P. 243
Tabel 1 Een greep uit de Fieldlab projecten van de HvA en Gemeente Amsterdam
FIELDLAB
PROJECT
DOEL
EXPERIMENTEN
Nieuw West
"Mijn huis, mijn straat,
"Het vergroten van buurtparticipatie
"Activerend ontwerptraject en co-creatie
mijn wijk"
door toe-eigening van publieke ruimten
tussen investeerders, onderzoekers, overheden
door bewoners. "
en bewoners in de planningscyclus. Bewoners
worden actief betrokken bij het ontwerpen van
hun wijk. "
Versterken van de zelfredzaamheid van
Actiegericht onderzoek waarin een
bewoners door hen te activeren bij het
participatieve wijk-app voor de smartphone
gezonder maken van hun wijk.
wordt ontworpen met professionals en bewoners.
"Amsterdam Zuidoost:
Het vergroten van de aantrekkelijkheid van
"Door middel van de Human Centered
een aantrekkelijke plek voor
Zuidoost voor bezoekers door het verbeteren
Design methode ontstaat er een iteratief proces
bezoekers"
van het huidige imago, hetgeen ook effect dient
tussen ontwerpen en onderzoeken. Alternatieve
Kijk! Een gezonde wijk!
Zuid Oost
te hebben op de leefbaarheid van de wijk voor
imago-strategieën worden ontworpen waarna
bewoners alsmede de druk op de binnenstad.
door verschillende groepen stakeholders wordt
geanalyseerd of dit imago overeenkomt met hun
realiteit. "
Bewonersparticipatie in
Het stimuleren van een inclusieve wijkeconomie
Het ontwikkelen van interventies gericht op
Bijlmer Centrum
die naast economische welvaart ook sociale
de individuele ondersteuning van burgers en
inclusiviteit bevordert.
ondernemers op beleidsmatig en
organisatorisch niveau.
Oost
De klimaatbestendige wijk
"Het ontwikkelen van een aanpak waarmee
Ontwerpgericht onderzoek; in verschillende
klimaatbestendigheid wordt behandeld als een
casestudies in Amsterdam wordt een ontwerp
belangrijke voorwaarde in de (her-)inrichting
gemaakt voor een klimaatbestendige wijk,
van de openbare ruimte."
waarna wordt geanalyseerd hoe de voorgestelde
aanpak verbeterd kan worden.
"Collaborative learning
Het bevorderen van gedeeld eigenaarschap
Het onderzoek wordt gekenmerkt door een
en wijkontwikkeling"
van de fysieke en sociale omgeving door nieuwe
collaboratief leerproces, waarin kennis kan
vormen van samenwerken, waarbij de overheid
ontstaan tussen mensen die samenwerken
een steeds meer terughoudende rol heeft.
als zij actief reflecteren op het proces van
samenwerking. Per bewonersinitiatief wordt
een concrete activiteit bepaald door de betrokken
of worden de betrokken geactiveerd om een
dergelijke activiteit te starten, bijvoorbeeld
een markt, bijeenkomst, filmvertoning of
opruimactie.
Rooilijn
Jg. 49 / Nr. 4 / 2016
Ruimtelijke experimenten: leren van Fieldlabs
toepassingen. In de Verenigde Staten wilde William J.
Mitchell, hoogleraar aan het Massachussets Institute of
Technology, technologische innovaties testen in nauwe
samenwerking met de eindgebruiker (co-creatie), het
liefst in een stedelijke omgeving (Dutilleul e.a., 2014,
Karré e.a., 2015). Mitchell gaf de naam Medialab aan dit
initiatief. Dit lab werd gekenmerkt door een sterk geloof
in technologische toepassingen voor het oplossen van
sociaal-maatschappelijke problemen. Ook de positivistische verwachting dat oplossingen kunnen worden getest
en herhaald in een gecontroleerde (stedelijke) omgeving
paste bij deze werkwijze. De methodiek die gevolgd
werd door Mitchell is sindsdien breder toegepast in
andere stedelijke omgevingen en op uiteenlopende
complexe problemen. De technologische component
komt vaak terug in de hedendaagse Fieldlabs: in de verwachting dat technologische vernieuwingen (bijvoorbeeld sensoren, sociale media en allerlei ‘intelligente’
applicaties) een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan
stedelijke vraagstukken. Dit wordt in onder andere het
Amsterdamse Smart City programma verwacht.
