(o.a. voor 2F en 3F)

Download Report

Transcript (o.a. voor 2F en 3F)

(o.a. voor 2F en 3F)
Inhoud
Aftrekken ................................................................................................................... 3
Vermenigvuldigen ...................................................................................................... 4
Delen.......................................................................................................................... 5
Tot de macht .............................................................................................................. 6
Combinaties ......................................................................................................... 7
Wortels ...................................................................................................................... 7
Afronden .................................................................................................................... 8
Breuken.................................................................................................................... 10
Procenten ................................................................................................................ 11
Verhoudingen .......................................................................................................... 12
Eenheden en voorvoegsels ..................................................................................... 13
Meetkunde .............................................................................................................. 14
SMC-Zaandam
Rekentips versie 1.0
Pagina 1

Optellen
 Optellen is samen nemen, bij elkaar doen, op één hoop gooien
 Bij het optellen is de volgorde niet van belang voor de uitkomst (de som)
 Soms rekent een andere volgorde makkelijker
 7 + 3021 = 3021 + 7 = 3028
 87 + 64 + 13 = (87 + 13) + 64 = 100 + 64 = 164
 1 + 3 + 5 + 7 + 9 = (1+9) +(3+7) +5 = 2×10 + 5 = 25



(120+630)+(222+528)+(324+426)
=3×750 = 2250
De som van twee getallen verandert niet als je het ene getal groter maakt en het andere evenveel
kleiner (“plakken en knippen”)
 Soms wordt de optelling eenvoudiger met plakken en knippen
 97 + 58 = (97+3) + (58-3) = 100 +55 = 155
 169 + 552 = 170 + 551 = 200 + 521 = 721
 144 + 479 = 143 + 480 = 123 +500 = 623
 5,7 + 5, 8 + 6,1 +6,8 = 6,0 + 6,0 +6,1 + 6,3 =24,4
In veel notaties zit een optelling ‘verscholen’
 Het is soms handig die optelling te voorschijn te halen:

 37 = 7 + 30 = 30 +7
 1001 = 1000 +1
 237 = 200 +30 + 7
 Soms worden getallen op deze manier gesplitst, om daarna de stukken handig samen te
nemen:


=
=3+5+
=8+ =
 144 + 479 = 100 + 40 + 4 + 400 +70 +9 = 500 + 110 + 13 = 610+13 =623
Door een getal op te tellen bij een gegeven getal wordt de uitkomst niet altijd groter
 Als er een negatief getal wordt opgeteld wordt de uitkomst kleiner
 7 + -4 = 3
 -5 + -1 = -6
SMC-Zaandam
Rekentips versie 1.0
Pagina 2
Aftrekken





Aftrekken kun je zien als eraf halen, weghalen, uitgeven. Soms wordt 9 – 3 ook uitgesproken als:
9 eraf 3
 Dit is vooral handig als er weinig, of een mooi getal af wordt gehaald
 97 – 3 =94 ; 5678 – 1000 = 4678
Met a – b wordt ook nagegaan hoeveel a meer is dan b. Het verschil.
 Dit is handig als het tweede getal “bijna even groot” is als het eerste, en niet ‘mooi’
 2012 – 1997 = 15 want 2012 is 15 meer dan 1997
Bij elke aftrekking hoort een optelling die als controle kan worden gebruikt

93 – 67 = 26 want 26 + 67 =93
 2012 – 1997 = 15 want 15 + 1997 = 1997 + 15 = 2012
De volgorde is van belang; verkeerde volgorde geeft wel een bruikbaar tussenantwoord
 11 – 7 = 4 ↔ 7 – 11 = -4 Deze uitkomsten zijn elkaar tegengestelde
 Het praten over het verschil van twee getallen kan soms verwarrend zijn
 Het verschil van 7 en 11 : -4 of 4 ??
 Vaak is de bedoeling dat het verschil niet negatief is. (absoluut verschil)
 Het (absolute) verschil van 11 en 7 is 4
De uitkomst van een aftrekking van twee getallen verandert niet wanneer je bij beide getallen het
zelfde getal optelt of afhaalt. Het verschil blijft hetzelfde.
 Aanpassing van de opgave is soms de moeite waard
 2013 – 1999 = 2014 – 2000 = 14 −0 =14
 2067 – 2023 = 67 – 23 = 44
 623 − 497 = 626 – 500 = 126


