Psalmen, profetische liederen

Download Report

Transcript Psalmen, profetische liederen

Psalmen,
profetische liederen
T. van Turennout
Copyright © 2016 Aduard, The Netherlands
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form of
by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording, or otherwise, without the prior written permission of the
author.
Eerste uitgave 2016
SISO 227.4 UDC 228.07 NUGI 632
Trefw.: Psalm (bijbelboek); verklaringen.
1
Psalm 119: De liefde en betrouwbaarheid van God.
Psalm 119 is een gebed. In dit gebed staan de liefde en betrouwbaarheid van God centraal. Uit
al zijn woorden en daden blijken die liefde en betrouwbaarheid. Zo zijn de wetten die de Here
gaf, volmaakt. Daarmee heeft Hij het beste met de mensen voor.1 De psalmdichter weet dit
heel goed (v.1,2,9,18,29,30,62,70b,72,77b,92,93,enz.). Daarom vergelijkt hij iets wat de Here
hem heeft (toe)gezegd, met de wetten die Hij gaf. Als Gods liefde en betrouwbaarheid onder
andere blijken uit zijn wetten, dan moet dat ook gelden voor zijn toezegging die Hij aan de
auteur van dit lied heeft gedaan. Daar put de dichter moed uit, want die toezegging heeft de
Here nog niet vervuld.
De naam van de auteur wordt in deze psalm niet genoemd. Toch zijn er wel duidelijke aanwijzingen die duiden op wie hij is. De dichter werd vroeger onderdrukt (v.67a,75b), en vorsten
hebben hem zonder geldige reden vervolgd (v.161). Als hij op redelijk jonge leeftijd dit lied
schrijft (v.9,99,100,176a), loopt zijn leven nog steeds gevaar (v.25,37b,40b,88a,107,149,154,
156,157a,159a), maar de Here voorkomt zijn ondergang (v.50,87,93). Hij heeft een plan met
hem (v.17a), en Hij heeft hem ook iets belangrijks (toe)gezegd (v.67b). Voortdurend vraagt de
schrijver van deze psalm aan God, of Hij zijn toezegging waar wil maken (v.38,58,82,116,
133,123,170), en zijn tegenstanders wil berechten (v.84b,154). Die toezegging betekent namelijk onder andere de verlossing van de dichter (v.41,42,50,76,103,140,162), Trouwens, bij
veel meer mensen is die toezegging van de Here bekend, maar ze trekken zich er niets van
aan (v.158). De auteur is dus een bekend persoon. Hij is ook een leider, want hij bidt, of God
de mensen die voor Hem ontzag hebben, zich naar hem toe wil laten keren (v.79). Hij wil, dat
die gelovige mensen zijn aanhangers worden.
Een bekende leider die eveneens veel psalmen heeft geschreven, is David (1012 – 972).2 Hij
voldoet volledig aan de bovenstaande omschrijving van de dichter. Ondanks zijn misstappen
was, evenals uit deze psalm blijkt, zijn relatie met de Here over het algemeen goed. Vroeger
werd hij door koning Saul (1033 – 1012) onderdrukt en achternagejaagd. Vorsten uit Israël
hebben hem zonder reden vervolgd. Bij die vorsten horen Saul en ook zijn zoon en onrechtmatige opvolger Isboset (1012 – 1010) (2Sam.2:8-10). Hoogstwaarschijnlijk heeft de toen
nog redelijk jonge David op het moment dat hij psalm 119 maakte, als koning de macht in
handen (v.119), want hij toonde geen enkele vorm van sympathie of respect voor zijn vijanden, zoals hij dat voor koning Saul wel deed (1Sam.24, 26, 2Sam.1:11,12a,16-27).3 Hoewel
het er daarom heel sterk op lijkt, dat hij koning was, blijkt ook in dit lied, dat zijn positie nog
werd bedreigd. Overeenkomstig Gods toezegging aan David, dat hij koning over heel Israël
zou worden (1Sam.16:1-13), voorkomt Hij zijn ondergang.
Het ligt op grond dit alles het meest voor de hand, dat de auteur deze psalm maakte in de tijd
dat hij in Hebron regeerde over zijn eigen stam (2Sam.2:1-4).4 Over de andere stammen was
prins Isboset als koning aangesteld. Hoewel hij en zijn aanhangers wisten, dat de Here wilde,
1
De wetten van de Here zijn geen last, maar een lust (Mat.11:28-30), omdat Hij in zijn wetten het bestwil voor
de mensen zoekt (1Joh.5:3). Het was en is bijvoorbeeld erg gezond om van een geslacht dier het vet, de lever en
de nieren niet te eten (Ex.29:13, Lev.3:16, 4:19,26,31,35, 6:12, enz.). Ook door de goede hygiëne bleven gehoorzame Israëlieten veel langer leven dan de heidenen (Lev.15, Num.5:2,3, 31:17-24, Deut.21:10-14, 23:13).
(Zie hiervoor Hobrink B., Moderne Wetenschap in de Bijbel, 6e druk, Hoornaar, 2005.)
2
Volgens de Dode Zeerol 11QPsa heeft koning David in totaal 4050 door God geïnspireerde psalmen geschreven..! (Zie Abegg M. Jr., The Dead Sea scrolls Bible, San Francisco, 1999, pag. 509.)
3
Liefde en zorg toonde hij trouwens ook voor zijn rebelse en kwaadaardige zoon Absalom. David hield zelfs erg
veel van hem, en hij was diep bedroefd om zijn dood (2Sam.18:5,24-19:8). Daarom is het erg onwaarschijnlijk,
dat psalm 119 tijdens of over de opstand van Absalom zou zijn geschreven.
4
Een andere mogelijkheid is, dat deze psalm gedurende de opstand van Seba zou zijn gedicht (2Sam.20:1-22).
Dit is echter minder waarschijnlijk, omdat dit lied de indruk geeft, dat de rebellie goed was doordacht, en langer
duurde, dan het korte avontuur van Seba (v.2b-6).
2
dat David (1012 – 972) koning over heel Israël zou worden (1Sam.20:13b-17, 23:16,17,
24:21, 2Sam.3:17,18), en dat Hij van de ongehoorzame koning Saul (1033 – 1012) en zijn
nageslacht het koningschap zou afnemen (1Sam.15:10,11,22-29, 16:1a, 28:17), trokken ze
zich daar niets van aan. Daar rustte uiteindelijk geen zegen op, want Isboset (1012 – 1010)
regeerde maar 2 jaren (2Sam.2:10).5
De rechtvaardige en oprechte mensen waren over het algemeen de medestanders van de dichter. Ze vormen in deze psalm een grote tegenstelling met de ongehoorzame en kwaadaardige
mensen. Ze zouden juist blij zijn, als David in overeenstemming met Gods wil koning zou
worden van heel Israël.
De verzen van psalm 119 zijn alfabetisch geordend. De eerste 8 verzen beginnen met de letter A of Alef (‫)א‬. Bij vers 9 beginnen de volgende 8 verzen met de letter B of Bet (‫)ב‬, enzovoort. Dit gaat door tot en met de laatste letter van het Hebreeuwse alfabet: de Taw (‫)ת‬. Doordat het Hebreeuwse alfabet bestaat uit 22 letters, heeft deze psalm 22 x 8 verzen = 176 verzen.
Een alfabetische ordening komt wel vaker in de Bijbel voor (Ps.25, 34, 37, 111, 112, 145,
Spr.31:10-31, enz.).
Psalm 119 bestaat uit 22 gedeelten: vers 1-8, 9-16, 17-24, 25-32, 33-40, 41-48, 49-56, 57-64,
65-72, 73-80, 81-88, 89-96, 97-104, 105-112, 113-120, 121-128, 129-136, 137-144, 145-152,
153-160, 161-168 en 169-176. In het eerste gedeelte (v.1-8) prijst de psalmdichter iedereen
gelukkig, die handelt overeenkomstig de wet van God. Hij wil zelf ook bij die groep mensen
horen. Vervolgens zegt de auteur, dat een jonge man zijn pad schoon houdt door zich te gedragen overeenkomstig Gods wil. De psalmdichter wil dat ook heel graag. Hij doet daarvoor
erg zijn best, en vraagt daarbij de Here om hulp (v.9-16). Hij vraagt Hem ook, of Hij zijn
plannen met hem wil gaan uitvoeren. Daarbij vertrouwt hij op al zijn woorden en wetten, en
smeekt hij God, of Hij alle smaad en verachting die hem treft, weg wil nemen (v.17-24). De
psalmdichter schrijft in de volgende verzen (v.25-32) over zijn verdriet, en bidt de Here om
overeenkomstig zijn gegeven woord zijn leven te sparen, en hem te helpen. Al Gods woorden
en toezeggingen vormen in de eerste plaats de basis van zijn vertrouwen en hoop. In het vijfde
gedeelte (v.33-40) bidt de auteur van dit lied de Here om onderwijs, inzicht en leiding om
zich aan zijn wetten en voorschriften te houden, want dat maakt hem gelukkig. Hij vraagt
ook, of God zijn toezegging die Hij aan hem heeft gedaan, wil bevestigen door de smaad van
hem weg te nemen en hem in leven te houden. Blijkbaar heeft de Here de psalmdichter iets
(toe)gezegd, waardoor hij wist, dat in de toekomst hij zou worden gered, en een passend antwoord zou hebben voor zijn beledigers. Hij houdt zielsveel van al Gods woorden en wetten,
en wil daarover aan iedereen, ja zelfs aan koningen, vertellen (v.41-48). In al zijn ellende blijven de woorden en toezegging van de Here voor de schrijver van psalm 119 het houvast in
zijn leven. Hij weet daardoor, dat het goed met hem zal aflopen (v.49-56). De psalmdichter
weet, dat alles wat hij heeft, alles wat hem is (toe)gezegd, en alles wat hij mede daardoor zal
krijgen, van de Here afkomstig is. Daar kunnen kwaadaardige mensen niets aan veranderen (57-64). Doordat hij van Gods wetten afdwaalde, kwam hij in de problemen. De Here
hielp hem echter, en Hij leidde zijn weg de goede kant op. Des te meer wil de auteur van
psalm 119 genieten van het uitvoeren van de wil van zijn Helper (v.65-72). De dichter weet,
dat dezelfde God die hem heeft vernederd, hem ook zal ondersteunen en verhogen, want dat
heeft Hij blijkbaar beloofd. De auteur wil, dat zijn trotse vijanden daardoor worden beschaamd, en dat de mensen die ontzag hebben voor de Here, blij zullen zijn, en zich bij hem
zullen aansluiten (v.73-80). De trotse en kwaadaardige vijanden van de schrijver van dit lied
hadden bijna een einde aan hem gemaakt, maar de Here liet niet toe, dat ze over hem zouden
5
Hoewel op grond van dit alles het erg waarschijnlijk is, dat David de dichter is van psalm 119, hebben daarover
natuurlijk geen absolute zekerheid.
