Anne Marieke Schwencke Grootschalige toepassing van

Download Report

Transcript Anne Marieke Schwencke Grootschalige toepassing van

Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 Interview met Anne Marieke Schwencke

Anne Marieke Schwencke

Grootschalige toepassing van wind- en zonne-energie is ruimtelijk én maatschappelijk experiment

P. 300

Het aantal energiecoöperaties neemt een hoge vlucht. Ruim tweehonderd lokale samenwerkingsinitiatieven voorzien nu in 3% van de windenergie en 1% van de zonne-energie. Door hun lokale karakter vormen ze een uitdaging voor ruimtelijke ontwikkeling en bestaande systemen. Wetten en regels zijn immers afgestemd op een energiesysteem met grote spelers. Natuur- en milieukundige Anne Marieke Schwencke, werkzaam bij AS I-Search onderzoekt de lokale energietransitie. Ze bekijkt de maatschappelijke vraagstukken vanuit het perspectief van actoren en hun krachtverhoudingen en werkt hierin samen met Planbureau voor de Leefomgeving en Netbeheer Nederland. Daarnaast is ze trekker van de lokale energiemonitor van HIER Opgewekt en ODE decentraal.

“De energiemarkt verandert. Ik zie steeds vaker een decentrale, gebiedsgerichte focus en de wens om gezamenlijk te investeren in duurzame energie. De initiatieven zijn lokaal, volgens coöperatief model waarbij de deelnemers de energieproductie en – verbruik in eigen handen houden. Die verandering gaat heel snel. Het aantal energiecoöperaties is gestegen van 15 in 2005 tot 220 in 2015. Het gaat vooral om sociale, financiële en proces innovaties en juist minder om technische vernieuwingen. Lokale coöperaties passen bestaande technologie – zon en wind – juist toe in de praktijk. Ze experimenteren met bestaande technologieën in een complexe sociale omgeving, die voor grote partijen vaak nog niet voldoende beproefd is. Vanaf 2012 ben ik me gaan richten op deze ontwikkelingen. Er werd toen wel gesproken over nieuwe energiemodellen, maar ik miste een diepgaand overzicht en een duiding van de ontwikkelingen.

Het bleek dat energiecoöperaties bestaan in alle soorten en maten. De eerste stammen uit de jaren ’80, die zich vooral richtten op het stimuleren van windenergie. Een tweede golf coöperaties, die sinds 2007 opkomt, houdt zich daarnaast ook bezig met in eerste instantie zonne-energie en wijkgerichte energiebesparingsmaatregelen en nu soms ook met waterkracht of lokale warmte. Sommige coöperaties zijn heel klein, met ongeveer tien leden, anderen zijn groot en zetten via de Rijkscoördinatieregeling grootschalige windprojecten neer. Het is goed om in gedachten te houden dat een ‘coöperatie’ een ondernemingsvorm is. De diversiteit in ‘volwassenheid’ is groot. Het gaat om mensen zoals jij en ik, die vaak een achtergrond hebben in het energiedomein en gezamenlijk investeren in duurzame energie. De leden hebben zeggenschap en de winsten worden

Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016

Alexander Woestenburg

Alexander Woestenburg P. 301 geïnvesteerd in nieuwe projecten of gebruikt om de leefbaarheid in het gebied te vergroten. Dat gaat meestal via gebiedsfondsen die door de coöperatie beheerd worden. Stichting Waterland heeft bijvoorbeeld twee windmolens in gemeente Waterland en omstreken, die inmiddels afbetaald zijn. Met de winsten subsidiëren zij openbare voorzieningen, zoals scholen en bibliotheken. In Limburg is de aanleg van een glasvezelnet meegefinancierd tegelijkertijd met de aanbouw van een nieuwe molen. Er bestaan ook voorbeelden van coöperaties die hun eigen gemeente financiële middelen geven om het gemeentelijke vastgoed te verduurzamen. Coöperaties springen daarmee vaak in het gat dat de overheid en markt laten vallen” Hoe zou je de opkomst van het coöperatieve model in het energiedomein duiden? “Belangrijkste externe invloeden zijn de terugtredende overheid en de liberalisering van de energiemarkt. Daar zitten twee interessante kanten aan: enerzijds reageren de coöperaties op de schaalvergroting, privatisering en verlies aan zeggenschap. Ze zetten daar kleinschaligheid en eigen initiatief tegenover. Anderzijds heeft die liberale markt de coöperaties een handelingsperspectief geboden, waardoor zij nu kunnen acteren op de energiemarkt. De spectaculaire kostendaling van zonnepanelen brengt relatief betaalbare en schaalbare technologie binnen bereik . Daarnaast vinden coöperaties vaak hun motivatie in de bijdrage die ze kunnen leveren aan verduurzaming en de lokale gemeenschap. Ze voelen de urgentie en willen de energietransitie versnellen. Tegelijkertijd beseffen ze dat je met de winsten die de energieopwekking oplevert maatschappelijke waarde kunt creëren. We hebben het niet over een liefdadigheidsbeweging, veel coöperaties willen ook gewoon geld verdienen.” In hoeverre concurreren de lokale energiecoöperaties met grote energiebedrijven? “Je ziet in de energiemarkt twee belangrijke bewegingen: de grote, internationale partijen Anne Marieke Schwencke (foto: privé-archief geïnterviewde) investeren in omvangrijke kapitaalintensieve projecten, zoals windparken op zee, warmtenetten en grote zonneweides. Dat ligt ver buiten bereik van de burgercoöperaties. Tegelijkertijd investeren energiecoöperaties in lokale opwekking van hoofdzakelijk wind- en zonne-energie. Ze werken daarbij samen met de kleinere energiebedrijven. In dit verband wordt vaak gesproken over een top down tegenover een bottom-up benadering van de energietransitie. Om echt naar een duurzame energiemarkt te gaan, zijn beide benaderingen nodig. De energiecoöperaties voorzien vooral in de verduurzaming van gebouwen. Voor grote industriële complexen is deze vorm van energieopwekking niet afdoende. Natuurlijk zijn er allerlei spanningen. De SDE+ regeling, die gebaseerd is op kosteneffectiviteit, is daar

Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 Interview met Anne Marieke Schwencke P. 302 een voorbeeld van. Bij de top-down benadering ligt het primaire belang over het algemeen bij snel meters maken. Door het schaalniveau van projecten die top-down gerealiseerd worden, is energieopwekking relatief goedkoper en komt daarom eerder in aanmerking voor subsidiëring dan de lokale projecten die niet per se goedkoper zijn en vaak langer duren. Tegelijkertijd zie je dat grote projecten, via de Rijkscoördinatieregeling, qua draagvlak veel spanningen kunnen opleveren. Hoewel het in de beeldvorming meestal of/of is, zie je nu wel dat top-down en bottom-up-initiatieven steeds meer met elkaar gaan samenwerken. Je ziet nu ook grote windmolenparken waarvan een paar molens door coöperaties worden geëxploiteerd. Andersom zie je ook dat de kleinere energieleveranciers samenwerken met coöperaties en investeren in de gebouwde omgeving. Partijen zoeken elkaar op en bouwen samen aan projecten. Een deel van de financiering wordt dan coöperatief opgepakt of door middel van een Er ontstaan

