Scheikunde oud programma

Download Report

Transcript Scheikunde oud programma

SCHEIKUNDE HAVO
(OUDE PROGRAMMA)
VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2015
juni 2014
scheikunde havo
(OUDE PROGRAMMA) | vakinformatie staatsexamen 2015
De vakinformatie in dit document is vastgesteld door het College voor Toetsen en Examens (CvTE). Het
CvTE is verantwoordelijk voor de afname van de staatsexamens voortgezet onderwijs en draagt zorg
voor de kwaliteit en het niveau van de examens.
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is belast met de praktische uitvoering en organisatie van de
staatsexamens. Met vragen over deze vakinformatie kunt u contact opnemen met de afdeling
Examendiensten van DUO: (050) 599 89 33 of [email protected].
pagina 2 van 11
scheikunde havo
(OUDE PROGRAMMA) | vakinformatie staatsexamen 2015
Inhoud
1 Opzet van het examen
5
2 Het examenprogramma
5
3 Beschrijving eindtermen
6
4 Het centraal examen
6
5 Het college-examen
6
6 De beoordeling van het college-examen
7
7 Het eindcijfer
7
Bijlage 1: beschrijving examenonderdelen A2, B5, C2, D1, E2, F1, F2, G2 8
pagina 3 van 12
scheikunde havo
(OUDE PROGRAMMA) | vakinformatie staatsexamen 2015
1 Opzet van het examen
Het examen bestaat uit een centraal examen en een college-examen.
Het centraal examen is gelijk aan het centraal examen van de scholen.
Het college-examen bestaat uit een mondeling examen.
2 Het examenprogramma
scheikunde
Domein A1:
Vaardigheden
Subdomein A1.1: Taalvaardigheden
Subdomein A1.2: Reken-/wiskundige
vaardigheden
Subdomein A1.3: Informatievaardigheden
Subdomein A1.4: Technisch-instrumentele
vaardigheden
Subdomein A1.5: Ontwerpvaardigheden
Subdomein A1.6: Onderzoeksvaardigheden
Subdomein A1.7: Maatschappij, studie en
beroep
Domein A2:
Subdomein A2.1: Kennisvorming
Analyse van en reflectie Subdomein A2.2: Toepassing van kennis
op natuurwetenschap en Subdomein A2.3: De invloed van
techniek
natuurwetenschap
en techniek
Domein B:
Subdomein B2: Reacties van zouten
Stoffen en materialen 1, Subdomein B3: Atoombouw en periodiek
anorganisch
systeem
Subdomein B4: Bindingstypen en
eigenschappen
Subdomein B5: Namen en formules
Domein C:
Subdomein C2: Toepassingen van
Stoffen en materialen 2, koolstofverbindingen
organisch
Subdomein C3: Reacties van
koolstofverbindingen
Subdomein C4: Structuren van
koolstofverbindingen
Domein D:
Subdomein D1: Industriële toepassingen
Stoffen en materialen 3, Subdomein D2: Stofwisseling
biochemisch
Domein E:
Subdomein E1: Toepassingen
Sturen van reacties
Subdomein E2: Effecten tijdens het verloop van
reacties
Subdomein E3: Reactiesnelheid en evenwichten
Subdomein E4: Rekenen aan reacties
Domein F:
Subdomein F1: Het maken van stoffen
Chemische Industrie
Subdomein F2: Het scheiden en zuiveren van
stoffen
Subdomein F3: Procesindustrie
Domein G:
Subdomein G2: Onderzoek
centraal
examen
X
X
collegeexamen
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
pagina 5 van 12
scheikunde havo
(OUDE PROGRAMMA) | vakinformatie staatsexamen 2015
Zuren en basen
Domein H:
Reacties en stroom
Subdomein
Subdomein
Subdomein
Subdomein
G3:
G4:
H2:
H3:
Namen, formules en reacties
Berekeningen
Redox als proces
Reacties
X
X
X
X
3 Beschrijving eindtermen
Een beschrijving van de eindtermen A1, B2, B3, B4, C3, C4, D2, E1, E3, E4, F3, G3,
G4, H2, H3 is te vinden op: www.examenblad.nl > kies jaarring 2014 > havo >
scheikunde > Syllabus 2014 scheikunde havo > 2. Specificatie van de globale
eindtermen voor het CE en bijlage 1: Examenprogramma Scheikunde havo.
