SAMENVATTING UITSPRAAK

Download Report

Transcript SAMENVATTING UITSPRAAK

Commissie van Beroep
BVE
SAMENVATTING
106350 - Beroep tegen ontslag wegens onbekwaamheid/ongeschiktheid, subsidiair wegens gewichtige
redenen; BVE
Het dienstverband met de werknemer is primair opgezegd wegens onbekwaamheid/ongeschiktheid
voor de uitgeoefende functie en subsidiair wegens gewichtige redenen, bestaande uit een verstoorde
arbeidsrelatie.
Hoewel de overgelegde verslagen van functionerings- en beoordelingsgesprekken verbeterpunten
laten zien, geven ze zeker geen ongunstig beeld van het functioneren van de werknemer. Ook voor het
overige geeft het overgelegde dossier er geenszins blijk van dat de werknemer niet (meer) geschikt
zou zijn voor haar functie. Evenmin is van een verbetertraject gebleken. De werkgever heeft aldus niet
aannemelijk gemaakt dat de werknemer disfunctioneert.
De stelling dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie dient, onder meer ter voorkoming van
willekeur, onderbouwd en geobjectiveerd te worden. Een dergelijke concrete onderbouwing met
schriftelijke stukken ontbreekt in dit geval. Aldus heeft de werkgever niet aannemelijk gemaakt dat
objectief beschouwd sprake is van een zodanige verstoorde arbeidsrelatie dat voortzetting van de
arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van de werkgever gevergd kan worden. Beroep gegrond.
UITSPRAAK
in het geding tussen:
mevrouw A, wonende te B, appellante, hierna te noemen A
gemachtigde: de heer mr. C
en
het College van Bestuur van ROC D, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever
gemachtigde: de heer mr. E
1.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij beroepschrift van 9 juli 2014, diezelfde dag ingekomen, heeft A beroep ingesteld tegen de
beslissing van de werkgever van 30 mei 2014 om het dienstverband met haar per 1 september 2014
op te zeggen, primair wegens onbekwaamheid/ongeschiktheid voor de uitgeoefende functie en
subsidiair wegens andere redenen van gewichtige aard (artikel H-57 onder b en e cao bve).
De werkgever heeft een verweerschrift ingediend, ingekomen op 23 september 2014 en aangevuld op
7 november 2014.
De mondelinge behandeling van het beroep vond plaats op 14 november 2014 te Utrecht.
A verscheen in persoon en werd bijgestaan door een kantoorgenoot van haar gemachtigde, mevrouw
mr. F.
Namens de werkgever verschenen mevrouw G, directeur afdeling Marketing & Communicatie, en
mevrouw H, X. Zij werden bijgestaan door de gemachtigde.
Beide partijen hebben een pleitnotitie overgelegd.
106350 /uitspraak d.d. 3 december 2014
Pagina 1 van 4
Commissie van Beroep
BVE
2.
DE FEITEN
A, is op 10 oktober 2011 als senior medewerker Marketing & Communicatie in dienst getreden bij ROC
D. Sinds 1 mei 2013 is zij werkzaam in een dienstverband voor onbepaalde tijd met een
betrekkingsomvang van 0,8 fte.
Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao bve.
Medio 2013 heeft de afdeling Marketing & Communicatie een herstructurering ondergaan. Vanaf dat
moment verrichtte A naast haar werkzaamheden op de afdeling twee dagen per week werkzaamheden
op andere plaatsen in de organisatie, te weten één dag op het Automotive College en één dag op het
Veiligheid & Defensie College.
Gedurende het dienstverband hebben er beoordelingen plaatsgevonden op 1 maart 2012, 28 februari
2013 en 26 februari 2014. Op 19 augustus 2013 heeft een functioneringsgesprek plaatsgevonden.
Tijdens het beoordelingsgesprek van 26 februari 2014 heeft de werkgever aangegeven dat het
dienstverband niet zou worden voortgezet.
Bij brief van 28 april 2014 heeft de werkgever A het voornemen kenbaar gemaakt over te gaan tot
beëindiging van het dienstverband. A heeft daartegen op 24 mei 2014 schriftelijk verweer gevoerd.
Bij beslissing van 30 mei 2014 heeft de werkgever het dienstverband per 1 september 2014 opgezegd,
primair wegens onbekwaamheid/ongeschiktheid voor de uitgeoefende functie en secundair wegens
andere redenen van gewichtige aard, bestaande uit een verstoorde arbeidsrelatie. Tegen deze
beslissing is het beroep gericht.
