Document 7480153

Download Report

Transcript Document 7480153

CAPITA SELECTA
Psychomotorische Therapie
Academiejaar 2003-2004
Prof. H. Van Coppenolle
PMT and anorexia nervosa
inhoud en structuur
capita selecta PMT omvat deze
technieken van PMT die algemeen
 bij psychiatrische patiënten
 bij personen met psychische
problemen
 en mentaal gehandicapte personen
 (volwassenen en kinderen) worden
toegepast

ze omvatten zowel:
 A.
observatie-en
evaluatietechnieken
 B. therapeutische
technieken
A. OBSERVATIEEN EVALUATIE
TECHNIEKEN
observatie-en
evaluatietechnieken
 bij volwassen psychiatrische
patiënten
 bij kinderen met psychische
problemen (cfr.gedeelte J. Simons)
 bij mentaal gehandicapte personen
therapeutische technieken
 bij volwassen psychiatrische
patiënten
 bij kinderen met psychische
problemen (cfr cursusgedeelte J.
Simons)
 bij mentaal gehandicapte personen
korte historiek van
technieken in de
psychomotorische
therapie
met technieken wordt bedoeld

een op systematische wijze
gebruik maken van observatieen therapeutische methoden in
het kader van de
psychomotorische behandeling
deze historiek valt grotendeels
samen met onze loopbaan
in 1964 was er van systematiek nog
niet zoveel sprake
 PMT bij volwassen psychiatrische
patiënten werd gezien als een
algemene vorm van “activering”
waarin spel en bewegingsvormen
een bijdrage konden leveren

de methode Van Roozendaal
1964)
(
als geïndividualiseerde
observatietechniek gold toendertijd
enkel de methodiek van de Nederlander
Van Roozendaal die op dit ogenblik
baanbrekend werk had verricht
 vertrekkend van individuele observatie
kwam hij tot specifieke
psychomotorische doelstellingen

Hoe zou men kunnen
het bewegen van nu
en vroeger kunnen
vergelijken?
vergelijking huidig (13) vroeger
bewegen (4)
hij wilde weten wat er met het
bewegen van een patiënt
gebeurd was
 daarom vergeleek hij het huidig
bewegen(13 factoren) met het te
verwachten bewegen (4
factoren)

het huidig bewegen: motorische
factoren
coördinatie
 evenwicht
 bewegingsharmonie
 balbehandeling
 speltactiek

het huidig bewegen:
belevingsfactoren
bewegingsintensiteit
 bewegingsinstelling bij
opdrachten
 bewegingsinstelling bij spel
 sociaal spelgedrag

het huidig bewegen: creatieve
factor

creatief bewegen
het huidig bewegen:
aanleringsfactoren



maataanpassing
bewegingsinzicht
bewegingsaanleringsvermogen
het vroeger bewegen:
het bewegingsniveau
bewegingservaring
(vragenlijst)
 leeftijd
 lichamelijke habitus
 het beroep

items bewegingservaring
informatie betreffende:







leeftijd waarop men kon lopen
leeftijd waarop men kon fietsen
zwemmen
rolschaatsen
dansen
kleuterschool
verder onderwijs
items bewegingservaring:
informatie betreffende
legerdienst
 sportvereniging
 vrijetijdssportbeoefening
 beroep
 droomsport

leeftijdschaal
58-60: score 1
 43-45: score 5
 23-25: score 10

lichaamsbouw of habitus
lichaamsbouw buitengewoon
geschikt:
score 10
 geen afwijkingen:
score 5
 lichamelijke handicap:
score 0

beroep
beroep dat heel veel lichamelijke
eisen stelt:
score 10
(sportleraar)
 beroep dat gemiddelde
lichamelijke eisen stelt: score 5
 beroep dat helemaal geen
lichamelijke eisen stelt: score 0
(burgemeester)

vergelijking: het motorisch
percentage
MP= 100 :aangepast
bewegen
 MP< 85: motorische
deterioratie

specifieke geïndividualiseerde
therapeutische doelstellingen
werden afgeleid op basis van
dit motorisch percentage
 en vooral op basis van de
scores van het huidig bewegen
 voorloper van de LOVIPT

de Leuvense Observatieschalen
voor gebruik in de
Psychomotorische Therapie
(De LOVIPT)
J. Simons- H. Van Coppenolle
(1984)
therapeutische doelstellingen
kunnen eveneens geformuleerd
worden door middel van
uitwendig geobserveerd gedrag
( LOVIPT) Leuvense
observatieschalen voor gebruik
in de Psychomotorische
Therapie
9 items die op een 7 punt schaal
gescoord worden
score 0 stemt overeen met “niet
pathologisch gedrag”
 scores -2 en +2 wijzen op
pathologisch gedrag dat duidelijk
remediëring behoeft

2 versies van de LOVIPT
algemene LOVIPT waarbij de -2 en
+2 scores omschreven zijn door
algemene adjectieven (LOVIPT A)
 specifieke LOVIPT waarbij de -2 en
+2 scores omschreven zijn door
specifieke omschrijvingen

het grote voordeel van de
LOVIPT is
dat de observatiegegevens
rechtstreeks naar therapeutische
doelstellingen verwijzen
 dat er een gestructureerd
observatierapport mogelijk
wordt op basis van de
afwijkende scores

systematiek = methodologie
de LOVIPT (Leuvense
Observatieschalen voor gebruik
in de Psychomotorische
Therapie
 is een belangrijk
methodologisch middel in de
PMT

er wordt uitgegaan van een
systematische observatie
van het psychomotorisch
gedrag tijdens
bewegingssituaties
 om therapeutische
doelstellingen te formuleren

hoe kan men tot
belangrijke observatieitems komen in functie
van therapeutische
doelstellingen komen ?
DE 9 OBSERVATIE ITEMS
de gevoelsmatige relaties
 2. de zelfverzekerdheid
 3. het actief zijn
 4. het ontspannen zijn
 5. het beheerst bewegen
 6. het gericht zijn op de situatie
 7. de expressiviteit in het bewegen
 8. de verbale communicatie

1.
1. de gevoelsmatige relaties
 definitie:
de mate waarin de patiënt
in overeenstemming met de aard
van de situatie tot kontakten komt
die gevoelsgeladen zijn
 dit wil zeggen kontakten waarin
een zekere graad van gevoelsmatig
beleefde verbondenheid is met de
medepatiënten en de observator







+3 de patiënt vertoont in sterke mate overgevoelige
relaties
+2 de patiënt vertoont overgevoelsmatige relaties
+1 de patiënt vertoont in lichte mate
overgevoelsmatige relaties
0 de patiënt vertoont aangepaste gevoelsmatige
relaties
-1 de patiënt vertoont in lichte mate
ondergevoelsmatige relaties
-2 de patiënt vertoont ondergevoelsmatige relaties
-3 de patiënt vertoont in sterke mate
ondergevoelsmatige relaties
lovipt A ondergevoelsmatige
relaties (-2)
komen tot uiting in een
kontaktname die:
 geremd
 afstandelijk
 te formeel
 apathisch of
 ontoegankelijk is
lovipt S ondergevoelsmatige
lovipt
S
relaties (-2)
ondergevoelsmatige relaties :-2
patiënt
patiëntreageert
reageertniet
nieten
envertoont
vertoont
geen belangstelling voor kontakt
als hij door anderen benaderd
wordt
patiënt
patiëntneemt
neemtgeen
geenkontakt
kontaktmet
met
medepatiënten of met observator,
of slechts op gebrekkige wijze
hij
hijplaatst
plaatstzich
zichafzonderlijk
afzonderlijk
PRACTICUM
één student speelt
het bewegingsgedrag
-2

lovipt A
overgevoelsmatige relaties (+2)
komen tot uiting in een kontaktname die
 kunstmatig
 vleierig
 te familiair
 opdringerig
 aanklampend of
 kleverig is
lovipt S overgevoelsmatige relaties
(+2)
 hij
hij isis op
op een
een overdreven
overdreven
wijze bekommerd om de
andere patiënten
 hij
hij bemoeit
bemoeit zich
zich met
met alles
alles
en iedereen
 hij
hij kleeft
kleeft als
als het
het ware
ware aan
aan
de anderen of de observator
PRACTICUM
één student speelt
overgevoelige
relaties +2

2. de zelfzekerheid

definitie: de mate waarin de
patiënt , zonder zich te
onderschatten en op een niet
angstige wijze, onafhankelijk
van de anderen beweegt
schaal voor zelfzekerheid
+3 de patiënt overschat zich in sterke mate
 +2 de patiënt overschat zich
 +1 de patiënt overschat zich in lichte mate
 0 de patiënt is zelfverzekerd
 -1 de patiënt is in lichte mate niet
zelfverzekerd
 -2 de patiënt is niet zelfverzekerd
 -3 de patiënt is in sterke mate niet
zelfverzekerd

lovipt A
een tekort aan zelfzekerheid (-2)
een tekort aan zelfzekerheid kan tot uiting
komen in een bewegingsgedrag dat:
 weinig ondernemend
 niet zelfstandig
 aarzelend
 twijfelend
 te bescheiden
 weinig assertief of
 steunzoekend is
lovipt S
tekort aan zelfzekerheid (-2)
patiënt neemt nooit
initiatieven en volgt slaafs de
anderen na
 hij vraagt steeds om
goedkeuring
 hij ontwijkt ieder duel

lovipt S
zich overschatten (+2)
patiënt denkt alles aan te kunnen
maar mislukt vaak
 patiënt dringt zich op als de
centrale figuur zonder dat aan te
kunnen
 hij spreekt onterecht minachtend
over de prestaties van anderen

PRACTICUM
Speel per de rol van iemand
die een score
 -2 krijgt een
bewegingssituatie


idem maar nu score +2
3. het actief zijn
definitie: de mate waarin
de patiënt met inzet aan
de bewegingssituaties
participeert

schaal het actief zijn







+3 de patiënt is in sterke mate hyperactief
+2 de patiënt is hyperactief
+1 de patiënt is in lichte mate actief
0 de patiënt is actief
-1 de patiënt is in lichte mate passief
-2 de patiënt is passief
-3 de patiënt is in sterke mate passief
lovipt A
het passief zijn (-2)
kan tot uiting komen in een
bewegingsgedrag dat :
 ongeïnteresseerd
 weinig dynamisch
 lui
 vertraagd of
 futloos is
lovipt S
het passief zijn (-2)
patiënt neemt slechts
sporadisch aan de activiteiten
deel
 patiënt verplaatst zich weinig
tijdens de bewegingssituaties
 hij heeft steeds aanmoediging
nodig

lovipt A
het hyperactief zijn (+2)
kan tot uiting komen in
een bewegingsgedrag
dat:
 overdreven intens is
lovipt S
het hyperactief zijn (+2)
de bewegingsintensiteit is te
hoog in functie van de situatie
 patiënt is al bezig vooraleer de
bewegingssituatie uitgelegd is
 hij kan moeilijk stilzitten bij de
nabespreking

PRACTICUM
speel de rol van een
patiënt die passief is
(-2)
 die hyperactief is (+2)