=
==0
=
 7 – -2 = 9 − 0 = 9
Als er meerdere getallen worden afgetrokken van een gegeven getal kun je bovenstaande tips niet
gebruiken.
 Als er meerdere getallen worden afgetrokken van een gegeven getal, is het vaak handig eerst
na te gaan wat er allemaal vanaf gaat.
 100 – 17 – 12 – 13 = 100 – (17+12+13) = 100 – 42 = 58
 100 – 17 – 12 – 13 = 100 – 30 − 12 = 58 kan natuurlijk ook.
 Je kunt elke aftrekking als optelling schrijven (en omgekeerd)
 28 – 5 = 28 + -5
 28 − -2 = 28 + 2
SMC-Zaandam
Rekentips versie 1.0
Pagina 3
Vermenigvuldigen








Vermenigvuldigen kun je (soms) zien als herhaald optellen
 4 + 4 + 4+ 4 + 4 = 5 × 4 =20
 ¼+¼+¼+ ¼ =4× ¼ =1
 3 × -7 = -7 + -7 + -7 = -21
Een andere invalshoek is vergrotingsfactor:
 20 × 1,5 = 20 +10 =30
En goed model is vaak de oppervlakte van een rechthoek
 4 x 12 = 4 x 10 + 4 x 2 =40 + 8 = 48
½ keer is het zelfde als de helft van ….. (enz.)
 ½ × 24 = 24 / 2 =12
 ¼ × 100 = 100 / 4= 25
- 2 keer levert het tegengestelde op van 2 keer ( enz.)
 2 × 7 =14 ; -2 × 7 = -14
 3 × -7 = -21; -3 × -7 = 21
Bij vermenigvuldigen is de volgorde niet belang voor de uitkomst ( het product)
 Het is soms handig de volgorde aan te passen:
 14 × ¼ = ¼ × 14 = 3,5
 25 × 365 × 4 = 100 ×365 = 36500
 ½ × 37,5 × 4 = 2 × 37,5 = 75
De uitkomst bij het vermenigvuldigen van twee getallen (het product) verandert niet wanneer
een van de getallen bijv. .twee keer zo groot wordt gemaakt, en het andere twee keer zo klein
 8 × 35 = 4 × 70 = 280
 8 × 375 = 4 × 750 = 2 × 1500= 3000
 0,15 × 300 = 15 × 3 = 45
Bij het vermenigvuldigen van gemengde getallen is het vaak handig deze als breuk te schrijven:



=
=
=
= 19
Het is van groot belang vooraf na te gaan hoe groot de uitkomst ongeveer is. (schatten)
 0,2 × 0,03 = 0,06 kan nooit kloppen want 0,06 is groter dan 0,03 0,2 ×0,03 = 0,006
 1200×700 is een getal in de honderdduizenden. 1200×700 = 840 000
Het rechthoek (of tabel) model kan goed gebruikt worden om vermenigvuldigingen als 23×47 uit
te voeren.

Dit kan op diverse manieren, zoals:
x
x
20
3
47 940 141
SMC-Zaandam
x
20
3
40 800 120
7 140 21
Rekentips versie 1.0
20
3
x
23
50 1000 150
50 1150
-3
-3
-60
-9
-69
Pagina 4
Delen

Als deel teken wordt o.a. gebruikt

Bij delen gaat het om de vraag hoeveel maal zo groot een getal is als een ander getal
 600 / 120 = 5, wat 600 is 5 maal zo groot als 120 ;
600 = 5 × 120
 10 / (1/8) = 80 want 10 = 80 ×(1/8)
Je kunt delen ook zien als verdelen
 600 /120 Als je 600 bonnen eerlijk verdeelt onder 120 mensen, krijgt ieder er 5
 10/(1/8) Als je uit 10 literflessen bekertjes schenkt met een inhoud van 1/8 liter, kun je dat
80 keer doen
Delen door een getal is het zelfde als vermenigvuldigen met het omgekeerde:








1237 / 2 =
(de helft);
)
40 /0,1 = 40 ×10 =400
Bij het delen spelen de tafels van vermenigvuldiging een grote rol
 60 / 7 = ? 8×7 = 56 ; 9×7 =63, dus de uitkomst van 60 / 7 ligt tussen 8 en 9
Afhankelijk van de context ( het ‘verhaal’) moet je soms naar beneden of naar boven afronden.
 Hoeveel bussen heb je nodig om 281 leerlingen te vervoeren, als in elke bus maximaal 54
leerlingen passen ? 6 want 5 ×54 = 270 (te weinig) en 6 × 54 = 324 (genoeg)
 Hoeveel volledige voetbalteams kun je samenstellen met 28 mensen? 2 want 2×11=22
(genoeg) en 3×11 =33 ( mensen te weinig)
Als de volgorde bij een deling a/b omdraait krijg je precies de omgekeerde uitkomst:
 10 / 2 =5 ; 2 /10 = 1/5
Bij delen verandert de uitkomst ( het quotiënt) niet als je beide getallen bijv. 2 maal zo groot of 10
maal zo klein maakt
 720 / 240 = 72/ 24 = 3
 1,2/ 0,08 = 120 / 8 =15
 10 /(1/8) = 80 / 1 =80
 35200 / 160 = 3520 /16 = 1760/ 8 =880/4 =220
Je kunt delingen soms slim samen nemen:


/ : ÷ en - ( in een breuk als
: 125 Het getal wordt eerst door 8 gedeeld, en de uitkomst nog eens door 125. Het
resultaat is een deling door 1000 (8×125) . Dus uitkomst: 123000 / 1000 = 123
Delingen kunnen ook stapsgewijs uitgevoerd worden. Hierbij is denken aan verdelen ( van geld
bijv.) handig
 Voorbeeld 3520 /16
 200 × 16 = 3200 ; Nog over : 3520 – 3200 =320
 320 / 16 =20 ; Het antwoord is 220
 Dit kan als volgt genoteerd worden:
 Of als klassieke staartdeling:
1 6
SMC-Zaandam
/
3 5 2 0
3 2 0
3 2 0
3 2 0
\
2 2 0
Rekentips versie 1.0
3 5 2 0
2 0 0 x 1 6
2 0 x 1 6
= 3 2 0 0
3 2 0
=
3 2 0
0
Pagina 5
Tot de macht

Je kunt tot de macht zien als herhaald vermenigvuldigen
 24 = 2×2×2×2 [ 4 tweeën] = 16
 (-3)2 = -3 × -3 = 9
 (-5)3 = -5 × -5 ×-5 = -125









=
=
De uitkomst van een even macht is (bijv. een kwadraat) is altijd positief:
 (-2)4= 24 = 16
 (-7)2 =72 = 49
De uitkomst van een oneven macht met een negatief grondtal is negatief
 (-4)3 = - 64
 (-1)99 = -1
De macht heeft alleen betrekking op het grondtal, dus
 2×53 = 2× 125 = 250 ;
maar (2×5)3 = 103 = 1000
 -24 = - 16
;
maar (-2)4 = + 16
Als je een getal 10 keer zo groot maakt, wordt het kwadraat daarvan 100 (102) keer zo groot
 32 =9 ; 302 = 900
Als je getal 10 maal zo klein maakt wordt het kwadraat 100 (102) keer zo klein
 32 =9 ; 0,32 = 0,09
Als je een getal 10 keer zo groot maakt, wordt de derde macht daarvan 1000 (103) keer zo groot
 53 =125 ; 503 =125 000
Bovenstaande is o.a. van belang bij omrekening van oppervlakte en inhoudsmaten
 Een beeldscherm (breedbeeld) met een diagonaal van 75 cm heeft een 9 [3x3] keer zo groot
oppervlak als een beeldscherm met een diagonaal van 25 cm
 Een bol met een diameter van 7 meter heeft een inhoud die bijna 43 keer zo groot is als die
van een bol met een diameter van 2 meter. (7/2)3 =42,875 ≈ 43
De volgende machten van 10 zijn van belang:
 109 = 1 000 000 000 = 1000×1000×1000 miljard (mld.) giga ( G of g)
 106 = 1 000 0000 = 1000×1000 miljoen (mln.) mega (M of m)
 103= 1000 duizend
kilo (k)
2
 10 = 100 honderd
hecto (h)
1
 10 = 10 tien
deca (da)
0
 10 = 1
een
 10-1 = 1/10=0,1 een tiende
deci (d)
-2
 10 = 1/100=0,01 een honderdste
centi (c)
-3
 10 = 1/1000= 0,001 een duizendste
milli (m)
-6
 10 = 1/ 1 000 0000 = 0,000 001 een miljoenste micro (μ)
 10-9 =1/ 1 000 000 000 = 0,000 000 001 een miljardste nano(n)
SMC-Zaandam
Rekentips versie 1.0
Pagina 6

