pastor Zwirs - epp

Download Report

Transcript pastor Zwirs - epp

EPP
Dit jaar wordt uw voorjaarsvergadering
op een wel heel bijzondere plaats gehouden:
in een kerk, de koepelkerk van Lierop,
het door mij ooit meest oneconomische gebouw van Lierop genoemd.
Er wordt namelijk niets geproduceerd.
Het is duur in onderhoud,
met een hoge energierekening,
en het wordt niet al te vaak druk bezocht.
Een kerkgebouw is het schoolvoorbeeld van een economisch inefficiënt gebouw.
Maar vanuit een ander perspectief is dat juist zijn kracht.
Net als de Lieropse heide is de Lieropse kerk oneconomisch, niet productief.
Maar toch.
Kerk en heide zijn plaatsen waar een mens tot zichzelf kan komen.
Zij bieden ruimte voor bezinning en hopelijk zingeving.
Als kerkbestuur hebben we daarom gaarne ‘ja’ gezegd
op het verzoek van uw voorzitter
om deze vergadering hier te mogen houden,
gewoon omdat ons kerkbestuur als visie heeft: “Ruimte bieden.”
En we hebben niet alleen ruimte geboden.
Persoonlijk heb ik ook ‘ja’ gezegd op het verzoek van uw voorzitter
om op te treden als derde spreker.
Maar dit ‘ja’ heb ik wel met heel veel aarzeling uitgesproken,
want de eerste twee sprekers bezitten kennis en kunde
op het gebied van varkens,
terwijl de derde spreker een vreemde eend in de bijt is.
Tegen hem zou u kunnen zeggen: “Schoenmaker, blijf bij je leest.”
Van de andere kant heeft een pastoor iets met dieren.
Hij is tenslotte een herder.
Maar een herder moet wel zijn plaats weten.
Als je mensen met schapen wilt vergelijken,
samenlevingen met kudden
en hun leiders met herders,
moet dat wel correct gebeuren.
In kerkelijke kringen lijkt men vaak te denken
dat herders en niet schapen deskundig zijn op het gebied van gras.
Maar dat is een merkwaardige pretentie,
want een wezen dat nooit gras gegeten heeft,
moet zich daarover geen oordeel aanmatigen.
Schapen mogen dan de naam hebben dom te zijn,
van gras weten ze alles.
In dit kader heeft onze opperherder, de nieuwe paus, het volgende opgemerkt:
“Wat het geloof betekent bepalen niet de theologen
maar de grote gemeenschap van gelovigen met elkaar.’
Herders denken soms dat zij de kudde moeten wijzen waar die moet grazen.
Maar in werkelijkheid volgen de herders de kudde
en lopen de belhamels voorop.
De taak van de herder is niet te wijzen waarheen de kudde moet gaan,
maar vanuit de achterhoede er op toezien
dat de schapen onderweg niet door roofdieren worden overvallen,
door veedieven worden mee gevoerd
of verdwalen.
De herder is de hoeder en bewaker.
Voor die functie is hij ingehuurd.
Met deze nederige instelling wil ik u vanmiddag iets vertellen.
Behalve een herder ben ik ook een zwerver,
dus een soort zwervende herder.
En als zodanig ben ik in het goede gezelschap van de aartsvader Abraham,
over wie elke Joodse landbouwer
- bij het aanbieden van de eerste vruchten van zijn akker aan de Heer –
de volgende zin uitspreekt:
“Mijn voorvader was een zwervende Arameeër.” ( Deuteronomium 26:5 )
Déze zwerver is in 1940 geboren in Zuid Holland,
in een dorp met destijds vooral groenteteelt op de veengronden
en melkvee- en akkerbouwbedrijven op de klei van de polders.
Verschillende tuinders hielden een varken,
dat de restjes van akker en keuken opat,
om in het najaar zelf voor consumptie klaargemaakt te worden.
Op 12 jarige leeftijd ging ik naar het kleinseminarie in Kaatsheuvel,
want Jan wilde missionaris worden.
Op dat seminarie werden varkens gehouden, voor de eigen consumptie.
Het varkensvoer bestond uit resten uit de keuken, knollen van het veld,
vermengd met wat meel
en gekookt in een grote ketel op een houtvuur.
Kloosters probeerden op die manier
zoveel mogelijk in eigen behoeften te voorzien.
Daarna volgde de theologische opleiding in Oudenbosch en Tilburg
en na mijn priesterwijding werd ik benoemd
voor de missie in het binnenland van het immens grote eiland Borneo.
