Eenassige trekkers - IPC Groene Ruimte

Download Report

Transcript Eenassige trekkers - IPC Groene Ruimte

Eenassige
trekkers
IPC Groene Ruimte, Arnhem 2009
Inhoud
Inleiding
5
1 | Onderdelen
1.1 Aftakas
1.2 Differentieel of wielontkoppeling
1.3 Banden
7
7
7
9
2 | Starten, wegrijden en stoppen
2.1 Starten
2.2 Wegrijden
2.3 Stoppen
11
11
12
12
3 | Onderhoud
14
4 | Veiligheid en ergonomie
4.1 Trillingen
4.2 Geluid
16
17
17
5 | Maaien
5.1 Bedrijfsklaar maken
5.2 Aanpak van het werk
5.3 Onderhoud messen maaibalk
19
19
19
20
6 | Werktuigen voor maaien
6.1 Vingerbalk
6.2 Universeelbalk
6.3 Bermenbalk
6.4 Dubbelwerkende messenbalk
6.5 Cirkelmaaier
6.6 Klepelmaaier
6.7 Mulcher
24
24
26
28
30
33
34
35
7 | Grondbewerking
7.1 Structuur verbeteren
7.2 Keuze van grondbewerkingswerktuigen
37
37
38
8 | Werktuigen voor de grondbewerking
8.1 Frees
8.2 Spitmachine
8.3 Eg
8.4 Cultivator
8.5 Ploeg
8.6 Onderhoud
8.7 Uitvoeren grondbewerking
42
42
45
47
48
49
50
50
bocht om trekken of duwen of je kunt één
wiel afremmen, waardoor de trekker zichzelf de bocht om trekt.
Je bedient het differentieelslot met een
hendel op de stuurboom. Deze hendel is
meestal voorzien van een bepaald symbool.
Het differentieel laat de wielen met verschillende
snelheden draaien.
Differentieel
Je maakt alleen gebruik van het differentieel als je bochten maakt. Als je met een
trekker rechtuit rijdt, maak je geen gebruik
van het differentieel, omdat de wielen links
en rechts precies even snel draaien.
De bedieningshendel van het differentieelslot is
meestal voorzien van een symbool.
Het differentieel heeft de volgende nadelen.
■
■
Wielontkoppeling
In sommige omstandigheden komt het
voor dat één wiel slipt en het andere wiel
stilstaat als je aan het werk bent. Je komt
dan niet meer vooruit.
Als één wiel ongewild wordt afgeremd
door een steen of iets dergelijks, gaat
het andere wiel sneller draaien. Op zo’n
moment trekt de trekker plotseling naar
één kant.
Trekkers die geen differentieel hebben, zijn
voorzien van een wielontkoppeling. Met
een wielontkoppeling kun je óf de aandrijving van het linkerwiel óf de aandrijving van
het rechterwiel uitschakelen.
Trekkers met wielontkoppeling hebben
voor beide wielen een hendel. Als je één
van deze hendels intrekt zal het bijbehorende wiel niet meer aangedreven zijn. Als
je de aandrijving van één wiel uitschakelt,
zal het andere wiel de trekker de bocht om
trekken. Je hoeft dus niet zelf de trekker de
bocht om te trekken.
Om in die gevallen veilig te kunnen werken
zijn eenassige trekkers voorzien van een
differentieelslot. Met een differentieelslot
schakel je het differentieel uit, waardoor de
linker- en rechterwielen altijd met gelijke
snelheid draaien. Je schakelt het differentieelslot alleen uit wanneer je een bocht
gaat maken. Je kunt dan zelf de trekker de
8
IPC Groene Ruimte
Eenassige trekkers
1.3 Banden
Maten
Banden zijn er in veel soorten en maten.
Elke band heeft bepaalde eigenschappen.
Veel voorkomende maten staan in tabel 1.
Tabel 1 Maten van banden.
Aanduiding maat Hoogte – breedte –
velg (in cm)
Soorten
Er zijn twee soorten banden, te weten diagonaalbanden en radiaalbanden.
Diagonaalbanden zijn stug en erg vormvast. Radiaalbanden zijn soepel. Zij platten
gemakkelijk af als er gewicht op komt.
40,6 – 10,1 – 20,3
bandenspanning
laag
normaal
hoog
50,8 – 12,7 – 25,4
6.50/80-12 IMP
56,8 – 16,5 – 30,4
20x8.00-10
50,8 – 20,3 – 25,4
21x11.00-8 AS
53,3 – 27,9 –20,3
Het getal voor het x-teken geeft de totale
diameter van de band aan.
Het getal voor het –teken geeft de breedte
van de band aan wanneer het een diagonaalband is. Bij een radiaalband wordt het
streepje vervangen door ‘R’.
De letters AS staan voor aangedreven wielen. IMP staat voor ‘implement’, dat werktuig betekent.
contactvlak
Naast het soort band is ook de bandenspanning
van invloed op de afplatting van de band.
Eenassige trekkers worden regelmatig gebruikt op terreinen waar je gemakkelijk weg
kunt zakken. Om wegzakken te voorkomen,
wordt vaak een extra set banden gemonteerd. Met dubbellucht zak je minder snel
weg in slappe grond en op hellingen zal de
trekker minder snel kantelen.