(zie 2014, het examenprogramma oude programma gaat over dezelfde examenstof als
het examen in 2014).
In bijlage 1 van deze vakinformatie staat een beschrijving van de eindtermen A2, B5,
C2, D1, E2, F1, F2, G2.
Domein A1.7 Maatschappij, studie en beroep wordt alleen geëxamineerd in combinatie
met het profielwerkstuk.
4 Het centraal examen
Het centraal examen bestaat uit één zitting van 180 minuten (zie examenrooster).
Het gebruik van een woordenboek Nederlands en het basispakket hulpmiddelen is
toegestaan.
Voor basispakket hulpmiddelen, zie Regeling toegestane hulpmiddelen.
Het gebruik van het zelf meegebrachte Binas (alleen de) 5e druk en een grafische
rekenmachine is noodzakelijk.
Er worden geen vragen gesteld over die onderdelen die zich naar hun aard niet lenen
voor centrale examinering, waaronder vaardigheden die uitdrukkelijk een computer als
werkstation vereisen.
5 Het college-examen
Het college-examen bestaat uit een mondeling examen en vindt plaats in juli (op
scholen voor vso in juni/juli) en gaat over de volledige examenstof.
De kandidaat moet een grafische rekenmachine meebrengen naar het examen. Daar
tijdens het college-examen ook korte vraagstukken ter oplossing kunnen worden
voorgelegd, dient de kandidaat tijdens dit examen eveneens over schrijf- en
tekenmateriaal en grafische rekenmachine te beschikken, alsmede over een Binasinformatieboek, 5e druk.
Bij het mondeling college-examen van 40 minuten wordt aandacht besteed aan:
1. een casus over een natuurwetenschappelijk onderwerp.
Gedurende twintig minuten, voorafgaand aan het mondeling examen, krijgt de
kandidaat een casus te bestuderen, die betrekking heeft op een of meerdere
domeinen en ook op het subdomein ‘Maatschappij, studie en beroep’,
(toepassingen van de natuurwetenschappen, maatschappelijke effecten van
natuurwetenschappelijke en technische toepassingen). Over deze casus worden
vragen gesteld.
2.
a. het oplossen van problemen en vraagstukken; hierbij wordt de kennis van de
vakinhoud van de bovengenoemde domeinen getoetst.
pagina 6 van 12
X
X
X
X
scheikunde havo
(OUDE PROGRAMMA) | vakinformatie staatsexamen 2015
b. Informatievaardigheden, waarbij gebruik wordt gemaakt van technischinstrumentele vaardigheden. Er zijn tijdens het examen geen proefopstellingen
aanwezig. De kandidaat moet uit kunnen leggen hoe proeven verlopen. Voor dit
onderdeel wordt geen afzonderlijk deelcijfer gegeven. De beoordeling hiervan is
onderdeel van het beoordelen van de kennis van de domeinen.
6 De beoordeling van het college-examen
Voor het mondeling examen worden de volgende deelcijfers gegeven:
één deelcijfer voor het beantwoorden van vragen over de casus:
deelcijfer a
één deelcijfer voor het oplossen van problemen en vraagstukken
met betrekking tot de vakinhoud , inclusief de technischinstrumentele vaardigheden:
deelcijfer b
Het cijfer voor het college-examen wordt als volgt berekend: (a + 4b) : 5, afgerond op
1 decimaal.