4. het ontspannen zijn

definitie: de mate waarin de
patiënt zonder overdreven
spierspanningen en op een
niet zenuwachtige wijze de
situatie uitvoert en /of bekijkt
schaal van het ontspannen zijn
+3 de patiënt is in sterke mate gespannen
 +2 de patiënt is gespannen
 +1 de patiënt is in lichte mate gespannen
 0 de patiënt is ontspannen
 -1 de patiënt is in lichte mate overdreven
ontspannen
 -2 de patiënt is overdreven ontspannen
 -3 de patiënt is in sterke mate overdreven
ontspannen

lovipt A
het gespannen zijn (+2)
het overdreven gespannen zijn kan
tot uiting komen in een
bewegingsgedrag dat:
 houterig
 niet soepel
 nerveus of
 verkrampt is
lovipt S
het gespannen zijn (+2)
kan tot uiting komen in de volgende
gedragsomschrijvingen:
 de lichaamshouding is
krampachtig
 hij beweegt niet vloeiend, eerder
hoekig
 de bewegingen verlopen met een
klein amplitudo
lovipt A
het overdreven ontspannen zijn
(-2)
kan tot uiting komen in een
bewegingsgedrag dat:
 atonisch
 slap is
lovipt S
het overdreven ontspannen zijn
(-2)
kan in de volgende gedragsomschrijvingen tot
uiting komen:
 patiënt vertoont verminderde
spierspanning: de schouders hangen naar
beneden, het hoofd naar voor, de rug is
gebogen en ook de benen zijn lichtjes
gebogen
 de armen zwaaien ver mee
 patiënt schuift eerder met de voeten dan te
PRACTICUM
Speel de rol van een
patiënt die:
 te gespannen is (+2)
 te ontspannen is (-2)

5. het beheerst bewegen
definitie: de mate waarin
de patiënt controle heeft
over zijn lichaam, rustig
beweegt en de
inspanningen kan doseren

schaal het beheerst bewegen







+3 de patiënt beweegt in sterke mate overbeheerst
+2 de patiënt beweegt overbeheerst
+1 de patiënt beweegt in lichte mate overbeheerst
0 de patiënt beweegt beheerst
-1 de patiënt beweegt in lichte mate onbeheerst
-2 de patiënt beweegt onbeheerst
-3 de patiënt beweegt in sterke mate onbeheerst
lovipt A
het onbeheerst bewegen (- 2)
kan tot uiting komen in een
bewegingsgedrag dat:
 ontremd
 roekeloos
 ondoordacht
 onrustig is
lovipt S
het onbeheerst bewegen (-2)
de patiënt
 beweegt te geweldig waardoor hij
tegen alles en iedereen aanloopt
 beweegt nu eens erg veel, dan weer is
hij buiten adem en blijft een tijd staan
 de opgelegde bewegingen worden op
een slordige en niet afgewerkte wijze
uitgevoerd
lovipt A
het overbeheerst bewegen (+2)
kan tot uiting
komen in een
bewegingsgedrag dat
te bedachtzaam is

lovipt S
overbeheerst bewegen (+2)
de patiënt beweegt te afgemeten, maakt
geen enkele bweging te veel
 hij beweegt op een overgecontroleerde
wijze waardoor de bewegingen op een
overdreven punctuele wijze afgewerkt
worden
 patiënt beweegt dwangmatig beheerst
waardoor hij te veel tijd nodig heeft om een
activiteit te starten

PRACTICUM
speel de rol van iemand die
 onbeheerst beweegt (-2)
 overbeheerst beweegt (+2)

6. het gericht zijn op de situatie
definitie: de mate
waarin de patiënt zich
rekenschap geeft van de
situatie, er op ingesteld
is en dit volhoudt

schaal het gericht zijn op de
situatie







+3 de patiënt is in sterke mate gericht op de
situatie
+2 de patiënt is overgericht op de situatie
+1 de patiënt is in lichte mate overgericht op
de situatie
0 de patiënt is aangepast gericht op de situatie
-1 de patiënt is in lichte mate niet gericht op
de situatie
-2 de patiënt is niet gericht op de situatie
-3 de patiënt is in sterke mate niet gericht op
de situatie
lovipt A
niet gericht zijn op de situatie
(-2)
dit kan tot uiting komen in een
bewegingsgedrag dat:
 ongeconcentreerd
 onoplettend
 ongeïnteresseerd
 niet gemotiveerd
 en niet volhardend is
lovipt S
het niet gericht zijn op de
situatie (-2)
kan tot uiting komen in de volgende
gedragsomschrijvingen:
 de patiënt volgt de bewegingssituatie niet, hij lijkt
voortdurend in gedachten verzonken
 hij kan de bewegingsactiviteit niet tot het einde
volhouden
 patiënt is vlug afgeleid door zaken die niets met de
bewegingssituatie te maken hebben, en of praat
met de medepatiënten tijdens de bewegingssituatie
of tijdens de uitleg ervan
lovipt A
het overgericht zijn op de situatie
(+2)
kan tot uiting komen in een
bewegingsgedrag dat:
 te geconcentreerd
 te betrokken op de situatie is
lovipt S
het overgericht zijn op de situatie
(+2)
de patiënt gaat op een overdreven wijze in
de situatie op zodat hij al de rest vergeet
 hij voert de bewegingsactiviteit overdreven
ernstig uit alsof zijn leven ervan afhangt
 hij wil op een overdreven
geperfectioneerde wijze de situatie
uitvoeren

PRACTICUM :speel een
bewegingsgedrag dat
overeenstemt met
score -2
 score +2

7. de expressiviteit in het
bewegen
definitie:
de mate waarin de
patiënt in zijn bewegen,
houding en mimiek al of niet
iets uitdrukt
schaal van de expressiviteit in het
bewegen







+3 de patiënt is in sterke mate overexpressief
+2 de patiënt is overexpressief
+1 de patiënt is in lichte mate overexpressief
0 de patiënt is expressief
-1 de patiënt is in lichte mate onderexpressief
-2 de patiënt is onderexpressief
-3 de patiënt is in sterke mate onderexpressief
lovipt A
het onderexpressief zijn (-2)
kan tot uiting komen
in een vlakke mimiek
lovipt S
het onderexpressief zijn (-2)
 de
patiënt heeft een vlakke
gelaatsuitdrukking
 de patiënt heeft een
lichaamshouding die zo weinig
verandert dat we de indruk van
een standbeeld krijgen
lovipt A
het overexpressief zijn(+2)
kan tot uiting komen in een
bewegingsgedrag dat:
 theatraal
 onecht
 gemaakt
 of euforisch is
lovipt S
het overexpressief zijn (+2)
 de
patiënt heeft een gelaatsuitdrukking
die extreem overkomt
 hij weent of lacht te pas en te onpas
 hij maakt opeen overdreven wijze
gebruik van bewegingen om iets uit te
drukken
 hij overdrijft in zijn
bewegingsuitdrukking
Practicum : speel een
bewegingsgedrag dat
overeenstemt met een score:

score -2
-score
+2
8. de verbale communicatie
definitie: de mate waarin de
patiënt op een zinvolle manier
tot verbale contacten kan
komen met anderen
 het zinvolle omvat namelijk
het voldoende luid spreken en
het oogcontact hebben

schaal verbale communicatie
+3 is in sterke mate overcommunicatief
 +2 is verbaal overcommunicatief
 +1 is in lichte mate overcommunicatief
 0 communiceert verbaal aangepast
 -1 is in lichte mate verbaal
subcommunicatief
 -2 is verbaal subcommunicatief
 -3 is in sterke mate subcommunicatief

lovipt A
verbaal subcommunicatief (-2)
kan tot uiting komen in
 zwijgzaamheid
 moeizaam spreken
 onhoorbaar spreken
 mutisme
lovipt S
verbaal subcommunicatief (-2)
komt er niet toe zich verbaal
uit te drukken
 antwoordt bij aanspreking
enkel op zeer bondige wijze
 praat erg stil, nauwelijks
hoorbaar

lovipt A
verbaal overcommunicatief (+2)
kan tot uiting komen in :
 een overdreven
spraakzaamheid
 woordenvloed
 versneld spreken
 breedsprakerigheid
lovipt S
verbaal overcommunicatief (+2)
de patiënt praat voortdurend
 kan niet zwijgen, onderbreekt
de anderen en antwoordt
steeds in plaats van de
anderen
 praat overdreven snel en luid

Practicum per 2

score -2
score
+2
9. het regulatievermogen
definitie: de mate waarin
de patiënt er al dan niet
op ingesteld is zich aan
bepaalde afspraken,
gedragsregels en
spelregels te houden

schaal :het regulatievermogen







+3 heeft een sterk dwangmatig
regulatievermogen
+2 heeft een dwangmatig regulatievermogen
+1 heeft een licht dwangmatig
regulatievermogen
0 heeft een aangepast regulatievermogen
-1 heeft een licht gebrek aan
regulatievermogen
-2 heeft een gebrek aan regulatievermogen
-3 heeft een sterk gebrek aan
regulatievermogen
lovipt S gebrek aan
regulatievermogen (-2)
hij overtreedt de regels van de beleefdheid;
hij vloekt, slaat, trekt, schopt of duwt de
anderen
 hij heeft een grof taalgebruik
 hij houdt zich niet aan afspraken, komt te
laat, gaat te vroeg weg, houdt zich niet aan
de spelregels
 hij vecht alle beslissingen van de observator
aan

lovipt S
dwangmatig regulatievermogen
(+2)
 hij
kijkt nauwgezet toe of anderen
de afspraken respecteren
 hij maakt bij de minste fout de
anderen attent op overtredingen
 hij verontschuldigt zich te pas en te
onpas bij de geringste
tekortkoming
lovipt S
dwangmatig regulatievermogen
(+2)
 hij
kijkt nauwgezet toe of anderen
de afspraken respecteren
 hij maakt bij de minste fout de
anderen attent op overtredingen
 hij verontschuldigt zich te pas en te
onpas bij de geringste
tekortkoming
PRACTICUM PER 2

Score +2

Score -2
PMT op basis van de LOVIPT
bestaat erin om door middel van
doelbewust gekozen PMT situaties
 en door middel van een
doelbewust gekozen
geïndividualiseerde aanpak door
de therapeut
 de afwijkende LOVIPT scores te
“normaliseren”

deze psychomotorische situaties
kunnen zowel spel en
sportsituaties zijn
 als specifieke
bewegingsopdrachten
 als situaties in het zwembad
 als relaxatieoefeningen

1 therapeut met 1 patiënt
 Verbeter
op systematische en
progressieve wijze de afwijkende
scores (-2) van de 9 items bij één
patiënt (10 minuten per patiënt)
 na eerst een vragenlijst naar
bewegingservaring afgenomen te
hebben
betekenis van het bewegen
om de situaties doelbewust
therapeutisch te kunnen maken
dient vooreerst informatie te
worden ingewonnen
 over de betekenis van
bewegingssituaties voor de patiënt
(zie vragenlijst naar
bewegingservaring en beleving)

evaluatie
methodes
I. VRAGENLIJSTEN
NAAR BEWEGINGSERVARING-en
BELEVING
A. Vragenlijst naar
bewegingservaring- en beleving
(Knapen 1992)

is zeer belangrijk omdat hierin de
individuele betekenis die het
bewegen heeft of kan hebben voor
iedere patiënt afzonderlijk
duidelijk wordt
bijkomende voordelen van deze
vragenlijst
ook het inzicht van de patiënt in de
therapeutische effecten wordt
gestimuleerd
 het is ook een ideaal middel als
eerste therapeutische kontaktname
met een nieuwe patiënt

geeft informatie over
5 belangrijke aspecten
bewegingservaring
 activiteit bij een sportclub
 lid van een jeugdbeweging
 positieve en negatieve bewegingsen sportervaringen
 therapeutische verwachtingen van
een fitnessprogramma

1. algemene activiteit
welke studies hebt u gevolgd of volgt u ?
 welk(e) beroep(en) hebt u uitgeoefend ?
 hoeveel jaar ?
 hebt u legerdienst gedaan ?
 hebt u sport beoefend in het leger ?
 zo ja welke sporten ?
 bent u lid geweest van een jeugdbeweging,
dewelke en hoelang ?

2. sportactiviteit
zijt u ooit lid (geweest) van een sportclub ?
 hoelang en hoeveel uren per week besteedde
u aan die sport ?
 zijt u op dit ogenblik lid van een sportclub ?
dewelke en hoeveel uren sport u per week ?
 kunt ge zwemmen ? doet ge dit graag en hoe
dikwijls zwemt ge ?
 kunt ge fietsen? hoe dikwijls fietst ge ?