Combinaties van optellen , aftrekken , vermenigvuldigen, delen (en machten)


Bij opgaven als 29 + 4 × 37 – 128/4 + 37 × 6 – (64 + 29) + 5×25 is “volgorde van de bewerkingen”
van belang.
 Je moet dit niet te letterlijk opvatten, het gaat er meer om wat bij elkaar hoort
 Vermenigvuldigen en delen hebben een sterkere binding dan optellen en aftrekken. Bij
machtsverheffen is de binding nog sterker
 Haakjes (of andere markeringen) kunnen helpen de situatie goed in beeld te brengen:
 29+4×37–128/4+37×6–(64+29)+5×2 = 29+(4×37) –(128/4)+( 37×6)– (64 + 29)+ 5×(25)
 Het is vaak verstandig om eerst te kijken en dan te rekenen:

29 + (4×37) – (128/4) + ( 37×6) – (64 + 29) + 5 ×(25 ) =
29 − 29 + 4× 37 + 6× 37 – 32 – 64 + (5× 32 )=
0 + 10× 37 – (3×32) + (5×32) = 370 +(2×32) = 370 + 64 = 434
Bij ‘gelijkwaardige’ bewerkingen (zoals vermenigvuldigen - delen en optellen - aftrekken) kun je de
volgorde zelf bepalen
 Let wel op wat erbij komt en wat eraf gaat, waarmee wordt vermenigvuldigd en waardoor
wordt gedeeld.
 116 − 34 + 48 – 16 = 116 + 48 – 50 = 116 – 2 = 114
 20 × 325 /4 × 3 / 5 = 20/20 × 325 × 3 = 325 × 3 = 975
Wortels


Het meest van belang zijn de vierkantswortel (√
) en de derdemachtswortel (√
)
√ kun je zien als de zijde van een vierkant met oppervlakte 2
 Hoe kunt je een oppervlakte van 50 ha 500 000 m2 voorstellen ?
≈ 707, dus een vierkant van ruim 700 m bij 700 m
√
Uiteraard kun je ook denken aan een rechthoek van 500m bij 1 km


√

kun je zien als de ribbe van de kubus met inhoud 2
Een huis met een inhoud van 225 m3 is dat groot ?
Een kubus met inhoud van 225 m3 heeft een ribbe van ca. 6,1 meter ( √
Is dus niet zo groot.
De tweedemachtswortel kun je zien als het omgekeerde van het kwadraat

Voor welk positief getal a geldt: a 2 = 1369 ?
a=√
≈6,08).
= 37
2

 √ = 23 Bereken b
b = 23 = 529
De derdemachtswortel kun je zien als het omgekeerde van de derde macht

Voor welk getal a geldt: a 3 = 4913 ?
a=√
=1 7
3


b = 7 = 343
√ = 7 Bereken b
Het rekenen met wortels telt vele valkuilen:

√

√

√ =√
maar:
√ =√
√ =√
SMC-Zaandam
Rekentips versie 1.0
Pagina 7
Afronden
Soms wordt duidelijk hoe nauwkeurig er moet worden afgerond, bijv.



