e-attendering - Boot Haeser Walraven advocaten

Download Report

Transcript e-attendering - Boot Haeser Walraven advocaten

IN DEZE E-ATTENDERING HEBBEN WIJ EEN SELECTIE GEMAAKT VAN RECENTE
UITSPRAKEN VAN DE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK OP HET GEBIED VAN
RUIMTELIJKE ORDENING. HEEFT U HIER VRAGEN OVER? NEEM DAN CONTACT MET
ONS OP: 010 217 93 30.
T: 010 217 93 30.
Geen inspraak
AbRS 9 juli 2014, 201307927/1
Appellanten klaagden tevergeefs dat de raad was afgeweken van de
inspraakverordening en de vaste gedragslijn om eerst een
voorontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen en inspraak te bieden. De
Afdeling oordeelt dat het bieden van inspraak geen deel uitmaakt van de in de Wet
ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde
bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting heeft daarom
geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het
bestemmingsplan, aldus de Afdeling. Dat geen inspraak was geboden, had daarom
geen gevolgen voor het bestemmingsplan.
Particulier initiatief in bestemmingsplan
AbRS 9 juli 2014, 201308903/1, 201308464/1, 201307415/1, 201308014/1,
201308464/1
Met regelmaat klagen appellanten over het niet opnemen van door hun gewenste
ontwikkelingen in een (conserverend) bestemmingsplan. De vaste overweging van de
Afdeling op dit punt (zie o.a. de uitspraken van 9 juli 2014: nrs. 201308903/1 en
201308464/1) luidt als volgt:
“In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) is een bestemmingsplan
het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een
gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan
rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke
ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is
gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment
bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.”
In de zaak met nummer 201307415/1 was geen sprake van een concreet plan.
Bovendien moest nader onderzoek worden uitgevoerd naar bodem- en
grondwaterverontreiniging en de eventueel te nemen maatregelen ter plaatse, om te
kunnen vaststellen dat de gesteldheid van de bodem en het grondwater geen
belemmering vormt voor het realiseren van woningbouw op het terrein. De raad
hoefde de ontwikkeling niet in het bestemmingsplan op te nemen.
In de zaak met nummer 201308014/1 had de raad zich op het standpunt gesteld dat
“nieuwe ontwikkelingen niet in het huidige bestemmingsplan worden meegenomen”.
Er waren weliswaar geen ruimtelijke bezwaren tegen het initiatief, maar de raad gaf
aan het initiatief niet in het kader van dit bestemmingsplan te willen afwegen. De
Afdeling acht dit niet juist. Er was sprake van een voldoende concreet initiatief dat
tijdig kenbaar was gemaakt en niet was gesteld dat aanvullende onderzoeken nodig
waren om het initiatief te kunnen beoordelen. Derhalve had de raad in het kader van
dit bestemmingsplan een afweging moeten maken over dit initiatief.
In de zaak met nummer 201308464/1 waren de gemeente en initiatiefnemer nog in
overleg over de randvoorwaarden voor nieuwe bebouwing. Die randvoorwaarden
waren nog onvoldoende concreet. De Afdeling volgt de raad in dit standpunt.
Bovendien waren de bouwplannen nog slechts schetsplannen. Die plannen waren
onvoldoende concreet om te kunnen spreken van een voldoende concreet initiatief.
Ingebrekestelling niet tijdig beslissen
AbRS 9 juli 2014, 201309219/1
Er is niet tijdig besloten op een handhavingsverzoek, maar de gemeente is toch geen
dwangsom verschuldigd omdat vooraf geen ingebrekestelling was verzonden. De
Afdeling gaat in op de vraag wat onder een ingebrekestelling moet worden verstaan.