In het laatste jaar voor mijn vertrek ontving ik enige praktische vorming:
Een medische cursus van twee maanden
in het Fransiscus Ziekenhuis in Rotterdam,
een week op de Hogere School van Autotechniek in Apeldoorn
en de Agromisa-week in Wageningen.
In die week maakten we o.a. een excursie naar Boekel,
als voorbeeld van ruilverkaveling en intensieve varkenshouderij.
In 1967 ben ik naar Borneo vertrokken,
waar ik 33 jaar in het binnenland gewerkt heb
als priester, gezondheidswerker, monteur, leraar en bouwheer.
In die jaren heb ik van dichtbij meegemaakt
dat het voor de plaatselijke bevolking bijna een volledige dagtaak was
om het nodige voedsel voor eigen gebruik te produceren of verwerven.
Elk jaar kapte iedere familie een stuk bos om,
brandde dat plat en plantte daar rijst en wat maïs en cassave.
Men hield een varkentje voor een eventueel feest
en door jagen en vissen kwam er zo nu en dan vlees of vis in de pan.
Een lekker stuk varkensvlees ging er bij de Dayaks wel in!
En als dat vlees al een beetje begon te rieken
- vanwege de afwezigheid van een koelkast was dat geen al te groot probleem.
Aan de rand van de steden aan de kust
waren enkele grotere varkensstallen,
gerund door Chinezen.
Om de kwaliteit van hun veestapel enigszins op peil te houden,
betrokken zij hun beren van de Trappistenabdij op Java.
De Trappisten op Java hadden dus geen bierbouwerij,
maar wel een goed melkveebedrijf en een varkensstal.
Hebben monniken vroeger in Europa ook niet zo’n rol vervuld?
In de loop van de 33 jaar die ik op Borneo heb gewerkt
is daar veel veranderd.
Het aanvankelijk nog bijna maagdelijke regenwoud
werd een exportbron van tropisch hardhout,
dat eerst in de vorm van boomstammen naar Japan werd uitgevoerd
en later – met het oog op de toegevoegde waarde –
als verzaagd hout en plywood.
Daarnaast veranderden stukken oerwoud in uitgestrekte oliepalmplantages
en in eenheidsbossen met o.a. eucalyptusbomen voor de papierindustrie.
Hele heuvels werden afgegraven voor de winning van steenkool,
waarna met zwart water gevulde kuilen achterbleven.
Goudmijnen lieten hun giftige sporen na.
Steeds meer locale mensen gingen werken bij deze bedrijven.
De voedselproductie liep terug.
Kon men vroeger – zij het met moeite –
de voor eigen gebruik benodigde rijst zelf produceren,
nu werd men steeds meer afhankelijk van import van buiten.
En in plaats van verse vis, ging men sardines eten,
in plaats van jachtbuit een blikje corned beaf
en via het openbaar vervoer kwamen manden vol ‘ayam pensiun’ op de markt.
De vroeger na zonsondergang stikdonkere dorpen werden elektries verlicht
en de tv deed zijn intrede.
Was in de eerste tijd de pastoor de dorpsdokter,
in de loop der jaren kwamen er gezondheidsposten en werden de door de missie
opgerichte schooltjes overgenomen door de regering.
Inderdaad er kwam enige vooruitgang,
maar de prijs was – zeker wat het milieu betreft – hoog.
Het oorspronkelijke tropische regenwoud kreeg het zwaar te verduren
en de meeste winsten gingen naar de hoge heren in Jakarta.
Het korte termijn denken leek de regie te voeren
en goed rentmeesterschap was ver te zoeken.
Borneo leek een soort wingewest te zijn geworden.
Ik kan me de gevoelens van Groningers dan ook wel een beetje indenken.
Omdat op de duur de Indonesische priesters de zaak zelf konden runnen,
ben ik in 2000 teruggekeerd naar Nederland
en pastoor van Lierop geworden.
De varkenspest was voorbij.
Het aantal varkensbedrijven was drastisch teruggelopen
en de overgebleven bedrijven moesten groter worden,
zo ook de melkveebedrijven en de groentekwekerijen.
Met de schaalvergroting
wordt de hele agrarische sector steeds meer een technisch gebeuren,
een industrieel proces.
In mijn geboortedorp bezocht ik een orchideeënkwekerij,
waar aan het begin van de cyclus de kleine plantjes worden opgepot,
die een aantal maanden later
- na een reis door verschillende kassen ( ieder met zijn eigen temperatuur en luchtvochtigheid ),
en dit alles via een soort lopende band
bloeiend terugkomen in de loods,
waarna ze naar de veiling worden afgevoerd.
Het zenuwcentrum van de kwekerij wordt gevormd door een computer
die alles meet en regelt:
omloopsnelheid, temperatuur, luchtvochtigheid, licht en meststoffen.