7 Het eindcijfer
Het eindcijfer wordt als volgt berekend:
(het cijfer voor het centraal examen + het cijfer voor het college-examen) : 2,
afgerond op een geheel getal.
pagina 7 van 12
scheikunde havo
(OUDE PROGRAMMA) | vakinformatie staatsexamen 2015
Bijlage 1: beschrijving examenonderdelen A2, B5, C2, D1, E2,
F1, F2, G2
Domein A2: Analyse van en reflectie op natuurwetenschap en techniek
Subdomein A2-1: Kennisvorming
De kandidaat kan weergeven hoe natuurwetenschappelijke kennis ontstaat, welke
vragen natuurwetenschappelijke onderzoekers kunnen stellen en hoe ze aan
betrouwbare antwoorden komen.
De kandidaat kan:
1. Met voorbeelden uitleggen hoe natuurwetenschappelijke kennis tot stand komt en
hierbij het cyclisch karakter van onderzoek aangeven:
− theorieën als basis voor onderzoek;
− uitvoering van experimenteel onderzoek;
− aanpassing van de theorie op basis van de geïnterpreteerde resultaten.
2. En een uitspraak doen over de betrouwbaarheid van een gegeven
natuurwetenschappelijk onderzoek door het beoordelen van:
− de bronnen en gegevens;
− de werkwijze;
− de interpretatie van de resultaten;
− de presentatie van de conclusies.
3. Met voorbeelden het gebruik en de ontwikkeling toelichten van methoden,
technieken, instrumenten en materialen en hierbij aangeven hoe deze
ontwikkeling en de vakinhoudelijke kennisvorming van invloed zijn op elkaar, waar
het gaat om:
− onderzoeksmethoden en experimenteertechnieken;
− methoden voor analyse en interpretatie;
− instrumenten en materialen.
4. Met voorbeelden uitleggen wanneer onderzoek in interdisciplinair of
multidisciplinair verband wordt opgezet en welke eisen deze samenwerking stelt
aan de omgang met begrippen, modellen en onderzoek.
5. Met voorbeelden toelichten dat bij onderzoek van persoonlijke en
maatschappelijke vragen kennis gebruikt kan worden uit meerdere vakgebieden,
ook uit niet-natuurwetenschappelijke vakgebieden.
6. Met voorbeelden uitleggen hoe waarneming en theorievorming met elkaar
samenhangen.
De kandidaat kan
7. Met voorbeelden uitleggen hoe natuurwetenschappelijke kennis toegepast wordt
om maatschappelijk relevante producten en technieken te ontwikkelen, en
aangeven hoe samenleving en technologische ontwikkelingen elkaar beïnvloeden.
8. Met voorbeelden toelichten dat de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke
kennis niet vanzelf leidt tot nieuwe relevante toepassingen maar dat bij de
ontwikkeling voldaan moet worden aan:
− functionele criteria;
− sociaal-economische criteria;
− ethische criteria.
Subdomein A2-2: Toepassing van kennis
De kandidaat kan analyseren hoe natuurwetenschappelijke en technische kennis wordt
toegepast en kan reflecteren op de wisselwerking tussen natuurwetenschap, techniek
en samenleving.
pagina 8 van 12
scheikunde havo
(OUDE PROGRAMMA) | vakinformatie staatsexamen 2015
De kandidaat kan
9. Met voorbeelden uitleggen hoe natuurwetenschappelijke kennis toegepast wordt
om maatschappelijk relevante producten en technieken te ontwikkelen, en
aangeven hoe samenleving en technologische ontwikkelingen elkaar beïnvloeden.
10. Met voorbeelden toelichten dat de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke
kennis niet vanzelf leidt tot nieuwe relevante toepassingen maar dat bij de
ontwikkeling voldaan moet worden aan:
− functionele criteria;
− sociaal-economische criteria;
− ethische criteria.
Bij deze eindtermen gaat het om producten en technieken waarin natuurwetenschappelijke kennis wordt toegepast. Deze producten en technieken kunnen een
enorme invloed hebben op de maatschappij, denk bijvoorbeeld aan de digitale
revolutie. Andersom kan de maatschappij ook de toepassing van nieuwe technologie
aan banden leggen, bijvoorbeeld bepaalde vormen van biotechnologie. Ook beoogt
deze eindterm leerlingen inzicht te geven in criteria voor duurzaam ontwerpen.