Uit de formulering van artikel 4:17, derde lid, van de Awb en uit de wetsgeschiedenis
volgt dat, gelet op het doel van de ingebrekestelling, te weten de mogelijkheid voor
een aanvrager het bestuursorgaan dat verzuimt tijdig te beslissen aan te sporen dit
alsnog te doen, de aanvrager de ingebrekestelling aan het bestuursorgaan moet
toezenden. Een brief aan de rechtbank, waarin is medegedeeld dat aanspraak wordt
gemaakt op een dwangsom, is dan ook geen ingebrekestelling. Ook een pleitnota die
Augustus 2014
tijdens de hoorzitting in bezwaar is voorgedragen en die aan de
bezwaarschriftencommissie is overhandigd, is geen ingebrekestelling.
Uit de wetsgeschiedenis volgt ook dat van een ingebrekestelling slechts sprake kan
zijn indien voldoende duidelijk is op welk te nemen besluit zij betrekking heeft. Een
brief waarin is aangegeven dat er vanuit wordt gegaan dat een vergunning wordt
ingetrokken en tot handhaving zal overgaan wanneer de wettelijke beslistermijnen
worden overschreden, maakt niet dat het voor het college voldoende duidelijk was dat
met die mededeling niet alleen werd gedoeld op de vergunning, maar ook op zijn
handhavingsverzoek met betrekking tot een ander onderwerp. Ook die brief is
daarom geen ingebrekestelling. Voor een latere e-mail geldt hetzelfde. Daarin stond:
"De enorme vertragingen van deze zaak en het herhalende gebrek aan het nakomen
van wetten, beleid, afspraken en termijnen storen mij mateloos. Ik dacht dat ik dit
voldoende duidelijk had gemaakt om nu eindelijk snel en serieus te kijken naar mijn
grieven”. Uit deze woorden hoefde het college niet te begrijpen dat het verder
uitblijven van een besluit tot gevolg zou hebben dat een dwangsom werd
verschuldigd. Volgens de Afdeling volgt uit de e-mail niet dat van het college wordt
verlangd dat het alsnog een besluit neemt.
Crisis is geen bijzondere omstandigheid
AbRS 9 juli 2014, 2001309742/1
Het college is opgetreden tegen permanente bewoning van een recreatiewoning in
strijd met het bestemmingsplan. Appellante betoogt dat het college gelet op
bijzondere omstandigheden van handhavend optreden had moeten afzien, dan wel de
begunstigingstermijn had moeten verlengen. Zij voert in dat verband aan dat het
verblijf wegens de economische crisis onverkoopbaar is.
Volgens de Afdeling heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat niet is
gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college, hoewel
daartoe bevoegd, gehouden was van handhavend optreden af te zien. Dat de
recreatiewoning onverkoopbaar is, biedt geen grond voor het oordeel dat handhavend
optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen
dat het college in dit geval van handhavend optreden behoorde af te zien. Niet kan
worden geoordeeld dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft
kunnen stellen dat aan de financiële belangen van appellante geen doorslaggevend
gewicht behoeft te worden toegekend. Tevens is daarbij van belang dat het gebruiken
van de recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan op eigen risico geschiedt.
Spoedeisende bestuursdwang
AbRS 9 juli 2014, 201310068/1
Door middel van spoedeisende bestuursdwang is een hennepkwekerij ontmanteld.
Appellant meent dat het besluit niet had mogen worden gegrond op artikel 1a
Woningwet. Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2011 (201104169/1)
volgt dat artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet eerst als grondslag aan de orde
komt indien er geen voorschrift van meer specifieke aard valt aan te wijzen op grond
waarvan in afdoende mate kan worden opgetreden ter voorkoming of beëindiging van
het geconstateerde gevaar. Volgens de Afdeling was er bij deze hennepkwekerij niet
alleen gevaar voor brand, elektrocutie en kortsluiting, maar bestond tevens een risico
op geluid- en stankoverlast, waterschade en legionellabesmetting. Bovendien leverde
het gebruik van diverse chemicaliën extra risico’s op. Reeds gelet op dit samenstel
Augustus 2014
van gevaren en risico’s mocht het dagelijks bestuur zich op het standpunt stellen dat
met bepalingen uit het Bouwbesluit niet in afdoende mate kon worden opgetreden
tegen de hennepkwekerij.