Enkele fundamentele aannames die ten grondslag
liggen aan het instrumentele gebruik van deze experimentele settings moeten kritisch worden belicht. Ten
eerste is vaak sprake van selectieve participatie van
burgers en bedrijven aan deze constellaties (Karré e.a.,
2015). Uit onderzoek blijkt dat vrijwillige participatie
betekent dat specifieke doelgroepen, zoals ouderen,
jongeren, laagopgeleiden en allochtonen, minder vaak
meedoen. De aanname dat participatiekansen voor
burgers automatisch leiden tot meer democratische
uitkomsten is daarmee onjuist (Uitermark, 2014). Ten
tweede worden Fieldlabs vaak gestart met hoopvolle
verwachtingen over technologische of sociale innovatie.
Echter, inherent aan experimenteren is juist dat de
uitkomsten onzeker zijn. Tot nu toe valt de opbrengst
van stadslaboratoria nog vaak tegen (Karré e.a., 2015).
De vraag is daarmee of de uitkomsten opwegen tegen de
vaak hoge transactiekosten om deze settings op te zetten
en in stand te houden. Ten derde moet worden vastgesteld dat het voor politici en beleidsmakers aantrekkelijk
is om via stadslaboratoria complexe stedelijke proble-
P. 244
men pragmatisch, kleinschalig aan te pakken, maar
dat het opschalen of mainstreamen van succesvolle
innovaties lastig lijkt omdat de ontwikkelde oplossingen
vaak erg context-specifiek zijn.
Leren uit de praktijk
De gemeente Amsterdam en de Hogeschool van
Amsterdam (HvA) zijn vanaf 2014 drie Fieldlabs gestart
waarin beide partijen samen met burgers, publieke
instellingen en bedrijven meerjarig praktijkgericht
onderzoek uitvoeren in drie stadsdelen: Oost, Zuidoost
en Nieuw-West. De Fieldlabs vormen geografisch
afgebakende gebieden waar coalities van onderzoekers en
praktijkpartners binnen een bepaald thema experimenteren op wijkniveau. De thema’s zijn zeer uiteenlopend en
behandelen tal van actuele grootstedelijke vraagstukken:
van watermanagement, tot aan (ouderen)zorg en financiële zelfredzaamheid van bewoners. Het startpunt voor
de projecten vormde de lokale agenda van het stadsdeel,
aangevuld met de problemenperceptie zoals die lokaal
gearticuleerd wordt door mkb-ers, bewoners of publieke
instellingen. Onderzoek, innovatie en interventie worden
gecombineerd en experimentele aanpakken spelen
een centrale rol (zie tabel 1, op de vorige bladzijde). Het
Fieldlab-concept kwam tot stand omdat de betrokken
stadsdelen meer wilden doen in de buurt, minder beleid
wilden schrijven en omdat de Hogeschool met onderzoek
directer wilde bijdragen aan de praktijk.
Omdat de meeste Amsterdamse Fieldlab-projecten
relatief kort lopen is een volledige evaluatie nog niet
mogelijk. Wel is het interessant om te kijken hoe deze
Fieldlabs omgaan met enkele dilemma’s waar de
literatuur vanuit andere steden melding van maakt
(o.a. Karvonen & van Heur, 2014; Karré e.a., 2015; CPB,
2004). We nemen drie centrale dilemma’s waar de
projecten in deze labs mee om moeten gaan.
Vraaggestuurd versus een
propositie doen?