Subdomein A2-3: De invloed van natuurwetenschap en techniek
De kandidaat kan oordelen over de betrouwbaarheid van toegepaste
natuurwetenschappelijke kennis en een eigen mening vormen over maatschappelijk –
natuurwetenschappelijke vraagstukken.
De kandidaat kan:
11. Een oordeel geven over de betrouwbaarheid van beweringen – waaronder ook de
eigen beweringen - door passende criteria te hanteren bij het beoordelen van:
− bronnen;
− de kwaliteit van een product of techniek of behandeling;
− de kwaliteit van onderzoek waaraan de bewering refereert.
12. Met voorbeelden de invloed -in verleden, heden en toekomst- toelichten van:
− culturele, economische, maatschappelijke en politieke belangen op de
ontwikkeling van natuurwetenschap en techniek;
− natuurwetenschappelijke kennis en techniek op het dagelijks leven;
− natuurwetenschappelijke kennis en techniek op het beeld dat mensen hebben
van de natuur en hun eigen rol daarin.
13. Een standpunt innemen en beargumenteren over:
− toepassingen van natuurwetenschap of techniek in de maatschappij;
− het eigen leerproces in het omgaan met natuurwetenschappelijke kennis en
techniek.
Bij deze eindterm beoordelen leerlingen de betrouwbaarheid van beweringen over
producten, technieken of behandelingen, waarbij ze reflecteren op de wijze waarop die
bewering wordt onderbouwd. In de toelichting is een aantal mogelijke aspecten
opgenomen van de uitwerking van de wisselwerking tussen natuurwetenschap,
techniek en maatschappij. Deze eindterm gaat ook over het innemen van standpunten
in vraagstukken met maatschappelijke, natuurwetenschappelijke en technische
aspecten.
pagina 9 van 12
scheikunde havo
(OUDE PROGRAMMA) | vakinformatie staatsexamen 2015
Domein B: Stoffen en materialen 1, anorganisch
Subdomein B5: Namen en formules
De kandidaat kan
12 de naam geven van de volgende stoffen als de formule is gegeven en omgekeerd:

ammoniak;
• broom;
• chloor;
• fluor;
• jood;
• ozon;
• stikstof;

waterstof;
• waterstofperoxide;
• zuurstof.
13 namen en formules geven en interpreteren van zouten die samengesteld zijn uit de
volgende ionen:
- Ag+, Al3+, Ba2+, Ca2+, Cu2+, Fe2+, Fe3+, H+, H3O+, Hg2+, K+, Na+, NH4+, Mg2+,
-
Pb2+, Sn2+, Zn2+
Br-, CO32-, Cl-, F-, HCO3-, I-, O2-, OH-, NO2-, NO3-, PO43-, S2-, SO42-, SO32-,
SiO32-, CH3COO-
Domein C: Stoffen en materialen 2, organisch
Subdomein C2: Andere toepassingen van koolstofverbindingen
De kandidaat kan
17 voorbeelden noemen van producten afkomstig uit de aardolie en steenkool
verwerkende industrie en de toepassingen daarvan:
- brandstoffen: lpg, benzine, dieselolie, stookolie, kerosine, cokes;
- asfalt;
- smeermiddelen;
- grondstoffen voor de chemische industrie.
18 argumenten noemen voor de keuze tussen het gebruik van aardolie als bron van
brandstoffen of als leverancier van grondstoffen voor chemische producten.
- de vorming van fossiele brandstoffen beschrijven als proces waarbij energie
van plantaardige en dierlijke oorsprong wordt opgeslagen:
- steenkool;
- aardolie;
- aardgas.
19 alternatieve brandstoffen noemen:
- (bio)alcohol;
- biogas ;
- waterstof.