3
zegevieren. De dichter smacht naar de uitvoering van Gods ondersteunende en reddende toezegging (v.81-88). Hij weet, dat de Here voor eeuwig trouw blijft aan zijn woorden en toezeggingen. Hij beseft heel goed, dat hij alleen daardoor zijn redding en heil kan verwachten.
Het voorkomt, dat zijn vijanden hem kunnen overwinnen (v.89-96). De auteur van dit lied
houdt heel veel van Gods wet. Door de bestudering daarvan is hij wijzer en verstandiger dan
zijn vijanden, zijn leraren en oudere mensen. Het onderwijs, dat hij krijgt van Gods Geest, en
de woorden en toezeggingen van de Here gaan hem boven alles (v.97-104). Die woorden van
God zijn een licht in het donker. Ondanks alle tegenslagen wil de psalmdichter in dat licht zijn
levenspad verder volgen (v.105-112). Hij houdt niet van halfhartig mensen, twijfelaars, afvallige mensen en slechteriken. Hij weet, dat het met deze mensen verkeerd zal aflopen. Nee, de
schrijver van dit lied wil de Here voor de volle 100 procent dienen. Daarbij bidt hij om zijn
hulp (v.113-120). Opnieuw vraagt, de dichter aan God om hulp tegenover zijn kwaadwillige
vijanden, en hemelt hij zijn wetten op als uiterst belangrijk in het leven. Om die wetten beter
te leren begrijpen bidt hij God ook weer om onderwijs en inzicht (v.121-128). Door de zonde
en doordat er mensen zijn, die met de Here geen rekening willen houden, neemt bij de psalmdichter het liefdevolle verlangen naar Hem alleen maar toe (v.129-136). Hij geeft in de volgende verzen (v.137-144) de grote tegenstelling tussen de schitterende positie van God en zijn
eigen angstige situatie weer. Hoewel de vijanden van de auteur dichtbij de voltooiing van hun
slechte plannen zijn gekomen, is God ook dichtbij om hem te beschermen. Toch blijft het
antwoord van de Here, door onder andere de vervulling van zijn toezegging, voorlopig nog
uit. Dit houdt de schrijver van dit lied voortdurend bezig (v.145-152). De beperkte zintuigen
nemen echter slechts een deel van de werkelijkheid waar. Door het geloof in Gods woorden
en toezeggingen weet hij echter veel beter, wat de echte werkelijkheid is. Vanuit die echte
werkelijkheid probeert de auteur te leven (v.153-160). Hij klemt zich in geloof steeds meer
vast aan de Here en zijn toezegging. Zijn vertrouwen op Hem neemt ondanks de dreigende
situatie toe (v.161-168). De auteur vraagt in het laatste gedeelte van dit lied (v.169-176), of
God overeenkomstig zijn toezegging wil handelen, en of Hij hem wil helpen in geloofsvertrouwen te leven. Vanuit dat toegenomen vertrouwen in de Here mag hij horen bij de mensen
die hij in het begin van deze psalm gelukkig prees.
In het eerste gedeelte (v.1-8) prijst de psalmdichter iedereen gelukkig, die zich overeenkomstig de wil van God gedraagt. Hij wil zelf ook bij die groep mensen horen.
1
Alef (‫ )א‬Gelukkig is de weg van (= voor) volmaakte( mense)n;
die in de wet van Jahweh gaan.
Met de wet bedoelde men niet alleen de 10 geboden of alle wetten die de Here via de profeet
Mozes aan zijn volk had gegeven.6 De Bijbel uit de tijd dat deze psalm is ontstaan, bestond uit
drie gedeelten: de wet, de profeten en de geschriften. Met de wet duidde men de eerste
5 bijbelboeken aan. Deze boeken zag men als de basis van Gods Woord.
2
Alef (‫ )א‬Gelukkig zijn de bewaarders (of bewakers) van zijn getuigenissen.
Met (of in/door) heel het hart zoeken zij Hem.
Het hart zag men in die tijd als de kern en vertegenwoordiging van de hele mens. Het hart was
de oorsprong van al het leven (Spr.4:23). Dit blijkt uit de parallellismen die in de Bijbel voorkomen (Ps.13:3, 16:9, 19:9, 24:4, 26:2, Spr.2:2,10, 3:1, 4:21, 5:21, 7:24,25).7 Als heel het hart
God zoekt, dan is de hele mens daar mee bezig.
6
Mozes was een heel belangrijke profeet van God (Deut.34:10-12).
Bij een parallellisme staan twee (bij)zinnen bij elkaar. Die zinnen zeggen met andere woorden min of meer
hetzelfde, waardoor ze elkaar aanvullen en ophelderen. Dit kwam in de Hebreeuwse literatuur veel voor.
7
4
3
Alef (‫ )א‬Zeker, zij bedrijven geen onrecht.
Ze gaan (of wandelen) in zijn wegen.
Helaas is niemand op aarde volledig volmaakt (Pred.7:20), en evenmin is er iemand die voor
100 procent gelukkig is.
4
Alef (‫ )א‬Uzelf hebt geboden
om uw bevelen buitengewoon te onderhouden (of in acht te nemen/bewaken).
5
Alef (‫ )א‬Och [ik], als mijn wegen zichzelf zouden leiden
(of mijn wegen werden geleid/gericht)
om uw voorschriften te onderhouden (of uw voorschriften in acht te nemen/bewaken),
6
Alef (‫ )א‬dan zou ik niet beschaamd worden,
door naar al uw geboden te kijken (of door naar al uw geboden/bevelen om te zien).
Gelukkig hoeven Gods dienaren door het werk van de gezalfde Jezus niet beschaamd te worden (1Joh.2:28,3:21,22). Iedere dienaar van de Here, die tegen de zonde strijdt, kan niet zondigen, want hij is Gods eigendom (1Joh.3:9). Door het grote offer van Jezus Christus brengt
de Here de zonde van zijn dienaren niet in rekening, want die zijn al betaald (Ps.34:23,
Jes.53:12b, Joh.1:29, Rom.5:21, Hebr.9:26,28). Voor Hem zijn ze onschuldig!
7
Alef (‫ )א‬Ik zal U danken in oprechtheid van het hart,
door uw rechtvaardige rechtsregels (of bepalingen) te leren.
8
Alef (‫ )א‬Uw voorschriften zal ik onderhouden (of in acht nemen/bewaken).
Verlaat mij niet geheel en al.
De Here zal zijn dienaren nooit verlaten (Ps. 9:11, Hebr.13:5,6).
Een jonge man houdt zijn pad schoon door zich te gedragen overeenkomstig Gods wil. De
psalmdichter wil dat ook heel graag. Hij doet daarvoor erg zijn best, en vraagt daarbij aan de
Here om hulp (v.9-16).
9
Bet (‫ )ב‬Waardoor zal een jonge man (of een knaap) zijn pad schoon (of rein) houden?
Door (het) te onderhouden (of in acht te nemen/bewaken) overeenkomstig uw woord.
Het lijkt erop, dat de dichter nog geen hoge leeftijd heeft bereikt. Hij vergelijkt hier zijn vroegere jaren met een verloren lam en niet met een verloren schaap (v.176a). In zijn jeugd heeft
hij al verkeerde dingen gedaan (vgl. v.67a, Ps.25:7a, vgl. 2Tim.2:22). Als een jonge man wil
hij het beter doen, want hij weet, dat van Gods wetten veel zegen uitgaat.
10
Bet (‫ )ב‬Met heel mijn hart heb ik U gezocht (of onderzocht).
Laat mij niet van uw geboden (of uw bevelen) afdwalen.
De schrijver weet, dat hij uit eigen kracht zich nooit volledig aan Gods wetten kan houden.
Daarom bidt hij daarbij om de hulp van de Here.
11
Bet (‫ )ב‬In mijn hart heb Ik uw toezegging (of uw woord) verborgen (of opgeborgen),
zodat ik niet zondig tegen U.
Ondanks alle omstandigheden wil de auteur blijven vertrouwen op wat de Here aan hem heeft
gezegd. Als hij dit los zou laten, zou dat zijn geloof in Gods betrouwbaarheid aantasten. Daar-
5
bij staat ook het toekomstperspectief van de dichter op het spel. Zonder die betrouwbaarheid
van de woorden en toezeggingen van de Here ziet zijn toekomst er hopeloos uit.
12
Bet (‫ )ב‬Gezegend (of Geprezen) bent U, Jahweh.
Leer mij uw voorschriften!
13
Bet (‫ )ב‬Met mijn lippen heb ik
alle rechtsregels (of alle bepalingen) van uw mond verkondigd
(of herhaaldelijk verteld).
Dit doet de dichter in opdracht van God. Met heel zijn wil hoort iedere dienaar van Hem van
dag tot dag te leven. Hij of zij moet ermee opstaan, en ermee gaan slapen (Deut.6:7-9).
14
Bet (‫ )ב‬In de weg van uw getuigenissen heb ik mij verblijd,
als boven (of als over) alle rijkdom.
De getuigenissen van de Here maakten de auteur blijer dan alle rijkdom (vgl. v.72, 127). Zijn
woorden en toezeggingen waren de basis van zijn leven.
15
Bet (‫ )ב‬In (= Over) uw bevelen zal ik nadenken (of peinzen/spreken),
en op uw paden zal ik letten (of naar uw paden zal ik omzien/(uit)kijken).
Bij dat nadenken of peinzen hoort ook de bestudering van zijn woorden. Daarmee verzamelt
een goede dienaar van God geestelijke krachten, en versterkt hij zijn geestelijke wapenuitrusting. Daarbij moet ook worden gebeden (Ef.6:10-18, 1Tes.5:8). Zo kan hij of zij groeien in
het geloof en in geestelijke macht.
16
Bet (‫ )ב‬In uw voorschriften zal ik mij vermaken (of mij genot verschaffen).
Uw woorden 8 zal ik niet vergeten.
De psalmdichter vraagt aan de Here, of Hij zijn plannen met hem wil gaan uitvoeren. Daarbij
vertrouwt hij op al zijn woorden en wetten, en smeekt hij Hem, of hij alle smaad en verachting die hem treft, weg wil nemen (v.17-24).
17
Gimel (‫ )ג‬Vervul uw plan (of uw bedoeling) voor uw dienaar! 9
(Dan) zal ik (op)leven, en zal ik uw woord onderhouden (of in acht nemen/bewaken).
18
Gimel (‫ )ג‬Ontsluit (of Open/Ontdek) mijn ogen, en ik zal omzien (of (uit)kijken naar)
de wonderen van(uit) uw wet!
Vanuit onszelf zien we niet of onvoldoende de wonderen van Gods wet. Door de Heilige
Geest moeten onze ogen daarvoor worden geopend.
Iemand die open ogen heeft voor de wonderen van Gods woorden en wetten, voelt zich vaak
een vreemde op de aarde. Veel mensen begrijpen de dienaren van de Here, die open ogen hebben, niet. Die dienaren voelen zich in deze wereld niet echt thuis. Ze zijn hier maar tijdelijk.10
8
In de meest gebruikte Hebreeuwse handschriften staat hier Uw woord. Op grond van de Dode Zeerol over dit
gedeelte van deze psalm, andere Hebreeuwse handschriften(, de Vulgaat) en de Griekse handschriften is voor
Uw woorden gekozen.
