SECTION 19.LES VERBES EN ES VERBES EN -ER

Download Report

Transcript SECTION 19.LES VERBES EN ES VERBES EN -ER

PARCOURU!
Jorn Dijkstra
SECTION 19. LES VERBES EN -ER
de werkwoorden eindigend op -er
INTRODUCTION
De groep werkwoorden die uitgaat op –er
er is in het Frans de grootste
werkwoordengroep. Zoals gezegd vormt aller (gaan) hier de enige échte uitzondering
op. Voor een aantal werkwoorden eindigend op –er
er gelden wel wat uitzonderingen in
de vervoeging. Die laat ik je ook in deze section zien.
Ik neem het werkwoord donner – geven als uitgangspunt. Ik laat je zien hoe je dit
werkwoord in vijf tijden kunt vervoegen.
LE PRÉSENT
donner – geven
je donne
tu donnes
il/elle donne
on donne
ik geef
jij geeft
hij/zij geeft
wij geven
nous donnons
vous donnez
ils donnent
elles donnent
wij geven
jullie geven / u geeft
zij geven
zij geven
Je vormt de stam van het werkwoord door –er
er weg te laten. In ons voorbeeld, donn.
Vervolgens zie je per vorm de uitgang. Deze zijn vetgedrukt.
LE PASSÉ COMPOSÉ
donner donné
j’ai donné
ik heb gegeven
tu as donné
jij hebt gegeven
il/elle a donné
on a donné
hij/zij heeft
gegeven
wij hebben
gegeven
nous avons
donné
vous avez donné
ils ont donné
elles ont donné
wij hebben gegeven
jullie hebben gegeven
/
u heeft gegeven
zij hebben gegeven
zij hebben gegeven
De passé composé is de voltooid tegenwoordige tijd en bestaat altijd uit twee delen:
een vorm van het hulpwerkwoord (avoir of être) en het voltooid deelwoord. Het
voltooid deelwoord van deze groep werkwoorden wordt gevormd door er van de
infitief weg te halen en hier een é voor in de plaats te zetten.
PARCOURU!
Jorn Dijkstra
L’IMPARFAIT
(donnons)
je donnais
tu donnais
il/elle donnait
on donnait
ik gaf
jij gaf
hij/zij gaf
wij gaven
nous donnions
vous donniez
ils donnaient
elles donnaient
wij gaven
Jullie gaven / u gaf
zij gaven
zij gaven
De imparfait (onvoltooid, imperfect) is de onvoltooid verleden tijd.. In het Frans één
vorm, in het Nederlands één betekenis. De stam van deze tijd krijg je door van de
nous-vorm van de présent ons weg te laten en vervolgens de vetgedrukte uitgangen
achterr de stam te plaatsen. In elke uitgang vind je de letter ‘i’ (van imparfait) terug als
controlemiddel.
LE FUTUR SIMPLE
(donner)
je donnerai
tu donneras
ik zal geven
jij zal geven
nous donnerons
vous donnerez
il/elle donnera
on donnera
hij/zij zal geven
wij zullen geven
ils donneront
elles donneront
wij zullen geven
jullie zullen geven /
u zal geven
zij zullen geven
zij zullen geven
Voor de onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd, le futur simple,, neem je het
infitief (hier donner)) als uitgangspunt. Achter het infinitief zet je de vormen van avoir
die hierboven vetgedrukt staan. Bij de vertaling krijg je altijd een vorm van het
werkwoord zullen.
LE FUTUR DU PASSÉ/LE CONDITIONNEL
(donner)
je donnerais
tu donnerais
ik zou geven
jij zou geven
nous donnerions
vous donneriez
il/elle donnerait
on donnerait
hij/zij zou geven
wij zouden geven
ils donneraient
elles donneraient
wij zouden geven
jullie zouden geven /
u zou geven
zij zouden geven
zij zouden geven
De verleden toekomende tijd, le futur du passé of le conditionnel,, wordt in het