3. motieven tot sportdeelname
 houdt
ge van sport ? waarom wel of
niet ?
 wat zijn uw positieve ervaringen en
wat zet er u aan om aan sport te doen ?
 wat zijn uw negatieve ervaringen en
wat weerhoudt er u om aan sport te
doen ?
sport ge liever individueel of in
groep en waarom ?
 welke activiteiten zoudt ge het
liefst willen beoefenen binnen de
PMT ?
 op welke wijze hebben de
moeilijkheden waarvoor ge in deze
instelling opgenomen zijt uw
bewegings-en sportinteresse
beïnvloed ?

4. gezondheidsgedrag
hoe beoordeelt ge uw
lichaamsgewicht ?
te hoog/ goed/ te laag
 besteedt ge speciale aandacht
aan uw voeding ?
ja/ neen

rookt ge? ja/ neen : hoeveel?
 gebruikt ge alcohol?
teveel/ met mate/ zelden/
nooit
 hebt ge gezondheidsklachten
die u belemmeren bij het
uitvoeren van
bewegingsactiviteiten? ja/
neen

indien ja in welke mate vormen
deze gezondheidsklachten een
belemmering?
helemaal niet
 nauwelijks
 enigszins
 een grote belemmering
 een heel grote belemmering

omschrijf dit
5. verwachte effecten van
deelname aan PMT
wat zijn naar uw mening de
te verwachten positieve
effecten?
 welke eventuele negatieve
effecten verwacht ge?

in welke mate verwacht ge dat
PMT uw psychische klachten kan
beïnvloeden?







zeer grote positieve invloed
grote
lichte positieve invloed
geen invloed
lichte negatieve invloed
grote negatieve invloed
zeer grote negatieve invloed
in welke mate verwacht ge dat
PMT uw lichamelijke
gezondheidstoestand kan
beïnvloeden?







zeer grote positieve invloed
grote
licht positieve invloed
geen invloed
licht negatieve invloed
grote negatieve invloed
zeer grote negatieve invloed
omschrijf kort op welke wijze ge
verwacht dat PMT invloed kan
hebben op uw
psychische
 en lichamelijke
klachten

II. PSYCHOLOGISCHEen
PSYCHOMOTORISCHE
MEETINSTRUMENTEN
A. De Beck Depression Inventory
(BDI)
zelfrapportagevragenlijst waarop nagegaan
wordt in hoeverre de patiënt het eens is met
bepaalde uitspraken
 21 items die betrekking hebben op
verschillende kenmerken van het depressief
syndroom
 4 antwoordmogelijkheden variërend van
afwezigheid tot aanwezigheid (in ernstige
mate) van een bepaald symptoom

score varieert van 0-63
0- 9 = normaal
 10-15 = milde depressie
 16-19 = milde tot matige depressie
 20-29 = matige tot ernstige
depressie
 30-63 = ernstige depressie

1. zich verdrietig voelen
0 ik voel me niet verdrietig
 1 ik voel me verdrietig
 2 ik ben voortdurend verdriet en
kan het niet van me afzetten
 3 ik ben zo verdrietig of
ongelukkig dat ik het niet meer
verdragen kan

2. moedeloosheid over de
toekomst
0 ik ben niet bijzonder moedeloos
over de toekomst
 1 ik ben moedeloos over de toekomst
 2 ik heb het gevoel dat ik niets heb om
naar uit te zien
 3 ik heb het gevoel dat de toekomst
hopeloos is en dat er geen kans is op
verbetering

3. zich een mislukkeling voelen
0
ik voel me geen mislukkeling
 1 ik heb het gevoel dat ik vaker iets
verkeerd heb gedaan dan een
gemiddeld iemand
 2 als ik op mijn leven terugkijk zie ik
alleen maar een hoop mislukkingen
 3 ik heb het gevoel dat ik als mens een
volledige mislukkeling ben
4. minder voldoening vinden
0 ik beleef overal net zoveel plezier
aan als vroeger
 1 ik geniet niet meer zoals vroeger
 2 ik vind nergens nog echte
bevrediging in
 3 ik heb nergens meer voldoening van;
ik vind alles vervelend

5. zich schuldig voelen
0 ik voel me niet bijzonder
schuldig
 1 ik voel me vaak schuldig
 2 ik voel me meestal schuldig
 3 ik voel me voortdurend
schuldig

6. zich gestraft voelen
0 ik heb niet het gevoel dat ik ergens
voor gestraft word
 1 ik heb het gevoel dat ik nog wel eens
gestraft zal worden
 2 ik verwacht dat ik gestraft zal
worden
 3 ik heb het gevoel dat ik nu gestraft
word

7. zich teleurgesteld voelen
0 ik voel me niet teleurgesteld
in mezelf
 1 ik ben teleurgesteld in mezelf
 2 ik walg van mezelf
 3 ik haat mezelf

8. zich slechter voelen
0 ik heb niet het gevoel dat ik slechter
ben dan iemand anders
 1 ik heb kritiek op mezelf vanwege
mijn zwakheden of fouten
 2 ik geef mezelf steeds de schuld van
mijn gebreken
 3 ik geef mezelf de schuld van al het
slechte dat gebeurt

9. overwegen om een einde aan
het leven te maken
0 ik overweeg absoluut niet om een einde
aan mijn leven te maken
 1 ik overweeg wel eens om een einde aan
mijn leven te maken maar ik zou dat nooit
doen
 2 ik zou een eind aan mijn leven willen
maken
 3 ik zou een eind aan mijn leven willen
maken als ik de kans kreeg

10. het wenen
0
ik huil niet meer dan normaal
 1 ik huil nu meer dan vroeger
 2 ik huil nu voortdurend
 3 ik kon vroeger wel huilen, maar
nu kan ik het niet meer, ook al wil
ik het
11. het zich meer ergeren
0
ik erger me niet meer dan anders
 1 ik raak sneller geërgerd of geprikkeld
dan vroeger
 2 ik erger me tegenwoordig
voortdurend
 3 ik erger me helemaal niet meer aan
dingen waaraan ik me vroeger ergerde
12. minder belangstelling hebben
voor anderen
0 ik heb mijn belangstelling voor andere
mensen niet verloren
 1 ik heb nu minder belangstelling voor
andere mensen dan vroeger
 2 ik heb mijn belangstelling voor andere
mensen grotendeels verloren
 3 ik heb mijn belangstelling voor andere
mensen helemaal verloren

13. het minder vlot beslissingen
nemen
0 ik neem nu nog net zo gemakkelijk
beslissingen als vroeger
 1 ik stel het nemen van beslissingen meer
uit dan vroeger
 2 ik heb meer moeite met het nemen van
beslissingen
 3 ik kan helemaal geen beslissingen meer
nemen

14. het gevoel er minder goed uit
te zien
0 ik heb niet het gevoel dat ik er minder
goed uitzie dan vroeger
 1 ik maak me er zorgen over dat ik er oud
en onaantrekkelijk uitzie
 2 ik heb het gevoel dat mijn uiterlijk
blijvend veranderd is, waardoor ik er
onaantrekkelijk uitzie
 3 ik geloof dat ik er lelijk uitzie

15. het werk minder goed
aankunnen
0 ik kan mijn werk ongeveer even goed
doen als vroeger
 1 het kost me extra inspanning om ergens
aan te beginnen
 2 ik moet mezelf er echt toe dwingen om
iets te doen
 3 ik ben tot helemaal niets meer in staat

16. het minder goed slaapgedrag
0 ik slaap even goed als anders
 1 ik slaap niet zo goed als vroeger
 2 ik word s’morgens één tot twee uur eerder
wakker dan gewoonlijk en kan moeilijk
weer in slaap komen
 3 ik word uren eerder wakker dan vroeger
en kan dan niet meer in slaap komen

17. het sneller vermoeid worden
0 ik word niet sneller moe dan anders
 1 ik word eerder moe dan vroeger
 2 ik word moe van bijna alles wat ik
doe
 3 ik ben te moe om ook maar iets te
doen

18. het minder eetlust hebben
0 ik heb niet minder eetlust dan
vroeger
 1 ik heb minder eetlust dan vroeger
 2 ik heb veel minder eetlust dan
vroeger
 3 ik heb helemaal geen eetlust meer

19. het verminderen in
lichaamsgewicht
0 ik ben zo goed als niets afgevallen
de laatste tijd
 1 ik ben meer dan 2 kilo afgevallen
 2 ik ben meer dan 4 kilo afgevallen
 3 ik ben meer dan 6 kilo afgevallen
ik probeer af te vallen door minder te
eten ja / neen (omcirkelen)

20. meer zorgen maken over de
gezondheid
0 ik maak me niet meer zorgen over mijn
gezondheid dan anders
 1 ik maak me zorgen over lichamelijke
problemen, bv. als ik ergens pijn voel, als
mijn maag van streek is, als ik last heb van
verstopping, enz.
 2 ik maak me veel zorgen over mijn
lichamelijke problemen en het valt niet mee
om aan iets anders te denken

3 ik maak me zoveel
zorgen over mijn
lichamelijke problemen
dat ik aan niets anders
meer kan denken

21. minder belangstelling voor
seks
0 ik ben me niet bewust dat er de laatste tijd
iets veranderd is aan mijn belangstelling
voor seks
 1 ik heb minder belangstelling voor seks
dan vroeger
 2 ik heb tegenwoordig veel minder
belangstelling voor seks
 3 ik heb mijn belangstelling voor seks
helemaal verloren

B. De ‘Zelf-BeoordelingsVragenlijst (ZBV)
doel:
 dit is een Nederlandse bewerking van
Spielbergers State-Trait Anxiety Inventory
(STAI)
 de ZBV omvat twee afzonderlijke
vragenlijsten waarmee de angst-concepten
‘toestandsangst’ (state anxiety) en
‘angstdispositie’ (trait anxiety) worden
gemeten

uitvoering en scoring
de ZBV is een zelf-rapportagevragenlijst
 elk van de schalen bestaat uit twintig korte
uitspraken (‘Ik voel me prettig’, Ik ben een
rustig iemand’) waarop de respondent
zichzelf dient te beoordelen
 er zijn telkens vier antwoordmogelijkheden
gaande van ‘bijna nooit/ geheel niet’ (1) tot
‘bijna altijd/ zeer veel’(4)

voor de toestandsangst-schaal

wordt gevraagd zichzelf te beoordelen
zoals men zich op dit moment voelt
voor de angstdispositie-schaal
dient men de oordelen te baseren op het
algemene angstgevoel (...’hoe u zich in het
algemeen voelt’)
 elk van beide schalen bevat voor de helft
omkeeritems
 de totaalscore per schaal kan variëren
tussen 20 en 80
 de handleiding voorziet in een aantal
tabellen die toelaten de ruwe scores om te
zetten in decielscores

gebruik
de ZBV kan zowel voor klinische als voor
research-doeleinden aangewend worden
 wegens de afwezigheid van somatische
items is het instrument voornamelijk
geschikt om de cognitieve component van
angst na te gaan

gegeven het situationeeel bepaalde karakter
lijkt vooral de toestandangst-schaal geschikt
om behandelingseffecten op korte termijn
(bv binnen één sessie) te evalueren
 terwijl de angst-dispositie-schaal dan
eerder gericht kan zijn op effecten over
meer dan één sessie

onderzoek
Nederlands onderzoek toont een sterke
interne consistentie voor beide schalen
 deze waarden liggen uiteraard lager voor de
toestand-schaal gegeven het situationeel
karakter
 er is ok een sterke evidentie voor de
validiteit van het instrument

vooral onderzoek op Nederlands
populatie
recent werd de angstdispositieschaal ook
genormeerd op een een Vlaamse
proefgroep van 365 eerstejaarsstudenten
psychologie van de KU Leuven
 gemiddelde scores liggen beduidend hoger
(meer angstig) dan die voor Nederlandse
groepen.