3.
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
A stelt dat de werkgever in zijn ontslagbeslissing spreekt van kritiek op haar functioneren als senior
adviseur. Deze functie bekleedt zij echter helemaal niet: zij is senior medewerker. Daarmee lijkt zij te
worden afgerekend op elementen die geen deel uitmaken van haar functie.
A stelt voorts dat zij haar werkzaamheden altijd naar behoren heeft verricht. Er is geen negatief
personeelsdossier. Het enkel stellen dat zij niet aan de eisen en verwachtingen voldeed, is
onvoldoende. Het beoordelingskader is niet duidelijk.
De stelling van de werkgever dat de beide collegedirecteuren de kritiek op het functioneren van A
delen, is bezijden de waarheid. De directeur van het Automotive College heeft zelfs expliciet
aangegeven dat hij de kritiek niet deelt. Van de kritiek van de directeur van het Veiligheid & Defensie
College heeft A nooit een schriftelijk verslag ontvangen.
Uit het personeelsdossier blijkt verder op geen enkele wijze dat er een deugdelijk verbetertraject is
ingezet en doorlopen. A heeft zodoende geen eerlijke kans gehad om – zo dit aan de orde zou zijn –
haar functioneren te verbeteren. De bilaterale gesprekken waarover de werkgever spreekt, gingen
slechts over de op dat moment uitgevoerde werkzaamheden. Voor zover de beoordelingsnormen na
de herstructurering zwaarder zouden zijn geworden, geldt dat A ten tijde van de beoordeling van 26
februari 2014 voor elk van de colleges nog slechts 15 dagen gewerkt had. Dat is te kort om over die
werkzaamheden een juist en volledig beeld te kunnen vormen.
Aangaande de subsidiaire ontslaggrond voert A aan dat zij zich volstrekt niet herkent in de stelling van
de werkgever dat zij gebrouilleerd zou zijn met haar collega’s, team en/of leidinggevende. Het
tegendeel is het geval: de onderlinge verhoudingen zijn goed te noemen. Als al sprake zou zijn van
een verstoorde arbeidsrelatie, dan ligt het op de weg van de werkgever om deze situatie door middel
van bijvoorbeeld mediation te normaliseren, aldus A.
De werkgever stelt daar tegenover dat reeds in het eerste beoordelingsgesprek op 1 maart 2012
diverse verbeterpunten aan de orde zijn geweest. De kritiek betrof de wijze van communiceren (A
houdt te vaak/te lang vast aan het eigen gelijk) alsook de wijze waarop de vereiste senioriteit en de
106350 /uitspraak d.d. 3 december 2014
Pagina 2 van 4
Commissie van Beroep
BVE
daaraan gekoppelde proactiviteit tot uiting kwam (A werkt te veel vanuit vastomlijnde kaders en stelt
zich vaak te passief op). Deze punten waren tijdens de beoordeling van 28 februari 2013 nog steeds
aanwezig. Nadien zijn deze zaken niet verbeterd, maar eerder verslechterd, hetgeen mede heeft
geleid tot spanningen in het team en verstoring van de arbeidsrelatie. Aangezien dat laatste nauw
samenhangt met de kritiek op het functioneren van A, is een mediationtraject hier niet opportuun.
Een en ander heeft uiteindelijk geleid tot de negatieve beoordeling van 26 februari 2014. Kort gezegd
functioneert A goed als medewerker, maar schiet zij tekort als senior medewerker.
A is concreet op de betreffende zaken aangesproken, onder meer tijdens bilaterale gesprekken met
haar leidinggevende. Zij heeft voldoende tijd, gelegenheid en ondersteuningsmogelijkheden gehad om
haar functioneren te verbeteren.
De waarneming/beoordeling van de werkgever wordt bevestigd door de directeur van het Automotive
College en de directeur van het Veiligheid & Defensie College. Laatstgenoemde stond er zelfs op om
een andere adviseur toegewezen te kregen. In dat kader moet worden opgemerkt dat A binnen de
colleges waarvoor zij werkte de rol van adviseur vervulde. Daarom is dit aspect terecht bij de
beoordeling van haar functioneren betrokken, aldus de werkgever.
4.
OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
De bevoegdheid en de ontvankelijkheid
De instelling is aangesloten bij deze Commissie. Het beroep is gericht tegen één van de beslissingen,
genoemd in de artikelen 4.1.5 Wet educatie en beroepsonderwijs en N-1 cao bve, en is binnen de
daartoe geldende termijn ingesteld. Aldus is de Commissie bevoegd van het beroep kennis te nemen
en is het beroep ontvankelijk.