Appellant betoogt verder dat het dagelijks bestuur met een minder vergaande
maatregel had dienen te volstaan. De overtreding had kunnen worden beëindigd door
sluiting van de woning en afsluiting van de elektriciteitsvoorziening. Volgens de
Afdeling zou sluiting van de woning niet slechts het onveilige gebruik van de woning
hebben beëindigd, doch alle vormen van gebruik van de woning onmogelijk hebben
gemaakt. Sluiting van de woning zou du een verdergaande maatregel zijn geweest
dan noodzakelijk was om de overtreding te beëindigen. Afsluiting van de
elektriciteitsvoorziening zou bovendien de strijdige situatie, die werd veroorzaakt
door de aanwezigheid van de hennepkwekerij, als geheel niet hebben weggenomen.
De Afdeling verwerpt ten slotte het betoog dat de toepassing van bestuursdwang niet
zo spoedig mogelijk op schrift is gesteld en bekendgemaakt. Het vereiste dat de
beslissing zo spoedig mogelijk op schrift wordt gesteld en kenbaar wordt gemaakt,
biedt de betrokkene de mogelijkheid om in bezwaar en beroep de rechtmatigheid van
de beslissing aan te vechten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van
4 september 2013 (201207417/1/A1)), vormt de enkele omstandigheid dat het op
schrift stellen en bekendmaken van een beslissing niet zo spoedig mogelijk heeft
plaatsgevonden wel een schending van de wet, maar betekent dit nog niet dat
daardoor de beslissing tot de toepassing van de bestuursdwang alsnog onrechtmatig
wordt.
Sluiting woning is niet punitief
AbRS 9 juli 2014, 201311724/1
Anders dan appellante betoogt, heeft de sluiting van het erf en de zich daarop
bevindende woning en bedrijfshal geen bestraffend karakter. Zoals de Afdeling eerder
heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 8 september 2010
(200910265/1/H3), strekt een op artikel 13b van de Opiumwet gebaseerd
sluitingsbevel tot uitoefening van bestuursdwang, waarmee wordt opgetreden tegen
schending van in de Opiumwet neergelegde verboden. De toepassing van
bestuursdwang mag slechts strekken tot beëindiging en voorkoming van
overtredingen van de Opiumwet. Indien toepassing van deze bevoegdheid verder zou
strekken, zou de sanctie niet meer uitsluitend het karakter van een herstelsanctie,
maar ook een leedtoevoegend karakter hebben en derhalve als een strafsanctie
moeten worden beschouwd. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat een
dergelijke situatie zich hier voordoet. De burgemeester heeft een sluiting voor een
periode van drie maanden noodzakelijk mogen achten om het erf zichtbaar te
onttrekken aan het illegale circuit, alsmede de bekendheid dat ter plaatse drugs
aanwezig zijn definitief te beëindigen.
Augustus 2014
Nieuwe detailhandel, belanghebbende, provinciale
verordening
AbRS 9 juli 2014, 201306464
Meerdere partijen komen op tegen een bestemmingsplan in Bodegraven dat
uitbreiding van een bestaande Albert Hein en nieuwvestiging van een Aldi mogelijk
maakt. Het betreft o.a. een winkeliersvereniging, de exploitant van een C1000, de
eigenaar en verhuurder van onroerend goed waarin een HEMA en C1000 zijn
gevestigd, C1000 Vastgoed en de eigenaar en verhuurder van bedrijfsgebouwen in de
omgeving van het plangebied. De Afdeling merkt C1000 aan als belanghebbende
omdat deze werkzaam is in hetzelfde verzorgingsgebied en hetzelfde marksegment.
Zij is daarom als concurrent belanghebbende.