Op 3 decimalen
o Je kijkt naar de volgende (dus de vierde) decimaal. Alleen als deze 5 of hoger is rond je naar
boven af, anders naar beneden
 1,23451
wordt afgeornd op 1,235
 1,23449
wordt afgerond op 1,234
Op een heel getal
o Normaal gesproken let je op het eerste getal achter de komma
 897,501
wordt 898
 897,498
wordt 897
o Let ook op de context !
 Hoeveel bussen (max 50 passagiers) zijn er nodig voor 270 leerlingen ?
 270/50 =5,4 , maar in dit geval is het antwoord 6
 Hoeveel potjes (inhoud 450 gram) kun je vullen met 8,8 kg jam
 8800/45 ≈ 19,56 maar in dit geval is het antwoord 19
Op een honderdtal
o Je kijkt welk veelvoud van honderd het dichts bij is
 Een methode is:
 Delen door honderd
 Afronden op een heel getal
 Het afgeronde antwoord vermenigvuldigen met honderd
o Voorbeelden
 12 345 is afgerond 12 300
 123 456 is afgerond 123 500
SMC-Zaandam
Rekentips versie 1.0
Pagina 8
Optellen , aftrekken , vermenigvuldigen, delen





in de praktijk. Enkele aandachtspunten
Leeftijden
o Iemand is geboren in 1995 hoe oud is hij/zij nu?
 Hangt ervan af of men dit kalenderjaar al jarig is geweest
o Bas is 17 en zijn vriendin Ans 16. Hoeveel jaren schelen zij? (afgerond op hele jaren)
 Als Bas net 17 is, en zijn vriendin over een paar dagen jarig is dan schelen ze 0 jaar
 Als Ans net 16 is en Bas over een paar dagen jarig is, schelen ze 2 jaar.
o Iemand is 2009 bij een bedrijf komen werken en is in 2012 weer vertrokken. Hoeveel jaar
heeft hij daar gewerkt?
 Als het was van 1-1-2009 tot 1-12-2012 bijna 4 jaar
 Als het was van 1-12-2009 tot 1-2-2012 ruim 2 jaar
Jaartelling
o Hoeveel jaar is het van sept. 63 vC tot sept 14 nC ?
 Geen 77 jaar, want er was geen jaar 0, maar 76 jaar
Van t/m
o Als je opg 14 t/m 17 moet maken, hoeveel opgaven zijn dat ?
 Geen 3 , maar 4 . Je kunt het berekenen met 17 – 13
Om de ..
o Voor een hekwerk moet om de 1,50 een paal gezet worden. Hoeveel palen zijn er nodig
voor een hekwerk van 13,50 m ?
 13,50 / 1,50 = 9, maar het aantal palen dat je nodig hebt is 1 meer : 10
o Bij de 100m horden staat de eerste horde op 13 meter van de startlijn, en elke volgende
horde 8,50 meter verder. Er zijn 10 hordes te nemen. Bereken de afstand van de laatste horde
tot de finishlijn
 Er zijn 9 tussenafstanden van 8,50 m. De eerste horde staat op 13 m, de 10e horde
dus op [15+9×8,5=] 89,5 meter. De afstand tot de finishlijn is dus [100-89,5] 10,5
meter.
Zie ook: Afronden
SMC-Zaandam
Rekentips versie 1.0
Pagina 9
Breuken

Je kunt breuken zien als (uitkomsten van) delingen
 voorbeelden

= 1/3

= 2/3 = 2 × 1/3

Met een simpele rekenmachine kun je breuken berekenen of benaderen
 7/ 16 =0,4375 [exact]
 3/7 ≈ 0,42857 [benaderd in 5 decimalen]
 Vermenigvuldigen van de teller (boven de streep) met 2, maakt de uitkomst 2 maal zo groot,
vermenigvuldigen van de noemer (onder de streep) met 3 maakt de uitkomst 3 maal zo klein.
 De uitkomst van een breuk verandert (dus) niet als je teller en noemer met het zelfde getal
vermenigvuldigt, of door het zelfde getal deelt




Vermenigvuldigen (en delen) met breuken is tamelijk eenvoudig

= 2 /3 × 4 / 7 = (2×4) /(3*7) =

=

=
=1
OF
=
=
=
=1
Bij optellen en aftrekken van breuken zijn gelijke noemers van belang. De breuken moeten zo
nodig eerste gelijknamig gemaakt worden.


