De verwondering

Download Report

Transcript De verwondering

Toneelhuis | Bart Meuleman
De verwondering
‘Zijn beste werk’ noemde Hugo Claus De verwondering, de roman die hij vroeg in zijn carrière, in 1962,
schreef. Hoofdpersonage is Victor-Denijs de Rijckel, een 37-jarige leraar Engels-Duits, die na zijn scheiding een
uitzichtloos leven leidt. Als hij op het Bal van het Wit Konijn in Oostende een gemaskerde vrouw ziet, ontwaken
zijn driften opnieuw. Deze vrouw wil hij ontmoeten. Een schooljongen, Albert Verzele, neemt hem mee op een
tocht door Vlaamse velden tot bij een kasteel. Daar woont niet alleen de vrouw die hij begeert, het blijkt ook
het brandpunt van de verering voor een zekere Crabbe, een voorman van het fascisme die tijdens de oorlog
mysterieus verdween. Gaandeweg gaat de Rijckel zich steeds meer met Crabbe identificeren. regie Bart Meuleman
tekst Hugo Claus
tekstbewerking Bart Meuleman
spel Koen De Sutter, Laurence Roothooft, Manou Kersting, Mark Verstraete, Hendrik-Hein Van Doorn, Jonas Vermeulen,
Anouck Luyten, Tomas Pevenage
lichtontwerp en scenografie Mark Van Denesse
klankontwerp Senjan Jansen
kostuumontwerp Ilse Vandenbussche
productieleiding Stefaan Deldaele
regie-en produktieassistentie Kathleen Sterckx
lichttechniek creatie Lucas Van Haesbroeck, Bas Rila
lichttechniek tour Renaat Van Hee, Michiel De Clercq
geluidstechniek Roel Snellebrand
decortechniek Benjamin Provoost
kleedster Kathleen Van Mechelen
uitvoering decor decoratelier Toneelhuis Karl Schneider, Patrick Jacobs, Jan Palinckx, Frederik Liekens, Dries Cleiren
uitvoering kostuum kostuumatelier Toneelhuis Christiane De Feyter, Erna Van Goethem
Bourlatechniek Henk Vandecaveye, Paul Van Caudenberg, Emmanuel Desmyter, Ilse Van den Dorpel, Koen Deveux
accordeon Joachim Gys
met dank aan Monique Van Hassel, Niels Huybrechts, Mathias Batsleer, Natalie Van Lijsebettens, Bart Hollanders
met bijzondere dank aan professor Maarten Klein
productie Toneelhuis
De tekstuitgave van De verwondering is hier te koop aan €8.
Fragmenten uit gesprekken met Bart Meuleman
Wie is de figuur van de Rijckel in De verwondering?
Hoofdpersonage is een 37-jarige leraar Engels-Duits in een college in Oostende. Hij heet Victor-Denijs de Rijckel en het
gaat niet goed met hem. Op school laat hij zo weinig indrukken na dat hij zelfs geen bijnaam heeft. Daarbij komt dat hij
gescheiden is van zijn vrouw Elisabeth, een van zijn vroegere leerlingen, met wie hij destijds een verboden relatie had. De
Rijckel ziet zichzelf als een mislukking. Op het Bal van het Wit Konijn raakt hij geïntrigeerd door een vrouw, een hoerig
type, die spelletjes speelt met een man die in haar ban is. De volgende dag beweert een jongen op school, Albert Verzele,
hem naar die vrouw te kunnen leiden. Verzele en de Rijckel ondernemen een busreis naar het fictieve West-Vlaamse
Hekegem, de vrouw in kwestie heet Alessandra en blijkt de dochter van de plaatselijke kasteelheer Richard Harmedam
te zijn. In dat kasteel is er een permanente verering voor een verdwenen fascistische leider, Crabbe.
Wie is die Crabbe? Is dat een historische figuur?
Aanvankelijk weet de Rijckel niet wie Crabbe is. Hij verneemt dat hij de luitenant is van een zekere de Keukeleire,
vermoord in mei 1940 in Frankrijk. Dat kan natuurlijk alleen maar Joris van Severen zijn, de leider van het extreemrechtse Verdinaso. Het is niet zeker of Crabbe op een reële persoon gebaseerd is, maar het verhaal speelt zich wel
helemaal in die extreemrechtse sfeer af. Vanwege zijn ‘beschaafd’ accent wordt de Rijckel in het kasteel verkeerdelijk
voor dokter Heerema aanzien, een Noord-Nederlandse specialist die deelneemt aan een ontmoeting tussen Crabbekenners. De Rijckel neemt die rol op en raakt vanaf dan totaal verstrikt in het leven van Crabbe.