De winkeliersvereniging behartigt blijkens haar statuten de belangen van de
individuele ondernemers in het winkelcentrum dat op 1 km van het plangebied ligt en
brengt daardoor een bundeling van betrokken individuele belangen tot stand
waarmee effectieve rechtsbescherming kan zijn gediend. Zij is als behartiger van
algemene en collectieve belangen ook belanghebbende (art. 1:2 lid 3 Awb). De
eigenaar en verhuurder van winkelruimte is belanghebbende omdat de
verhuurbaarheid van die winkelruimte gevolgen kan ondervinden van het plan. De
eigenaar en verhuurder van bedrijfsruimte stelt dat de klanten van de supermarkten
op parkeerplaatsen voor zijn panden gaan parkeren. Niet uitgesloten is dat ook de
verhuurbaarheid van die panden daardoor in het geding is, zodat ook deze partij
belanghebbende is. C1000 Vastgoed heeft echter geen eigendom of zakelijke rechten
in of rond het plangebied en is daarom geen belanghebbende.
Appellanten stellen dat het plan in strijd is met art. 9 lid 1 van de Verordening Ruimte
van Zuid-Holland, op grond waarvan een bestemmingsplan geen bestemmingen mag
aanwijzen die nieuwe detailhandel mogelijk maken buiten bestaande
winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe
wijkgebonden winkelcentra. De Afdeling verwerpt het verweer van de gemeenteraad
dat deze bepaling onverbindend zou zijn omdat begrippen als “centrum” en
“winkelconcentratiegebied” niet zijn gedefinieerd en ook niet zijn geconcretiseerd aan
de hand van kaartmateriaal. De bepaling is volgens de Afdeling niet onverbindend op
grond van het ontbreken van definities. De Afdeling oordeelt vervolgens dat het
plangebied tot het winkelconcentratiegebied in het centrum van Bodegraven behoort
en dus geen sprake is van strijd met de Verordening.
Onherroepelijk besluit begrenzing buitengebied
AbRS 9 juli 2014, 201309065/1
GS van Groningen komen op tegen een plan dat voorziet in woonbebouwing in het
buitengebied omdat dit in strijd met de provinciale Omgevingsverordening zou zijn.
De raad stelt dat het besluit van GS waarbij de begrenzing van het buitengebied is
vastgelegd, niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt en dus niet in werking
is getreden. De Afdeling verwerpt dit betoog. Hij overweegt dat het besluit
begrenzing buitengebied een besluit is ter uitvoering van de provinciale
Omgevingsverordening, waarvoor niet de bekendmakingsregeling voor de
verordening zelf van artikel 4.1 Wro geldt. Het besluit is op de juiste wijze
bekendgemaakt. Omdat het een concretiserend besluit van algemene strekking is,
had het gemeentebestuur ook tegen het besluit begrenzing buitengebied kunnen
opkomen. Nu dat niet is gebeurd, kan de juistheid van dit besluit in deze procedure
Augustus 2014
niet aan de orde komen. Het bestemmingsplan is in strijd met de
Omgevingsverordening. Het beroep is gegrond.
Planschadevergoeding in aanvulling op
schadeloosstelling onteigening
AbRS 16 juli 2014, 201306990/1
Het college van Heerlen wijst het verzoek om planschade van appellant af. De
planschade van appellant is volgens het college anderszins verzekerd door de
schadeloosstelling in de onteigeningsprocedure. De Afdeling oordeelt dat ten tijde
van het besluit op bezwaar niet met zekerheid kon worden gezegd dat de planschade
van appellant anderszins was verzekerd. Op het moment van het besluit op bezwaar
was er nog geen onherroepelijk besluit over de hoogte van de schadeloosstelling in
het kader van de onteigening. Het was dus niet verzekerd dat de tegemoetkoming in
planschade in die schadeloosstelling was meegenomen. Bovendien overweegt de
Afdeling dat in de planschadeprocedure en de onteigeningsprocedure verschillende
peildata worden gehanteerd bij het bepalen van de schade. Het is derhalve niet uit te
sluiten dat de planschadeprocedure ten opzichte van de onteigeningsprocedure
aanvullende betekenis heeft. In het licht van de finale geschilbeslechting kiest de
Afdeling voor een praktische gang van zaken. Het college hoeft pas een hernieuwd
besluit op bezwaar te nemen als de schadeloosstelling in het kader van de
onteigening onherroepelijk vaststaat. Alsdan krijgt appellant bij de Afdeling de
gelegenheid om aan te geven of er schadeposten zijn die niet in de schadeloosstelling
zijn vervat en op de voet van planschade voor vergoeding in aanmerking komen.