conclusie
de ZBV is een bondig instrument waarmee
in een klinische setting toestandsangst en
angstdispositie eenvoudig kunnen nagegaan
worden
 vooral om het verloop of de effectiviteit
van therapeutische ingrepen te evalueren
 wegens de korte afnameduur ( bij
herhaalde afname minder dan 5 minuten per
schaal) zijn deze gemakkelijk toe te passen

toestandsangst -vragenlijst
(state anxiety):
antwoordmogelijkheden : het
gaat er om dat u weergeeft hoe u
zich OP DIT MOMENT voelt

1. geheel niet

2. een beetje
3. tamelijk veel
4. zeer veel


U kunt de vraag antwoorden door
1, 2, 3 of 4 te omcirkelen
er zijn geen goede of slechte
antwoorden
 denk niet te lang na en geef uw
eerste indruk, die is meestal de
beste

 1.
Ik voel me kalm *
 2. Ik voel me veilig*
 3. Ik ben gespannen
 4. Ik voel me onrustig
 5. Ik voel me op mijn gemak *
 6. Ik ben in de war
 7. Ik pieker over nare dingen die
kunnen gebeuren
 8. Ik voel me voldaan *
9. Ik ben bang
10. Ik voel me aangenaam *
 11. Ik voel me zeker *
 12. Ik voel me nerveus
 13. Ik ben zenuwachtig
 14. Ik ben besluiteloos
 15. Ik ben ontspannen*

16. Ik voel me tevreden *
 17. Ik maak me zorgen
 18. Ik voel me gejaagd
 19. Ik voel me evenwichtig *
 20. Ik voel me prettig *

Angstdispositie-vragenlijst (trait
anxiety) U kunt aangeven hoe u
zich IN HET ALGEMEEN voelt




1. bijna nooit
2. soms
3. vaak
4. bijna altijd
U kunt de vraag beantwoorden
door 1,2,3 of 4 te omcirkelen
er zijn uiteraard geen goede of slechte
antwoorden
 denk niet te lang na en geef uw eerste
indruk, die is meestal de juiste

1. Ik voel me prettig *
 2. Ik voel me nerveus en onrustig
 3. Ik voel me tevreden *
 4. Ik kan een tegenslag maar heel moeilijk
verwerken
 5. Ik voel me in vrijwel alles tekort
schieten
 6. Ik voel me uitgerust *
 7. Ik voel me rustig en beheerst *
 8. Ik voel dat de moeilijkheden zich
opstapelen zodat ik er niet meer tegenop

9. Ik pieker teveel over dingen die niet
zo belangrijk zijn
 10. Ik ben gelukkig *
 11. Ik word geplaagd door storende
gedachten
 12. Ik heb gebrek aan zelfvertrouwen
 13. Ik voel me veilig *
 14. Ik voel me op mijn gemak *
 15.. Ik ben gelijkmatig van stemming

16. Ik ben tevreden *
 17. Er zijn gedachten die ik heel
moeilijk los kan laten
 18. Ik neem teleurstellingen zo
zwaar op dat ik ze niet van me af kan
zetten
 19. Ik ben een rustig iemand *
 20. Ik raak helemaal gespannen en
in beroering als ik denk aan mijn
zorgen van de laatste tijd

C. de Algemene Competentie
Schaal (ALCOS) Bosscher 1992
hierbij wordt gepoogd om de
competentieverwachting van de patiënt
te kennen
 17 items (beweringen) betreffende een
algemene capaciteit geformuleerd aan
de hand van successen en
teleurstellingen in verschillende
situaties

ALCOS schaal
5 punten- schaal:
 niet mee eens
( 5)
 enigszins mee eens
(4)
 noch mee eens, noch mee oneens
(3)
 enigszins mee eens
(2)
 mee eens
(1)
interpretatie ALCOS scores
minimumscore: 17
 maximumscore: 85
 hoe hoger de score: hoe
slechter de algemene
competentie

ALCOS items 1-4
1. Wanneer ik plannen maak ben ik er zeker
van dat ik ze met succes zal uitvoeren
 2. ik kan er me vaak niet toe zetten om aan
het werk te gaan
 3. wanneer iets mij niet goed lukt, bijt ik er
mij in vast tot dat het beter gaat
 4. ik heb vertrouwen in mijn eigen
capaciteiten

ALCOS items 5-9





5. wanneer ik iets beslist wil, gaat het
meestal fout
6. ik ga moeilijkheden liefst uit de weg
7. wanneer ik denk dat iets ingewikkeld is,
begin ik er niet aan
8. ook bij onplezierige taken hou ik vol
totdat ik klaar ben
9. ik heb er moeite mee om problemen in
mijn leven goed op te lossen
ALCOS items 10-13
10. wanneer ik besloten heb iets te doen dan
doe ik het ook
 11.wanneer ik met iets nieuws bezig ben,
moet het snel een beetje lukken want
anders hou ik ermee op
 12. onverwachte moeilijkheden kan ik
slecht aan
 13.wanneer ik denk dat ik ergens in zal
falen, probeer ik het te ontlopen

ALCOS items 14-17




14. ik twijfel aan mijn mogelijkheden
15. ik geef gemakkelijk op
16.wanneer ik een fout maak, ga ik
juist extra mijn best doen
17. het gebeurt vaak dat ik dingen laat
liggen en niet meer afmaak
psychometrische gegevens van de
ALCOS schaal
interne consistentie (.89) en de
test-retest betrouwbaarheid
(.84) zijn goed
 validiteitsonderzoek dient nog
op een grotere groep
verdergezet te worden

zelfwaarderingsvragenlijst van
Rosenberg
10 items en 4
antwoordmogelijkheden:
 geheel niet mee eens ( score 1)
 niet mee eens
(score 2)
 mee eens
(score 3)
 mee eens- volledig mee eens
( score 4)
hoogste score is beste zelfbeeld
items 3, 5, 8, 9, 10
worden tegengesteld
gescoord (*)
 sore varieert van
10-40

1. Ik heb het gevoel dat ik iets waard
ben, tenminste in vergelijking met
anderen
 2. Ik heb het gevoel dat ik een aantal
goede eigenschappen bezit
 3.Over het algemeen heb ik het gevoel
dat ik een mislukkeling ben*
 4. Ik kan de meeste dingen net zo goed
als andere mensen
 5. Ik heb het gevoel dat ik niet veel
heb om trots op te zijn*

6. Ik heb een positieve houding ten
opzichte van mijzelf
 7. In het algemeen ben ik tevreden
met mijzelf
 8. Ik zou willen dat ik wat meer
respect voor mezelf had*
 9.Ik heb soms erg het gevoel dat ik
nutteloos ben*
 10. Soms denk ik dat ik helemaal
niet deug*

D. de Lichamelijke Vaardigheden
Schaal (LIVAS) (Bosscher 1992)
hierbij worden de
competentieverwachtingen met
betrekking tot lichamelijke
vaardigheden geëvalueerd
 bv hoe sterk ervaart de patiënt
zich, hoe evalueert hij zijn
uithoudingsvermogen ? enz.

5 punten schaal
geheel mee eens
(1)
 enigszins mee eens
(2)
 weet ik niet
(3)
 enigszins mee oneens (4)
 geheel mee oneens
(5)

interpretatie LIVAS
minimum score:
1O
 maximum score:
5O
 hoe hoger de score hoe slechter de
competentiebeleving
 interne consistentie en test- retest
betrouwbaarheid zijn goed
 validiteit dient nog verder onderzocht

items Lichamelijke Vaardigheden
Schaal (LIVAS) (1-4)




1. ik heb een voortreffelijke
reactiesnelheid
2 .ik beweeg mij soepel en elegant
3. ik ben tamelijk sterk
4. ik kan niet erg hard lopen
items LIVAS (5-7)



5. ik ben niet zeker van mezelf
wanneer ik dingen moet doen
waarvoor lichamelijke
behendigheid nodig is
6. ik heb vrij slappe spieren
7. ik kan niet erg trots zijn op mijn
sportieve vaardigheden
items LIVAS (8-10)



8. aan mijn lichamelijke snelheid heb
ik het te danken dat ik mij een paar
keren uit een benauwde situatie heb
kunnen redden
9. ik heb kracht in mijn handen
10. door mijn lichamelijke
behendigheid kan ik dingen doen
die anderen niet kunnen
E. De Aangepaste Lichamelijke
Vaardigheden Schaal (Knapen)

deze aanpassing werd
uitgevoerd om aan de vraag
naar een taakspecifieke
vragenlijst te voldoen
items Aangepaste Lichamelijke
Vaardigheden Schaal ALIVAS
(1-5)



1. Ik heb een voortreffelijke
reactiesnelheid (plate
tapping)
2. ik ben niet erg lenig en soepel
(sit and reach)
3. ik ben tamelijk sterk in mijn
armen (bent arm hang)
4. korte sprintjes
gaan mij niet goed af
(korte shuttle run)
 5. ik heb kracht in mijn
handen

items ALIVAS (6-10)


6. ik heb een goed
uithoudingsvermogen
(fietsproef en wandelproef)
7. ik heb een goed
lichaamsevenwicht
(flamingo balance)
8. ik kan ver springen
(standing broad jump)
 9. ik heb sterke buikspieren
(sit-ups)
 10.ik beschik niet over veel
sportieve vaardigheden

De fysieke
zelfwaarderingsvragenlijst
van Fox
5 factoren

sportvaardigheden (goed zijn in
sporten) (items 1,6,11,16,21,26)
 fysieke conditie ( items
2,7,12,17,22,27)
 aantrekkelijkheid van het lichaam
(items 3,8,13,18,23,28)
 kracht ( items 4,9,14,19,24,29)
 fysieke zelfwaardering (items
5,10,15,20,25,30)
iedere factor heeft
subschaaltotalen voor elke factor

scores variëren van 6-24
scorebereik 1-4

sommige items worden
omgekeerd gescoord (*)
vragenlijst van Fox
deze uitspraken geven de mogelijkheid
zichzelf te beschrijven
 er bestaan geen juiste of foute antwoorden,
aangezien de meeste mensen veel van
elkaar verschillen
 beslis eerst welke twee uitspraken het best
bij jou passen
 beslis dan of deze uitspraak ‘ongeveer’ of
‘volledig’waar is voor jou
 je mag maar 1 kruisje zetten

1. Sommige mensen vinden dat
ze niet erg goed zijn wat sporten
betreft
MAAR

Anderen vinden dat ze echt
goed zijn in bijna elke sport
2. Sommige mensen zijn niet erg
zeker van hun fysieke conditie
MAAR

anderen zijn ervan overtuigd
dat ze hun fysieke conditie
zullen behouden
3. Sommige mensen vinden dat
ze vergeleken met de meeste
anderen een aantrekkelijk
lichaam hebben*
MAAR

anderen vinden dat,
vergeleken met de meeste
anderen , hun lichaam niet zo
aantrekkelijk is
4. Sommige mensen vinden dat
ze lichamelijk sterker zijn dan de
meeste anderen van hun
geslacht*
MAAR
anderen vinden dat ze
minder sterk zijn dan hun
sexegenoten