=
=
=
=
==1
Het gemiddelde van twee breuken is soms erg eenvoudig, en soms wat lastiger

Het gemiddelde van en

Het gemiddelde van
is
en =
(
=
=
=
Decimale getallen zijn ook breuken, met 10, 100 enz. als noemer:
 0,4 = 4/10 = 2/5
 0,25 = 25/100 =1/4
SMC-Zaandam
Rekentips versie 1.0
Pagina 10
Procenten

Je kunt 5 % zien als verhouding : 5 procent betekent: 5 van de honderd

verhoudingstabellen zijn soms handig

5 % van 30
(twee aanpakken)

Hoeveel % is 63 van 180 ?

Iets kost incl. 20 % btw € 150,= Hoeveel kost het zonder btw ?
deel
geheel
5 0,5
100 10
deel
geheel
63
180
?
30
7 ?
20 100
30 100%
3 10%
?
5%
180 100%
9
5%
63 ? %
150 120%
25 20%
? 100%



De prijs daalde met 17 % tot € 244 850,=
Wat was de oorspronkelijke prijs?
244850 83%
2950
1%
?
100%
Je kunt 5 % ook zien als getal : 5 honderdste = 5/100 = 0,05
 Je werkt dan met vermenigvuldigen en delen
 5 % van 30 = 0,05 × 30 = 1,5
 63 /180 =0,35 dus 63 is 35 % van 180
 Van 120 % naar 100 % betekent delen door 1,2 ; 150 / 1,2 = 125
 Van oud naar nieuw: x 0,83; omgekeerd delen door 0,83: 244850 / 0,83 = 295000
Bij combinatie groei (of afname) is de tweede aanpak handiger
 Groeifactoren kunnen van pas komen
 Iemand had 3 jaar gelden een jaarinkomen van € 43 600 Het inkomen daalt drie jaar
achtereen met 5%.. Hoeveel % is zijn inkomen nu minder dan 3 jaar geleden ?
100×0,953 ≈ 85,7; 85,7−100= -14,3
Dus 14,3 %
 Wat is het effect van 37 % groei gevolgd door 37 % afname ?
 137 × 0,63 ≈ 86,3 ;86,3−100 = -13,7 Dus het effect is een afname met bijna 14 %.
SMC-Zaandam
Rekentips versie 1.0
Pagina 11
Verhoudingen

Veel gebruikt zijn verhoudingstabellen

Je kunt ze horizontaal bekijken
 a en b worden eerst door 3 gedeeld, en daarna met
10 vermenigvuldigd.

Je kunt ook verticaal kijken:


b is 2,5 keer zo groot als a
a
b
12
30
4
10
?
100
a
b
12
30
4
10
?
100
 a is 2/5 van b
a
12

Een derde manier is letten op de kruisproducten
b
30
 12 × 10 = 30 × 4
Je kunt ook gebruik maken van stroken met dubbele schaalverdeling, bijv.:
4
10
?
100
12
?
30
100

Bij vragen wat in verhouding het goedkoopst, voordeligst is, werk je met verschillende
verhoudingen die je moet vergelijken
 Het is vaak handig om de prijs per eenheid te berekenen
 Vergelijk 60 gram voor 1,25; 80 gram voor 1,65 en 150 gram voor 2,75:
De prijzen in cent per gram zijn 2,08.. ; 2,06 en 1,83..
 Soms is de prijs per eenheid niet nodig
 125 gram voor 5,90 is voordeliger dan 60 gram voor 3,10 (meer dan het dubbele voor
minder dan het dubbel van de prijs)