Zienswijze ontwerpbestemmingsplan per e-mail
naar ambtenaar
AbRS 16 juli 2014, 201308629/1
Degene die per e-mail een zienswijze indient omtrent een ontwerpbestemmingsplan,
zonder dat de elektronische weg is opengesteld (art. 2:15 Awb), moet in drie gevallen
toch de gelegenheid krijgen om alsnog schriftelijk een zienswijze in te dienen:
1) indien het is verzonden naar het officiële e-mailadres van de gemeente, 2) naar het
officiële e-maildres van de ambtelijke dienst die het aangaat of 3) naar het zakelijke
e-mailadres van de ambtenaar met wie de indiener zodanig contact heeft gehad over
de zaak dat hij ervan mocht uitgaan dat de zienswijze ook naar de betreffende
ambtenaar mocht worden verstuurd. In dit geval had de indiener zijn zienswijze per
e-mail verzonden naar een ambtenaar met wie hij alleen telefonisch contact had
gehad over het verkrijgen van diens e-mailadres. De indiener en de ambtenaar hadden
echter niet (inhoudelijk) gesproken over het ontwerpbestemmingsplan. Het
telefoongesprek was voor de Afdeling niet wezenlijk genoeg om erop te vertrouwen
dat de zienswijze per e-mail naar de betreffende ambtenaar mocht worden
verzonden.
Augustus 2014
Omgevingsvergunning verleend op basis van
projectbesluit
AbRS 16 juli 2013, 201401433/1
Het college had met gebruikmaking van een eerder genomen projectbesluit een
omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een hekwerk. Dat hekwerk
maakte deel uit van het project met het oog waarop eerder het projectbesluit was
genomen. De Afdeling oordeelt echter in navolging van de rechtbank zaak dat
– hoewel (kennelijk) wel duidelijk was dat het de bedoeling was dat een hekwerk zou
worden opgericht – uit de tekst van het projectbesluit noch uit de ruimtelijke
onderbouwing kan worden afgeleid dat het projectbesluit mede betrekking heeft op
het hekwerk. In het projectbesluit en de ruimtelijke onderbouwing was niet expliciet
aangegeven dat een hekwerk zou worden opgericht. Nu het hekwerk overigens in
strijd met het bestemmingsplan was, mocht de omgevingsvergunning niet worden
verleend.
Hobby in strijd met bestemmingsplan
AbRS 16 juli 2014, 201305075/1
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 december 2013,
201301625/1) dient de vraag of het gebruik van een perceel strijdig is met de
woonbestemming, te worden beantwoord aan de hand van de ruimtelijke uitstraling
die dat gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft. Bepalend is of deze
uitstraling van dien aard is dat deze niet valt te rijmen met de woonfunctie van het
perceel. Binnen dit kader kan van belang zijn, maar is niet doorslaggevend, of de
activiteiten een beroepsmatig of een hobbymatig karakter hebben. Ter beantwoording
van de vraag of de autohandel en -reparatie zich verhoudt met de woonbestemming,
is van belang of bij de uitoefening ervan, de woonfunctie in overwegende mate
gehandhaafd blijft en geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt
toegebracht. De woonfunctie moet in ruimtelijke en in visuele zin primair blijven en
de autohandel en -reparatie mogen geen nadelige invloed hebben op de
verkeersafwikkeling en parkeersituatie ter plaatse.
In dit geval had het college een afspraak gemaakt, te weten dat permanent drie auto’s
op het perceel aanwezig mogen zijn ter reparatie en er daarnaast twaalf auto’s per
jaar vanaf het perceel mogen worden verhandeld. Volgens de Afdeling sluit dat echter
niet uit dat op meer dan incidentele schaal reparatie van en handel in auto’s op het
perceel plaatsvindt, zodanig dat dit zich niet verhoudt met de woonbestemming van
het perceel. Gelet op de inhoud van deze afspraak, kan een onbeperkt aantal auto’s
op het perceel worden gerepareerd, zolang er zich maar niet meer dan drie auto’s
tegelijkertijd op het perceel bevinden. Ook kan geen strikt onderscheid tussen het
repareren en het verhandelen van auto’s worden gemaakt, aldus de Afdeling.