5. Sommige mensen voelen zich
trots om wie ze zijn en wat ze
fysiek kunnen*
MAAR

anderen zijn niet zo trots
over hun fysiek voorkomen,
kunnen
6. Sommige mensen vinden dat
ze tot de besten behoren wanneer
het gaat om atletisch vermogen*
MAAR
anderen
vinden dat ze niet
bij de besten zijn wat
atletiek betreft
7. Sommige mensen zorgen
ervoor dat ze regelmatig
deelnemen aan één of andere
vorm van zware fysieke
MAAR
oefeningen*

anderen slagen er niet in om
regelmatig zware fysieke
oefeningen te doen
8. Sommige mensen vinden dat
ze moeilijkheden hebben om hun
lichaam aantrekkelijk te houden
MAAR
 anderen vinden het
gemakkelijk om hun lichaam
aantrekkelijk te houden
9. Sommige mensen vinden dat
hun spieren veel sterker zijn dan
die van de meeste anderen van
hun geslacht*
MAAR
 anderen vinden dat hun spieren
niet zo sterk zijn in vergelijking
met de meeste anderen van hun
geslacht
10. Sommige mensen zijn soms
niet zo gelukkig met de fysieke
persoon die ze zijn
MAAR
anderen zijn altijd
gelukkig met de fysieke
persoon die ze zijn

11. Sommige mensen zijn niet zo
zeker wat deelnemen aan
sportactiviteiten betreft
MAAR
 anderen hebben er helemaal
geen moeite mee om deel te
nemen aan sportaciviteiten
12. Sommige mensen hebben
meestal geen goede conditie en
geen goed uithoudingsvermogen
MAAR

anderen behouden altijd een
goede conditie en een goed
uithoudingsvermogen
13. Sommige mensen schamen
zich om hun lichaam wanneer ze
weinig kleding dragen
MAAR

anderen voelen zich
helemaal niet onwennig
wanneer ze weinig kleding
dragen
14. Wanneer het gaat om situaties
die kracht vereisen zijn sommige
mensen de eersten om op de
voorgrond
te
treden*
MAAR

wanneer het gaat om situaties
die kracht vereisen zijn
sommige mensen de laatsten
om de eerste stap te wagen
15. Sommige mensen voelen zich
niet zeker wanneer het om hun
fysieke conditie gaat
MAAR
anderen voelen zich
zeker wanneer het om hun
fysieke conditie gaat

16. Sommige mensen vinden dat
ze steeds één van de besten zijn
bij deelname aan
sportactiviteiten*
MAAR

anderen vinden dat ze niet
uitblinken bij deelname aan
sportactiviteiten
17. Sommige mensen voelen zich
nogal vlug ongemakkelijk tijdens
fitness en oefensituaties
MAAR

anderen voelen zich altijd
zelfzeker en op hun gemak
tijdens fitness- en
oefensituaties
18. Sommige mensen vinden dat
ze dikwijls bewonderd worden
omwille van hun lichaamsbouw*
MAAR

anderen vinden dat ze zelden
bewonderd worden om hun
lichamelijk voorkomen
19. Sommige mensen hebben vrij
weinig zelfvertrouwen wanneer
het gaat om hun fysieke kracht
MAAR
 anderen zijn heel zelfzeker
wat hun fysieke kracht
betreft
20. Sommige mensen hebben
altijd een positieve indruk over
MAAR hun fysiek*

anderen hebben niet altijd
een positieve indruk over hun
fysiek
21. Sommige mensen zijn soms
een beetje trager dan de meeste
anderen bij het leren van nieuwe
vaardigheden in een sportsituatie
MAAR
ànderen lijken altijd bij de
snelste in het leren van nieuwe
sportvaardigheden
22. Sommige mensen voelen zich
zeer zeker van hun vermogen om
regelmatig te oefenen en hun
fysieke conditie te behouden*
MAAR
anderen voelen zich niet zo zeker
van hun vermogen om
regelmatig te oefenen en hun
fysieke conditie te behouden
23. Sommige mensen vinden dat
vergeleken met de meeste
anderen, hun lichaam niet in
optimale conditie is
MAAR
 anderen vinden dat, vergeleken
met de meeste anderen hun
lichaam altijd in optimale
conditie is
24. Sommige mensen vinden dat
ze heel sterk zijn en goed
ontwikkelde spieren hebben ,
vergeleken met de meeste
anderen*
MAAR

anderen vinden dat ze niet zo
sterk zijn en dat hun spieren niet
zo goed ontwikkeld zijn
25. Sommige mensen wensen dat
ze meer respect voor hun fysiek
zouden kunnen opbrengen
MAAR
anderen hebben altijd veel
respect voor hun fysiek
26. Sommige mensen zijn altijd
bij de eersten om deel te nemen
aan sportaciviteiten als ze de kans
krijgen*
MAAR
anderen voelen zich geremd en
gewoonlijk niet bij de eersten
om deel te nemen aan
sportactiviteiten
27. Sommige mensen vinden dat
ze, vergeleken met de meeste
anderen , altijd een hoog niveau
van fysieke conditie behouden*
MAAR

anderen vinden dat ,vergeleken
met de meeste anderen, hun niveau
van fysieke conditie niet zo hoog is
28. Sommige mensen zijn heel
zeker over hun lichamelijk
voorkomen*
MAAR

anderen zijn weinig
zelfzeker over hun
lichamelijk voorkomen
29. Sommige mensen vinden dat
ze niet zo goed zijn als de meeste
anderen in situaties die fysieke
kracht vereisen
MAAR
 anderen vinden dat ze bij de
besten zijn in situaties die
fysieke kracht vereisen
30. Sommige mensen voelen zich
heel tevreden over de fysieke
persoon die ze zijn*
MAAR

anderen voelen zich soms
een beetje ontevreden over
de fysieke persoon die ze zijn
De
belangrijkheids
factor
Hoe belangrijk zijn de
volgende uitspraken voor
u?

4 factoren





sportvaardigheden
fysieke conditie
fysieke aantrekkeljkheid
kracht
lichamelijk zelfwaardegevoel
Volledig waar voor mij
 Ongeveer waar voor mij
 MAAR
 Ongeveer waar voor mij
 Volledig waar voor mij

1. Sommige mensen vinden dat
goed zijn in de sport heel
belangrijk is voor hen*
MAAR
 anderen vinden dat goed zijn
in de sport niet zo belangrijk
is voor hen
2. Sommige mensen vinden dat
het behouden van een hoog
niveau van fysieke conditie niet
echt belangrijk is voor hen
MAAR

anderen vinden dat het
behouden van een hoog niveau
van fysieke conditie echt heel
belangrijk is voor hen
3. Sommige mensen geloven dat
een aantrekkelijke lichaamsbouw
van vitaal belang is voor hen*
MAAR
 anderen geloven dat een
aantrekkelijke lichaamsbouw
niet het belangrijkste is in hun
leven
4. Sommige mensen geloven dat
fysiek sterk zijn niet zo
belangrijk is voor hen
MAAR
anderen vinden dat
fysiek sterk zijn heel
belangrijk is vor hen

5. Sommige mensen vinden dat
sportvaardigheden en
bekwaamheden niet zo belangrijk
zijn voor hen
MAAR
 anderen vinden dat een hoog
niveau van sportvaardigheden
belangrijk is voor hen
6. Sommige mensen vinden dat
regelmatige zware oefeningen
van vitaal belang zijn voor hen*
MAAR

anderen vinden dat regelmatige
zware oefeningen niet zo primair
belangrijk zijn voor hen
7. Sommige mensen vinden het
niet zo belangrijk voor hen om
veel tijd en energie te steken in
het behoud van een aantrekkelijk
lichaam
MAAR

anderen denken dat het van vitaal
belang is om veel tijd en energie te
besteden aan het behoud van een
antrekkelijk lichaam
8. Sommige mensen vinden dat
kracht en goed ontwikkelde
spieren van vitaal belang zijn
voor hen*
MAAR

anderen vinden dat kracht en
goed ontwikkelde spieren niet
zo belangrijk zijn voor hen
“Self Description Questionnaire”
van Marsh
aan de hand van de volgende vragen willen
we dat je even nadenkt over jezelf.
 dit is geen test, er zijn geen juiste of foute
antwoorden, en iedereen antwoordt
verschillend
 de bedoeling is na te gaan hoe je jezelf
beschrijft en welke kenmerken je belangrijk
vindt voor jezelf

op de volgende bladzijden staan een aantal
uitspraken die in zekere mate waar of niet
waar zijn voor jou.
 kan je aan de hand van de volgende 8
punten-schaal aanduiden hoe waar elk item
is voor jou
 probeer te antwoorden zoals je je nu voelt,
ook al was dit in het verleden anders
 op sommige vragen ( vb de relatie met je
ouders maar die zijn overleden) antwoord je
dan zoals dat in het verleden was


probeer op alle vragen een
antwoord te formuleren en
vul het cijfer van de
corresponderende
antwoordmogelijkheid in op
de daartoe voorziene lijn
antwoordmogelijkheden
1: absoluut niet waar
 2. niet waar
 3. meestal niet waar
 4. meer niet waar dan waar
 5. meer waar dan niet waar
 6. meestal waar
 7. waar
 8. absoluut waar

factoren (13)
wiskunde
 godsdienst
 algemeen
 eerlijkheid
 andere geslacht
 verbaliteit
 emotionaliteit

ouders
 academische vaardigheden
 problemen oplossen
 fysiek voorkomen
 zelfde geslacht
 fysieke vaardigheden

1. Ik vind heel wat wiskundige
problemen interessant en uitdagend
 2. Mijn ouders zijn niet erg
spiritueel of religieus ingesteld*
 3. In het algemeen heb ik veel
respect voor mezelf
 4. Ik vertel dikwijls een leugentje
om lastige situaties te ontwijken*

5. Ik krijg veel aandacht van personen
van het andere geslacht
 6. Ik heb moeilijkheden om mezelf uit
te drukken als ik iets moet opschrijven
*
 7. Ik ben meestal behoorlijk rustig en
ontspannen
 8.Ik zag de dingen nauwelijks op
dezelfde manier als mijn ouders tijdens
mijn jeugd*

9. Ik hou ervan met de meeste
theoretische onderwerpen te werken
 10. Ik kan nooit antwoorden bedenken
die origineel zijn*
 11. Ik heb een fysiek aantrekkelijk
lichaam
 12. Ik heb weinig vrienden van hetzelfde
geslacht op wie ik echt kan rekenen*

13. Ik ben een goede atleet
 14. Ik heb geaarzeld om studies te
volgen waarin wiskunde aan bod
komt*
 15. Ik ben een spiritueel/religieus
geïnspireerd iemand
 16. In het algemeen ontbreekt het
mij aan zelfvertrouwen*

17. Anderen kunnen altijd op mij
rekenen
 18. Ik vind het moeilijk om
afspraken te maken met personen
van het andere geslacht die ik tof
vind*
 19. Ik kan doeltreffend schrijven
 20. Ik pieker veel*

21. Ik wil mijn eigen kinderen (als ik er
heb) , opvoeden zoals mijn ouders mij
opgevoed hebben
 22. Ik haat het om veel theoretische vakken
te moeten studeren*
 23. Ik ben goed in het combineren van
ideeën die anderen nog niet geprobeerd
hebben
 24. Ik ben lelijk*

25. Ik kan gemakkelijk praten met
mensen van hetzelfde geslacht
 26. Ik ben onhandig en heb een
slechte zin voor coördinatie in vele
sporten en fysieke vaardigheden*
 27. Ik heb over het algemeen
betere
resultaten behaald in
wiskunde dan in andere vakken

28. Religieuze/spirituele
geloofsovertuigingen hebben
weinig te maken met mijn
levensfilosofie*
 29. In het algemeen accepteer ik
mezelf wel
 30. Eerlijk zijn is niet zo bijzonder
belangrijk voor mij*
 31. Ik heb veel vrienden van het
andere geslacht

32. Ik heb een beperkte
woordenschat*
 33. Ik ben meestal blij
 34. Ik heb nog steeds veel
onopgeloste conflicten met mijn
ouders*
 35. Ik hou van de meeste
theoretische onderwerpen

36. Ik wou dat ik meer
inbeeldingsvermogen en originaliteit
had
 37. Ik heb een goede lichaamsbouw
 38. Ik kan niet zo goed omgaan met
andere personen van hetzelfde
geslacht*
 39. Ik heb een goed
uithoudingsvermogen in sport en
fysieke activiteiten