9
In de meest gebruikte Hebreeuwse handschriften staat hier Vergeld (of Beloon) uw dienaar. Op grond van de
Dode Zeerollen en andere Hebreeuwse handschriften is voor Vervul uw plan (of uw bedoeling) voor uw dienaar
gekozen.
10
Dit laatste geldt trouwens voor elk mens.
6
De nieuwe aarde die God zal maken, is voor de gelovige mensen het echte en eeuwige vaderland.
19
Gimel (‫ )ג‬Een vreemdeling ben ik in (= op) de aarde (of in het land).
Verberg uw geboden niet voor mij.
20
Gimel (‫ )ג‬Mijn ziel is (= Ik ben) verbrijzeld
(of Mijn ziel is opgelost) van verlangen (of begeren)
naar uw rechtsregels (of uw bepalingen) in elke tijd (= te allen tijde).
21
Gimel (‫ )ג‬U hebt de vervloekte trotse( mense)n bestraft (of vermaand);
zij die van uw geboden afdwalen.
22
Gimel (‫ )ג‬Wentel smaad en verachting van mij af,
want ik heb uw getuigenissen bewaakt (of bewaard)!
David (1012 – 972) voelde zich vaak door veel mensen veracht en miskend. Tijdens de achtervolging door koning Saul (1033 – 1012) werd hij meerdere malen door volksgenoten verraden (1Sam.23:7-12,19-24). Ook nadat hij in Juda koning was geworden, lieten de andere
11 stammen hem in de steek, en volgden Isboset (1012 – 1010) als leider.
23
Gimel (‫ )ג‬Ook (of Zelfs) zijn vorsten gaan zitten.
Met mij hebben zij gesproken.
Uw dienaar spreekt (of peinst/denkt na) door (= over) uw voorschriften.
Het lijkt er sterk op, dat David met zijn vorsten ofwel hooggeplaatste dienaren over het uitvoeren en handhaven van Gods wetten heeft gesproken (vgl. v.13).11
24
Gimel (‫ )ג‬Ook (of Zelfs) zijn uw getuigenissen mijn vermaak (of mijn genot);
mijn stervelingen van raad (= mijn raadsmannen/raadgevers/adviseurs).
De psalmdichter schrijft in de volgende verzen (v.25-32) over zijn verdriet, en vraagt aan de
Here om overeenkomstig zijn gegeven woord zijn leven te sparen, en hem te helpen. Al Gods
woorden en toezeggingen vormen in de eerste plaats de basis van zijn vertrouwen en hoop, en
daarom klemt hij zich volledig daaraan vast.
25
Dalet (‫ )ד‬Mijn ziel heeft (= Ik heb) aan het stof gekleefd.
Houd mij in leven (of Laat mij leven) overeenkomstig uw woord!
In zijn zeer bedreigende situatie lag de dichter blijkbaar met zijn buik plat op de grond te bidden (vgl. Deut.9:18, Ezra 10:1, Ps.44:26). Het was een uiting van verslagenheid, onmacht en
nederigheid. Alleen God kon nog helpen en verlossen.
26
Dalet (‫ )ד‬Mijn wegen heb ik (U) herhaaldelijk verteld (of verkondigd),
en U hebt mij geantwoord.
Leer mij uw voorschriften!
27
Dalet (‫ )ד‬Geef mij inzicht in (of Maak mij opmerkzaam op) de weg van uw bevelen,
en ik wil door (= over) uw wonderen nadenken (of peinzen/spreken)!
David maakte zeker wonderen mee. De Here voorkwam, dat hij in de macht van zijn vijanden
11
Misschien heeft hij ook (al) onderhandeld met vorsten uit de 11 stammen van Israël (2Sam.3:6-21).
7
zou vallen. Zo had bijvoorbeeld in de woestijn bij Maon koning Saul (1033 – 1012) met zijn
soldaten David (1012 – 972) en zijn legertje omsingeld. Toen hij met zijn mannen op het punt
stond om hem te grijpen, kreeg de ongehoorzame koning het bericht, dat de Filistijnen het
land Israël waren binnengevallen. Hij moest met de achtervolging stoppen om tegen dat vijandige leger te strijden (1Sam.23:24b-28).
28
Dalet (‫ )ד‬Mijn ziel is (= Ik ben) betraand van(uit) leed (of verdriet).
Houd mij staande (of Bevestig/Bekrachtig mij) overeenkomstig uw woord!
29
Dalet (‫ )ד‬Verwijder van(uit) mij de weg van de leugen,
en schenk mij genadig uw wet!
30
Dalet (‫ )ד‬De weg van de waarheid heb ik gekozen.
Uw rechtsregels (of Uw bepalingen) heb ik (voor mij) gesteld.
31
Dalet (‫ )ד‬Ik heb mij vastgekleefd (of toegewijd) in uw getuigenissen.
Jahweh, beschaam mij niet.
De getuigenissen van God vormden een onlosmaakbaar deel van het leven van de schrijver.
32
Dalet (‫ )ד‬Ik zal de weg van uw geboden lopen (of rennen),
want U verruimt mijn hart.
De geboden van de Here maakten de psalmdichter blij.
In het vijfde gedeelte (v.33-40) bidt de auteur van dit lied de Here om onderwijs, inzicht en
leiding om zich aan zijn wetten en voorschriften te houden, want dat maakt hem gelukkig. Hij
vraagt ook, of God zijn toezegging die Hij aan hem heeft gedaan, wil bevestigen door de
smaad van hem weg te nemen en hem in leven te houden.
33
Hee (‫ )ה‬Onderwijs mij, Jahweh, de weg van uw voorschriften,
en ik wil die (weg) consequent bewaken (of bewaren)!
Zonder hulp van de Here is het totaal niet mogelijk om consequent naar zijn wet te willen
leven (Fil.2:13).
34
Hee (‫ )ה‬Geef mij inzicht (of Maak mij opmerkzaam),
en ik wil uw wet bewaken (of bewaren),
en ik wil haar in (of met) heel het hart onderhouden (of in acht nemen/bewaken)!
35
Hee (‫ )ה‬Laat mij in (= op) het pad van uw geboden treden,
want daarin heb ik genoegen gehad!
36
Hee (‫ )ה‬Richt mijn hart naar uw getuigenissen;
en niet naar winstbejag!
37
Hee (‫ )ה‬Laat mijn ogen passeren (of Doe uit mijn ogen weg)
[van(uit)] het zien van nutteloosheid (of van valsheid/leugen)!
Houd mij in leven (of Laat mij leven) door (of in/met) uw weg!
Alleen als iemand de levensweg van de Here gaat, zoals Hij dat wil, dan begint hij of zij pas
echt te leven. Dan verdwijnt grotendeels de grauwe nutteloosheid in het leven. Dat maakt
8
plaats voor het echte geluk: Gods vrede in het hart. Een mens komt vooral tot zijn recht en
goed tot ontplooiing als hij of zij een levende relatie met de Here heeft.
38
Hee (‫ )ה‬Bevestig uw toezegging (of uw woord) aan uw dienaar,
die voor U ontzag heeft!
39
Hee (‫ )ה‬Laat de smaad die ik heb gevreesd (of geducht), passeren
(of Doe de smaad waarvoor ik ontzag heb gehad, weg),
want uw rechtsregels (of uw bepalingen) zijn goed!
De psalmdichter werd door veel mensen veracht. Vooral door mensen die zich weinig van
Gods geboden aantrokken. Er is geen enkele reden om zich te schamen, wanneer iemand zich
aan die wetten houdt, want die zijn goed. Mede daarom vroeg de schrijver, of de Here die
ongefundeerde smaad weg wilde nemen.
40
Hee (‫ )ה‬Zie, ik heb naar uw bevelen verlangd (of begeerd).
Houd mij in leven (of Laat mij leven) door (of in/met) uw rechtvaardigheid,
Blijkbaar heeft de Here de psalmdichter iets (toe)gezegd, waardoor hij wist, dat in de toekomst hij zou worden gered, en een passend antwoord zou hebben voor zijn beledigers. Hij
houdt zielsveel van al Gods woorden en wetten, en wil daarover aan iedereen, ja zelfs aan
koningen, vertellen (v.41-48).
41
Waw (‫ )ו‬en uw goedgunstigheid zal over mij komen, Jahweh;
uw redding overeenkomstig uw toezegging (of uw woord),
42
Waw (‫ )ו‬en ik zal mijn belediger (of zal die mij hoont) een woord (= iets) antwoorden,
want ik heb in (= op) uw woord vertrouwd,
43
Waw (‫ )ו‬en (ont)ruk het woord van waarheid niet geheel en al (van)uit mijn mond,
want [naar] uw rechtsregel(s) (of uw bepalingen) heb ik gewenst (of begeerd/gehoopt),
44
Waw (‫ )ו‬en ik wil uw wet voordurend onderhouden (of in acht nemen/bewaken),
voor eeuwig en altijd,
45
Waw (‫ )ו‬en ik wil in de ruimte gaan,
want ik heb uw bevelen gezocht (of onderzocht),
46
Waw (‫ )ו‬en ik wil door (= over) uw getuigenissen
tegenover (of voor) koningen spreken,
en ik zal niet te schande worden,
47
Waw (‫ )ו‬en ik vermaak mij (of verschaf mij genot) in (of door) uw geboden,
die ik liefheb.
De toezegging van David (1012 – 972), dat hij met koningen over Gods getuigenissen zou
spreken, is hij vast en zeker nagekomen. Met koning Hiram I (980 – 947) van Tyrus bijvoorbeeld sloot hij een verbond. Deze koning hielp hem met de bouw van zijn paleis (2Sam.5:11,
1Kron.14:1). Later hielp hij bij de bouw van de tempel. Uit de woordenwisseling tussen koning Hiram I en Salomo (972 – 932) blijkt duidelijk, dat koning David tegenover deze Tyrische vorst over Gods getuigenissen heeft gesproken (1Kon.5:1-7).
9
48
Waw (‫ )ו‬Ik hief mijn (hand)palmen op naar uw geboden, die ik heb liefgehad,
en ik wil door (= over) uw voorschriften nadenken (of peinzen/spreken).
In die tijd bad men niet met de handen gevouwen, maar met de handen omhoog. Men hief de
handpalmen op naar de hemel, waar God woont (Ex.9:29a,33, 1Kon.8:22,54, 2Kron.6:12,13,
Ezra 9:5, Neh.8:7, Ps.63:5, 134:2, 141:2, Klaag.2:19). Diezelfde open houding nam David aan
naar de geboden van de Here. Evenals hij tijdens het bidden met God verbonden wilde zijn,
wilde hij dat ook via zijn wetten.
In al zijn ellende blijven Gods woorden en zijn toezegging voor de schrijver van psalm 119
het houvast in zijn leven. Hij weet daardoor, dat het goed met hem zal aflopen (v.49-56).
49
Zajin (‫ )ז‬Denk aan (of Herinner) het woord 12 voor uw dienaar!
Daarop hebt U mij laten hopen.
