Het marktmechanisme - uitwerkingensite.nl

Download Report

Transcript Het marktmechanisme - uitwerkingensite.nl

Uitwerkingen Praktische Economie Havo Module 2 Eenmal, Andermaal, Verkocht - Hoofdstuk 3 Het Marktmechanisme
www.uitwerkingensite.nl
HAVO 2 E FASE
ANTWOORDEN MODULE 2
EENMAAL , ANDERMAAL , VERKOCHT
Hoofdstuk 3 Het marktmechanisme
Verkenning
1
Er zijn te veel aanbieders en vragers, waardoor een individuele vrager en
aanbieder geen invloed hebben op de marktprijs.
2
a Aandeelhouders hebben recht op een deel van de winst.
b Ajax biedt ook vermaak aan de supporters en andere voetballiefhebbers.
Aantrekkelijk spelen gaat niet altijd samen met maximale winst.
3
a € 400
b, c en d
q
1
2
3
4
5
6
Totale
opbrengst
(TO)
€ 400
€ 800
€ 1.200
€ 1.600
€ 2.000
€ 2.400
Gemiddelde
opbrengst
(GO)
€ 400
€ 400
€ 400
€ 400
€ 400
€ 400
Marginale
opbrengst
(MO)
–
€ 400
€ 400
€ 400
€ 400
€ 400
Totale kosten
(TK)
MK
TW
€ 140
€ 260
€ 460
€ 740
€ 1.100
€ 1.540
–
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
120
200
280
360
440
260
540
740
860
900
860
4
a Van twee naar drie tuinontwerpen is de MO 400 en zijn de MK 200. De winst
stijgt dus met € 400 – € 200 = € 200.
b € 400 – € 280 = € 120
c € 400 – € 360 = € 40
d Dan zijn de MK groter dan de MO, en daalt de winst.
e Zie de laatste kolom van de tabel bij opgave 3.
f Bij vijf tuinontwerpen.
5
A
6
B
7
a
p = € 480
Totale
Marginale
Totale kosten MK
q
opbrengst
opbrengst
(TK)
(TO)
(MO)
5
€ 2.400
€ 480
€ 1.100
€ 360
6
€ 2.880
€ 480
€ 1.540
€ 440
7
€ 3.360
€ 480
€ 2.060
€ 520
8
€ 3.840
€ 480
€ 2.660
€ 600
Bij p = € 480 biedt Gerardus BV bij maximale winst 6 stuks aan.
TW
€
€
€
€
1.300
1.340
1.300
1.180
HAVO 2 E FASE
ANTWOORDEN MODULE 2
EENMAAL , ANDERMAAL , VERKOCHT
b
p = € 720
Totale
Marginale
Totale kosten MK
q
opbrengst
opbrengst
(TK)
(TO)
(MO)
8
€ 5.760
€ 720
€ 2.660
€ 600
9
€ 6.480
€ 720
€ 3.340
€ 680
10
€ 7.200
€ 720
€ 4.100
€ 760
11
€ 7.920
€ 720
€ 4.940
€ 840
Bij p = € 720 biedt Gerardus BV bij maximale winst 9 stuks aan.
TW
€
€
€
€
3.100
3.140
3.100
2.980
c A = 5, B = 6, C = 9
d
8
9
4–3–1–2
10 a 200p = 6000  p = 30  Q = 2000
b 250p = 3500  p = 14  Q = 200
c 0,7p = 700  p = 1000  Q = 300
11 A
12 C
13 a 1000p – 10.000 = –1000p + 90.000  2000p = 100.000  p = 50
p = 50 invullen in één van de twee vergelijkingen: 1000  50 – 10.000 = 40.000
HAVO 2 E FASE
ANTWOORDEN MODULE 2
EENMAAL , ANDERMAAL , VERKOCHT
b
c Q a = 1000  40 – 10.000 = 30.000
Qv = –1000  40 + 90.000 = 50.000
Het vraagoverschot is 50.000 – 30.000 = 20.000.
d De vragers gaan elkaar overbieden, waardoor de prijs stijgt.
e Zie grafiek bij b.
f 1000p – 20.000 = –1000p + 90.000  2000p = 110.000  p = 55
Toepassing
1
a Er zijn hoge vaste kosten. In het begin zijn er nog niet veel kijkers, en dus
minder reclame-inkomsten.
b Te weinig kijkers.
c Break-even draaien met kwalitatief goede programma’s.
