Download - Ars Aequi

Download Report

Transcript Download - Ars Aequi

Burgerlijk procesrecht
een ontsnappingsclausule is ingebouwd voor het
geval dat aan zwaarwegende maatschappelijke
belangen onevenredig grote schade wordt toegebracht. De memorie van toelichting is een rijke
bron van achtergrondinformatie (TK 1992-1993,
23 133, nrs. 1-3).
Rechtspraak
Burgerlijk procesrecht
G.R. Rutgers, R.J.C. Flach
Tweede kwartaal 1993
Wetgeving
Verschoningsrecht journalist Op initiatief van
E.C.M. Jurgens is bij de Tweede Kamer een
voorstel ingediend voor een nieuw artikel 191a
Rv met als inhoud dat de journalist die in een
civiele procedure als getuige wordt opgeroepen
niet gehouden is getuigenis te geven of vragen te
beantwoorden over de herkomst van aan hem
met het oog op openbaarmaking toevertrouwde
informatie. In de strafprocedure zal hetzelfde
gaan gelden met dien verstande dat hier
2280 KATERN 49
- Nieuwe grondslag in hoger beroep; verwijzing
naar bevoegde rechter — artikel 157a Rv
HR 29 januari 1993, NJ 1993, 220 inzake Van
Ginkel tegen De Stichting Schiffelerhof. In eerste
aanleg vorderde de Stichting van Van Ginkel een
bepaald bedrag op grond van een tussen partijen gesloten huurovereenkomst. Nadat de vordering door de Ktr was afgewezen, heeft de Stichting in hoger beroep haar vordering voorwaardelijk aangevuld, in dier voege dat — mocht de
Rb geen huurovereenkomst aannemen — de vordering op een andere overeenkomst (bruikleen)
wordt gegrond. De Rb stelt inderdaad vast dat
er geen huurovereenkomst is en oordeelt vervolgens als 'hoogste feitelijke instantie' op grond
van de nieuwe grondslag. Het cassatiemiddel,
dat zich richt tegen het feit dat de Rb van oordeel is dat zij in casu als hoogste feitelijke instantie oordeelt (hoewel het gevorderde bedrag
ruim ƒ 35.000,- beliep), treft doel, aldus de HR.
De voormelde nieuwe grondslag is in hoger beroep voor het eerst aan de orde gesteld. Zo deze
grondslag reeds in eerste aanleg aan de orde zou
zijn gesteld, zou de Ktr ter dier zake onbevoegd
zijn geweest. Dit brengt mee dat de Rb de vordering niet 'in hoogste feitelijke instantie' —
waarmee de Rb kennelijk bedoelt: als appelrechter — had mogen behandelen, doch de zaak naar
zichzelf had behoren te verwijzen ten einde haar
in eerste aanleg te behandelen, waarna tegen
haar uit deze behandeling voortvloeiende uitspraak naar de gewone regels hoger beroep zou
hebben opengestaan. Vergelijk HR 30 januari
1976, NJ 1977, 106. De HR vernietigt dan ook
het vonnis van de Rb.
- Apart horen van partijen door deskundigen; in
lichtingencomparitie; hoor en wederhoor — arti
kelen 221 en 19a Rv
HR 12 februari 1993, NJ 1993, 234 inzake Fernandes tegen Oostdam. Fernandes vordert voor
zijn minderjarige dochter Désirée materiële en
immateriële schadevergoeding van de verloskundige Oostdam, omdat Désirée ten gevolge van
Burgerlijk procesrecht
onzorgvuldig handelen van de vroedvrouw met
een afwijking zou zijn geboren. Nadat de vordering in eerste instantie is afgewezen, benoemt het
Hof deskundigen. Deze horen partijen zonder
hen in de gelegenheid te stellen bij eikaars verhoor aanwezig te zijn. De slotsom daaraan in het
cassatiemiddel verbonden, is, dat het Hof dit
deskundigenbericht derhalve niet aan zijn beslissing ten grondslag had mogen leggen. Deze opvatting vindt geen steun in de wet, aldus de HR.
Een als rechtsregel in acht te nemen vereiste ligt
noch besloten in de procesregels betreffende het
deskundigenbericht, noch in artikel 6 EVRM.
Daarbij is van belang dat beide partijen in ruime
mate gelegenheid tot een onderlinge discussie
over de inhoud van het deskundigenrapport hebben gekregen. Ook heeft het Hof geen rechtsregel geschonden door toe te staan dat een brief,
die een der deskundigen bij de comparitie had
meegebracht en waarvan een afschrift aan Fernandes is overhandigd, ondanks diens protest bij
de processtukken werd gevoegd.
- Hoger beroep — artikelen 339 lid 2 en 429n lid