Steeds hamert de psalmdichter op het woord ofwel de toezegging van de Here voor zijn dienaar. Die toezegging is voor hem heel waardevol, en geeft hem hoop en kracht.
50
Zajin (‫ )ז‬Dit heeft mij troost (of bemoediging/steun) gegeven in mijn ellende,
zodat uw toezegging (of uw woord) mij in leven heeft gehouden
(of mij heeft laten leven).
Met het woord van God voor zijn dienaar wordt hier zijn toezegging aan zijn dienaar bedoeld. Die toezegging heeft de auteur in zijn ellende bemoedigd, zodat die toezegging hem in
leven heeft gehouden. Daardoor kon hij het leven aan, want hij wist, dat het goed met hem zou
aflopen.
51
Zajin (‫ )ז‬Trotse( mense)n hebben mij buitengewoon bespot.
Van uw wet ben ik niet afgeweken.
52
Zajin (‫ )ז‬Ik heb gedacht aan uw rechtsregels (of uw bepalingen)
van(af) eeuwig, Jahweh.
Ik troostte (of bemoedigde) mezelf.
53
Zajin (‫ )ז‬Verontwaardiging heeft mij aangegrepen
vanuit (= vanwege/om) kwaadaardige( mense)n;
verlaters van uw wet.
54
Zajin (‫ )ז‬Snarenspel zijn voor mij uw voorschriften geweest
in het huis van mijn vreemdelingschap (of mijn (tijdelijk) verblijf).
In de tijd dat David (1012 – 972) moest vluchten voor de slechte koning Saul (1033 – 1012),
woonde hij niet bij zijn eigen stamgenoten. Hij heeft zelfs een periode bij de Filistijnen gewoond (1Sam.27, 29)
55
Zajin (‫ )ז‬Ik heb ’s nachts uw naam herinnerd, Jahweh.
Ik wilde uw wet onderhouden (of in acht nemen/bewaken).
12
De Griekse handschriften en de enige Dode Zeerol over dit gedeelte hebben hier uw woorden. Op grond van
de mindere kwaliteit van deze Dode Zeerol en de Griekse handschriften bij de tekst van psalm 119( en op basis
van de Vulgaat) is voor het woord gekozen. Helemaal zeker is dit echter niet. Voor de betekenis maakt het echter
vrijwel niets uit.
10
Ook in de naam van de Here komt zijn betrouwbaarheid naar voren. Jahweh betekent Ik zal
zijn, die Ik ben, of Ik ben, die Ik ben. Hij is de trouwe verbondsgod. Met deze naam maakte
God zich aan Mozes bekend (Ex.3:14). De Statenvertalers vertaalden deze naam van God met
DE HEERE. Die naam wordt niet zo maar gebruikt. Als die naam van God wordt gebruikt,
dan heeft dat een bepaalde betekenis. Het wil zeggen: “Geloof het nu maar, want Ik, de Verbondsgod, Ik ben, die Ik ben heeft het gezegd.” Daaraan klemt de psalmdichter zich vast.
56
Zajin (‫ )ז‬Dit is van mij geweest (= Dit is er met mij gebeurd),
dat ik uw bevelen heb bewaakt (of bewaard).
De psalmdichter weet, dat alles wat hij heeft, alles wat hem is (toe)gezegd, en alles wat hij
mede daardoor zal krijgen, van de Here afkomstig is. Daar kunnen kwaadaardige mensen
niets aan veranderen. De schrijver van dit lied wil God steeds beter leren kennen, en steeds
beter zijn wil doen (57-64).
57
Chet (‫ )ח‬Mijn deel is Jahweh. Ik heb (toe)gezegd
[om] uw woorden te onderhouden (of in acht te nemen/te bewaken).
De meeste mensen stellen aardse bezittingen op de hoogste plaats. De auteur van dit lied kiest
vooral voor de betrouwbare Jahweh. Hij is zijn deel.
58
Chet (‫ )ח‬Ik heb de gunst van uw gezicht gezocht (= Ik heb uw gunst gezocht)
(of Ik heb uw gezicht gesmeekt (= Ik heb U gesmeekt))
met (of in/door) heel mijn hart:
“Wees mij genadig overeenkomstig uw toezegging (of uw woord)!”
59
Chet (‫ )ח‬Ik heb mijn wegen overdacht.
Ik keerde mijn voeten naar uw getuigenissen.
60
Chet (‫ )ח‬Ik heb mij gehaast, en ik heb niet geaarzeld
om uw geboden te onderhouden (of in acht nemen/bewaken).
61
Chet (‫ )ח‬Valstrikken (of Touwen) van kwaadaardige( mense)n hadden mij omringd.
(Toch) heb ik uw wet niet vergeten.
Als iemand zich houdt aan Gods wetten, dan is hij of zij met hulp van de Here minder vatbaar
voor allerlei verleidingen. Dat maakt zo’n persoon ook minder kwetsbaar (vgl. v.5,6).
62
Chet (‫ )ח‬Midden (in) de nacht sta ik op om [voor] U te (be)danken
over (= voor) uw rechtvaardige rechtsregels (of rechtvaardige bepalingen).
63
Chet (‫ )ח‬Een kameraad (of Een vriend) ben Ik van allen die voor U ontzag hebben,
en van de onderhouders (of de bewakers) van uw bevelen.
Dienaren van de Here moeten vooral contact met elkaar zoeken en onderhouden, en elkaar
behandelen als kameraden of vrienden.
64
Chet (‫ )ח‬Van uw goedgunstigheid, Jahweh, is de aarde (of het land) vol.
Leer mij uw voorschriften!
Dat de Here ondanks de zonde de schepping met alles wat erbij hoort, nog steeds onderhoudt,
is een teken van zijn grote liefde en genade. Er is dankzij Hem nog zoveel moois op deze aarde te beleven!
11
Ondanks dat de Here de psalmdichter heeft laten vernederen, en ondanks zijn ellende, ervaart
hij, dat Jahweh hem overeenkomstig zijn woord goed heeft behandeld. Doordat hij van Gods
wetten afdwaalde, kwam hij in de problemen. De Here hielp hem echter, en leidde zijn weg de
goede kant op. Des te meer wil de auteur van psalm 119 genieten van het uitvoeren van de wil
van zijn Helper (v.65-72).
65
Thet (‫ )ט‬U hebt goed met uw dienaar gehandeld (of gedaan), Jahweh,
overeenkomstig uw woord.
66
Thet (‫ )ט‬Leer mij goed onderscheiden (of beoordelen) en kennen,
want ik heb in uw geboden vertrouwd (of geloofd)!
67
Thet (‫ )ט‬Voordat ik onderdrukt werd, dwaalde ik,
en nu heb ik uw toezegging (of uw woord) onderhouden (of bewaakt).
Over zonde in zijn jonge jaren sprak David (1012 – 972) al eerder (Ps.25:7a). De zonden vormen de oorzaak van alle narigheid in de wereld!
68
Thet (‫ )ט‬Goed bent U, en een weldoener.
Leer mij uw voorschriften!
69
Thet (‫ )ט‬Trotse( mense)n hebben [over] mij leugens aangewreven.
Ik (echter), Ik bewaak (of bewaar) met (of in/door) heel mijn hart uw bevelen.
70
Thet (‫ )ט‬Ongevoelig (of Grof/Dwaas) als vet is hun hart.
Ik (echter), Ik heb mij (door) uw wet vermaakt (of genot verschaft).
Dit vers zegt iets over de vijanden van de psalmdichter. Met een vetlaag hebben ze hun gevoel
voor recht en liefde afgesloten (vgl. Deut.32:15, Job 15:27, Ps.17:10, Jes.6:10). De tegenstanders van David wilden niet naar God luisteren, en evenmin goed met hun medemens omgaan.
71
Thet (‫ )ט‬Goed is (het) voor mij, dat U mij hebt vernederd (of onderdrukt/gekweld),13
zodat ik uw voorschriften zou leren.
72
Thet (‫ )ט‬Beter is voor mij de wet van uw mond,
dan duizenden (stukken) goud en zilver.
De psalmdichter weet, dat dezelfde God die hem heeft vernederd, hem ook zal ondersteunen
en verhogen, want dat heeft Hij blijkbaar beloofd. De auteur wil, dat zijn trotse vijanden daardoor worden beschaamd, en dat de mensen die ontzag hebben voor de Here, blij zullen zijn,
en zich bij hem zullen aansluiten (v.73-80).
73
Jod (‫ )י‬Uw handen hebben mij gemaakt. Zij richtten (of stelden) mij op.
Geef mij begrip (of inzicht), en (= want) ik wil uw geboden leren.
74
Jod (‫ )י‬Zij die voor U ontzag hebben, zullen mij zien, en zij zullen blij zijn,
want ik heb naar uw woord begeerd (of gewenst/gehoopt).
13
In de meest gangbare Hebreeuwse tekst staat hier dat ik arm (of ellendig) ben geweest. Op grond van de enige
Dode Zeerol over dit gedeelte van psalm 119, andere Hebreeuwse handschriften(, de Vulgaat) en de Griekse
handschriften is voor dat U mij hebt vernederd (of onderdrukt/gekweld) gekozen.
12
75
Jod (‫ )י‬Ik heb geweten, Jahweh,
dat uw rechtsregels (of uw bepalingen) rechtvaardig zijn,
en (in uw) trouw (of en standvastig) hebt U mij gekweld (of vernederd).
David (1012 – 972) was de Here dankbaar, omdat Hij door tegenslagen hem bij verkeerde
keuzes in zijn leven strafte, zodat hij steeds eraan werd herinnerd om de goede levensweg te
kiezen (vgl. 1Sam.27, 29, 30:1-20).
76
Jod (‫ )י‬Laat uw goedgunstigheid (er) toch zijn
om mij te troosten (of te bemoedigen/steunen)
overeenkomstig uw toezegging (of uw woord) aan uw dienaar.
77
Jod (‫ )י‬Uw medelijden (of Uw ontferming) moet over mij komen, en ik zal leven,
want uw wet is mijn vermaak (of mijn genot).
78
Jod (‫ )י‬Laten de trotse( mense)n beschaamd worden,
omdat zij mij leugenachtig (of valselijk/onverdiend) neerbogen.
Ik zal door (= over) uw bevelen nadenken (of peinzen/spreken).
Trots, bedrog en onrecht van Davids vijanden waren het resultaat van het werk van satan, de
tegenstander van God.
79
Jod (‫ )י‬Laten zij die voor U ontzag hebben, zich naar mij keren,
en zij die uw getuigenissen hebben gekend.
De psalmdichter wilde graag, dat de dienaren van de Here bij zijn aanhangers gingen horen.
80
Jod (‫ )י‬Laat mijn hart onberispelijk (zonder gebrek) zijn in (of door) uw voorschriften,
zodat ik niet beschaamd word.
De trotse en kwaadaardige vijanden van de schrijver van deze psalm hadden bijna een einde
aan hem gemaakt, maar de Here liet niet toe, dat ze hem zouden overwinnen (v.81-88). De
dichter smacht naar de uitvoering van Gods ondersteunende en reddende toezegging.