Reparatie en handel dienen integraal te worden beoordeeld, aangezien deze
activiteiten samenhangen. Voorts is dit onderscheid volgens de Afdeling ook niet
handhaafbaar. De door het college gehanteerde criteria zijn dan ook ondeugdelijk om
te bepalen of de autohandel en -reparatie op het perceel in overeenstemming zijn met
de woonbestemming.
Augustus 2014
Zelfstandige bewoning of zorginstelling?
AbRS 16 juli 2014, 201305823
Voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor woongroepen voor
verstandelijk gehandicapten en/of lichamelijk gehandicapten tot een maximum van
15 wooneenheden met de daarbij behorende voorzieningen. Appellanten stellen dat
niet duidelijk is of hier uitsluitend zelfstandige bewoning is toegestaan of dat hier een
zorginstelling mag worden gevestigd. De Afdeling overweegt dat in de planregels niet
is omschreven wat onder een woongroep voor verstandelijk gehandicapten en/of
lichamelijk gehandicapten dient te worden verstaan. Ook is in de planregels niet
omschreven wat onder een wooneenheid dient te worden verstaan. In het plan is
daarom niet gewaarborgd dat de wooneenheden alleen voor zelfstandige bewoning
mogen worden gebruikt. De vestiging van een zorginstelling, volgens de planregels
“bebouwing bestaande uit wooneenheden in combinatie met maatschappelijke zorg
en algemene voorzieningen in hoofdzaak ten behoeve van de bewoners van deze
wooneenheden”, is daarom binnen de bestemming “Wonen” niet uitgesloten. De
planregels worden op dit punt vernietigd wegens rechtsonzekerheid.
Ruimtelijke aanvaardbaarheid evenementen
beoordelen bij bestemmingsplan
AbRS 16 juli 2014, 201307530
Appellant vreest overlast als gevolg van evenementen die door toepassing van een
afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan kunnen worden gehouden. De raad
stelt dat voor evenementen altijd een vergunning nodig is op grond van de APV.
Daarbij wordt beoordeeld of geen onevenredige overlast zal ontstaan. De Afdeling
overweegt dat het op de weg van de planwetgever ligt om omtrent het toegestane
aantal evenementen per jaar, de soorten en de maximale bezoekersaantallen
voorschriften te stellen in het bestemmingsplan, voor zover dat uit een oogpunt van
ruimtelijke aanvaardbaarheid van het houden van evenementen van belang is.
Regulering van evenementenvergunningen in de APV waarborgt niet de vereiste
planologische rechtszekerheid. Deze beoordeling en afweging kunnen ook niet pas
bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid voor evenementen worden gemaakt.
Reeds bij de vaststelling van het plan had de raad moeten afwegen of deze
afwijkingsbevoegdheid op de gronden op een ruimtelijk aanvaardbare wijze kan
worden toegepast. De Afdeling vernietiging het vastgestelde bestemmingsplan op dit
punt.
Handhaving APV niet in strijd met Wegenwet
AbRS 16 juli 2014, 201308344
Het college van burgemeester en wethouders van Tiel heeft een last onder
bestuursdwang opgelegd ten aanzien van een hekwerk en objecten die in de Korte
Papensteeg zijn geplaatst, in strijd met de bepaling in de APV over gebruik van de
weg overeenkomstig de publieke functie daarvan. De rechtbank heeft de last
herroepen, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling, die erop neerkomt
dat de rechthebbende op een weg die niet openbaar is in de zin van de Wegenwet,
niet door middel van handhaving van de APV kan worden gedwongen om zijn weg
feitelijk open te stellen voor verkeer. Het college stelt terecht dat deze rechtspraak op
Augustus 2014
een andere situatie ziet. De Afdeling stelt vast dat degene die is aangeschreven, geen
eigenaar is van de weg, noch rechthebbende daarop. Handhaving van de APV levert
hier geen inbreuk op een eigendomsrecht of een ander zakelijk recht op. De uitspraak
van de rechtbank wordt vernietigd.