4 Rv
HR 19 februari 1993, NJ 1993, 351 (HER) inzake Prudential-Bache Inc. tegen Knoester. In deze
verzoekschriftprocedure tot ontbinding van de
arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen
(art. 7A:1639w BW) was werknemer Knoester in
hoger beroep gekomen (wegens schending van
fundamentele rechtsbeginselen) van de tussenbeschikking van de Ktr. Binnen de daarvoor gestelde beroepstermijn stelt Bache in haar verweerschrift incidenteel appel in tegen de eindbeslissing van de Ktr. Vraag in cassatie is of de
niet-ontvankelijkheid van het principaal appel
ook de niet-ontvankelijkheid van het incidenteel
appel meebrengt. De HR beantwoordt deze
vraag als volgt. De artikelen 339 lid 2, onderscheidenlijk 429n lid 4 Rv bieden aan de wederpartij van degene die tegen een rechterlijke uitspraak in hoger beroep is gekomen, de mogelijkheid om na afloop van de appeltermijn alsnog
harerzijds hoger beroep tegen die uitspraak in te
stellen. Deze mogelijkheid is in zoverre aan beperking onderhevig dat zich gevallen kunnen
voordoen waarin aan de ontvankelijkheid van
zodanig appel in de weg staat dat het als eerste
ingestelde hoger beroep geen effect kan sorteren.
Er bestaat echter geen grond om een dergelijke
beperking te verbinden aan een hoger beroep
dat, zoals het onderhavige, binnen de daarvoor
gestelde termijn is ingesteld. Daaraan kunnen
niet afdoen de zich te dezen voordoende omstandigheden dat dat instellen is geschied bij verweerschrift tegen een eerder door de wederpartij
ingesteld appèl en dat in dit verweerschrift mede
de uitdrukking 'incidentaal appel' is gebezigd.
Literatuur
Nieuw leerboek burgerlijk procesrecht Van de
hand van H.J. Snijders, M. Ynzonides en G.J.
Meijer is verschenen: Nederlands burgerlijk
procesrecht (Zwolle 1993). Het is een omvangrijke (410 p. tekst, ca. 75 p. registers e.d.) uitwerking van de eerder door Snijders geschreven Inleiding. Primair is het gericht op rechtenstudenten in de doctoraalfase van de studie. Een welkome aanvulling op Hugenholtz/Heemskerk en
Stein's Compendium.
De taak en positie van de rechter en partijen
A.F.M. Brenninkmeijer staat een publiekrechtelijke heroriëntering op de taak van de civiele
rechter voor ogen. Gebonden aan de beginselen
van behoorlijke rechtspraak zou deze als een
'adequaat discussieleider' moeten optreden. Het
huidige tweesporenbeleid van dagvaardingsprocedure en verzoekschriftprocedure moet verlaten
worden {Burgerlijk procesrecht als publiekrecht,
Zwolle 1993). P.A.M. Meijknecht bestrijdt dit.
Volgens hem (p. 161 e.v.) is 'Uniform procesrecht, een illusie' en hij noemt een zevental punten waarop een verschillende inrichting van de
procedure wenselijk is en zal blijven. Scheidslijn
zou volgens hem de al dan niet vrije bepaalbaarheid van rechtsgevolgen door partijen moeten zijn (in: Grensoverschrijdend privaatrecht, p.
161, Deventer 1993). S.C.J.J. Kortmann bepleit
een heroverweging van de rechtspraak van de
Hoge Raad met betrekking tot de aansprakelijkheid van de Staat voor schade ten gevolge van
fouten van rechters. Naar geldend Nederlands
recht dient deze schade voor rekening van de
burger te blijven. Het Belgische Hof van Cassatie heeft in 1991 een principieel andersluidend
standpunt ingenomen (NJB 1993, pp. 917 en
921).
Overige te signaleren literatuur
— M.A.B. Chao-Duivis onderzoekt de mogelijk
heden die artikel 177 Rv biedt bij het bewijs
van indirecte discriminatie (Adv.bl. 1993, p.
339);
— W. Dijkers vindt de nieuwe regeling van 827
KATERN 49 2281
Huurrecht
lid 2 Rv (concentratie verzoeken tot nevenvoorzieningen bij echtscheiding) te weinig
flexibel en strijdig met het recht op toegang tot
de rechter (NJB 1993, p. 927). Inmiddels is
aan zijn wens tegemoet gekomen: in de NvW
bij het w.v. Herziening procesrecht in zaken
van personen- en familierecht wordt voorgesteld om het tweede lid te schrappen {TK
1993-1994, 22 487, nr. 10).
2282 KATERN 49