crowdfunding joint ventures

-platform geregeld. Dit leidt tot allerlei innovatieve financiële constructies. waarin ontwikkelexpertise en draagvlak worden uitgewisseld. Ontwikkeling en exploitatie van bijvoorbeeld windenergie is vaak enorm complex. Dat vraagt diepgaande kennis en expertise. De nieuwe samenwerkingsverbanden, financieringsvormen en verschillende manieren waarop de zeggenschap georganiseerd is, zijn een manier om met de nieuwe praktijk om te gaan.” Je zegt dat we in de energietransitie ook, en vooral, ruimtelijke expertise missen? “De grootschalige toepassing van wind- en zonne energie is een ruimtelijk én maatschappelijk experiment. De opwekking van duurzame energie heeft een groot ruimtebeslag en dat staat nog onvoldoende op het netvlies bij de verschillende partijen. De energietransitie gebeurt lokaal. Gemeenten en provincies stellen ronkende doelstellingen over energieneutraliteit. Het ontbreekt echter nog aan planologen en creatieve ontwerpers die daadwerkelijk kunnen intekenen wat de ruimtelijke gevolgen zijn en visie hebben op hoe dit op een esthetische manier zou kunnen. Langzamerhand vinden er steeds meer experimenten met mooie ruimtelijke inpassing plaats. Zonne-technologie bijvoorbeeld, begint nu pas echt serieus geïntegreerd te worden in de architectuurontwerpen en landschapsontwikkeling. Op strategisch niveau wordt er steeds meer nagedacht over de toekomst van de energiesector, maar de grootste uitdaging zit in de koppeling van de strategische denkkracht met het operationele niveau. Op dat laatste niveau komen, bijvoorbeeld voor warmte, steeds complexere kennisvragen op. Decentrale overheden zullen per wijk randvoorwaarden moeten opstellen voor de manier waarop in warmte wordt voorzien door middel van warmteplannen. De grote vraag is wie de keuze maakt voor bepaalde randvoorwaarden en op basis van welke kennis. En wat doe je met ‘boze’ burgers die meer keuzevrijheid willen? En hoe stem je warmteplannen af met ruimtelijke ordening en reguliere vervangingsmomenten? Hoe neem je de energievraag en –aanbod mee in de stedenbouwkundige praktijk? Een aantal gemeenten zet nu voorzichtige eerste stappen om verschillende plannen in elkaar te schuiven, maar lopen er tegenaan dat de verschillende stakeholders iets anders willen dan de overheid. Dit is een harde oproep aan decentrale overheden. De lokale energietransitie is jullie domein. Bemoei je met de reacties uit de samenleving en nodig uit tot innovatieve ruimtelijke oplossingen. Neem zelf meer de leiding!

De rol van de gemeente wordt overigens bemoeilijkt omdat het handelingsperspectief steeds verschillend is. Verantwoordelijkheden, rechten en plichten verschillen voor warmte, wind, zon, bestaande bouw, nieuwbouw en utiliteit. Vaak zie je bovendien dat verschillende afdelingen binnen een gemeentelijke organisatie moeizaam samenwerken. De afdeling vastgoed en grondzaken hebben een belangrijke rol, maar de afstemming met de afdeling duurzaamheid verloopt moeizaam. Een ander aspect met ruimtelijke relevantie is het gevecht om grondposities. Windenergie is heel lucratief. De grote energieleveranciers hebben afdelingen die helemaal zijn ingericht op het ontwikkelen van windenergie en het handelen op de grondmarkt. Voor de gronden die in de structuurvisie worden aangewezen voor windenergie staan initiatiefnemers in de rij. Coöperaties ontberen vaak de kennis en expertise om grondaankopen te doen.

Rooilijn Jg. 49 / Nr. 4 / 2016 Alexander Woestenburg P. 303 Ze zijn te laat, of ze zijn onvoldoende geëquipeerd. Daarnaast zie je dat door de energietransitie veel nieuwe partijen onderdeel worden van het debat, bijvoorbeeld omdat ze de grond in handen hebben waar windmolens of een zonneweide op ontwikkeld zou kunnen worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om agrariërs, Rijkswaterstaat, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, waterschappen en niet te vergeten: de gemeente zelf. Anderzijds kiezen partijen er soms voor om een windturbine of zonnepark te ontwikkelen en eigenaar van de grond te blijven. Die nieuwe partijen krijgen ook opeens interessante nieuwe rollen in het energiesysteem. Zo zouden waterschappen kunnen helpen het energiesysteem te balanceren. Een gemaal is elektrisch gestuurd, waardoor overtollige energie gebruikt kan worden om het waterpeil te variëren. Het grondwaterpeil wordt daarmee een ‘buffer’ voor energie. Bepaalde ruimtelijke functies kunnen dus vanuit cross-overs opeens interessant worden.