21 de voor- en nadelen van het gebruik van de in de eindtermen 19 en 20 genoemde
brandstoffen beargumenteren:
- milieu ;
- winning ;
- opslag en transport.
22 de invloed van de toepassing van fossiele en alternatieve brandstoffen op het
koolstofdioxidegehalte van de atmosfeer aangeven:
- mogelijke invloed op het broeikaseffect.
pagina 10 van 12
scheikunde havo
23
(OUDE PROGRAMMA) | vakinformatie staatsexamen 2015
de begrippen volledige en onvolledige verbranding onderscheiden en de
consequenties voor het milieu van beide aangeven:
- uitstoot van koolstofdioxide;
- NOx ;
- koolstofmono-oxide;
- roet;
- onverbrande koolwaterstoffen.
Domein D: Stoffen en materialen 3, biochemisch
Subdomein D1: Industriële toepassingen
De kandidaat kan de harding van vetten en de vergisting van koolhydraten beschrijven.
De kandidaat kan
44 de vetharding beschrijven als een reactie van waterstof en onverzadigde vetten
waarbij de grondstof voor margarine wordt gevormd.
45 een toepassing geven van de vergisting van koolhydraten:
− bereiding van alcohol uit glucose.
Domein E: Sturen van reacties
Subdomein E2: Effecten tijdens het verloop van reacties
De kandidaat kan
63 begrippen die met toxiciteit samenhangen beschrijven:
• acute toxiciteit;
• chronische toxiciteit;
• no-toxic effectlevel;
• ADI-waarde;
• MAC-waarde.
64 aangeven dat fase-overgangen, oplossen en reacties (meestal) gepaard gaan met
een energie-effect:
• exotherm;
• endotherm.
65 het ’botsende-deeltjes-model’ beschrijven.
Domein F: Chemische industrie
Subdomein F1: Het maken van stoffen
De kandidaat kan
75 uitleggen in welke theoretische verhouding grondstoffen moeten worden gekozen
als beginstoffen voor de bereiding van een bepaald product.
76 uitleggen welke rol een katalysator bij een chemisch proces kan spelen.
77 kenmerken geven van productieprocessen waarbij sprake is van duurzame
ontwikkeling en van een beschreven proces deze kenmeken aangeven:
- hernieuwbare grondstoffen;
- recycling van afvalstoffen;
- onuitputtelijke voorraad.
78 aan de hand van de maatschappelijke betekenis van de chemische en aanverwante
industrie voor de Nederlandse samenleving beargumenteren:
- Werkgelegenheid;
pagina 11 van 12
scheikunde havo
(OUDE PROGRAMMA) | vakinformatie staatsexamen 2015
- Bruto nationaal product;
- Essentiële producten (zie eindterm 83)
Subdomein F2: Het scheiden en zuiveren van stoffen
De kandidaat kan
79 uitleggen dat bij chemische processen meestal mengsels ontstaan:
• onvolledige omzetting;
• overmaat;
• bijproducten;
• onzuivere beginstoffen.
80 uitleggen wat een geschikte methode is voor een scheiding van een mengsel of
zuivering van een stof aan de hand van de eigenschappen van de aanwezige
stoffen:
• extractie;
• adsorptie;
• destillatie;
• filtratie;
• bezinken;
• indampen.
81 aangeven dat bij de zuivering van een product gewoonlijk afval ontstaat met
mogelijke negatieve gevolgen voor het milieu.
Domein G: Zuren en basen
Subdomein G2: Onderzoek
De kandidaat kan
87 aangeven op welke wijze kan worden aangetoond dat een oplossing zuur, basisch
of neutraal is:
• zuur-base-indicatoren, lakmoes;
88 een neutralisatie waarbij aan een sterk zuur een sterke base wordt toegevoegd, of
omgekeerd, met een indicator, beschrijven.
pagina 12 van 12
scheikunde havo
(OUDE PROGRAMMA) | vakinformatie staatsexamen 2015
pagina 13 van 12