Spelling hoofdstuk 1,2 &3

Download Report

Transcript Spelling hoofdstuk 1,2 &3

Spelling en Schrijven en
formuleren
hoofdstuk 1,2&3
VMBO GT klas 2
Spellen volgens de regels

Hoofdletters:



Aan het begin van een zin.
Bij namen
Woorden die zijn afgeleid van namen
Leestekens



Punt
aan het eind van een zin
Vraagteken aan het eind van een zin
Uitroepteken aan het eind van een zin

Komma:





Tussen 2 pv’s
Tussen de delen van een opsomming (behalve bij en)
Na een naam of een uitroep aan het begin van een zin.
Gepke, ga eens zitten!
He, hou daar eens mee op!
Voor het woord maar als het een tegenstelling aangeeft.
Voor doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat,
zodra

Dubbele punt


Als je iets aankondigt
Opsomming
-d of -t

Verlengproef

Dit kan alleen als het woord niet de pv is.
voorbeeld:
fout – fouten
geschilderde - geschilderd
Meervoud op -en

Zelfstandig naamwoord met een meervoud op -en
moet je soms ook:



Een letter verdubbelen: rok – rokken
Een a,e,o,u weglaten: raam – ramen
Een f in een v of een s in een z veranderen
Raaf – raven
Roos - rozen
Meervoud op -s

Zelfstandig naamwoord met een meervoud op –s

Je zet er ‘s achter als het woord eindigt op –a, -o, -u, -i of
–y en als het een afkorting is.




Tosti- tosti’s
Piano – piano’s
Tv – tv’s
In de andere gevallen de –s er meteen achter

tip - tips
Bijvoeglijke naamwoorden

Als je de lange vorm van het bijvoeglijk naamwoord
spelt moet je soms:



De laatste letter verdubbelen: gek- gekke
Een a, e, o of u weglaten: zuur – zure
Een f in een v of een s in een z veranderen: lief – lieve;
boos-boze
‘t x kofschip

Als de laatste letter van de stam in
‘t x kofschip staat, dan gebruik je TE of TEN
In alle andere gevallen gebruik je DE of DEN
Voorbeeld
Hele werkwoord gooien
Stam
gooi
‘t x kofschip?
Ja/nee
Uitgang
–te of –de?
Verleden tijd
gooide/gooite
gooiden/gooiten
Hele werkwoord werken
Stam
werk
‘t x kofschip?
Ja/nee
Uitgang
–te of –de?
Verleden tijd
?
Hele werkwoord werken
Stam
werk
‘t x kofschip?
Ja/nee
Uitgang
–te of –de?
Verleden tijd
?
Hoofdstuk 2

Samenstelling
In de slaapkamer is het ‘s zomers erg warm.
Wat is de samenstelling?
In de slaap+kamer is het ‘s zomers erg warm.
Samenstelling

Een samenstelling bestaat uit twee of meer woorden.

Deze woorden kunnen ook zelfstandig voorkomen
en samen één nieuw woord vormen.

In het Nederlands kun je op deze manier heel veel
nieuwe woorden maken.

Samenstellingen staan als één woord in het
woordenboek.
Samenstellingen schrijf je aan elkaar.
 Splitsbare werkwoorden, zoals plaatsnemen



De gasten nemen aan de tafel plaats.
De gasten hadden aan de tafel plaatsgenomen.
Schrijven en formuleren hoofdstuk 1

Interview uitwerken



Maak tijdens een interview aantekeningen of neem het op.
Noem in de eerste alinea het onderwerp.
Schrijf in de volgende alinea wat er over het onderwerp
gezegd is.
De manieren:
Directe rede – je citeert dan letterlijk wat er is gezegd
 Je gebruikt bij een citaat altijd aanhalingstekens.
Voorbeeld:
‘Toen het onweer zo erg was, was ik wel heel erg
bang.’


Indirecte rede – je schrijft in je eigen woorden op wat
het antwoord is.
Bij indirecte rede gebruik je géén aanhalingstekens.
Voorbeeld:
Ze was bij het erge onweer heel erg bang.
 In het antwoord kun je de vraag laten terugkomen.
 Je schrijft de vraag dan niet nog eens op.

Bewaar de belangrijkste vraag tot het laatst.
 Zet een passende titel boven je tekst.

TIP!

Werk je aantekening snel uit na het interview, je
schrijft niet altijd alles op.

Laat je uitwerking zien en lezen aan de persoon die
je hebt geïnterviewd.
Spreken en gesprekken hoofdstuk 2

Navertellen van een gebeurtenis.





Vertel welke gebeurtenis je navertelt
Wees volledig, maar hou je aan de hoofdzaken
Vertel je verhaal in chronologische volgorde (dat is de
volgorde waarin het gebeurd is)
Spreek rustig en verstaanbaar
Sta rustig en kijk de klas in.
Schrijven en formuleren hoofdstuk 2

Een schrijfplan maken

Je hebt een verhaal of tekst niet in een keer goed op
papier. Maak daarom een schrijfplan.

Denk na over de inhoud van je tekst. Wat wil je vertellen
Maak een woordveld of schrijf steekwoorden op.
Kijk wat je bij elkaar kunt zetten in een alinea
Bedenk een goede volgorde van je verhaal.



Schrijfplan schrijven

Noteer :




Het onderwerp
Inleiding
Middenstuk
slot
Een enthousiaste tekst schrijven
Gebruik positieve woorden
 Vertel zo kort mogelijk de feiten, maar schrijf ze wel
op.




Let op dat je niet te kort op schrijft
vb Het was gezellig
Het was een gezellige avond waar we lekker met elkaar
hebben gekletst.
Schrijven en formuleren hoofdstuk 3

Instructie schrijven





Maak direct duidelijk waar de instructie over gaat
Geef de informatie stap voor stap
Zet de aanwijzingen in de goede volgorde
Gebruik in elke zin een doe-woord (werkwoord) vb: pak,
doe, neem enz.
Voeg eventueel een afbeelding toe om het duidelijker te
maken.
Signaalwoorden
Signaalwoorden zijn woorden die aangeven
op
welke manier:
 De woorden
 Zinnen
 Alinea’s
In de tekst met elkaar samenhangen.
Voorbeelden van signaalwoorden zijn:
Later, terwijl, ten eerste, ook, maar, toch etc.
Wat zijn signaalwoorden?
Signaalwoorden zijn woorden die aangeven
op
welke manier:
 De woorden
 Zinnen
 Alinea’s
In de tekst met elkaar samenhangen.
Voorbeelden van signaalwoorden zijn:
Later, terwijl, ten eerste, ook, maar, toch etc.