Het verschil tussen diagonaal- en radiaalbanden is de bouw van de band. In een
band zitten koordlagen. Deze maken de
band sterk. Bij diagonaalbanden zitten er
net zo veel koordlagen in de zijkant van de
band (de wang) als in het loopvlak. Bij
radiaalbanden zitten er veel minder koordlagen in de wang dan in het loopvlak.
Aan de maataanduiding op de band kun je
zien om welke band het gaat. Staat er een
‘R’ in de maataanduiding, dan is het een
radiaalband. Als er een horizontaal streepje
staat, is het een diagonaalband. Bij eenassige trekkers worden vaak diagonaalbanden
gebruikt.
IPC Groene Ruimte
5.0-10AS
Een trekker met dubbellucht.
9
6 | Werktuigen voor maaien
Eenassige trekkers worden gebruikt om te
maaien op plaatsen waar grote, tweeassige
trekkers niet kunnen komen. In de praktijk
worden veel maaibalken gebruikt, zoals
vingerbalken, universeelbalken, bermenbalken en dubbelwerkende messenbalken.
Daarnaast worden ook cirkelmaaiers, klepelmaaiers en mulchers gebruikt. Maaibalken hebben een knippende werking en
hebben daardoor weinig vermogen nodig.
Klepelmaaiers en mulchers werken volgens
het principe van de vrije snede en hebben
daarom meer vermogen nodig. Al deze
maaimachines worden aangedreven door
een eenassige trekker.
Bouw en werking
Een vingerbalk bestaat uit een zware stalen
balk met daaraan de volgende onderdelen:
■
■
■
■
■
■
6.1 Vingerbalk
Een vingerbalk is een maaibalk waarbij het
gras door scherpe uitsteeksels naar het mes
wordt geleid. Het mes beweegt zich door
deze uitsteeksels (‘vingers’) heen-en-weer.
stalen vingers die het gras scheiden;
messen die heen-en-weer bewegen over
de vingers;
drukplaten die de messen tegen het snijvlak van de vingers aandrukken;
glijplaatjes die de messen verhinderen
naar achteren te schuiven;
slijtplaatjes die boven op het mes zijn
gemonteerd en de slijtage opvangen die
wordt veroorzaakt door de drukplaat die
op het slijtplaatje drukt;
schoenen (glijsloffen), steunend aan het
eind van de balk, waarmee de maaihoogte kan worden ingesteld.
Onderhoud
Doorsmeren, controleren en afstellen van het
aandrijfgedeelte
Het aandrijfgedeelte heeft verschillende
vetnippels die dagelijks gesmeerd moeten
worden. Het maaigedeelte mag absoluut
niet gesmeerd worden. Vet of olie tussen
het mes en de balk veroorzaakt onnodige
slijtage, omdat de olie of het vet zand zal
vasthouden. Als de machine in de winter
weggezet wordt, is het wel aan te bevelen
het mes en de balk in te oliën met conserveerolie. Dit doe je om roestvorming te
voorkomen.
Afhankelijk van de soort aandrijving moet
je de speling controleren en afstellen. In
veel gevallen draai je een stelbout totdat
de voorgeschreven speling van 0,5-1,0 mm
wordt bereikt.
Een vingerbalk.
24
IPC Groene Ruimte
Eenassige trekkers
1 = balk
2 = vinger
3 = mes
4 = drukplaat
5 = vulplaat (indien nodig)
6 = geleidingsplaat
7 = slijtplaat
8 = vingerplaatje
9 = mesrug
10 = bevestigingsbout van de drukplaat
11 = stelbout voor mesdruk
2
3
8
4
7
9
6
11 5
1
10
Onderdelen van de vingerbalk.
Wisselen van de messen en afstellen van de
maaibalk
Bij een vingerbalk met middenaandrijving kun je het mes demonteren door de
drukplaten eraf te halen. Hierna kun je
een bot mes uit de aandrijving lichten. Bij
vingerbalken met zijaandrijving moet je na
het losmaken van de drukplaten de bevestigingsbouten verwijderen.
Als je een scherp mes monteert, controleer
je of de mesjes allemaal in een rechte lijn
liggen. Dit kun je eventueel met een hamer
corrigeren. Ook de vingers met mesplaatjes
moeten in een rechte lijn liggen.
■
■
■
Een vingerbalk stel je als volgt af.
1. Leg het mes op de vingerplaatjes (8) met
de rug van het mes (9) vast tegen de
vingerplaatjes aan.
2. Druk met de ene hand het mes vast op
de vingerplaatjes.
3. Leg tegelijkertijd met de andere hand het
geleidingsplaatje (6) tegen het slijtplaatje
(7) en houd dat op zijn plaats.
4. Laat vervolgens het mes los en draai de
twee bevestigingsbouten (10) met weinig
kracht (handvast) aan.
5. Stel de druk zo af met een bout (11) dat je
het mes met enige moeite heen-en-weer
kunt bewegen.