De ontslagbeslissing
De werkgever heeft zijn ontslagbeslissing primair gebaseerd op artikel H-57 onder b cao bve, te weten
onbekwaamheid/ongeschiktheid voor de uitgeoefende functie. Volgens vaste jurisprudentie van de
Commissie dient gesteld disfunctioneren te blijken uit verifieerbare bescheiden zoals verslagen van
functionerings- en beoordelingsgesprekken en/of andere schriftelijke stukken. Voorts dient de
betreffende werknemer voldoende in de gelegenheid te zijn gesteld zijn of haar functioneren te
verbeteren. Dienaangaande overweegt de Commissie als volgt.
Hoewel de overgelegde verslagen van functionerings- en beoordelingsgesprekken verbeterpunten
laten zien, geven ze zeker geen ongunstig beeld van het functioneren van A. A is ook nooit formeel
met een onvoldoende beoordeeld. De beoordeling van 26 februari 2014 sluit weliswaar af met de
conclusie dat het dienstverband niet wordt voortgezet, maar A scoort op geen van de beoordeelde
punten een onvoldoende. De verklaring van de directeur van het Automotive College is in de kern
positief te noemen. De visie van de directeur van het Veiligheid & Defensie College is niet (kenbaar) op
schrift gesteld, zodat de Commissie diens beweerde visie niet op juiste waarde kan schatten. Ook voor
het overige geeft het aan de Commissie overgelegde dossier er geenszins blijk van dat A niet (meer)
geschikt zou zijn voor de functie van senior medewerker Marketing & Communicatie.
Daarbij komt dat, indien sprake zou zijn van disfunctioneren, het op de weg van de werkgever had
gelegen om heldere doelstellingen te formuleren en A op te dragen deze doelstellingen op een door de
werkgever of in onderling overleg vastgestelde wijze en binnen een redelijke termijn te realiseren,
eventueel met inbegrip van het aankondigen van maatregelen bij het uitblijven van verbetering. Van
een dergelijk verbetertraject is niet gebleken, de werkgever heeft dit althans niet concreet inzichtelijk
gemaakt.
106350 /uitspraak d.d. 3 december 2014
Pagina 3 van 4
Commissie van Beroep
BVE
Wat daar verder van zij, de werkgever heeft niet aannemelijk gemaakt dat A disfunctioneert, laat staan
dat zij zodanig disfunctioneert dat voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van de
werkgever gevergd kan worden. De ontslagbeslissing wordt derhalve niet gedragen door hetgeen de
werkgever daaraan primair ten grondslag heeft gelegd.
De ontslagbeslissing is subsidiair gebaseerd op artikel H-57 onder e cao bve, te weten andere redenen
van gewichtige aard, bestaande uit een verstoorde arbeidsrelatie. De stelling dat sprake is van een
verstoorde arbeidsrelatie dient, onder meer ter voorkoming van willekeur, onderbouwd en
geobjectiveerd te worden. Dat geldt temeer nu A weersproken heeft dat sprake is van een verstoorde
arbeidsrelatie en zij de bereidheid heeft uitgesproken om haar werkzaamheden te hervatten.
Dienaangaande overweegt de Commissie dat de werkgever de subsidiaire ontslaggrond heeft
gemotiveerd met opmerkingen over bijvoorbeeld spanningen in het team en een interne opdrachtgever
(de directeur van het Veiligheid & Defensie College) die niet meer met A zou willen samenwerken. Een
concrete onderbouwing met schriftelijke stukken ontbreekt. Aldus heeft de werkgever niet aannemelijk
gemaakt dat objectief beschouwd sprake is van een zodanige verstoorde arbeidsrelatie dat
voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van de werkgever gevergd kan worden.
Derhalve heeft de werkgever in redelijkheid niet het dienstverband op deze grond kunnen opzeggen.
Het geheel overziend zal de Commissie het beroep gegrond verklaren.
5.
OORDEEL
De Commissie verklaart het beroep gegrond.
Aldus gedaan te Utrecht op 3 december 2014 door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, drs.
A.M.M. Kooij-Blok, drs. K.A. Kool, mr. D.A.M. Schilperoord en mr. M.Th. van Wel, leden,
in aanwezigheid van mr. J.J. van Beek, secretaris.
mr. W.H.B. den Hartog Jager
voorzitter
106350 /uitspraak d.d. 3 december 2014
Pagina 4 van 4
mr. J.J. van Beek
secretaris