Bij het werken met schaal is het handig als je meteen herkent:
 1 : 100 (bouwtekeningen) 1 cm op de tekening is 100 cm = 1 m in werkelijkheid
 1: 10 000 (wandelkaarten) 1 cm op de kaart is 10 000 cm = 100 m in werkelijkheid
 1: 100 000 (fietskaart) 1 cm op de kaart is 100 cm = 100m = 1km in werkelijkheid\
 1: 1 000 000 (atlas/ autokaart) 1 cm op de kaart is 10 km in werkelijkheid
SMC-Zaandam
Rekentips versie 1.0
Pagina 12
Eenheden en voorvoegsels




De volgende voorvoegsels worden bekend verondersteld:
 Giga (miljard ) G of g
 Mega (miljoen) M (soms m)
 Kilo (duizend) k
 Hecto (honderd) h
 Deca (tien) da
 Deci (tiende) d
 Centi (honderdste) c
 Milli (duizendste) m
 Micro (miljoenste) μ
 Nano (miljardste) n
De volgende eenheden moet je kennen
 Euro (€) , dollar ($) [geldeenheden]
 Meter (m)
 Liter (l of L ) ( 1 L= 1 dm3 )
 cc (=cm3 )
 ton [massa]
1 ton = 1000 kg = 1 000 000 g
 ton [ geld]
1 ton = € 100 000,=
 Hectare (ha) 1 ha = 100 are = 10 000 m2 (Denk aan een veld van 100m bij 100m)
 Seconde
 Minuut (=60 sec)
 Uur (=60 minuten)
 Etmaal (=24 uur)
 Week (= 7 dagen)
 Maand (meestal 30-31 dagen)
 januari, maart, mei, juli, augustus, oktober en december hebben 31 dagen
 april, juni, september en november hebben 30 dagen
 februari telt 28 dagen (29 dagen als het een schrikkeljaar is)
 Jaar 365 dagen (of 366 als het een schrikkeljaar is)
Het is handig als je ook een beeld hebt van een meter, hectometer, vierkante decimeter, kubieke
meter etc.
Bij het omrekenen van oppervlakte- en inhoudsmaten is het van belang te begrijpen dat (bijv.)
 1 m2 = (100 cm)2 = 100 cm × 100 cm = 10 000 cm2
 1 m3 = (10 dm)3 = 10 dm × 10 dm × 10 dm= 1000 dm3 = 1000 liter
 Let wel op het verschil tussen:
 5 m2 ( 5 vierkante meter) en
 (5 m)2 ( 5 meter in het vierkant ) = 5m × 5m = 25 m2
SMC-Zaandam
Rekentips versie 1.0
Pagina 13

Rekenen met tijd(en) en snelheid
 Door d e onderverdeling van uren in 60 minuten ( en die weer in 60 seconden) is het rekenen met
tijden soms wat lastig
 Een uur bestaat uit 60 minuten, en dus uit 3600 [60×60] seconden
 Bij het berekenen van de tijd tussen twee tijdstippen is in feite het berekenen van een
tijdsverschil .(zie deel over aftrekken)
 15:17 – 9:53 = 15:24 – 10:00 = 5:24
 14:43 – 10:18 = 14:35 – 10:10 = 4:25
 2:25 – 22:45 = 3:40 – 24:00 = 3:40 – 0:00 = 3:40
 Tijden als kunnen desgewenst omgezet worden in breuken:
 2:35 = 2+35/60
 2:35:21 [2 uur, 35 min en 21 sec) = 2+ 35/60 + 21/3600

1 m/s (meter per seconde) = 60 m/ min = 3600 m/u =3,6 km/u
Meetkunde

Deels kennis van begrippen
 Straal, diameter (middellijn), omtrek, oppervlakte, evenwijdig, loodrecht, haaks
 Vierkant, rechthoek, ruit, parallellogram, cirkel
 Balk, cilinder, prisma, piramide, kegel , bol
Gerard Koolstra 2-03-2014
(Versie 1.0)
SMC-Zaandam
Rekentips versie 1.0
Pagina 14