Relativiteitsvereiste bij Tracébesluit
AbRS 16 juli 2014, 201311551
Appellant brengt enkele beroepsgronden naar voren die verband houden met de in
het tracébesluit vastgestelde hogere geluidgrenswaarden en de gevolgen van het
tracé voor natuurwaarden en ecologie. Appellant beroept zich wat dit betreft op de
Wet geluidhinder, de Verordening Romte Fryslân, de Flora- en faunawet en de
Natuurbeschermingswet 1998. Deze beroepsgronden van appellant zien echter niet
op gevolgen van het tracé voor zijn perceel. Het belang van appellant in deze
procedure is gelegen in de gevolgen van het tracé voor de bedrijfsvoering van zijn
restaurant. Gelet hierop beroept appellant zich wat betreft de Wet geluidhinder, de
Verordening Romte Fryslân, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet
1998 op normen die kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen.
Daarom zullen de beroepsgronden over de in het tracébesluit vastgestelde hogere
geluidgrenswaarden en de gevolgen van het tracé voor natuurwaarden en ecologie
buiten bespreking blijven.” Een voortvarende toepassing van het relativiteitsvereiste,
waarbij eerst wordt vastgesteld wat het belang van appellant is bij deze procedure en
daarna wordt geconcludeerd dat alle beroepsgronden die geen verband houden met
dit belang buiten bespreking kunnen blijven.
Bestemmingsplan en concreet zicht op legalisatie
AbRS 23 juli 2014, 201310146/1
Het handhavingsverzoek van appellant vanwege gebruik in strijd met het
bestemmingsplan wordt door het college van Texel afgewezen. Dit vanwege het
aanstaande nieuwe bestemmingsplan waarin het (illegale) gebruik positief wordt
bestemd. Indien er sprake is van gebruik van gronden in strijd met het
bestemmingsplan, kan handhaving (wegens concreet zich op legalisatie) achterwege
blijven indien er een ontwerpbestemmingsplan ter inzage ligt dat het illegale gebruik
legaliseert. Maar zelfs als er een legaliserend ontwerpbestemmingsplan ter inzage
ligt, is er geen sprake van concreet zicht op legalisatie indien op voorhand duidelijk is
dat het ontwerpbestemmingsplan geen rechtskracht zal verkrijgen. Dat het besluit tot
vaststelling van het bestemmingsplan mogelijk kan worden vernietigd, is
onvoldoende om dat aan te nemen. De toets of het op voorhand duidelijk was dat het
ontwerpbestemmingsplan geen rechtskracht zou verkrijgen is door de rechtbank in
het geheel niet uitgevoerd. De Afdeling vernietigt daarom de uitspraak van de
rechtbank.
Augustus 2014
Informatie op grond van de Wob verstrekken in een
bepaalde vorm
AbRS 23 juli 2014, 201311375/1
Appellante heeft met een beroep op de Wob verzocht om tekstbestanden van hetgeen
tijdens raadsvergaderingen is besproken. De raad van Noordoostpolder weigert het
Wob-verzoek. Van de raadsvergaderingen bestaan alleen videoverslagen (het opstellen
van notulen is niet wettelijk verplicht). Het omzetten van de videoverslagen in
geschreven tekst zou te tijdrovend en te kostbaar worden. In hoger beroep verwijst
appellant naar artikel 7, lid 2, van de Wob. Die bepaling verplicht een bestuurorgaan
informatie in de door de verzoeker verzochte vorm te verstrekken. De Afdeling
oordeelt dat van deze situatie geen sprake is. Appellant vraagt in wezen om
documenten die niet bestaan. De verplichting om informatie in een verzochte vorm te
verstrekken gaat echter niet zover dat een bestuursorgaan is gehouden om een
document op te stellen.
Boot Haeser Walraven advocaten
Tel. 010 217 93 30
[email protected]
Augustus 2014