2
De opleiding koppelen aan bemiddeling, en daarmee winst behalen.
3
a 8Q = 3,2Q + 11.520  Q = 2.400
b TK = 3,2  6.000 + 11.520 = € 30.720
TO = 6.000  € 5 = € 30.000
Het verlies is € 720.
c Ja, dan verdient hij in elk geval nog een deel van de constante kosten terug.
4
a De kosten van de oproepkracht, de kosten van de dvd-schijfjes.
b Totale constante kosten = € 21.000
Variabele kosten per dvd = € 5
Verkoopprijs van een dvd = € 40
c 5Q + 21.000 = 40Q  21.000 = 35Q  Q = 600
5
A = € 150.000; B = € 100.000; C = 4000 stuks; D = € 50.000; E = € 50
6
a 150  1000  € 100 = € 15 miljoen
b Bij p = 180 is de gevraagde hoeveelheid 90. De prijs stijgt met 80%, de
gevraagde hoeveelheid daalt met 40%. Dus –40% / +80% = –0,5.
7
a De omzet stijgt met 6,4%, terwijl de prijzen met 3,3% ver laagd worden. Dus
106,4 / 96,7  100 = 110. Dus 10% stijging van de afzet.
HAVO 2 E FASE
ANTWOORDEN MODULE 2
EENMAAL , ANDERMAAL , VERKOCHT
b Opbrengsten: omzet € 55.860.000
Kosten:
grondstofkosten € 13.860.000
loonkosten € 20.700.000
constante kosten € 20.300.000
reclamecampagne € 500.000
c Het hoofd van de marketingafdeling. De directeur gaat ervan uit dat de
gevraagde hoeveelheid procentueel sterker stijgt dan de prijs daalt. Er lopen dus
veel klanten over van de concurrentie. Het hoofd van de marketingafdeling gaat uit
van een lagere elasticiteit, dus van minder ‘overlopers’. Dat is het geval als de
concurrentie ook de prijs verlaagt.
8
a
b Qv = Q a  –2p + 180 = 150  p = 15 eurocent
c Van 15 naar 30 is 100%.
d De kosten van een zakje friet stijgen met (30 – 15) / 5 = 3 eurocent. Het is dus
niet juist.
9
a Met het doordraaien van de bloemen verschuift de aanbodlijn naar links (het
aanbod daalt), waardoor de evenwichtsprijs hoger uitvalt dan als de bloemen niet
doorgedraaid zouden worden.
b Uit de zin: ‘Bovendien groeien de bloemen sneller, waardoor er veel snijbloemen
geplukt moeten worden.’ Onafhankelijk van de prijs neemt het aanbod van
snijbloemen toe, waardoor de aanbodlijn (naar rechts) verschuift.
c Uitgaven veilingfonds eerste week juli:
Opkopen doorgedraaide snijbloemen: 200.000  € 1,40 = € 280.000
Inkomsten veilingfonds eerste week juli:
Inhouding op de omzet: 0,05  € 2.080.000 = € 104.000
Verkoop aan bejaardentehuizen: 0,10  200.000  € 0,50 = € 10.000
Totale inkomsten: € 114.000
Het veilingfonds is in de eerste week van juli afgenomen met € 166.000.
d Als doorgedraaide bloemen bij consumenten terechtkomen, kopen deze
consumenten geen of minder bloemen voor de ‘volle prijs’.
HAVO 2 E FASE
ANTWOORDEN MODULE 2
EENMAAL , ANDERMAAL , VERKOCHT
10 a Minder, de prijs ligt nu onder de € 20.
b 20 miljoen vaten. De aanbodlijn moet twee ‘vakjes’ naar links verschuiven.
c De aanbodlijn moet drie vakjes naar rechts, dus 30 miljoen vaten.
11 Grafiek 2: het aanbod wordt verkleind.
12 a ‘In de binnenstad kan Zarkos op korte termijn geen extra huurwoningen bouwen.’
Daarom blijft de aangeboden hoeveelheid bij iedere prijs hetzelfde.
b Bij p = € 400 is de vraag 1500 woningen, het aanbod is 1250, dus staan 250
mensen op de wachtlijst.
c De opbrengst in de binnenstad neemt toe met 1250  € 100 = € 125.000.
De opbrengst in de buitenwijken neemt toe met 0,60  250  € 400 = € 60.000.
