Toelichting berekening Stichting ODIN A. Bij

Download Report

Transcript Toelichting berekening Stichting ODIN A. Bij

Toelichting berekening Stichting ODIN
A. Bij woekerpolissen ligt de gemiddelde inleg in beleggingen tussen de 75 en 80 euro per
maand = € 930,00 per jaar gemiddeld.
B. Er zijn nog 2.500.000 polissen actief.
C. De verkooppiek van woekerpolissen lag tussen 1995 en 2005 (ruim 7 miljoen verkocht).
Gemiddeld lopen deze polissen nu 15 jaar.
Bij de berekening van de totale actuele waarde in alle woekerpolissen zijn we er van uitgegaan dat er
in die 15 jaar per saldo niet of nauwelijks rendement is gemaakt in de polis. De jaarlijkse waard
overzichten van verzekeraars bevestigen dit beeld. Daarom zijn we voor de berekening van het totale
vermogen uitgegaan van alleen de inleg. A x B x C = € 34.875.000.000. Dit is naar beneden toe
afgerond op 31,25 miljard euro om verdere detaildiscussies uit te sluiten. Bij deze berekening is ook
geen rekening gehouden met eerste stortingen in polissen, waardoor de werkelijke totale waarde in
alle woekerpolissen zo goed als zeker hoger ligt.
De Wabeke aanbeveling staat toe dat verzekeraars elk jaar 2,50% tot 3,50% kosten over de waarde
van de polis in rekening mogen brengen. In de markt buiten woekerpolissen wordt voor een
beleggingsrekening 0,50% tot 1,00% totale kosten gevraagd. Uitgaande van een gemiddelde van
3,00% voor woekerpolissen en een gemiddelde van 1,00% voor alternatieve producten, ontstaat het
verschil van 2,00%.
31,25 miljard euro x 2,00% te hoge kosten = € 625.000.000 per jaar. Naarmate de inleg doorloopt,
wordt dit bedrag hoger!
Een aantal verzekeraars zullen aangeven dat ze de kosten inmiddels zelfstandig hebben verlaagd
waardoor deze berekening niet klopt. Stichting ODIN is het daar niet mee eens en voert daarvoor de
volgende tegenargumenten aan.
1. Verzekeraars hebben nog nooit volledig inzicht gegeven in alle kosten. Sterker nog,
verzekeraars kunnen dat ook vaak helemaal niet meer door bijvoorbeeld integratie van ICT
systemen waardoor bepaalde informatie niet meer beschikbaar is.
2. Er zijn verzekeraars die helemaal niet onder de Wabeke aanbeveling vallen en er zijn
verzekeraars die geen verlagingen hebben doorgevoerd.
3. Bijzondere kostenstructuren in polissen maskeren dat er toch hogere kosten worden
ingehouden. Bijvoorbeeld polissen waarbij eerst met de premie beleggingscertificaten
worden aangekocht, om vervolgens die certificaten weer te verkopen om de
verzekeringspremies te betalen (dubbele aan en verkoopkosten).
4. Regelmatig komen er nieuwe productdefecten boven, waaruit blijkt dat er toch weer hogere
kosten in de polissen zitten.
5. We hebben voorbeelden gezien waarbij het rendementspercentage binnen gelijke fondsen
zelfs van elkaar afwijkt.
6. De totale ketenkosten zijn vaak onduidelijk. Het fonds van een verzekeraar kan dan wel een
lager beheerpercentage presenteren, maar dit fonds belegt weer in andere fondsen,
waarvan de kosten niet bekend zijn (dubbele beheerkosten).
7. Sommige verzekeraars geven aan dat de fondsbeheerkosten lager zijn geworden, maar de
doorlopende verzekeraarskosten en alle dubbele kosten zitten daar niet in.
8. Het meest tastbare bewijs is echter dat in 15 jaar tijd geen of vrijwel geen rendement in de
polis is gemaakt. Dit ondanks de in de jaaroverzichten gepresenteerde historische
rendementen van 6% tot 8% en ondanks de financiële bijsluiters die zonder uitzondering na
15 jaar op een duidelijke winst staan.
9. Een controleberekening van het jaarlijkse waard overzicht levert ook een zorgelijk beeld op.
Wie daar de actuele poliswaarde plus de toekomstige inleg tegen het historische rendement
doorrekent, komt op eindkapitalen uit die tienduizenden euro’s hoger liggen dan in het
waard overzicht wordt gepresenteerd. Het verschil is blijkbaar allemaal kosten.
Stichting ODIN is bij haar berekeningen uitgegaan van het gemiddelde van de Wabeke aanbeveling
en de bovenkant van het aanbod van concurrenten. Gelet op de voorgaande opmerkingen zijn de
werkelijke kosten waarschijnlijk veel hoger, waarmee de berekende 2,00% mogelijk zelfs conservatief
is.
De extra winst op overlijdensrisicoverzekeringen heeft Stichting ODIN als volgt berekend.
A. We zijn er van uitgegaan dat 50% van de nog lopende woekerpolissen een verzekering heeft
bij overlijden. We weten van rapporten van de AFM dat er 200.000 leeglooppolissen en
daarnaast nog 600.000 hypotheekpolissen zijn. Deze hebben per definitie (uitzonderingen
daargelaten) een verzekering voor overlijden. Daarmee heeft 32% van de 2,5 miljoen nog
lopende polissen in ieder geval een overlijdensrisicoverzekering. Van de resterende 1,7
miljoen polissen (lijfrentepolissen en vrije beleggingsverzekeringen) is onze inschatting dat
ongeveer een derde ook een overlijdensrisicoverzekering kent. Dat zijn dus 1,7 miljoen x 1/3
= 566.666 polissen. Samen met de eerder genoemde 800.000 is dit 1.366.666.
B. Ook hier is voor het gemak en om detaildiscussies te voorkomen het aantal naar beneden
toe afgerond op 1.250.000.
C. De kosten voor de overlijdensrisicoverzekering als onderdeel van de totale premie in een
woekerpolis variëren sterk. Ze liggen tussen de 15% en 80% (soms zelfs hoger) van de totale
premie. In onze berekeningen zijn we uitgegaan van 30%, wat neerkomt op gemiddeld €
398,57 aan verzekeringskosten per polis.
D. Een aantal polissen heeft, naast een verzekering voor overlijden, ook een verzekering voor
arbeidsongeschiktheid. Die zijn verder buiten de berekening gelaten, maar hebben natuurlijk
wel een versterkend effect op de te hoge kosten.
E. Bekend is dat de premies voor overlijdensrisicoverzekeringen in de laatste 10 jaar met 50%
en meer zijn gedaald en nog steeds dalen. In onze berekeningen zijn we uitgegaan van een
conservatieve daling van 40%.
F. B x C x E = € 199.285.000. Om detaildiscussies te voorkomen is ook dit weer naar beneden
toe afgerond op 188 miljoen euro.
G. Voor veel polissen geldt dan ook nog, dat hoe langer de polis loopt hoe hoger de kosten
worden. Dat komt omdat er per maand of per jaar een nieuwe premie wordt vastgesteld
voor de verzekering op basis van de leeftijd van de polishouder. Vooral vanaf het 50e
levensjaar zien wij die premies vervolgens zeer sterk stijgen.
Samenvattend: Te hoge (beheer)kosten: € 625.000.000 + te hoge kosten verzekeringen: €
188.000.000 = 813.000.000. Ook dit bedrag is vervolgens weer naar beneden toe afgerond op 800
miljoen euro.
Met vriendelijke groet,
Stichting ODIN
Jeffrey Leichel
voorzitter