Nederlands wat betreft betekenis gevormd met zouden.. Je verkrijgt de vorm door
achter het infinitief de uitgangen van de imparfait te plaatsen.
PARCOURU!
Jorn Dijkstra
Voor het gebruik van de tijden en de wijze waarop je de tijden vormt heb ik speciale
sections geschreven. Deze vind je vanaf section 23.
CAS PARTICULIERS
Voor een aantal werkwoorden die eindigen op –er
er gelden andere regels:
a) Werkwoorden met een –c voor de uitgang, als laatste letter van de stam.
(commencer – beginnen, placer – plaatsen zijn voorbeelden.)
Voor de uitgangen die beginnen met een –a of –o krijgt deze c een cédille, ç.
je place, je plaçais
pla
.
il commence, il commençait
commen
- ik plaats, ik plaatste
- hij begint, hij begon
Waarom de ç? De ç geeft in deze vormen aan dat de ‘c ‘ niet als ‘k’, maar als ‘s’
uitgesproken moet worden.
Zo krijg je nooit een ç in plaats van een c als de eerstvolgende letter een i, of e
is. Deze klanken worden al als een s uitgesproken.
b) Werkwoorden met een –g voor de uitgang, als laatste letter van de stam.
(changer – veranderen, manger – eten, arranger - regelen.)
Voor de uitgangen die beginnen met een –a of –o krijg je een –e achter die
g.
je change, nous changeons
chan
il mange, elle mangeait
man
tu arranges, nous arrangeons
arran
vous arrangez
- ik verander, wij veranderen
- hij eet, zij at
- jij regelt, wij regelen
- jullie regelen/u regelt
c) Werkwoorden die een onbeklemtoonde –e (‘stomme e’) in de stam hebben.
Hier verandert deze stomme –e in een –è als de uitgang ook een
onbeklemtoonde, stomme e heeft. Een onbeklemtoonde –e spreek je uit als
‘uh’ (als in ‘duhhh’).
(se lever – opstaan,, se promener
prom
– wandelen, mener – leiden)
nous menons, je mène,
m
tu mènes - wij leiden, ik leid, jij leidt
il se promène,
ne, je me lève
l
- hij wandelt, ik sta op
PARCOURU!
Jorn Dijkstra
d) Bij werkwoorden met een –é in de stam (espérer – hopen, préférer
préf
– liever
hebben )
verandert deze in een –è voor een onbeklemtoonde klank als uitgang (dus bij
de je, tu, il/elle/on en ils/elles-vorm).
vorm). In de futur blijft deze klank overigens
ongewijzigd.
ils préfèrent,
rent, vous préférez
j’espère,
re, tu espères,
esp
il espère
- zij hebben liever, u heeft liever
- ik hoop, jij hoopt, hij hoopt
e) Bij werkwoorden die eindigen op –ler of –ter treedt er een verdubbeling van
de l of t op wanneer de klank ‘stomloos’ is (bij de je, tu, il/elle/on, ils/ellesils/elles
vorm). (jeter – gooien, appeler – noemen). Dit geldt niet voor acheter – kopen
en geler – vriezen.. Die krijgen een accent grave op de laatste e van de stam.
nous jetons, je jette,
je
tu jettes
- wij gooien, ik gooi, jij gooit
nous nous appelons, je m’appelle
m’appe – wij heten, ik heet
nous achetons, il achète
ach
- wij kopen, hij koopt
f) Tenslotte geldt voor werkwoorden die eindigen op –uyer, -ayer,
ayer, -oyer dat de
y verandert in een –ii bij een onbeklemtoonde uitgang (employer
employer – gebruiken,
essayer – proberen, passen, payer – betalen, essuyer – afvegen).
nous payons, je paie, tu paies
j’essuie,
e, elle essaie,
essa on emploie
- wij betalen, ik betaal, jij betaalt
- ik veeg af, zij past, wij gebruiken