81
Kaf (‫ )כ‬Mijn ziel heeft (= Ik heb) gesmacht naar uw redding (of uw heil).
Naar uw woord heb ik begeerd (of gewenst/gehoopt).
82
Kaf (‫ )כ‬Mijn ogen hebben gesmacht naar uw toezegging (of uw woord)
door te zeggen:
“Wanneer zal U mij troosten (of bemoedigen/steunen)?”
83
Kaf (‫ )כ‬Hoewel (of want) ik ben geworden als een leren zak in de rook,
heb ik uw voorschriften niet vergeten.
In die tijd hing men de wijnzakken, waarin de druivensap werd gedaan (vgl. Job 32:19,
Mat.9:17, Mark.2:22, Luk.5:37,38), bovenin het huis op. Ze hangen dan op een plaats waar
rook was, zodat de wijn eerder oud zou worden. Ondanks de goede inhoud zagen de zakken er
aan de buitenkant lelijk en onaantrekkelijk uit. Met zo’n wijnzak vergelijkt de psalmdichter
hier zichzelf.
84
Kaf (‫ )כ‬Hoeveel zullen de dagen van uw dienaar zijn?
Wanneer zult U recht doen met (= U het vonnis laten voltrekken aan) mijn vervolgers?
13
Zowel koning Saul (1033 – 1012) als zijn zoon Isboset (1012 – 1010) waren met hun legers
en aanhangers Davids vervolgers.
85
Kaf (‫ )כ‬Trotse( mense)n hebben voor mij een kuil 14 gegraven;
(zij) die niet zijn (= leven) overeenkomstig uw wet.
86
Kaf (‫ )כ‬Al uw geboden zijn betrouwbaar.
Leugenachtig (of Valselijk/Onverdiend) hebben zij mij vervolgd.
Help mij!
87
Kaf (‫ )כ‬Bijna hebben zij in (= op) de aarde (of in het land) een einde aan mij gemaakt.
En ik (= Ik echter), ik heb uw bevelen niet verlaten.
De Here voorkwam, dat David (1012 – 972) in de handen van zijn vijanden zou vallen. Toen
koning Saul met zijn mannen op het punt stond om hem te grijpen, moest hij de achtervolging
staken om tegen de Filistijnen te strijden (1Sam.23:24b-28). Saul en zijn zoon Isboset waren
niet in staat om een einde aan Davids leven te maken.
88
Kaf (‫ )כ‬Houd mij in leven (of Laat mij leven) overeenkomstig uw goedgunstigheid,
en ik zal de getuigenissen van uw mond onderhouden (of in acht nemen/bewaken)!
De psalmdichter weet, dat God voor eeuwig trouw blijft aan zijn woorden en toezeggingen.
Hij beseft heel goed, dat hij alleen daardoor zijn redding en heil kan verwachten. Daardoor
kunnen zijn vijanden hem niet overwinnen (v.89-96).
89
Lamed (‫ )ל‬Voor eeuwig, Jahweh,
staat uw woord vast in de hemel[en].
90
Lamed (‫ )ל‬Van generatie en (= op) generatie is uw trouw.
U hebt de aarde gegrondvest, en zij blijft staan.
De almachtige God heeft de aarde geschapen. Zolang Hij dat wil, blijft die aarde (bijna) rechtop staan. De Here met al zijn prachtige eigenschappen bestaat eeuwig, en van generatie op generatie. Hij is niet aan ruimte of tijd gebonden.
91
Lamed (‫ )ל‬Volgens uw rechtsregels (of uw bepalingen) staan zij (tot en met) vandaag,
want zij allemaal zijn uw dienaren.
92
Lamed (‫ )ל‬Als uw wet niet mijn vermaak (of mijn genot) was geweest (vgl. Jer.15:16),
dan was ik vergaan in mijn ellende.
Gods wetten en bevelen waren voorbeelden van zijn betrouwbaarheid. Dat gaf ook zekerheid
voor de vervulling van zijn toezegging. Die toezegging betekende weer, dat de psalmdichter
zijn gevaren zou moeten overleven.
93
Lamed (‫ )ל‬Voor eeuwig zal ik uw bevelen niet vergeten,
want daardoor hebt U mij in leven gehouden (of mij laten leven).
14
In de meest gangbare Hebreeuwse tekst staat hier kuilen. Op grond van de enige Dode Zeerol over dit gedeelte
van psalm 119 en andere Hebreeuwse handschriften is voor het enkelvoud een kuil gekozen. De Griekse handschriften (en de Vulgaat) zijn hier het spoor volledig bijster.
14
94
Lamed (‫ )ל‬Van (of Voor) U ben ik. Red mij,
want ik heb uw bevelen gezocht (of onderzocht/ik heb naar uw bevelen verlangd).
95
Lamed (‫ )ל‬Kwaadaardige( mense)n hebben gehoopt (of verwacht)
om mij te gronde te richten.
Ik heb verstand van (of heb inzicht in) uw getuigenissen.
96
Lamed (‫ )ל‬Aan alles, hoe volmaakt (of hoe perfect) (ook), heb ik een einde gezien,
Uw gebod is buitengewoon ruim.
Geboden van koningen zijn beperkt in tijd en ruimte. Als een koning van mening veranderde,
of stierf, dan konden zijn wetten weer wijzigen. Bovendien waren zijn bevelen alleen geldig
in het gebied waarover hij als koning de macht had. Hoe volmaakt ook, alles heeft bij mensen
een einde, maar bij God is dat niet zo. Zijn gebod is zowel in tijd als in ruimte buitengewoon
ruim. Hoewel Hij op verzoek van zijn dienaren zijn plannen wel verandert, blijven zijn wil en
zijn doel met de schepping wel hetzelfde. Hij zal zijn, wie hij is!
De auteur van dit lied houdt heel veel van Gods wet. Door de bestudering daarvan is hij wijzer en verstandiger dan zijn vijanden, zijn leraren en oudere mensen (Deut.4:6). Het onderwijs, dat hij krijgt van Gods Geest, en de woorden en toezeggingen van de Here gaan hem
boven alles (v.97-104).
97
Meem (‫ )מ‬Wat heb ik van uw wet gehouden!
Heel de dag is zij mijn overdenking (of mijn meditatie/gesprek) geweest.
Ondanks zijn zonden en afdwalingen (Ps.25:7a), probeerde David (1012 – 972) zich toch aan
Gods wetten te houden (v.67, 176).
98
Meem (‫ )מ‬Uw gebod maakt mij wijzer dan mijn vijanden,
want voor eeuwig is zij (= Gods gebod/het) van (of voor) mij.
Ontzag voor Jahweh en zijn gebod is heel belangrijk, want dat is het begin van de kennis en
van wijsheid (Ps.111:10a, Spr.1:7a, 9:10a, vgl. Job 28:28). Een heel wijs mens is dus iemand
die de Here kent.
99
Meem (‫ )מ‬Ik ben verstandiger geweest dan al mijn leraren,
want uw getuigenissen zijn een overdenking (of meditatie/gesprek) voor (of van) mij.
David had niet zoveel wijsheid en inzicht vanuit zichzelf, maar doordat hij als een profeet van
de Here (Hand.2:29,30) een persoonlijke band met Hem had,15 en zich in zijn wetten en bevelen had verdiept (v.130).
100
Meem (‫ )מ‬Ik heb meer inzicht (of begrip/verstand) dan oudere( mense)n,
want ik heb uw bevelen bewaakt (bewaard).
Een oud iemand hoeft lang niet altijd wijs te zijn. Dit geldt des te meer, als hij of zij Gods
geboden niet serieus neemt.
101
Meem (‫ )מ‬Van(uit) alle slechte paden heb Ik mijn voet(en) weerhouden,
zodat ik uw woord in acht zou nemen (of uw woord zou onderhouden/bewaken).
15
In de tijd van het Oude Testament werkte de Heilige Geest meer incidenteel, en vrijwel uitsluitend door profeten (1Sam.28:15, Neh.9:30, Dan.9:10, Zach.7:12). David gaf als profeet de boodschap van God in zijn psalmen
door (2Pet.1:20,21).
15
De slechte paden kunnen tijdelijk misschien wel erg leuk lijken, maar ze leiden naar de ondergang (Ps.1:6, Mat.7:13,14).
102
Meem (‫ )מ‬Van(uit) uw rechtsregels (of uw bepalingen) ben ik niet afgeweken,
want U hebt mij onderwezen.
103
Meem (‫ )מ‬Hoe aangenaam zijn zij voor mijn (boven)verhemelte (of mijn smaak)!
Uw toezegging (of uw woord) is meer dan honing voor mijn mond.
De Here wil niet, dat de mensen Hem dienen uit angst voor straf, maar met plezier en uit liefde.
Nog meer dan honing, maken de rechtsregels en de toezegging van de Here de psalmdichter
blij (vgl. Ps.19:11). Die betrouwbare rechtsregels zijn ook een teken van de geloofwaardigheid van Gods toezegging.
104
Meem (‫ )מ‬Vanuit uw bevelen krijg ik inzicht (of begrip).
Daarom heb ik elk leugenpad gehaat.
De woorden van God zijn een helder licht in het donker. Ondanks alle tegenslagen wil de
psalmdichter in dat licht zijn levenspad verder volgen (v.105-112).
105
Noen (‫ )נ‬Een lamp voor mijn voet is uw woord,
en een licht voor (= op) mijn pad (vgl. Ps.27:1, Spr.6:23).16
Voor David (1012 – 972) was de toezegging van de Here, dat hij koning over heel Israël zou
worden, evenals zijn wetten en voorschriften een stralend licht aan het einde van de nog donkere tunnel. Dat liefdevolle licht gaf hem hoop en vertrouwen in de toekomst.
106
Noen (‫ )נ‬Ik heb gezworen, en ik wil het nakomen (of bekrachtigen)
om uw rechtvaardige rechtsregels (of bepalingen)
te onderhouden (of in acht nemen/bewaken).
107
Noen (‫ )נ‬Ik ben [tot] erg (of buitengewoon) onderdrukt.
Jahweh, houd mij in leven (of laat mij leven) overeenkomstig uw woord!
Gods toezegging voor David hield ook in, dat hij niet zou worden vermoord door zijn vijanden.
108
Noen (‫ )נ‬Aanvaard toch (welwillend) de vrijwillige (offer)s van mijn mond, Jahweh,
en leer mij uw rechtsregels (of uw bepalingen)!
Een vrijwillig offer was een vredeoffer. Een vredeoffer kon een dankoffer (of lofoffer), een
gelofteoffer of een vrijwillig offer zijn (Lev.7:11-21). Naast de vredeoffers met de mond werden er, indien mogelijk, ook één of meerdere dieren geofferd. Bij de vredeoffers werden de
vette stukken van het vlees verbrand. De rest van het dier werd opgegeten (Lev.3, 7:11-15).
Het ligt voor de hand, dat tijdens de maaltijd ook de naam van de Here werd geloofd en gedankt. Een deel van het vredeoffer was voor de priesters (Lev.7:28-34).