40. Wiskunde geeft mij het gevoel
onbekwaam te zijn*
 41. Religieuze en spirituele
geloofsovertuigingen maken mijn
leven aangenamer en maken van
mij een gelukkiger mens
 42. In het algemeen heb ik weinig
respect voor mezelf*

43. Ik vertel bijna altijd de
waarheid
 44. De meeste van mijn vrienden
voelen zich beter bij personen van
het andere geslacht dan ik*
 45. Ik lees graag veel
 46 Ik ben dikwijls angstig*

47. Mijn ouders waren meestal
ongelukkig*
 48. Ik heb problemen met de
meeste theoretische onderwerpen*
 49. Ik hou ervan problemen op een
nieuwe manier op te lossen
 50. Er zijn een heleboel dingen die
ik zou willen veranderen aan de
manier waarop ik er uit zie*

51. Ik maak snel vrienden met
personen van hetzelfde geslacht
 52. Ik haat sport en fysieke
activiteit*
 53. Ik ben behoorlijk goed in
wiskunde
 54. Mijn religieuze overtuiging
is een gids doorheen mijn leven

55. In het algemeen heb ik veel
zelfvertrouwen
 56. Ik neem soms voorwerpen weg die
niet van mij zijn*
 57. Ik voel me comfortabel in gesprek
met personen van het andere geslacht
 58. Ik presteer niet zo goed op tests
die veel verbaal denkvermogen
veronderstellen*

59. Ik voel me nooit depressief
 60. Mijn waarden zijn dezelfde als
deze van mijn ouders
 61. Ik ben goed in de meeste
theoretische onderwerpen
 62. Ik ben niet zo goed in het
oplossen van problemen*

63. Mijn lichaamsgewicht is
vrijwel in orde ( niet te dik, niet te
dun)
 64. Andere personen van hetzelfde
geslacht vinden mij vervelend*
 65. Ik verbruik veel energie tijdens
sport en fysieke activiteit
 66. Ik heb problemen om alles wat
op wiskunde gebaseerd is te
begrijpen*

67. Voortdurende religieuze en
spirituele groei is belangrijk voor mij
 68. In het algemeen heb ik een heel
goed zelfbeeld
 69. Ik bedrieg nooit
 70. Ik ben tamelijk verlegen bij leden
van het andere geslacht*

71. In verhouding tot de meeste
anderen zijn mijn verbale capaciteiten
behoorlijk goed
 72. Ik heb de neiging prikkelbaar,
gespannen en rusteloos te zijn*
 73. Mijn ouders hebben nooit veel
respect voor mij gehad*
 74. Ik ben niet speciaal geïnteresseerd
in de meeste theorethische
*onderwerpen

75. Ik ben intellectueel erg
nieuwsgierig
 76. Ik heb een afkeer in de manier
waarop ik er uit zie
 77. Ik doe heel wat dezelfde
activiteiten als andere personen van
hetzelfde geslacht
 78. Ik ben niet zo goed in activiteiten
die fysieke vaardigheden en
coördinatie vereisen *

79. Ik heb het altijd goed gedaan
in wiskundelessen
 80. Ik spendeer zelden tijd aan
spirituele meditatie of bidden*
 81. In het algemeen is niets van
wat ik doe belangrijk*
 82. Oneerlijk zijn is dikwijls van
het minste kwaad*

83. Ik maak gemakkelijk vrienden
bij het andere geslacht
 84. Ik moet dikwijls iets een aantal
keren lezen vooraleer ik het versta*
 85. Ik steek niet veel tijd in het
piekeren over dingen
 86. Mijn ouders behandelden mij
eerlijk toen ik jong was

87. Ik leer de meeste theoretische
dingen snel
 88. Ik ben niet erg origineel in
mijn ideëen, gedachten en daden*
 89. Ik heb leuke gelaatstrekken
 90. Er zijn niet veel mensen van
hetzelfde geslacht die me graag
zien*

91. Ik hou ervan intensief aan sport
of fysieke activiteit te doen
 92. Ik scoor nooit goed op tests die
wiskundig denken vereisen*
 93. Ik ben een beter mens als
gevolg van mijn religieuze of
spirituele overtuiging
 94. In het algemeen heb ik een
tamelijk positief gevoel van mezelf

95. Ik ben een heel eerlijk iemand
 96. Ik heb veel het gevoel gehad
tekort te schieten in mijn omgang*
met leden van het andere geslacht
 97. Ik kan mezelf goed uitdrukken
 98. Ik ben dikwijls depressief*

99. Het was voor mij dikwijls
moeilijk om met mijn ouders te
praten*
 100. Ik haat de meeste
theorethische onderwerpen*
 101. Ik ben iemand met veel
verbeelding
 `102. Ik wou dat ik fysiek
aantrekkelijker was*

103. Ik ben populair bij personen van
hetzelfde geslacht
 104. Ik ben slecht in de meeste sporten
en fysieke activiteiten*
 105. Op school kwamen al mijn
vrienden bij mij om hulp voor
wiskunde
 106. Ik ben eigenlijk een atheïst en
geloof dat er niemand boven de mens
staat*

107. In het algemeen heb ik een zeer
slecht zelfbeeld*
 108. Ik zou mij goed voelen als ik zou
spieken tijdens een examen, zolang ik
niet betrapt word*
 109. Ik voel mij comfortabel als ik
vertederd wordt door leden van het
andere geslacht

110. Op school had ik meer problemen
om te leren lezen dan de meeste andere
leerlingen*
 111. Ik ben stilaan meer optimist
geworden
 112.Mijn ouders verstaan mij
 113. Ik krijg goed punten bij de
meeste theoretische onderwerpen

114. Ik zou geen interesse hebben
om uitvinder te zijn*
 115. De meeste van mijn vrienden
zien er beter uit dan ik*
 116. De meeste mensen hebben
meer vrienden van hetzelfde
geslacht dan ik*
 117. Ik vind sport en fysieke
activiteit prettig

118. Ik was nooit erg geboeid door
wiskunde*
 119. Ik geloof dat er een vorm van
continuïteit van de geest zal zijn na
mijn dood
 120. In het algemeen heb ik zeer
negatieve gevoelens over mezelf*
 121. Integriteit staat voor mij boven
alle waarden

122. Ik heb nooit het gevoel veel
gemeen te hebben met personen
van het andere geslacht*
 123. Ik heb een goed
studeervermogen
 124. Ik heb de neiging een zeer
nerveus persoon te zijn*
 125. Ik hou van mijn ouders

126. Ik zal nooit intellectuele
erkenning bereiken, ook al werk ik
harder*
 127. Ik zie dikwijls betere
manieren om routinezaken te doen
 128. Ik zie er goed uit
 129. Ik heb veel vrienden van
hetzelfde geslacht

130. Ik ben en sedentair type dat
inspannende activiteiten vermijdt*
 131. In het algemeen doe ik veel
dingen die belangrijk zijn
 132. Ik ben geen erg betrouwbaar
persoon*
 133. Religieuze en spirituele
overtuigingen hebben weinig of niets
te maken met de persoon die ik wil
zijn*

134. Ik heb nooit iets
belangrijks gestolen
 135. In het algemeen kan ik van
mezelf niet veel verdragen*
 136. Weinig of geen van mijn
vrienden zijn religieus of
spiritueel ingesteld

totale som= de som van de
antwoorden per facor ( na
omkeren van de tegengesteld
geformuleerde items (*)
 schaalscores= de totale som
gedeeld door het aantal items
in iedere factor (10 of 12)

belangrijkheidsscore
verschillende kenmerken, zowel
positieve als negatieve, zijn soms
belangrijk als je over jezelf nadenkt
 zo kan bijvoorbeeld de uitspraak ‘ Ik
heb muzikaal talent’ een zeer
onnauwkeurige beschrijving van jezelf
zijn, maar het kan daarnaast ook
onbelangrijk zijn voor de manier
waarop je over jezelf denkt

op deze bladzijde vind je een aantal
uitspraken over verschillende
kenmerken
 kan je voor elk kenmerk met behulp
van de volgende beoordelingsschaal :
 1. aanduiden hoe nauwkeurig dit
kenmerk is in een beschrijving van
jezelf
 2. hoe belangrijk dit kenmerk is in de
bepaling hoe je je voelt (positief of
negatief)

beoordelingsschaal









1: heel onnauwkeurig, heel onbelangrijk
2.
3.onnauwkeurig, onbelangrijk
4.
5. gematigd of gemiddeld
6. nauwkeurig, belangrijk
7.
8. heel nauwkeurig, heel belangrijk
9.
Ik ben goed in sport
en fysieke activiteit
 nauwkeurigheid:
 belangrijkheid:
Ik ben fysiek
aantrekkelijk en knap
nauwkeurigheid:
 belangrijkheid:

Ik heb een goede
verstandhouding met
personen van het andere
geslacht
nauwkeurigheid:
 belangrijkheid:

Ik heb een goede
verstandhouding met
mijn ouders
nauwkeurigheid:
 belangrijkheid:

Ik ben een
emotioneel stabiel
persoon
nauwkeurigheid:
 belangrijkheid:

Ik ben een religieus/
spiritueel persoon
nauwkeurigheid:
 belangrijkheid:

Ik ben een eerlijk en
betrouwbaar persoon
nauwkeurigheid:
 belangrijkheid:

Ik ben verbaal vaardig
en heb een goed
denkvermogen
nauwkeurigheid:
 belangrijkheid:

Ik beschik over goede
wiskundige vaardigheden en heb
een goed wiskundig
denkvermogen
nauwkeurigheid:
 belangrijkheid:

Ik ben een goede student
voor wat betreft de
meeste theorethische
onderwerpen
nauwkeurigheid:
 belangrijkheid:

Ik kan goed
problemen oplossen
en creatief nadenken
nauwkeurigheid:
 belangrijkheid:

Vragenlijst naar de effecten van
een oefen (fitness) programma
(J. Knapen-H. Van Coppenolle
WELKE
VRAGEN
ZOUDT U
STELLEN?
10 van de 12 vragen worden
beoordeeld op een 5 puntenschaal (2 open vragen)
1. Ik ervaar dat het fitnessprogramma een
positieve invloed heeft gehad op mijn
depressieve gevoelens
 2. Deelnemen aan het fitnessprogramma
heeft mijn zelfvertrouwen niet bevorderd
 3. Dank zij deelname aan het
fitnessprogramma heb ik meer levenslust
gekregen

4. Dankzij deelname aan het fitnessprogramma heb ik het gevoel meer aan te
kunnen en heb ik meer
doorzettingsvermogen
 5. Deelname aan het fitnessprogramma
heeft er niet toe bijgedragen dat ik meer
waardering krijg van anderen
 6. De fitnesstraining heeft er toe
bijgedragen dat ik gemakkelijker kontakten
kan leggen

7. Persoonlijk heb ik het gevoel dat door
het fitnessprogramma mijn fysieke conditie
verbeterd is
 8. Dankzij mijn deelname aan het
fitnessprogramma heb ik minder
lichamelijke klachten
 9. Wat zijn uw positieve en negatieve
ervaringen met betrekking tot het
fitnessprogramma?
 10. Hoe vindt u de therapeutische
begeleiding van het oefenprogramma

11. Het fitnessprogramma heeft
me niet gemotiveerd om tijdens
mijn vrije tijd deel te nemen aan
sportactiviteiten
 12. Ik ervaar nu nog voordelen
van vroegere deelname aan het
fitnessprogramma

E. De Lichaamsattitudevragenlijst
(LAV) (Van Coppenolle 1984)
is een zelbeoordelingsschaal waarin de
subjectieve houding en beleving ten
opzichte van het lichaam wordt
uitgedrukt
 20 items worden op een 6
puntenschaal gescoord (0-6) met een
maximumscore van 100

antwoordmogelijkheden en
scores






nooit:
zelden:
soms:
dikwijls:
meestal
altijd:
0
1
2
3
4
5
om “automatische “
beantwoording te vermijden
worden de items 4
en 9 andersom
(positief) geformuleerd