In meerdere Fieldlabs is men begonnen met een zeer
vraaggerichte werkwijze. Dit heeft mede te maken
met de (politiek-beleidsmatige) wens van Amsterdam
Rooilijn
Jg. 49 / Nr. 4 / 2016
Achtergrond: Koen Raats, Stan Majoor en Frank Suurenbroek
om met experimenten complexe problemen op zeer
lokaal niveau, samen met burgers en lokale bedrijven,
op te lossen. Wat deze complexe problemen typeert is
dat er noch overeenstemming is tussen betrokkenen
over de aard van het probleem (de probleemdefinitie
is ambivalent), noch over de oplossing(en) die het
probleem vermoedelijk oplossen. De uiteenlopende
belangen en soms gespannen verhoudingen tussen de
actoren vereisen een procesaanpak om in een dergelijke
situatie verder te komen. Het ‘ophalen’ van concrete,
scherp gedefinieerde problemen inclusief voorgestelde
oplossingsrichtingen waarmee geëxperimenteerd kan
worden, is hiervoor de geëigende weg. Het starten van
een dergelijk proces kost echter veel tijd, energie en
middelen terwijl de uitkomsten zeer onzeker zijn.
In de Amsterdamse Fieldlabs is gebleken dat het
rechtstreekse vraaggericht werken niet altijd leidt tot een
breed gedragen en scherp gedefinieerde vraag. Vanuit
de Hogeschool een concrete propositie doen in de vorm
van een project waarin de geïdentificeerde partijen zich
kunnen herkennen, is in de Amsterdamse praktijk van
de Fieldlabs een vruchtbaarder startpunt gebleken voor
een experimenteel project. In deze voorstellen moet
vooral duidelijk zijn wat van de betrokken concreet
wordt verwacht. Dat klinkt logisch maar dat is vrij lastig
omdat de startfase met veel onzekerheden en veranderingen gepaard gaat. Misschien wel de belangrijkste taak
van de projectleiders en onderzoekers is het bieden van
een structuur. Deze structuur wordt vaak gevonden in
onderzoeksmethoden, het opstellen van een scherpe (op
theorie gebaseerde) onderzoeksvraag en een gearticuleerde hypothese. Hoewel het vasthouden aan deze
structuur voor het uitvoeren van onderzoek soms wordt
ervaren als het doen van traditioneel academisch (niet
experimenteel) onderzoek, kan het worden beschouwd
als een belangrijke succesfactor voor het opstarten van
een Fieldlab.
Kleine stapjes versus grote
veranderingen
Kenmerkend voor de Amsterdamse Fieldlabs is de
lokale schaal waarin problemen worden onderzocht en
P. 245
eerste experimenten plaatsvinden. Hoewel dit schaalniveau diverse voordelen met zich meebrengt (aansluiting
op lokale expertise en participatie, concreetheid, en
resultaatgerichtheid), heeft deze werkwijze ook nadelen.
Het opschalen van innovatieve succesmomenten, in
de literatuur ook wel de losse ‘episodes of innovation’
(Coaffee & Healey, 2003) genoemd, is een terugkerend
vraagstuk in de praktijk van de ruimtelijke experimenten (Karvonen & Van Heur, 2014).
Enkele voorbeelden in de praktijk van Fieldlabs zijn
de problemen rond de werkgelegenheid onder specifieke doelgroepen of de toenemende segregatie op
wijkniveau.
Hoewel met betrekking tot deze thema’s focusgroepen
worden georganiseerd en het doel is gesteld om met
experimenten allerlei creatieve initiatieven te ontplooien, worden de meer structurele maatschappelijke,
culturele en economische dynamieken die deze problemen veroorzaken, niet aangepakt. Op deze manier
kunnen lokale experimenten ook kritisch worden
beschouwd als mogelijke (retorische) dekmantels om de
aandacht af te leiden van diepere stedelijke vraagstukken waar geen eenvoudige oplossingen voor zijn.
Volgens Coaffee & Healey (2003) ligt hier juist de sleutel
om de voorwaarden voor het opschalen van sociale
innovaties te verbeteren. Wanneer het stedelijk experiment echter uitsluitend de handelingspraktijk wordt van
gemeentelijke instellingen en de usual suspects betrekt
dan is de cruciale vraag of op de langere termijn meer
complexe doelstellingen wel gehaald kunnen worden,
zoals het sterk reduceren van de CO2-uitstoot in steden.