16
In de (Masoretische) Hebreeuwse tekst staat hier inderdaad mijn pad, maar in de Griekse handschriften(, de
Vulgaat) en de enige Dode Zeerol van dit vers staat mijn paden. Op grond van de goede kwaliteit van de (Masoretische) Hebreeuwse tekst is voor mijn pad gekozen, maar helemaal zeker is dit niet. Voor de betekenis maakt
het gelukkig niet zoveel uit.
16
109
Noen (‫ )נ‬Mijn ziel (= Mijn leven) is voordurend in mijn (hand)palm (= in gevaar),
en uw wet heb ik niet vergeten.
Iemand de zijn ziel in zijn hand had, wist, dat zijn leven gevaar liep (Richt.12:3, 1Sam.19:5,
28:21, Job 13:14 (Herziene) Statenvertaling).
110
Noen (‫ )נ‬Kwaadaardige( mense)n hebben voor mij een val(strik) opgesteld,
en van(uit) uw bevelen ben ik niet afgedwaald.
111
Noen (‫ )נ‬Ik heb Uw getuigenissen voor eeuwig in erfelijk bezit genomen,
want zij zijn de vrolijkheid van mijn hart.
De auteur van psalm 119 wilde God voor altijd dienen, want dat maakte hem blij (vgl. v.57).
Het hart zag men in die tijd als de kern en vertegenwoordiging van de hele mens. Het hart was
de oorsprong van al het leven (Spr.4:23). Als het hart vrolijk is, dan is de hele mens dus vrolijk. Als de schrijver van dit lied zijn hart erop richt om Gods voorschriften te doen, dan wil
hij met alles wat in hem is, Jahweh dienen
112
Noen (‫ )נ‬Ik heb mijn hart erop gericht (of gebogen) om uw voorschriften te doen,
voor eeuwig, (tot het) einde.
De psalmdichter houdt niet van halfhartig mensen die God dienen, als het hen uitkomt; en ook
niet van twijfelaars, afvallige mensen en slechteriken. Hij weet, dat het met deze mensen verkeerd zal aflopen. Nee, de schrijver van psalm 119 wil de Here voor de volle 100 procent dienen. Daarbij vraagt hij om zijn hulp (v.113-120).
113
Samech (‫ )ס‬Halfhartige( mense)n (of twijfelaars) heb ik gehaat,
en van uw wet heb gehouden.
114
Samech (‫ )ס‬U bent mijn schuilplaats en mijn grote schild.
Naar uw woord 17 heb ik begeerd (of gewenst/gehoopt).
115
Samech (‫ )ס‬Vertrekt van(uit) mij (= Gaat bij mij weg), slechteriken,
en (= want) ik wil de geboden van mijn God bewaken (of bewaren)!
Hoewel de auteur voor 100 procent de Here wilde dienen, wist hij, dat het gevaar van afdwalen altijd op de loer ligt. Mede daarom wilde hij de slechteriken niet in zijn buurt hebben. Hij
wilde niet door ze worden verleid tot het kwaad.
116
Samech (‫( )ס‬Onder)steun mij overeenkomstig uw toezegging (of uw woord),
en ik zal leven!
Beschaam mij niet vanuit (= in) mijn hoop (vgl. Ps.25:2).
De toezegging van God voor David (1012 – 972) gaf hem hoop, en de vervulling van die toezegging zou zijn redding betekenen.
117
Samech (‫ )ס‬Ondersteun (of Help) mij, en ik zal worden gered (vgl. Ps.94:18),
en ik zal voordurend acht slaan op [in] uw voorschriften!
17
In sommige Hebreeuwse teksten, de Griekse handschriften en de enige Dode Zeerol van dit vers staat hier uw
woorden. Op grond van de kwaliteit van de (Masoretische) Hebreeuwse tekst( en de Vulgaat) is voor uw woord
gekozen, maar dit is beslist niet zeker. Voor de betekenis maakt het vrijwel geen verschil.
17
David moest door Here niet alleen worden beschermd tegen zijn vijanden, maar hij had ook
zijn ondersteuning nodig tegen de neiging om af te dwalen en het verkeerde pad op te gaan.
Dat zou zijn ondergang (kunnen) betekenen, want de toezeggingen van God zijn meestal
voorwaardelijk (1Kon.8:25, 2Kron.6:16, Jer.18:7-10). Dat ligt dan nooit aan Hem, maar mensen kunnen door hun ontrouw en ongehoorzaamheid zijn toezeggingen verkwanselen.
118
Samech (‫ )ס‬U hebt alle afvallige( mense)n van(uit) uw voorschriften verworpen,
want hun bedrog is een leugen (of is vals).
119
Samech (‫ )ס‬Schuim (of Uitschot) hebt U verstrooid (of weggejaagd):
alle kwaadaardige( mense)n van het land (of van de aarde).
Daarom heb ik van uw getuigenissen gehouden.
Met hulp van de Here was David in staat om in het gebied van de stam van Juda, waarover hij
regeerde, het schuim of uitschot en de kwaadaardige mensen onder de duim te houden.
120
Samech (‫ )ס‬Gehuiverd heeft mijn vlees (= mijn lichaam) van(uit) angst.
en vanuit (= voor) uw rechtsregels (of uw bepalingen) heb Ik gevreesd
(of heb ik ontzag gehad).
Hoewel de liefde voor God de auteur van dit lied aandreef om naar Hem te luisteren en om
zich aan zijn rechtsregels te houden, huiverde hij, als hij besefte, hoeveel daarvan afhing, en
hoeveel ellende hij zich daarmee bespaarde. Als hij niet naar de Here zou willen luisteren, en
Hij daardoor zich van David weinig of niets meer zou aantrekken, dan zou het hoogstwaarschijnlijk heel slecht met hem aflopen.
Opnieuw vraagt, de dichter aan God om hulp tegenover zijn kwaadwillige vijanden, en hemelt
hij zijn wetten op als uiterst belangrijk in het leven. Om die wetten beter te leren begrijpen
bidt hij eveneens opnieuw de Here om onderwijs en inzicht (v.121-128).
121
Ain (‫ )ע‬Gedaan heb ik recht en rechtvaardigheid.
Laat mij niet over aan mijn onderdrukkers.
122
Ain (‫ )ע‬Wees een (waar)borg van uw dienaar voor het goede (= voor wat goed is).
Laat trotse( mense)n mij niet bestrijden (of afpersen).
Een borg is iemand die voor een ander zijn betrouwbaarheid en zekerheid volledig aanvult.
Wat een ander in geloofwaardigheid tekort komt, dat maakt een borg (weer) compleet. Het is
een soort verzekering of garantie dat het goed komt.
Als God voor David als een borg optreedt, dan zijn de trotse mensen niet in staat om hem met
succes te bestrijden of af te persen.
123
Ain (‫ )ע‬Mijn ogen hebben naar uw heil (of uw redding) gesmacht,
en naar de toezegging (of het woord) van uw rechtvaardigheid.
De toezegging van de Here die ook de redding van de psalmdichter zou betekenen, keert als
een herhalend motief iedere keer weer terug in dit lied.18
18
Een motief is de kleinste concrete eenheid binnen een verhaal. Zo heb je bijvoorbeeld het motief van Immanuël, het Lam, het kruis en de pottenbakker, enz., enz.
18
124
Ain (‫ )ע‬Doe (of Handel) met uw dienaar overeenkomstig uw goedgunstigheid,
en leer mij uw voorschriften!
Mede door zijn zonden had David (1012 – 972) dit onderwijs uit de voorschriften van God
niet verdiend, maar hij kan het van Hem krijgen uit genade.
125
Ain (‫ )ע‬Ik ben uw dienaar. Geef mij inzicht (of begrip),
en ik zal uw getuigenissen kennen (= zodat ik uw getuigenissen zal kennen)!
126
Ain (‫ )ע‬Het is tijd voor (of van) Jahweh om te handelen (of te doen/maken).
Zij hebben uw wet geschonden.
De auteur van dit lied wil heel graag, dat de Here in actie komt om zijn vijanden te straffen,
want ze hebben zijn wet geschonden.
127
Ain (‫ )ע‬Daarom heb ik van uw geboden gehouden,
meer dan goud, en (zelfs) meer dan fijn (of glinsterend) goud.19
De echte liefde voor God en elkaar is de vervulling van de wet (Mat.22:34-40, Rom.13:8-10,
Gal.5:14).
128
Ain (‫ )ע‬Daarom heb ik al uw bevelen voor (op)recht gehouden.20
Elk leugenpad heb ik gehaat.
Door de zonde en doordat er mensen zijn, die met God geen rekening willen houden, neemt
bij de psalmdichter het liefdevolle verlangen naar Hem alleen maar toe (v.129-136).
129
Pee (‫ )פ‬Wonderbaarlijk zijn uw getuigenissen.
Daarom heeft mijn ziel (= Daarom heb ik) ze bewaakt (of bewaard).
130
Pee (‫ )פ‬Door het openen van uw woorden wordt het licht.
Het geeft de eenvoudige( mense)n inzicht (of begrip).
Gods woorden zijn de basis van alle wijsheid en wetenschap (v.98-100, Ps.111:10a, Spr.1:7a,
9:10a, vgl. Job 28:28, Ps.19:8). Met hulp van de Heilige Geest en het onderwijs van de priesters en de profeten leerden Gods dienaren zijn woorden steeds beter begrijpen.
Met de eenvoudige mensen wordt iedereen bedoeld, die niet wijs is in eigen oog. Het zijn dienaren van de Here, die alles van Hem verwachten, voordat zij met hun werk kunnen beginnen (Spr.16:19, Mat.5:1-12, Luk.4:18,19).
131
Pee (‫ )פ‬Mijn mond heb Ik wijd opengedaan.
Ik hijgde (of Ik schepte lucht), want ik heb naar uw geboden verlangd (of gehunkerd).
David (1012 – 972) smachtte naar gerechtigheid, zoals iemand die benauwd is, en naar adem
snakt, verlangt naar frisse lucht (vgl. Mat.5:6, Luk.6:21a).
19
In het Hebreeuws staat hier meer dan goud van(uit) (oe)faz. Dat was waarschijnlijk een nadere aanduiding
over hoe het goud was verwerkt. Daarom wordt het vertaald met fijn ofwel zuiver goud (vgl. 2Kron.3:5,8,
Job 28:16,19, Ps.19:11a, 21:4b, Jer.10:9a, Dan.10:5b, enz.).
20
In de meest gangbare Hebreeuwse handschriften staat hier uw bevelen van alles voor (op)recht gehouden.
Op grond van de enige Dode Zeerol over dit gedeelte, andere Hebreeuwse manuscripten, de Griekse handschriften(, de Vulgaat) en het zinsverband is van alles weggelaten. Het lijkt sterk op een overbodige toevoeging.
19
132
Pee (‫ )פ‬Wend U[w gezicht] naar mij, en wees mij genadig,
overeenkomstig het recht van (of voor) de liefhebbers van uw naam!
Dit recht hebben de dienaren van de Here niet gekregen op grond van hun eigen prestaties,
maar uit genade. Het is een genaderecht.