L.A.V.
op die manier wordt de
lichaamsbeleving kwantitatief
uitgedrukt
 de lichaamsattitude is meer
gestoord naarmate de score
hoger is

items van de LAV (1-4)




1. Wanneer ik mezelf vergelijk met
leeftijdsgenoten voel ik me
ontevreden over mijn lichaam
2. Mijn lichaam lijkt me een
gevoelloos voorwerp
3. Mijn heupen lijken mij te breed
4. Ik voel me thuis in mijn eigen
lichaam
items van de LAV (5-8)




5.Ik verlang er sterk naar om slanker
te zijn
6.Mijn borstomvang vind ik te groot
7.Ik heb de neiging mijn lichaam te
verbergen bv. door losse kledij
8.Wanneer ik mezelf in de spiegel
bekijk voel ik me ontevreden over
mijn lichaam
items van de LAV (9-12)




9. Ik kan me gemakkelijk
lichamelijk ontspannen
10. Ik vind mezelf te dik
11. Ik voel mijn lichaam als een
last die ik moet meedragen
12. Mijn lichaam lijkt het mijne
niet te zijn
items van de LAV (13-16)
13. Bepaalde delen van mijn lichaam
lijken opgezwollen
 14. Mijn lichaam is voor mij een
bedreiging
 15. Mijn uiterlijk is erg belangrijk
voor
mij
 16.Mijn buik ziet er uit alsof ik
zwanger ben

items van de LAV (17-20)




17. In mijn lichaam voel ik een
gejaagdheid
18. Ik ben jaloers van anderen omwille
van hun figuur (uiterlijk)
19. Er gebeuren dingen in mijn
lichaam die mij beangstigen
20. Ik observeer mijn uiterlijk in de
spiegel
na factoranalyse: 3 factoren



factor 1: negatieve waardering van
de lichaamsomvang
factor 2: gebrek aan vertrouwdheid
met het eigen lichaam
factor 3: algemeen ongenoegen
over het lichamelijk
voorkomen
psychometrische gegevens van de
LAV
ze discrimineert tussen patiënten met
eetstoornissen en gezonde
proefpersonen
 de cutt-off score is 36: dit betekent dat
als iemand een score boven de 36 heeft
er 75% kans is dat het hier om een
persoon met een eetstoornis gaat

De Film: PMT bij Anorexia
Nervosa patiënten geeft een
duidelijk beeld van het
volledige kader waarin PMT
bij patiënten met
eetstoornissen is gesitueerd en
van de gebruikte technieken
F. De Videovervormingsmethode
(Probst 1992)
gaat na of proefpersonen (patiënten
met eetstoornissen) hun
lichaamsbreedte exact kunnen schatten
 de proefpersoon dient een vooraf
vervormd videobeeld te corrigeren tot
het overeenkomt met de als werkelijk
ervaarde breedteafmetingen

de psychometrische gegevens
betrouwbaarheidsonderzoek:
 de interne consistentie intrasessiestabiliteit binnen één
opdracht:(vertrekkend van het smalle
beeld)
 en tussen gelijkaardige opdrachten
(frontaal versus profiel beeld) :
zijn zeer bevredigend
G. de Lichaamsattitudeschaal
(LAS) Baardman (1989)
49 items
 de patiënt moet bij elk item
reageren aan de hand van een 5
antwoordenmogelijkheid
 datgene moet aangestipt worden
wat bij hem het meest van
toepassing is

scoring van de schaal
subschaal A: lichaamswaardering
 subschaal B: lichaamsprojectie: wat denk
ik dat anderen over mijn uiterlijk denken
 subschaal C: lichaamsattributie: sociale
component: in welke mate heeft mijn
lichaamswaardering een positieve of
negatieve invloed op mijn sociale omgang

de subschalen worden
afzonderlijk en tesamen
beoordeeld
de score gaat van 1-5 bij de items 2-3-4-56-7-8-9-10-11-12-13-14-15-17-18-19-2021-23-26-27-28-30-31-32-33-34-35-36-3741-42-44-45
 items die in omgekeerde richting
(5-1) beoordeeld worden zijn: 1-16-24-2529-38-39-40-43
 hoe lager de som van de scores hoe
positiever de lichaamsbeleving

klinische voordelen
het samenstellen van deze schaal was het
onderwerp van de doctoraatsthesis van
Baardman in Amsterdam
 de schaal biedt de mogelijkheid om te
discrimineren tussen lichaamswaarderingprojectie en attributie
 toch geniet de schaal niet zoveel
bekendheid (niet in het Engels vertaald)

LAS antwoordmogelijkheden





dat vind ik doorgaans prettig (1)
dat vind ik één enkele keer prettig
(2)
dat doet me niet veel
(3)
dat vind ik onprettig
(4)
dat vind ik erg vervelend
(5)
interpretatie LAS
minimumscore 49
maximum 245
 hoe hoger de score des te
negatiever denkt de
patiënt over zichzelf

1b. zoudt u kleding durven
dragen waarin uw
lichaamsvorm duidelijk
uitkomt?
2 b. hoe vindt u het in
het algemeen om
iemand een zoen te
geven?
3 b. hoe vindt u het in
het algemeen om
mensen aan te raken?
4 a. hoe vindt u het
in het algemeen als
een ander u
aanraakt?
5 b. denkt u dat de
mensen er moeite mee
hebben om u aan te
raken?
6 a. hoe vindt u het
als u door anderen
aangeraakt wordt?
7 b. camoufleert u bepaalde
lichaamsdelen omdat u
denkt dat anderen ze lelijk
vinden?
8 a.voelt u zich in de
regel thuis in uw
lichaam?
9 c. denkt u dat uw uiterlijk
wel eens een oorzaak van
afwijking zou kunnen zijn
bij solliciteren?
10 a. is het verzorgen
van uw lichaam een
opgave voor u?
11a. vindt u anderen
aantrekkelijker om te
zien dan u zichzelf
vindt?
12 b. schaamt u zich voor
bepaalde lichaamsdelen bij
het verkleden in de
nabijheid van mensen die u
kent?
13 b. denkt u dat
mensen u leuk vinden
om te zien?
14 a. is uw
lichaam u tot last?
15 c. hoe vindt u het
om u in het
zwembad te
vertonen?
16 c. hebt u wel eens het
idee gehad dat mensen u
niet mogen vanwege uw
uiterlijk?
17 c. hebt u wel eens het
idee dat mensen u niet
serieus nemen vanwege
uw uiterlijk?
18 a. in hoeverre kunt u het
eens zijn met het volgende:
”ik denk dat mijn
lichamelijke
onvolkomendheden me
altijd blijven hinderen”
19 a. haat u
bepaalde
lichaamsdelen van
uzelf?
20 a. haat u bepaalde
lichaams-eigenschappen
van uzelf( zoals dikte,
beharing, geur, kleur, of iets
dergelijks) ?
21c. gaat u mensen
uit de weg vanwege
hun uiterlijk?
22 a. in hoeverre kunt u
het eens zijn met het
volgende: “ik hou van
mijn lichaam”
23 c. hebt u het idee dat
mensen u uit de weg
gaan vanwege uw
uiterlijk?
24 c. verwacht u dat als u
iemand hebt leren kennen,
u na een tijdje tegenvalt op
grond van uw uiterlijk?
25 c. in hoeverre kunt u het
eens zijn met het volgende
: “ik denk dat mijn lichaam
me in de weg staat om te
genieten van sexueel
contact “
26 a. vergelijkt ge uw
uiterlijk met dat van
anderen?
27 a. als u niet met dit
lichaam opgescheept
was, zou u er een stuk
beter aan toe zijn?
28 a. hebt u “aan
de lijn” gedaan?
29 a. kunt u met
plezier kijken naar
uw lichaam?
30 c. als een relatie uitgaat
of een contact verbroken
wordt, schrijft u dit dan
voornamelijk toe aan uw
uiterlijk?
31 b. denkt u dat
anderen ook datgene
lelijk vinden , wat
uzelf lelijk vindt?
32 a. hoe vindt u het
om uzelf nauwkeurig
in de spiegel te
bekijken?
33 b. denkt u dat
anderen zich wel eens
ergeren aan uw lijfelijke
onvolkomendheden?
34 a. behandelt u uw
lichaam wel eens bewust
negatief (bv; uzelf pijn
doen, uzelf misselijk
eten?
35 b. als iemand
negatieve opmerkingen
over uw uiterlijk maakt,
trekt u zich dat dan aan?
36 b. voelt u zich in
gezelschap bekeken
vanwege uw
uiterlijk?
37 b. durft u die
kleren dragen die u
zoudt willen
dragen?
38 c. denkt u dat
anderen “afknappen”
op uw lichamelijke
kenmerken?
39 c. hebt u het idee
dat u voordeel hebt
van uw uiterlijk?
40 a. in hoeverre kunt u
het eens zijn met het
volgende: “ ik kan mijn
lichaam niet de moeite
waard vinden”
41 b. vindt u het vervelend
om met iemand die u goed
kent op een
tweepersoonskamer te
slapen?
42 b. hebt u het idee dat
u door uw uiterlijk niet
de kans krijgt om te
laten zien wie u innerlijk
bent?
43 c. in hoeverre kunt u het
eens zijn met het volgende:
“ik zie mijn uiterlijk als een
heel belangrijke belemmering
om vrijuit met mensen om te
gaan”?
44 a vindt u dat u uw
lichaam op een goede
manier verzorgt?
45 a.bent u
tevreden hoe uw
lichaam eruit ziet?
III. SUBJECTIEVE
BELEVING VAN EEN
FITHEIDSPROGRAMMA DOOR
MIDDEL VAN DAGSCORES
evaluatie door de patiënt van
depressie-spanning- en angstgevoelens alsmede van de
fitheidsbeleving via dagscores
dagscores: depressiviteit, angst,
spanning, fitheid







1 helemaal niet
2 heel weinig
3 in lichte mate
4 tamelijk
5 in ernstige mate
6 zeer
7 uitermate
deze scores worden ingevuld
vanaf 14 dagen voor de aanvang van
een fitheidsprogramma tot minimum 14
dagen na het beëindigen van zo’n
programma
 scores steeds op hetzelfde dagtijdstip
invullen om stemmingsverschillen die
afhankelijk zijn van het dagmoment te
vermijden

dergelijke scores zijn de basis
voor de toepassing van nieuwe
statistische technieken in verband
met het “single case design”
evaluatiemethodes
van fysieke fitheid
toepasselijk in de
psychiatrie
IV. DE ASTRAND -Rhyming
Ergometer Cycle Test
(Astrand & Rodahl 1986)
de proef van Astrand
is een submaximale
inspanningsproef op een
ergometerfiets
 de test is gebaseerd op een
lineair verband tussen de
belasting, de hartfrequentie en
de zuurstofopname

beschrijving van de proef
de proefpersoon fietst minimaal zes
minuten aan een voorafbepaalde
constante belasting met een
trapfrequentie van 60 omwentelingen
per minuut
 de belasting is afhankelijk van de
leeftijd, het geslacht en de fysieke
fitheid van de proefpersoon

estimatie van de maximale
zuurstofopname
de maximale zuurstofcapaciteit wordt
geëstimeerd aan de hand van de
gemiddelde hartfrequentie van de
laatste 4 minuten
 de patiënt kan dan in een categorie
geplaatst worden door middel van
normtabellen volgens leeftijd, geslacht
en gewicht

voordelen
gestandaardiseerde
omstandigheden
 goede betrouwbaarheid
 het is een submaximale test:
weinig risico’s
 is minder afhankelijk van de
motivatie

nadelen
het is slechts een schatting van de VO2
max: het verschil met de reële waarde kan
tot 10 à 15% bedragen
 de VO2 max wordt geschat aan de hand van
de hartfrequentie die kan beïnvloed worden
door medicatie en stress
 de minimale belasting van 50 Watt is soms
niet haalbaar voor sommige (vrouwelijke)
patiënten