Doelmatigheid versus onverwachte
resultaten
Van Winden (2014) reflecteert vanuit zijn Fieldlabervaringen op het aspect dat gemeenten en onderzoeksinstellingen vaak de neiging hebben terug te vallen
op de traditionele rolverdeling tussen opdrachtnemer
(kennisinstelling) en opdrachtgever (gemeente en
cofinanciers). De besteding van overheidsgeld – ook
eigen bijdragen van door de overheid gefinancierde
kennisinstellingen – moet verantwoord worden en dus
Rooilijn
Jg. 49 / Nr. 4 / 2016
Ruimtelijke experimenten: leren van Fieldlabs
worden eisen gesteld aan het proces én de uitkomsten.
Dit klassieke sturen op output en verantwoording via
bijvoorbeeld het formuleren van deel- en eindproducten
kan het creatieve proces negatief beïnvloeden.
Kenmerkend voor de huidige tijd is de (politieke) wens
om een ruimtelijk experiment zodanig in te richten dat
dit snel herhaalbaar en opschaalbaar is. Het risico is
dat het ruimtelijk experiment hiermee verengt tot een
“eerste product”. Deze verenging kan ten koste gaan van
de innovatieve dimensie, het daadwerkelijke leervermogen, het betrekken van nieuwe actoren en de mate
waarin het experiment de noodzakelijke ruimte voor
faalbaarheid, wendbaarheid en adaptiviteit behoudt.
De stad als lab
Het creëren van experimenteerruimten in steden
sluit aan bij de wens en maatschappelijke noodzaak
om de praktijk te innoveren. Experimenteerruimtes
bieden ook de mogelijkheid om nieuwe arrangementen en cross-overs tussen overheden, marktpartijen,
burgers en kennisinstellingen te bewerkstelligen. In
dit achtergrondartikel is aangegeven dat het past bij
een tijd van een energieke samenleving, een groeiende voorliefde voor snellere interventies en een besef
dat technologische vooruitgang alleen niet het hele
antwoord is voor het oplossen van complexe stedelijke opgaven. Daarbij is het echter goed te beseffen
dat het experimenteer-concept niet nieuw is en geen
panacee vormt om ingesleten structuren te doorbreken. Bestaande belangen, machtsverhoudingen en
institutionele patronen verdwijnen niet in stadslaboratoria maar worden daar ook gereproduceerd.
Wel kan onder de retorische vlag van experimenteerruimte soms wat meer risico worden genomen. Ook
een nauwere en wellicht wat andersoortige interactie
tussen burgers, overheden, bedrijven en kennisinstellingen kan positief en lerend werken. Maar dit komt
niet automatisch van de grond en vraagt enerzijds
goed procesmanagement en anderzijds een expliciete
vorm van leren om episodes van innovatie te realiseren. Daarnaast zijn er essentiële ethische vragen
die aan de orde gesteld moeten worden. Nu blijft nog
veelal onbeantwoord hoe de deelnemende actoren
P. 246
en eventueel groepen burgers zich verhouden tot de
niet deelnemende groepen. Daarnaast introduceren
experimenten ook oplossingen waarbij de normatieve
consequenties ook geadresseerd moeten worden.
Bijvoorbeeld bij de inzet van Big Data of technologieën om maatschappelijke opgaven op te lossen.
Interessant is dat stadslaboratoria het concept experimenteren expliciteren en proberen de condities te
scheppen om hier bewust mee om te gaan. Daarmee
richten ze feitelijk de aandacht op iets dat eigenlijk
alledaags is: de vaak onbewuste interactie tussen
bestaande kaders en de creatieve manier waarop individuen en partijen zich daarbinnen redden en zouden
kunnen acteren. Leren van dit proces is de sleutel tot
maatschappelijke innovatie.