De totale opbrengst neemt toe met € 185.000.
d De vraag naar dit type huurwoningen kan dalen, omdat mensen de voorkeur
geven aan een koopwoning. Ze kunnen bij een hoger inkomen gemakkelijker een
huis kopen.
13 (1) = rechts, (2) = links, (3) lager dan, (4) = 15, (5) = 75
Herhaling
1
a
Prijs
Consument A
Consument B
30
20
10
0
5
10
15
20
10
20
30
40
Collectieve
gevraagde
hoeveelheid
15
30
45
60
b
c Het consumentensurplus bij p = 20 is 30  10  0,5 = 150.
2
a Ja, het is de meeropbrengst als gevolg van de inzet van een extra
productiefactor arbeid.
b Ja, het is de meeropbrengst als gevolg van de inzet van een extra
productiefactor, in dit geval uren arbeid.
3
a ‘Een tiener moet vandaag al zijn dure gsm-rekening financieren, en gebruikt het
resterende zakgeld voor een filmpje of een paar Breezers in de kroeg.’ Deze zin
maakt duidelijk dat middelen alternatief aanwendbaar zijn, en er sprake is van
alternatieve kosten.
HAVO 2 E FASE
ANTWOORDEN MODULE 2
EENMAAL , ANDERMAAL , VERKOCHT
b De verkoopprijzen zijn verlaagd, hogere vaste kosten aan bijvoorbeeld
marketing.
4
a Het bedrijf is te klein in vergelijking tot de collectieve markt en er is sprake van
een homogeen product.
b
p = 20
q
Totale opbrengst
Marginale opbrengst
(TO)
(MO)
8
€ 160
€ 20
9
€ 180
€ 20
10
€ 200
€ 20
11
€ 220
€ 20
Bij p = € 20 biedt Van Gastel BV bij maximale winst 10 stuks aan.
Marginale kosten
(MK)
*
€ 17
€ 18
€ 21
c
p = 40
Totale opbrengst (TO)
q
19
20
21
22
Bij
Marginale opbrengst
(MO)
€ 760
€ 40
€ 800
€ 40
€ 840
€ 40
€ 880
€ 40
p = € 40 biedt Van Gastel BV bij maximale winst 20 stuks aan.
Marginale kosten
(MK)
*
€ 39
€ 41
€ 43
d C
e
f Dezelfde TK-functie houdt ook in dat de MK-functie hetzelfde is. Bij een
bepaalde prijs komt MO = MK bij alle aanbieders bij dezelfde hoeveelheid uit.
g
HAVO 2 E FASE
ANTWOORDEN MODULE 2
EENMAAL , ANDERMAAL , VERKOCHT
5
a 150 miljoen flessen
b MO = MK ligt bij 100 miljoen liter.
c De GTK-lijn ligt bij 100 miljoen liter onder de 100 cent.
d TK = 0,005q2 + 18  TK = 0,005  100 2 + 18 = € 68 miljoen
TO = 100 miljoen liter  100 cent = € 100 miljoen
TK = € 68 miljoen
TW = € 32 miljoen
e De aanbieders maken winst.
f Bij 60 cent, het dal van de GTK-lijn.
6
a B
b –16,7% / +50% = –0,33
c Prijsinelastisch, want de gevraagde hoeveelheid daalt procentueel minder dan
de prijs stijgt.
7
a 1: inelastisch, 2: normaal.
b De prijsstijging: (39,5 – 31,3) / 31,3  100% = 26,2%.
Het verbruik neemt af met: 0,3  26,2% = 7,9%.
c 0,921  2.200  € 0,395 = € 800,35
8
a De prijsverandering bedraagt –45 / 590  100% = –7,63%.
De verandering van de gevraagde hoeveelheid bedraagt:
(66.000 – 56.000) / 56.000  100% = 17,86%.
De prijselasticiteit van de vraag naar wasmachines met A-label is:
17,86% / −7,63% = −2,34.
b C, want de wasmachines kunnen elkaar vervangen voor dezelfde functie.
9
a De gevraagde hoeveelheid daalt bij een elasticiteit van –0,8 procentueel minder
dan de prijs stijgt, waardoor de omzet stijgt.
b De gevraagde hoeveelheid daalt bij een prijsverhoging, waardoor de prod uctie
daalt en (dus) de variabele kosten.