6. Tussen het mes en de geleidingsplaat (6)
moet 1-2 mm speling zitten. Zo niet, draai
dan de twee bevestigingsbouten (10) los
en leg de vulplaatjes tussen de geleidingsplaat (6) en de balkrug (1), zodat
Slijpen en klinken van de messen
Het slijpen en klinken van de messen doe je
zoals bij alle maaibalken.
Afstellen
Een vingerbalk die goed is afgesteld voldoet
aan de volgende punten.
■
■
■
Tussen de drukplaat (4) en de slijtplaat (7)
zit geen speling.
De slijtplaat (7) en de geleidingsplaat (6)
liggen zuiver parallel aan elkaar.
De mesrug (9) rust tegen de vingerplaatjes (8).
IPC Groene Ruimte
Na enige minuten maaien moeten de
drukkers handwarm worden (zet de motor uit als je dit controleert).
De afstand tussen de bovenkant van het
mes en de onderkant van de geleidingsplaat (6) is 1,0-2,0 mm.
Het drukkende gedeelte van de drukker
rust plat of met het voorste gedeelte op
het slijtplaatje.
25
meelopende frees
overtopfrees
Een ganzenvoet.
Verkruimeling
De draairichting van de freesas kan meelopend of
tegengesteld zijn.
De verkruimeling is afhankelijk van onderdelen die gebruikt worden en bepaalde
instellingen. In de tabel staat de relatie
tussen de verkruimeling en onderdelen en
instellingen.
Diepteregeling
De diepte bij frezen achter eenassige trekkers regel je meestal door een ganzenvoet
midden onder de frees te verstellen. Hoe
verder je de achterkant van de ganzenvoet
naar beneden stelt, hoe ondieper de frees
werkt.
Bij een gesloten kapstand wordt de grond
harder tegen de kap gegooid en meer
tegengehouden.
Hoe langer de messen zijn, hoe groter de
omtreksnelheid is en hoe dieper de werking
Tabel 3 Invloed van onderdelen en instellingen op de verkruimeling.
Onderdelen en instellingen
Bij grove verkruimeling:
Bij fijne verkruimeling:
Hapgrootte, rijsnelheid
hoog
laag
Hapgrootte, aantal werkende
delen
weinig
veel
Hapgrootte, toerental freesas
laag
hoog
Kapstand
open
gesloten
Werkende delen
messen
hakken
Meslengte
kort
lang
Werkdiepte
ondiep
diep
44
IPC Groene Ruimte
Eenassige trekkers
is. Er wordt dan veel grond langs elkaar
gewreven.
Hoe groter de werkdiepte is, hoe meer de
grond langs elkaar gewreven wordt.
rijk dat het toerental van de freesas en de
rijsnelheid op elkaar zijn afgestemd. In het
instructieboekje staat informatie hierover.
8.2 Spitmachine
Vrijloophoek
Een spitmachine is een door een aftakas
aangedreven werktuig dat gebruikt wordt
voor de hoofdgrondbewerking. Een spitmachine steekt een hap grond los en werpt die
naar achteren.
Daardoor ontstaat een grove, losse structuur. De grond wordt goed gemengd.
Een spitmachine gebruik je bijvoorbeeld
om stalmest of compost met de grond te
vermengen.
De volgende overwegingen kunnen een rol
spelen bij de keuze om een spitmachine te
gebruiken.
Bij roterende grondbewerkingswerktuigen,
zoals de frees en de spitmachine, moet
de achterkant van de werkende delen ‘vrij
lopen’ van het snijvlak. Deze ‘vrije ruimte’
noem je de vrijloophoek. Wanneer de vrijloophoek nul of zelfs negatief is, versmeert
de achterkant van de werkende delen
het snijvlak en ontstaat een zogenaamde
‘freeszool’.
Als je de messen monteert, moet je er goed
op letten dat het ‘scherp’ (het snijvlak) voor
de as zit. Is dit niet het geval, dan ontstaat
alsnog versmering.
■
■
■
■
■
De ruimte tussen de achterkant van de werkende
delen en het snijvlak noem je de vrijloophoek.
■
Toerental
Het toerental van de freesas kun je in veel
gevallen veranderen met wisseltandwielen
of een schakelbak. Wordt het toerental te
laag en/of de rijsnelheid te hoog, dan wordt
de vrijloophoek kleiner of zelfs negatief en
versmeert de grond. Het is daarom belang-
IPC Groene Ruimte
Als een frees te fijn is voor een hoofdgrondbewerking, is een spitmachine een
goed alternatief.
Met een spitfrees achter een eenassige
trekker kun je goed werken in kleinere
objecten (tuinen).
Met een spitmachine kun je dieper werken dan met een frees.
Als je heel langzaam rijdt in niet al te
zware grond, kun je in één keer een
plantbed maken.
Een spitmachine kan eventuele oude
begroeiingen of plantenresten niet volledig onder de grond werken. Een ploeg
kan dit wel.
Op lichtere grond moet je een veilige
rijsnelheid aanhouden om de grond niet
te fijn te maken.
Diepteregeling
Over het algemeen kun je de diepte van
een spitmachine regelen met een sleepvoet
onder de machine.
45