Waarop ligt de focus in jouw bewerking?
Wat ik uit het boek gehaald heb en misschien zelfs uitvergroot heb, is het recht om een individu te zijn. Het recht om te
zijn wie je bent, met al je ongemakkelijkheden en afwijkingen. Het bijzondere aan Claus’ boek is dat hij dat recht verdedigt via een behoorlijk ambigu verhaal: via de reconstructie van het personage Crabbe, een volbloed fascist. Crabbe
groeit op in het fascistisch gedachtengoed dat leeft in het Vlaanderen van tussen de twee wereldoorlogen, en hij handelt
daar ook naar. Maar gaandeweg komt Crabbe tot nieuwe inzichten. Dat is niet het inzicht van de sociaaldemocraat, maar
het inzicht van het individu dat zich vervreemd weet van de gemeenschap rondom hem, en dat al zeker geen connectie
meer voelt met een volk of een staat. Claus heeft daarmee een heel aparte manier gevonden om het recht van het individu op zijn individualiteit te verdedigen. Dat vond ik fascinerend en daarop heb ik sterk ingezet in mijn bewerking.
Toch besteed je in je bewerking ook flink wat aandacht aan een schets van de dorpsgemeenschap met zijn ‘zwarte’
sympathieën?
Het personage van Crabbe is ook apart omdat het zich wil afzetten tegen de gemeenschap die hem omringt. Die
gemeenschap is in de woorden van Claus ‘een inerte massa’, die tijdens de oorlog met de ene ideologie kan sympathiseren en na de bevrijding even gemakkelijk de kant van de overwinnaar kan kiezen. Mensen zijn niet van nature
democraat, dat is een proces waaraan we iedere dag moeten werken. Een proces dat niet altijd snel vooruitgaat. Waarbij
er dan verzuchtingen ontstaan als ‘laat ons de boel doen vooruitgaan’, ‘laat ons alles opkuisen’. In tijden dat het moeilijk
gaat – en dat is zeker in de extreme situatie van een oorlog het geval - is die lokroep zeer aantrekkelijk en kan dat heel
snel gebeuren. Daar moet je voor waken. Claus schetst ons twee figuren, de Rijckel en Crabbe, die daar tegenin zijn
gegaan, elk op hun manier. Het zijn alle twee mensen die (geestelijk) ziek zijn. Crabbe wordt ziek nadat hij in Polen een
kamp heeft gezien waarin kinderen worden vermoord. Reeds voordien was er een proces bij hem ingang gezet, maar dat
kamp heeft hem definitief doen omkeren. In het boek deserteert hij, dat heb ik geschrapt in mijn bewerking. Crabbe verdwijnt en daarover groeien dan de speculaties. In de dorpsgemeenschap van Hekegem wil men het glorierijke verleden
van Crabbe in ere houden, niet hoe hij aan zijn einde is gekomen, hoe hij gevlucht is. Ook op het kasteel wordt vooral dat
deel van hem gekoesterd.
De Rijckel op zijn beurt komt meer en meer over Crabbe te weten. Hij trekt zich aan die figuur en zijn complexiteit op. Er
zijn momenten in de voorstelling dat de andere personages aan de Rijckel eigenschappen van Crabbe toedichten. Dat
kruipt in zijn hoofd. Bij momenten gaat hij zich Crabbe wanen.
Vanwaar de suggestie van identificatie tussen de Rijckel en Crabbe?
Ik ben op die gedachte gekomen door een interpretatie van een Nederlandse professor, Maarten Klein*, die als sinds zijn jonge jaren bezig is met Claus. Hij heeft De
verwondering minutieus uitgevlooid op allerlei feiten en tegenstrijdigheden, en hij
komt tot de interpretatie dat de Rijckel en Crabbe een en dezelfde figuur zijn. In de
lectuur van Klein is de Rijckel eigenlijk Crabbe die na de oorlog een nieuw leven wil
beginnen als leraar Engels-Duits, maar die met het trauma van wat hij ooit geweest is
blijft worstelen. Op het kasteel van Almout wil de Rijckel-Crabbe de confrontatie aangaan met dat verleden in de hoop daarvan gezuiverd te geraken. Je zou dat kunnen
vergelijken met Claus zelf die in de oorlog als kind en tiener ook ‘zwarte’ sympathieën
had, en die met dit boek afdaalt in zijn verleden om het recht in de ogen te kijken.