133
Pee (‫ )פ‬Bevestig mijn voetstappen overeenkomstig uw toezegging (of uw woord)! 21
Laat geen enkel onrecht in mij heersen.
De psalmdichter vraagt hier, of de Here hem wil helpen, zodat de zonde geen vaste voet in
hem zal krijgen.
134
Pee (‫ )פ‬Verlos mij (of Koop mij los) van(uit) de onderdrukking van een mens,
en ik zal uw bevelen onderhouden (of in acht nemen/bewaken)!
135
Pee (‫ )פ‬Laat uw gezicht lichten (= licht geven) in (of door) uw dienaar,
en leer mij uw voorschriften! 22
Het liefdevolle licht van Gods gezicht geeft een mens een betere kijk op de wereld, en meer
inzicht in zijn voorschriften (vgl. Ps.4:7, Num.6:25).
136
Pee (‫ )פ‬Beken water zijn van mijn ogen neergedaald,
omdat ze uw wet niet hebben onderhouden (of niet in acht hebben genomen/bewaakt).
Op een hyperbolische (= overdreven) manier schets de auteur zijn verdriet, omdat zijn tegenstanders God niet dienen, zoals Hij dat graag wil.
De schrijver van psalm 119 geeft in de volgende verzen (v.137-144) de grote tegenstelling
tussen de schitterende positie van God en zijn eigen angstige situatie weer.
137
Tsade (‫ )צ‬Rechtvaardig bent U, Jahweh,
en (op)recht zijn uw rechtsregels (of uw bepalingen).
138
Tsade (‫ )צ‬U hebt rechtvaardigheid van uw getuigenissen geboden;
en buitengewone trouw.
Al Gods woorden en wetten getuigen van zijn rechtvaardigheid en zijn buitengewone trouw.
139
Tsade (‫ )צ‬Mijn ijver heeft mij vernield (heeft een einde aan mij gemaakt),
omdat mijn tegenstanders uw woorden hebben vergeten.
Omdat zijn vijanden doen, alsof ze Gods woorden zijn vergeten, dreigt de dichter uitgeput te
raken van moeite en verdriet. Ondanks dat grote verdriet blijft zijn hoop en liefde voor de
oprechte woorden van de Here en voor zijn toezegging ongebroken (v.47).
140
Tsade (‫ )צ‬Buitengewoon gezuiverd (of gelouterd)
is uw toezegging (of uw woord) (vgl. 2Sam.22:31a, Ps.18:31a),
en uw dienaar houdt ervan.
21
In de meest gangbare Hebreeuwse handschriften staat hier mijn voetstappen in (of door/met) uw toezegging.
Op grond van de enige Dode Zeerol over dit gedeelte, andere Hebreeuwse manuscripten, de Griekse handschriften(, de Vulgaat) en de duidelijkheid is hier voor mijn voetstappen overeenkomstig uw toezegging gekozen.
22
De uitdrukking leer mij uw voorschriften komt 6x in deze psalm voor (12b,26b,64b,68b,124b,135b).
20
141
Tsade (‫ )צ‬Onbeduidend (of Onbelangrijk/Jong) ben ik en veracht (vgl. v.22).
Uw bevelen heb ik niet vergeten.
De schrijver voelde zich onbeduidend en veracht. Toen hij door koning Saul (1033 – 1012)
werd achtervolgd, lieten de meeste mensen hem in de steek. Ook na de dood van die slechte
koning koos verreweg het grootste deel van zijn volksgenoten voor Isboset (1012 – 1010) als
koning, terwijl de Here heel duidelijk had gezegd, dat David (1012 – 972) koning over heel
Israël moest worden (1Sam.20:13b-17, 23:16,17, 24:21, 2Sam.3:17,18). God zou van de ongehoorzame Saul en zijn nageslacht het koningschap afnemen (1Sam.15:10,11,22-29, 16:1a,
28:17).
Toch verachtte de Here David niet. Hij was er blij om, dat hij zijn bevelen niet had vergeten,
en de dichter vertrouwde op de voortdurende rechtvaardigheid van God.
142
Tsade (‫ )צ‬Uw rechtvaardigheid is rechtvaardigheid voor eeuwig,
en uw wet is waarheid (of betrouwbaar).
Al is de concrete invulling van veel wetten door komst van de Here Jezus op aarde veranderd,
toch blijft het doel van alle wetten van Jahweh hetzelfde: Van God houden boven alles, en van
je naaste als van jezelf (Deut.6:5, 7:9, 10:12, 11:1, 24:17-22, Joz.22:5, 1Sam.15:22, Ps.15,
Mi.6:8, Mat.22:36-40, Mark.12:28-34, Luk.10:27).
143
Tsade (‫ )צ‬Nood (of Benauwdheid) en angst hebben mij gevonden (mij aangetroffen).
Uw geboden zijn mijn vermaak (of mijn genot).
144
Tsade (‫ )צ‬De rechtvaardigheid van uw getuigenissen is voor eeuwig.
Geef mij inzicht (of begrip), en ik zal leven! 23
Veel inzicht in Gods wil en wetten is een uitstekende gids om op het goede levenspad te gaan,
die naar het eeuwige leven leidt (Ps.1:6, Mat.7:13,14).
Al zijn de vijanden van de auteur dichtbij de voltooiing van hun slechte plannen gekomen,
toch is God ook dichtbij om hem te beschermen. Hoewel de psalmdichter dat ook ervaart,
blijft het antwoord van de Here, door onder andere de vervulling van zijn toezegging, voorlopig nog uit. Dit houdt de schrijver van dit lied voortdurend bezig (v.145-152).
145
Qof (‫ )ק‬Ik heb met (of in/door) heel mijn hart geroepen.
Antwoord mij, Jahweh!
Uw voorschriften wil ik bewaken (of bewaren).
Het hart zag men in die tijd als de kern en vertegenwoordiging van de hele mens. Met alles
wat in hem was heeft de auteur van psalm 119 naar de Here geroepen om zijn antwoord te
horen.
146
Qof (‫ )ק‬Ik heb U geroepen.
Red mij, en (= want) ik wil uw getuigenissen onderhouden
(of in acht nemen/bewaken)!
147
Qof (‫ )ק‬Ik ben de schemering voor geweest. Ik schreeuwde om hulp.
Naar uw woorden heb ik begeerd (of Op uw woorden heb ik gehoopt).
23
De uitdrukking Geef mij inzicht komt 5x in deze psalm voor (27a,34a,125a,144b,169b).
21
Dag en nacht vroeg de dichter God om de bevestiging van zijn toezegging.
148
Qof (‫ )ק‬Mijn ogen zijn de (nacht)waken voor geweest (of voorafgegaan)
om na te denken (of te peinzen/spreken) door (= over) uw toezegging (of uw woord).
In de tijd van het Oude Testament verdeelde men een nacht in 3 nachtwaken: de eerste nachtwaak, de middelste nachtwaak (Richt.7:9) en de morgenwaak (Ex.14:24, 1Sam.11:11). Was
een nachtwaak voorbij, dan werden de wachtposten op en bij de muur van een stad gewisseld.
Later splitste men een nacht op in 4 nachtwaken.
149
Qof (‫ )ק‬Luister naar mijn stem overeenkomstig uw goedgunstigheid!
Jahweh, houd mij in leven (of laat mij leven) overeenkomstig uw recht!
Heel graag wilde de schrijver blijven leven. Deze levenswens in verband met Gods toezegging loopt als een rode draad door deze psalm (v.25, 37, 40, 50, 88, 93, 107, 154, 156, 159).
150
Qof (‫ )ק‬Dichtbij zijn zij gekomen die list (of die slechte plannen) najagen.
Van(af) uw wet hebben zij zich ver gehouden.
151
Qof (‫ )ק‬Dichtbij bent U, Jahweh,
en al uw geboden zijn waarheid.
Hoewel de vijanden van David dichtbij hem waren gekomen, was Jahweh ook dichtbij om
hem in leven te houden. Zo hadden in de woestijn bij Maon koning Saul (1033 – 1012) en zijn
soldaten David (1012 – 972) met zijn legertje omsingeld. Toen ze op het punt stonden om
hem te grijpen, kreeg de koning het bericht, dat de Filistijnen het land Israël waren binnengevallen. Daardoor moest Hij de achtervolging staken (1Sam.23:24b-28).
152
Qof (‫ )ק‬Van weleer (of Van heel vroeger) heb ik van(uit) uw getuigenissen geweten,
dat U ze voor eeuwig hebt vastgelegd (of gefundeerd).
Het doel van de wetten van de betrouwbare Jahweh blijft altijd hetzelfde: Rechtvaardige liefde (Deut.6:5, 7:9, 10:12, 11:1, 24:17-22, Joz.22:5, 1Sam.15:22, Ps.15, Mi.6:8, Mat.22:36-40,
Mark.12:28-34, Luk.10:27). Gods wil blijft onveranderd, en dit gold ook voor die belangrijke
toezegging voor de schrijver van dit lied.
De beperkte zintuigen van de psalmdichter (en de andere mensen) nemen slechts een deel van
de werkelijkheid waar. Door het geloof in de woorden en toezeggingen van de Here weet hij
echter veel beter, wat de echte werkelijkheid is. Vanuit die echte werkelijkheid probeert de
auteur te leven (v.153-160).
153
Reesj (‫ )ר‬Zie mijn ellende, en bevrijd mij!
Ja, (of want) uw wet heb ik niet vergeten.
154
Reesj (‫ )ר‬Voer mijn rechtszaak (of Strijd mijn strijd), en (ver)los mij!
Houd mij in leven (of Laat mij leven) overeenkomstig uw toezegging (of uw woord)!
In die tijd was een koning naast bestuurder ook de hoogste rechter van zijn land, en hij zorgde
eveneens voor de uitvoering van de vonnissen (2Sam.15:2-6, 12:1-6, 1Kon.3:16-28). In Israël
was een koning eigenlijk een onderkoning van de Here, de echte koning van Israël (Deut.33:5,
1Sam.8:7, Jes.6:5b). Omdat David blijkbaar van een aardse koning geen eerlijke rechtspraak
verwachtte, vroeg hij, of God als de allerhoogste Koning recht wilde spreken, en legde hij zijn
zaak aan Hem voor.
22
155
Reesj (‫ )ר‬Ver van de kwaadaardige( mense)n is heil (of redding),
want zij hebben uw voorschriften niet gezocht (of onderzocht/naar … verlangd).
De Here dringt zichzelf aan niemand op. Iemand die Hem niet in zijn leven binnenlaat, is voor
de gevolgen daarvan zelf verantwoordelijk.
156
Reesj (‫ )ר‬Uw medelijden (of Uw ontferming) is overvloedig, Jahweh.
Houd mij in leven (of Laat mij leven) overeenkomstig uw rechtsregels
(of uw bepalingen)!
157
Reesj (‫ )ר‬Talrijk zijn mijn vervolgers en mijn tegenstanders.
Van uw getuigenissen ben ik niet afgeweken (of afgebogen).
158
Reesj (‫ )ר‬Ik heb verraders (of onbetrouwbare mensen) gezien.