Maar het is natuurlijk onzin om te beweren
dat de computer alles regelt.
De computer doet alleen wat hem is ingegeven door de kweker.
En deze programmeert op grond van de adviezen van allerlei deskundigen
op het gebied van plantenvoeding, licht- en warmtebehoefte.
Op deze manier kan de kweker een goed verkoopbaar product leveren
op de gewenste tijd en voor zo min mogelijk kosten.
Zo wordt een bloemenkweker een flower-producer.
Een champignonkwekerij met zijn verschillende cellen
( ieder met zijn eigen temperatuur en luchtvochtigheid )
werkt ongeveer volgens eenzelfde princiep.
Bij het bezoeken van enkele varkensbedrijven
heb ik gemerkt dat ook zij werken volgens eenzelfde methode.
En dat moet schijnbaar ook wel om economisch te kunnen produceren.
De doelstelling van economisch produceren
komt ook duidelijk naar voren in de naam van jullie vereniging.
Al las ik op de auto van Henry van Asten,
die vorige week woensdag achter deze kerk is begraven
de tekst: “I am proud to be a pig farmer,”
jullie vereniging heet niet “European Pig Farmers”,
maar “European Pig Producers”.
In dezelfde lijn zou je de vereniging van de melkveehouders
niet de “European Cow Farmers”,
maar de “European Milk Producers” kunnen noemen.
Een goed product, in voldoende mate, voor een redelijke prijs,
dat is wat de agrarische ondernemers nastreven
en wat de consumenten van jullie vragen.
Maar over een redelijke prijs zijn boer en klant het natuurlijk nooit eens.
Klanten zijn steeds op zoek naar koopjes
en een oud gezegde luidt:
“Als de boeren niet meer klagen en de pastoors niet meer vragen
is het einde der wereld nabij.”
Er wordt met steeds meer argwaan gekeken
naar de agrarische sector en zijn grootschaligheid,
want er zitten risico’s aan.
O.a. de uitbraak van de met geiten geliëerde Q-koorts
heeft mensen bewust gemaakt van de risico’s van grootschalig boeren.
Er is bekommernis om het dierenwelzijn:
Worden dieren geen naamloze wezens, met een nummerbord,
die als er epidemieën dreigen grootschalig worden geruimd
en bij een brand niet snel geëvacueerd kunnen worden?
Zitten er niet teveel dieren op een beperkte oppervlakte,
met als gevolg stress bij de dieren?
Wordt er niet teveel met dieren van hot naar her gesleept?
Verder is er aandacht vóór en zorg óver het welzijn van de omwonenden.
Een aantal jaren geleden kon de zg burgermeester van Lierop
bij nieuwkomers die zich vestigden in het buitengebied
nog een tegeltje laten bezorgen met daarop de spreuk
“Een boer mag stinken.”
De achterliggende gedachte was:
‘Die nieuwkomers moeten niet zeuren.’
Tegenwoordig mag de boer niet meer stinken
en zijn er verenigingen zoals “Stop de Stank Deurne”.
De stankoverlast wordt gemeten en luchtwassers zijn verplicht.
Tevens is er steeds meer aandacht voor het milieu en de natuur.
De grootschalige veehouderij veroorzaakt een mestoverschot,
met alle risico’s voor bodemvervuiling en verontreiniging van het grondwater
En waar geld te verdienen valt,
zijn er bekoringen om snel geld te verdienen.
Werd vroeger een poelier verleid kat als konijn te verkopen,
tegenwoordig hoor je zo nu en dan berichten
dat behalve auto’s ook verschillende soorten vlees worden omgekat:
Paard wordt rund,
vlees van een bio-industrie varken wordt biologisch vlees
en datums worden veranderd.
Kortom, er zijn veel problemen.
En die kunnen niet alleen opgelost worden
door het opstellen van allerlei protocollen,
controles op de naleving daarvan
en het uitgeven van certificaten.
Dit soort regels zou jij de normen kunnen noemen,
normen waaraan je dient te voldoen.
Maar uiteindelijk gaat het zeker niet alleen om normen,
maar bovenal om waarden,
waarden die ons denken en doen fundamenteel richting geven:
Waarden zoals eerlijkheid,
Betrouwbaarheid, zorgvuldigheid, zorgzaamheid
en eerbied voor de schepping.
En bij het noemen van deze waarden wil ik het laten.
Hoe die waarden uiteindelijk bepalend kunnen worden
in ons doen en laten, in onze bedrijfsvoering,
het is niet aan mij om dat te benoemen.
Ik heb gezegd.
Bedankt voor uw aandacht.
Jan Zwirs.