Koen Raats ([email protected]), Stan Majoor ([email protected]) en Frank
Suurenbroek ([email protected]) zijn allen werkzaam bij de Hogeschool
van Amsterdam, respectievelijk als onderzoeker, lector coördinatie
grootstedelijke vraagstukken en lector bouwtransformatie.
Rooilijn
Jg. 49 / Nr. 4 / 2016
Achtergrond: Koen Raats, Stan Majoor en Frank Suurenbroek
In Fieldlab Amsterdam Oost staat onder andere watermanagement centraal
P. 247
Gezamenlijke moestuin in Bos en Lommer (bron: Madeleine Lodewijks, 2016)
(bron: Madeleine Lodewijks, 2016)
Literatuur
Hambleton, R. (2015) Leading the inclusive City. Placed-based innovation
Amsterdam Creative Industries (2016) Faciliteiten, http://www.
for a bounded planet, Policy Press, Bristol
amsterdamcreativeindustries.com/content/faciliteiten, [15-06-2016]
Karré, P. M., I. Vanhommerig, & E. van Bueren (2015) ‘De stad als lab voor
Barber, B. (2013) If mayors ruled the world. Dysfunctional nations, rising
sociale verandering’, Bestuurskunde, jg. 24, nr. 1, p. 3-11
cities, University Press, New Haven/ Londen
Karvonen, A., & B. Van Heur (2014) ‘Urban laboratories: experiments in
Beck, U. (1995) Ecological politics in an age of risk , Polity Press, Cambridge
reworking cities’, International Journal of Urban and Regional Research, jg.
Christensen, K. S. (1985) ‘Coping with uncertainty in planning’, Journal of
38, nr. 2, p. 379-392
the American Planning Association, jg. 51 nr. 1, p. 63-73
Latour, B. (2004) Politics of nature: how to bring the sciences into
Coaffee, J., & Healey, P. (2003) ‘'My voice: My place': Tracking
democracy. Harvard University Press, Cambridge, MA
transformations in urban governance’, Urban Studies, jg. 40 nr. 10, p.
Park, R. E. (1929) ‘The City as a Social Laboratory’, T. V. Smith & L. D. White
1979-1999
(red.) Chicago: An Experiment in Social Science Research, University of
CPB (2004) Lerend beleid: het versterken van beleid door experimenteren
Chicago Press, Chicago, IL, p. 1-19
en evalueren Januari 2004, CPB, Den Haag
Pressman, A. (2012) Designing architecture: the elements of process,
Davies, G. (2010) ‘Where do experiments end?’, Geoforum, jg. 41, nr. 5, p.
Routledge, London/New York
667–70
Suurenbroek, F. (2015) ‘Catalyzing Change. Hoe het ruimtelijk ontwerp
Dutilleul, B., Birrer, F., & Mensink, W. (2014) ‘Unpacking european living
kan bijdragen aan de doorontwikkeling naar een sterke, duurzame en
labs: analysing innovation’s social dimensions’ K. Müller, S. Roth, & M. Zak
veerkrachtige stad’, Amsterdam University Press, Amsterdam
(red.): Social Dimension of Innovation, Linde, Praag
Townsend, A.M. (2013) Smart cities. Big data, civic hackers, and the quest
Gemeente Amsterdam (2016) Koers 2025. Ruimte voor de stad, januari
for a new utopia, W.W. Norton, New York
2016, Gemeente Amsterdam, Amsterdam
Uitermark, J. (2014) Verlangen naar Wikitopia, Erasmus Universiteit
Gooding, D., & Pinch, T. (1989) The uses of experiment: Studies in the
Rotterdam, Rotterdam
natural sciences, Cambridge University Press, Cambridge
Winden, W. van (2014) 'Intermezzo II: Persoonlijke reflecties uit de
Gross, M. (2010) ‘The public proceduralization of contingency: Bruno Latour
praktijk rondom steden als living/urban labs en de samenwerking
and the formation of collective experiments’, Social Epistemology, jg. 24
tussen kennisinstellingen, bedrijfsleven, stedelijk en nationaal bestuur',
nr. 1, p. 63-74
Bestuurskunde, jg. 2015 nr. 1, p. 63-64