Ik walgde van hen die uw toezegging (of uw woord)
niet in acht hebben genomen (of onderhouden/bewaakt).
Davids tegenstanders deden, alsof Gods toezegging dat hij koning zou worden over heel Israel, niet bestond.
159
Reesj (‫ )ר‬Zie, hoe ik van uw bevelen heb gehouden.
Jahweh, houd mij in leven (of laat mij leven) overeenkomstig uw goedgunstigheid!
In dit gedeelte (v.153-160) vraagt de dichter 3x aan de Here: “Houd mij in leven (v.154b,
156b,159b).” Nu hij dit voor het laatst vraagt in deze psalm, wil hij dat blijkbaar benadrukken.
160
Reesj (‫ )ר‬De som van uw woorden 24 is waarheid,
(of (Vanaf) het begin zijn uw woorden waarheid),
en rechtvaardig van U is elke rechtsregel voor eeuwig.
God spreekt altijd de waarheid, en Hij is eveneens rechtvaardig. Dit blijkt ook voor altijd uit
al zijn rechtsregels.
In de onderstaande verzen (v.161-168) klemt de psalmdichter in geloof zich steeds meer vast
aan God en zijn toezegging. Zijn vertrouwen in Hem neemt ondanks de dreigende situatie toe.
161
Sjin (‫ )ש‬Vorsten hebben mij zonder reden vervolgd,
en vanuit (= voor) uw woorden heeft mijn hart eerbied (of angst) gehad.
Koning Saul (1033 – 1012) en zijn vorsten ofwel zijn hooggeplaatste dienaren en ook zijn
zoon en onrechtmatige opvolger Isboset (1012 – 1010) hebben David (1012 – 972) vervolgd,
en ze hebben geprobeerd hem van het leven te beroven (1Sam.18-27, 2Sam.2:8-3:1).
162
Sjin (‫ )ש‬Ik ben blij (of ingenomen) over uw toezegging (of uw woord);
als iemand die veel buit vindt.
163
Sjin (‫ )ש‬Leugen heb ik gehaat. Ik verafschuwde (het),
Van uw wet heb ik gehouden.
24
In de meest gangbare Hebreeuwse handschriften staat hier uw woord. Op grond van de enige Dode Zeerol over
dit gedeelte, andere Hebreeuwse manuscripten, de Griekse handschriften(, de Vulgaat) en het tekstverband is
hier voor uw woorden gekozen. Als we te maken hebben met de som of het begin ergens van, dan ligt het voor
de hand, dat het over meer dan één woord gaat.
23
164
Sjin (‫ )ש‬Zeven (keer) in de (= per) dag het ik U geloofd (of geprezen)
over uw rechtvaardige rechtsregels (of bepalingen).
165
Sjin (‫ )ש‬Veel vrede hebben de liefhebbers van uw wet,
en er is voor hen geen struikelblok (vgl. 1Joh.2:10 (Statenvertaling)).
Dienaren van de Here ervaren veel vrede in hun hart, op het moment dat hun persoonlijke
relatie met Hem goed is. Voor hen is er geen struikelblok, want God ruimt alles op, wat tussen
Hem en de liefhebbers van zijn wet instaat; inclusief hun zonden.
166
Sjin (‫ )ש‬Op uw heil (of uw redding) heb ik gehoopt (of gewacht), Jahweh,
en uw geboden heb ik gedaan.
167
Sjin (‫ )ש‬Mijn ziel heeft (= Ik heb) uw getuigenissen onderhouden
(of in acht genomen/bewaakt),
en ik houd buitengewoon (veel) van ze.
168
Sjin (‫ )ש‬Ik heb uw bevelen en uw getuigenissen onderhouden
(of in acht genomen/bewaakt),
want al mijn wegen zijn voor (of tegenover) U.
Voor God is niets verborgen; het doen en laten van de psalmdichter ook niet. Hij weet hoeveel
hij van Hem houdt. De Here weet alles.
De auteur vraagt in het laatste gedeelte van dit lied (v.169-176), of de Here overeenkomstig
zijn toezegging wil handelen, en of Hij hem wil helpen in geloofsvertrouwen te leven. Vanuit
dat toegenomen vertrouwen in God mag de dichter horen bij de mensen die hij in het begin
van deze psalm gelukkig prees.
169
Taw (‫ )ת‬Laat mijn smeekgebed dichtbij [voor] uw gezicht komen, Jahweh.
Geef mij inzicht (of begrip) overeenkomstig uw woord!
170
Taw (‫ )ת‬Laat mijn smeken voor (of naar) uw gezicht komen.
Verlos (of Bevrijd) mij overeenkomstig uw toezegging (of uw woord)!
171
Taw (‫ )ת‬Mijn lippen zullen overvloeien (of opzwellen) van lof,
want U zal mij uw voorschriften leren.
Eerst vroeg de schrijver van deze psalm herhaaldelijk, of God hem zijn voorschriften wilde
leren (v.12b,26b,64b,68b,124b en 135b), en hier staat, dat Hij dit zal doet. De dichter weet blijkbaar, dat de Here zijn gebed heeft verhoord.
172
Taw (‫ )ת‬Mijn tong (of mijn taal) zal uw toezegging (of uw woord) (be)antwoorden,
want al uw geboden zijn rechtvaardig.
De auteur belooft de vervulling van Gods toezegging met zijn tong of taal te beantwoorden.
Dit kan onder andere door Hem te loven en te (be)danken (vgl. v.175a).
173
Taw (‫ )ת‬Laat uw hand er zijn om mij te helpen,
want uw bevelen heb ik (uit)gekozen.
De psalmdichter vraagt hier om Gods hulp, zodat hij in staat is zijn bevelen goed uit te voeren. Hij wil die hulp ook om te worden gered.
24
174
Taw (‫ )ת‬Ik heb naar uw heil (of uw redding) verlangd (of begeerd), Jahweh,
en uw wet is mijn vermaak (of mijn genot).
175
Taw (‫ )ת‬Mijn ziel (= Ik) zal leven, en zij (= en mijn ziel (= ik)) zal U loven,
en uw rechtsregels (of uw bepalingen) 25 zullen mij helpen.
“Ik zal leven, en ik zal U loven, en met uw bepalingen zal U mij helpen”, zouden wij nu zeggen.
176
Taw (‫ )ת‬Ik heb gedwaald als een verloren lam.
Zoek uw dienaar, want uw geboden heb ik niet vergeten!
In zijn jeugd had David al verkeerde dingen gedaan (vgl. v.67a, Ps.25:7a), maar hij had Gods
geboden niet vergeten. Daarom vroeg hij, of de Here naar hem wilde omkijken.26
Met dit indringende vers eindigt het gebed van de psalmdichter. Hoewel koning David zich
nog ellendig voelde, vertrouwde hij erop, dat de Here zijn toezegging zou waarmaken. Op
grond van zijn geloof dat hij koning zou worden van heel Israël, bad hij, want hij zag God als
zijn betrouwbare Helper en Bevrijder.
De Here heeft het smeekgebed van de jonge koning ook spoedig verhoord. Gedurende de korte regering van Isboset ging het al vanaf het begin niet zo goed met de 11 stammen van Israel (2Sam.2:26-31, 3:1). Geleidelijk werden de aanhangers van David (1012 – 972) steeds
sterker, en Isbosets positie werd steeds zwakker (2Sam.2:8-3:1,22-30, 4). Ook de anarchie en
criminaliteit namen toe, en de zwakken in de samenleving van het opstandige gebied werden
zwaar onderdrukt (Ps.14:4).
Uiteindelijk kregen Isboset (1012 – 1010) en zijn generaal Abner ruzie (2Sam.3:6-11).27 Toen
Abner daarna naar de rechtmatige koning van Juda overliep, werd hij buiten Davids medeweten om door de jaloerse en wraakzuchtige generaal Joab op een achterbakse manier vermoord (2Sam.3:6-30). Terwijl er voor Isboset en zijn mensen verder nog niets aan de hand
was, ontzonk hen bij het bericht over de dood van Abner bij voorbaat alle moed (2Sam.4:1).
Kort daarop werd Isboset door twee van zijn legeraanvoerders laaghartig om het leven gebracht (2Sam.4:5-7). Hij was slechts 2 jaren aan de macht geweest (2Sam.2:10).
Daarna werd David in Hebron door vertegenwoordigers van alle stammen van Israël als koning over het hele heilige land aangesteld. Zo is door het ingrijpen van de Here de psalmdichter in 1010 voor Christus koning geworden over alle stammen van Israël (2Sam.5:1-3).28 In de
loop van de jaren kreeg hij de macht stevig in handen. Alle vijanden van Israël werden verslagen (2Sam.8:1-14 10, 12:26-31). Zelfs enkele opstanden konden aan het blijvende gezag van
25
In de meest gangbare Hebreeuwse handschriften staat hier uw rechtsregel (of uw bepaling). Op grond van de
enige Dode Zeerol over dit gedeelte, andere Hebreeuwse manuscripten, de Griekse handschriften(, de Vulgaat)
en het tekstverband is hier voor uw rechtsregels (of bepalingen) gekozen. Het gaat hier niet over één specifieke
rechtsregel, maar over het geheel.
26
Wanneer iemand zich bekeert tot God, en de Heilige Geest in hem of haar woont, dan is dat niet het eindpunt,
maar het begin. Geestelijke groei naar de Here toe, en het sterker worden in het geloof, en het krijgen van steeds
meer inzicht in zijn betrouwbare woorden, gaat met vallen en opstaan.
27
Abner was een oom van Saul (1Sam.14:50b,51, 1Kron.8:33, 9:39, 26:28). Hij was de drijvende kracht achter
de rebellie van Isboset (2Sam.2:8-11).
Als hij tijdens Isbosets korte regering nog als een machtig en invloedrijk generaal kon functioneren, dan moet hij
veel jonger zijn geweest, dan zijn oudere broer Kis, de vader van zijn neef Saul (1033 – 1012).
28
Ruim 5 jaren nadat David (1012 – 972) koning over heel Israël was geworden, verhuisde hij met zijn hofhouding naar de nieuwe hoofdstad Jeruzalem (1Kon.2:11).
25
deze rechtmatige koning niets veranderen.29 Tijdens Davids langdurige regering werd het volk
door God rijk gezegend (2Sam.5:10,12), en er heerste welvaart en voorspoed.
Iedereen die dit lied aandachtig leest, kan daaruit leren, hoe betrouwbaar en belangrijk Gods
woorden en toezeggingen zijn. De dichter achtte ze kostbaarder dan het beste goud (v.127,
vgl. v.14, 72). Hoewel hij alle schijn tegen had, en door verreweg het grootste deel van zijn
volksgenoten in de steek was gelaten, bleef hij op de Here vertrouwen. Hij bleef naar Hem
roepen en bidden. Zijn vertrouwen is niet beschaamd. Laten we daar allemaal een voorbeeld
aan nemen.
29
Ook de latere opstanden van prins Absalom en van Seba werden neergeslagen (2Sam.15-18, 20:1-22).
26