V de Léger
Progressieve Shuttle
Run Test (LégerLambert 1982)
de Léger test
het is een progressieve loopproef
 de deelnemers lopen steeds sneller heen en
weer over een afstand van 20 meter aan een
opgelegd tempo
 de aanvangssnelheid bedraagt 8 km/uur en
wordt elke minuut opgedreven met 0,5
km/uur
 de volgehouden looptijd voorspelt de VO2
max

voordelen
gestandaardiseerde omstandigheden
 warming- up is ingebouwd (looptempo
wordt progressief opgevoerd)
 de test wordt in groep afgenomen wat meer
motiverend is voor de proefpersonen
 weinig vereiste apparatuur: (cassettespeler
en chronometer)

nadelen
het is een maximale test met dus
cardiovasculaire risico’s
 de V02 max waarde is erg afhankelijk van
de motivatie en het doorzettingsvermogen
 de test is belastend voor knieën en enkels
 door de snelheidsverhoging per minuut
meet men soms eerder de anaërobe
uithouding

VI de Eurofittestbatterij
de gemeten factoren en tests
cardiorespiratorische uithouding (2 km
wandeltest)
 evenwicht (flamingo balance)
 snelheid ledematen (plate tapping)
 explosieve kracht (standing broad jump)
 statische kracht (handgrip)
 rompkracht (sit ups)
 functionele kracht (bent arm hang)

de 2 km wandeltest (Laukkanen
& Hyninen 1994)
is een submaximale test die
gebruikt wordt voor het schatten
van de V02 max
 de test bestaat uit het zo snel
mogelijk afleggen van een 2
km. wandelparcours

schatten van de maximale
zuurstofopname capaciteit

de maximale
zuurstofopnamecapaciteit wordt
geschat op basis van: de wandeltijd,
de hartfrequentie bij het beëindigen
van de test, de body mass index
(gewicht/ gestalte2) (kg/m2) en de
leeftijd en het geslacht
formules voor berekening

mannen: 184.9 - (4.65x
wandeltijd (min)-0.22x
hartfrekwentie (slagen/min)0.26 x leeftijd (jaren) - 1.05x
BMI (kg/m2)
formule voor het berekenen van de
maximale zuurstofopnamecapaciteit bij vrouwen

116.2 - (2.98 x wandeltijd (
min)-0.11x hartfrequentie
(slagen/min)- O.14 x leeftijd
(jaren)- 0.39 x BMI (kg/m2)
berekenen van de fitheidsindex
(Finse referentiewaarden)

mannen: 420- (wandeltijd (min)
x 11.6 + wandeltijd (sec) x 0.20
+ hartfrequentie (slagen /min) x
O.56 + BMI (kg/m2)x 2.6)leeftijd (jaren) x O.2
berekenen fitheidsindex vrouwen

304 - wandeltijd (min) x 8.5
+ wandeltijd (sec) x 0.14 +
hartfrekwentie (slagen/min) x
0.32 + BMI (kg/m2) x 1.1)leeftijd (jaren) x 0.4
interpreteren van de fitheidsindex
(Laukkanen& Hynninen)
< 70
 71-89
 90-110
 111-130
 > 130

ver onder het gemiddelde
licht onder het gemiddelde
gemiddeld
licht boven het gemiddelde
ver boven het gemiddelde
voordelen
vergt geen specifieke vaardigheden en kan
door iedereen uitgevoerd worden
 vergt weinig materiaal: hartslagmeters en
chronometer
 het in groep afnemen werkt motiverend
 geeft relevante informatie over de
cardiovasculaire fitheid van personen tussen
20 en 65 jaar

nadelen
variabele weersomsatandigheden
kunnen het resultaat beïnvloeden
 ook hier kan de invloed op de
hartfrequentie van medicatie en stress
het resultaat beïnvloeden
 voor goed getrainde personen levert de
wandeltest geen relevante informatie
op

B. THERAPEUTISCHE
TECHNIEKEN
I. PMT bij een algemene
pychiatrische populatie
vertrekkend
van de LOVIPT
als startbasis

allerlei bewegingssituaties
sport-en spel
 bewegen in het water
 bewegen op muziek en dans
(expressie)
 natuursporten enz.

relaxatiemethoden
de autogene training van
Schultz
 de progressieve
ontspanningsmethode van
Jacobson
 variaties

II. een fitnessprogramma bij
depressieve- en angstpatiënten
(J. Knapen)
een gestructureerd en
geïndividualiseerd programma dat
voornamelijk kracht-en
uithoudingsoefeningen bevat
 idealiter minimum 10 weken om
psychologische en fysiologische
voordelen te hebben

oefeningen
wandelen en lopen op een
looptapijt
 fietsen op een ergometerfiets
 krachtoefeningen aan een
multi-gym-apparaat (armen;
benen; buikspieren)

therapeutische doelstellingen
 verbeteren
van de subjectieve-en
objectieve fitness
 afname van angst-en depressieve
gevoelens
 verbetering van het zelfbeeld door
middel van regelmatige
succeservaringen (cfr.film)
trainingsintensiteit
tussen 50 à 80 % van de
maximale intensiteit
 patiënt steeds aanmoedigen
en informeren over zijn
(haar) vorderingen

Exercise and Self-Esteem
Model

als verklaringshypothese
voor de samenhang tussen
fysieke activiteit en
zelfwaardering (Sonstroem
en Morgan 1989)
selfesteem

physical
competence

physical
self-efficacy


physical
acceptance
test A
intervention
psychomotorische
therapie
selfesteem

phys. competence
 physical


phys. acceptance

test B
efficacy
physical measures
Algemene
Technieken van
PMT bij personen
met een intellectuele
handicap
didactische-en
methodologische
aanpak bij aangepaste
sport-en
bewegingsactiviteiten
algemene didactische-en
methodologische aspecten
de keuze van de activiteiten:
rekening houden met individuele
verschillen
 tegemoetkomen aan het interesseniveau
 keuze van activiteiten moet steunen op het
motorisch ontwikkelingsniveau

het aanpassen van de activiteiten
vereenvoudigen van de reglementen
 gebruik van ander materiaal
 geven van voorbereidende activiteiten
 aanpassingen moeten aan de individuele
noden tegemoet komen
 bij gebruik van voorwerpen als ballen,
werptuigen, enz. snelheid verminderen

aanpassing van de ruimte
het is beter om in kleinere ruimtes te
werken
 of bij ploegsporten het aantal deelnemers te
beperken
 de herhalingen moeten door permanente
feedback (aanmoedigingen, verbeteringen)
ondersteund worden

omgevingsfactoren
de omgeving moet veiligheid inspireren en
kans op succes begunstigen
 omgevingsfactoren zoals geluid, licht en
temperatuur spelen een belangrijke rol in
het leerproces

vooropgesteld doel
het streefdoel mag niet te laag liggen
 hun mogelijkheden mogen niet onderschat
worden
 onderscheid tussen fysieke - sociale - en
affectieve doeleinden

fysieke doelstellingen
de totale fitness verbeteren
 motorische vaardigheden en efficiëntie
aanleren en inoefenen
 de gezondheid op peil houden of verbeteren
 de motorische componenten ( kracht,
lenigheid, uithouding, coördinatie, enz.
ontwikkelen)

sociaal-affectieve doelstellingen
socialisatie en integratie
 streven naar steeds grotere
onafhankelijkheid
 respect doen opbrengen voor zichzelf en
anderen
 het eigen kunnen maar ook niet-kunnen
leren aanvaarden
 VREUGDEBELEVING

taak van de begeleider- therapeut
enthousiast, vrolijk en gemotiveerd`
 elke relatie moet maximaal verpersoonlijkt
worden
 door middel van aangepaste verbale
expressie (stemklank, woordenschat,
aanmoedigingen, gebaren, mimiek,
lichaamscontact: handdruk, klopje op de
schouder, enz.)

verschillende
niveau’s
Niveau 1
de beoefende sport ligt dicht bij de
“normale” sport en de deelneming vereist
zekere minimumprestaties
 de atleten begrijpen wat het begrip “sport”
betekent, ze kennen de regels en beheersen
de tactiek
 ze kunnen onderscheid maken tussen
partners, tegenstanders, scheidsrechters enz.

Niveau 2
er wordt op het niveau 2 gewerkt met de
bedoeling over te stappen op het niveau 1
 het vereiste prestatieniveau ligt lager en
kan verbeteren door training
 de regels en proeven worden aangepast
 er worden beloningen gegeven bij de
rangschikking volgens prestatie

Niveau 3
het programma is gebaseerd op activiteiten
die geen sport meer genoemd kunnen
worden
 er wordt algemeen aan de grove motoriek
gewerkt
 men moet een minimum aan motorische
bagage en techniek hebben
 er wordt geen rangschikking gemaakt en
iedereen wordt beloond

Niveau 4
doel van het programma is hier motorische
activiteit ontwikkelen
 het omvat sport-en waterspelen om de
deelnemers maximaal te motiveren
 de activiteiten gebeuren altijd in groep en
de taken en doeleinden zijn concreet
 er is een sterke actieve omkadering vereist
die instaat voor absolute veiligheid en
psychologische steun

Niveau 5
nog een lager niveau
(cfr. film niveau 5 dag
in het Giels Bos)

Special Olympics
opgericht in 1968 (USA)
 150 landen waarvan 46 in Europa maken er
deel van
 in 1995 nemen er 127 landen deel aan de
internationale spelen
 in 1995 zijn er 210 clubs in België

Nationale Spelen
jaarlijks georganiseerd gedurende het
Hemelvaartweekend
 2300 mentaal gehandicapte personen
 criteria tot deelname:
 I.Q lager dan 75
 minimumtraining van 75 uur kunnen
voorleggen

14 verschillende disciplines
worden georganiseerd op de 4
bekwaamheidsniveau’s







atletiek
zwemmen
wielrennen
paardrijden
bowling
artistieke en ritmische gymnastiek
badminton
tafeltennis
 triatlon
 sportspelen
 netbal
 floorbal
 zaalvoetbal

de indeling gebeurt op basis van
geslacht
 leeftijd
 opgegeven prestatie: in
homogene series van maximum
8 personen

MAAR TECHNIEKEN ZIJN
ENKEL HULPMIDDELEN
De belangrijkste techniek die een vereiste is
voor in succes PMT is de “techniek” van de
optimale omgang met patiënten:
“menselijke warmte”
 dit is een basisgegeven een “conditio sine
qua non” zonder dewelke men niet van
PMT kan spreken

Voorbeelden van een optimale relatie
bij psychiatrische patiënten
 Films:
PMT bij patiënten in en
groepstherapeutische setting”
 PMT bij anorexia nervosa patiënten
 Fitness als PMT bij depressieve
patiënten
 PMT bij demente bejaarden
Bij intellectueel gehandicapte
personen
 A slice
of the action:sport-en
bewegingsactiviteiten
 Film “Rosemary and time”(The
Merrymakers”): dans en expressie bij
personen met een intellectuele handicap
 Special Olympics essentials (o.a.
“divisioning” niet meer dan 15%
verschil tussen training en competitie)
Ook weinig verschil met aangepaste
bewegingsactiviteiten bij personen met een
fysieke handsicap (adapted physical activity)
Waar het ook gaat om alle fysieke maar ook
psychologische mogelijkheden van
personen met een fysieke handicap te
‘mobiliseren”
 dit toont ook aan hoe PMT en “adapted
physical activity “nauw aan elkaar
aansluiten: APA is de algemene “umbrella”
 cfr film “Sport in der Rehabilitation”