Wat zijn toekomstige uitdagingen?

“Ik zie momenteel drie belangrijke uitdagingen: gebiedsregie, publiek- private verhoudingen en de stabiliteit van het energiesysteem. Tot nu toe is er weinig regie op de energietransitie en werken gemeenten nog nauwelijks samen. Een voorbeeld is het Programmabureau warmte in Zuid-Holland, die een tool heeft laten ontwikkelen waarmee per wijk in kaart gebracht kan worden wat de energievraag is en wat de vervangingsmomenten van de infrastructuur zijn. Hiermee wordt snel inzichtelijk wat er mogelijk is. Vervolgens is de vraag wie de beslissingen neemt om het wijksysteem te veranderen. Ook moet een investering in de ene wijk of regio die van de ander niet in de weg zitten. Er moet een alwetende verteller zijn die initiatieven afstemt, zodat er geen desinvesteringen plaatsvinden. Als er bijvoorbeeld al veel regionaal energieaanbod is, dan moet kleinschalig lokaal niet verder worden gestimuleerd. Het schaalniveau is erg belangrijk. Het vinden van de optimale geografische schaal voor een ‘lokaal’ energiesysteem is een uitdaging. In deze discussie is het cruciaal hoe verschillende kosten voor energietransport en -infrastructuur worden toegerekend. Het is de vraag of wijken die in de toekomst ‘off-grid’ zijn nog mee zouden moeten betalen aan de energie-infrastructuur van andere wijken. Als dat niet zo is, wordt de kapitaalintensiteit minder, wat interessant is voor coöperatieve modellen. De gemeente lijkt een logisch partij voor de rol als gebiedsregisseur, maar deze zou ook uitbesteed kunnen worden. Ten tweede zie je dat er een heroriëntering ontstaat op de rol van de gemeente als energieproducent. Van oudsher waren energiebedrijven gemeentelijke nutsbedrijven. Tegenwoordig is de energiemarkt grotendeels geprivatiseerd en hebben gemeenten en provincies hun aandelen in deze nutsbedrijven verkocht. De huidige ontwikkeling is dat sommige gemeenten weer mede-eigenaar worden van een energiebedrijven. Hoewel onderzoek uitwijst dat veel gemeenten deze hernieuwde rol als energiebedrijf nog niet zien zitten, is het niet ondenkbaar dat gemeenten in de toekomst wellicht weer investeren in warmtenetten. Warmtenetten zijn geschikt om als nutsvoorziening ontwikkeld te worden; het gaat om complexe grote investeringen en lange terugverdientijden, met alle risico’s van dien.

Ten slotte is er het punt van de leveringszekerheid: de basis van ons energiesysteem. Cruciaal want energie is een basisbehoefte in onze samenleving. We hebben nu een systeem dat 99,9% betrouwbaar is,

tried and tested

over lange periode. Dit verklaart de inherent conservatieve aard van de energiesector: dat conservatisme is functioneel. Als iets goed werkt moet je er niet teveel aan sleutelen, is het idee. Daar staat tegenover dat het systeem ook risico's loopt als je niets doet. De wereld verandert, er wordt meer decentraal opgewekt en daar zal het systeem op ingericht moeten worden. De productie uit hernieuwbare energiebronnen is minder constant en minder stuurbaar dan fossiele productie. Om overbelasting van het netwerk en onbalans op specifieke locaties te voorkomen, moet het systeem anders ingericht worden. Netbeheerders zitten daar bovenop. Het is een technologische en organisatorische uitdaging, maar daarnaast een ongekende kans tot technologische innovatie. Energie en ICT weten elkaar hierin steeds beter te vinden.” Alexander Woestenburg ([email protected]) is strategisch adviseur ruimtelijke ontwikkeling bij TNO en redacteur van Rooilijn.