Maar tijdens de bewerking kwam ik erachter dat de stelling van de volledige identificatie toch te rigide was om helemaal uit te werken. Wat ik er wel van heb overgehouden is de – al is het maar tijdelijke - wil tot identificatie tussen beiden: de Rijckel
raakt door het personage van Crabbe geïntrigeerd, hij krijgt die rol ook min of meer
toegeschoven door heel die gekke entourage rondom hem en bij momenten grijpt hij
die identificatie aan om zijn verhaal te kunnen vertellen.
*Maarten Klein, Twee in één: een doodgewaande fascist en een leraar Duits-Engels. Over De verwondering (1962) van
Hugo Claus. In Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde jg. 120.
© Kurt Van der Elst
Wat heb je niet kunnen weerhouden in jouw bewerking?
Heel veel. Zo is bijvoorbeeld de lijn van Richard Harmedam, de kasteelheer, in het boek helemaal uitgewerkt en dat heb ik moeten laten vallen omdat het mij te ver zou leiden. Dat is jammer omdat je met
dit personage veel beter ziet dat Claus niet alleen maar per se partij kiest voor de ‘goeden’ in de oorlog,
maar dat hij alle kanten van het verhaal laat zien. Er is een prachtige passage bij de bevrijding waarbij
Harmedam van een vrachtwagen wordt gesleurd: Richard is een zwarte en hij zal boeten. Een oude
vrouw trapt hem op het hoofd op het moment dat hij een steen op de grond moet kussen waarbij hij al
zijn tanden verliest. Daarmee schetst Claus de andere kant van de bevrijding, niet alleen het zegevierende, maar ook de woede, de afrekeningen, de miserie. Gezien zijn eigen achtergrond mag het niet
verbazen dat Claus met voldoende afstand en spot over alle partijen schrijft. De wereld die hij op die
manier in zijn roman laat zien is echt caleidoscopisch en niet alleen zomaar een aanklacht tegen het
fascisme, tegen alles wat collaboreert. Het is veel complexer dan dat, ik vrees dat ik die complexiteit in
mijn bewerking niet helemaal kan weergeven.
De situering van de roman in een gekkenhuis heb je wel behouden?
Een aspect van de roman dat me minder beviel is dat Claus de verteller letterlijk in de psychiatrie situeert. In die tijd, begin jaren 60, was dat zeker een item. Nu vind ik dit als thema intussen gedateerd.
Je kan immers ook ongezond zijn in je hoofd en thuis zitten. In die zin vind ik het gegeven van die
psychiatrische instelling niet belangrijk, maar wel de situatie dat je in je hoofd zit op je kamer en daar
alles herbeleeft wat je traumatiseert, hopelijk op een helende manier. Het feit dat je zit te schrijven in
een schrift aan een tafel legt een link met de literatuur: schrijven, in je hoofd zitten, de dingen proberen te ordenen… De psychiatrie is hier vervangen door de kamer en het schrijven. De tafel speelt in
mijn enscenering een heel belangrijke rol: het is de tafel van de reflectie, de tafel van het herbeleven,
de tafel van de therapie, van de literatuur. Die tafel verdwijnt nooit in de voorstelling. Waar je op dat
moment ook in de vertelling zit, ze is er en ze staat voor de poging om houvast te vinden.
Hoe kijk je intussen tegen de roman zelf aan?
Mijn liefde voor Claus is alleen maar groter geworden met deze enscenering. De verwondering is een
boek dat je steeds opnieuw kan lezen en waarin je steeds nieuwe dingen ontdekt. Het is een van die
boeken waarop de uitspraak van toepassing is die ook voor Joyce geldt: ‘you don’t read Joyce, you
study Joyce’. In zowat iedere zin van Claus’ boek zitten verwijzingen naar allerlei theorieën, naar de
klassieke literatuur, naar de populaire cultuur, maar op een heel speelse manier verdraaid. Claus hield
ervan om er een echte speeltuin van te maken en de mensen voortdurend op het verkeerde been te
zetten. Kortom, het is een boek waar je jaren mee kan doen, je kan het blijven herlezen.
Interview door An-Marie Lambrechts
Toneelhuis werkt met subsidies van de stad Antwerpen, de provincie Antwerpen en de Vlaamse Overheid. Scènefoto Kurt Van der Elst