Het marktmechanisme - uitwerkingensite.nl

Download Report

Transcript Het marktmechanisme - uitwerkingensite.nl

Uitwerkingen Praktische Economie VWO Module 2 Hoofdstuk 3 Het marktmechanisme www.uitwerkingensite.nl
E
VWO 2 FASE
ANTWOORDEN MODULE 2
EENMAAL, ANDERMAAL, VERKOCHT
SCROLL DOWN
||
V
Hoofdstuk 3 Het marktmechanisme
Verkenning
1
Er zijn te veel aanbieders en vragers, waardoor een individuele vrager of aanbieder
geen invloed heeft op de marktprijs.
2
a Aandeelhouders hebben recht op een deel van de winst.
b Ajax biedt ook vermaak aan de supporters en andere voetballiefhebbers.
Aantrekkelijk spelen gaat niet altijd samen met maximale winst.
© MALMBERG
27
E
VWO 2 FASE
ANTWOORDEN MODULE 2
EENMAAL, ANDERMAAL, VERKOCHT
3
a De prijs blijft gelijk, onafhankelijk van hoeveel hij verkoopt.
b € 400
c
q
1
2
3
4
5
6
TO
€ 400
€ 800
€ 1.200
€ 1.600
€ 2.000
€ 2.400
GO
€ 400
€ 400
€ 400
€ 400
€ 400
€ 400
MO
€
€
€
€
€
*
400
400
400
400
400
TK
€ 140
€ 260
€ 460
€ 740
€ 1.100
€ 1.540
MO – MK
*
€ 280
€ 200
€ 120
€ 40
– € 40
MK
€
€
€
€
€
*
120
200
280
360
440
d
e
f
g
Zie de tabel bij c.
Zie de tabel bij c.
Nee, de MK wordt steeds hoger.
Zie de tabel bij c.
4
a
b
c
d
e
f
g
€ 200
€ 120
€ 40
Dan lijdt hij € 40 verlies op de laatste 1000 kilo bloembollen.
Zie de tabel bij opdracht 3c.
–
Bij 5000 kilo.
5
a MK = 0,4q
b MO = 20
c MO = MK
0,4q = 20
q = 50
d TO = 20 × 50 = 1000
TK = 0,2 × 502 + 120 = 620
TW = TO – TK = 1000 – 620 = 380
6
MK = 4q, MO = 1000
MO = MK
4q = 1000
q = 250
TK = 2 × 2502 + 30.000 = 155.000
TO = 1000 × 250 = 250.000
TW = 95.000
7
C
8
B
9
a
p = € 480
q
TO
MO
TK
MK
5
€ 2.400
*
€ 1.100
*
6
€ 2.880
€ 480
€ 1.540
€ 440
7
€ 3.360
€ 480
€ 2.060
€ 520
8
€ 3.840
€ 480
€ 2.660
€ 600
Bij p = € 480 biedt Gerardus BV bij maximale winst 6 stuks aan.
© MALMBERG
MO – MK
*
€ 40
– € 40
– € 120
TW
€ 260
€ 540
€ 740
€ 860
€ 900
€ 860
TW
€ 1.300
€ 1.340
€ 1.300
€ 1.180
28
E
VWO 2 FASE
ANTWOORDEN MODULE 2
EENMAAL, ANDERMAAL, VERKOCHT
b
p = € 720
q
TO
MO
TK
MK
8
€ 5.760
*
€ 2.660
*
9
€ 6.480
€ 720
€ 3.340
€ 680
10
€ 7.200
€ 720
€ 4.100
€ 760
11
€ 7.920
€ 720
€ 4.940
€ 840
Bij p = € 720 biedt Gerardus BV bij maximale winst 9 stuks aan.
MO – MK
*
€ 40
– € 40
– € 120
TW
€ 3.100
€ 3.140
€ 3.100
€ 2.980
c A = 5, B = 6, C = 9
d
10 A
11 q = 1,25p
12 4 – 3 – 1 – 2
13 a 200p = 6000 → p = 30 → q = 2000
b 250p = 3500 → p = 14 → q = 200
c 0,7p = 700 → p = 1000 → q = 300
14 A
15 C
16 C
17 a 1000p – 10.000 = –1000p + 90.000 → 2000p = 100.000 → p = 50
p = 50 invullen in één van beide vergelijkingen: 1000 × 50 – 10.000 = 40.000
b
© MALMBERG
29
E
VWO 2 FASE
ANTWOORDEN MODULE 2
EENMAAL, ANDERMAAL, VERKOCHT
c qa = 1000 × 60 – 10.000 = 50.000
qv = –1000 × 60 + 90.000 = 30.000
Het aanbodoverschot is 50.000 – 30.000 = 20.000 kisten.
d 20.000 × 60 = € 1.200.000
e Zie de grafiek bij b.
f Per kist € 60. In totaal: 30.000 × € 60 = € 1.800.000.
g Bescherming van de aanbieders tegen de lage prijzen.
h Zie de grafiek bij b.
i 1000p – 20.000 = –1000p + 90.000 → 2000p = 110.000 → p = 55
j De kosten stijgen met € 10 per kist. De prijs blijft € 60, zodat zij minder winst per
product maken, terwijl de gevraagde en verkochte hoeveelheid gelijk blijft.
k De overheid hoeft minder op te kopen bij € 60, omdat er minder aanbod is bij die prijs.
Dit voordeel kan worden besteed aan een hogere garantieprijs.
Toepassing
1
a Er zijn hoge vaste kosten, in het begin zijn er nog niet veel kijkers en dus minder
reclame-inkomsten.
b Te weinig kijkers.
c Break-even draaien met kwalitatief goede programma’s.
2
De opleiding koppelen aan bemiddeling en daarmee winst behalen.
3
a 200 miljoen liter
b 80 miljoen liter (MO = MK)
c TO = 80 miljoen × 8 = € 640 miljoen
TK = 0,05 × 802 + 180 = € 500 miljoen
TW = € 140 miljoen
d
4
a Het is vanwege de snelle economische veroudering belangrijk om de
investeringskosten met een zo klein mogelijke afzet terug te verdienen.
b De break-evenomzet van 40.000 × € 750 = € 30 miljoen is juist voldoende is om de
totale constante kosten terug te verdienen. Er is dus geen ruimte meer is voor variabele
kosten.
c € 550 × 40.000 = 40.000 × variabele kosten per product + € 20 miljoen.
variabele kosten per product: (€ 22 miljoen – € 20 miljoen) / 40.000 = € 50.
© MALMBERG
30
E
VWO 2 FASE
ANTWOORDEN MODULE 2
EENMAAL, ANDERMAAL, VERKOCHT
5
a MO = marktprijs = 840; minimaal verlies bij MO = MK → 840 = 680 + 0,04q →
q = 4000
totale kosten: 1.800.000 + 4000 × (680 + 0,02 × 4000) = € 4.840.000
totale opbrengsten: 4000 × 840 = € 3.360.000
verlies: € 4.840.000 – € 3.360.000 = € 1.480.000
b Groter. Het verlies bij stopzetting van de productie is gelijk aan de constante kosten
van € 1.800.000 terwijl voortzetting van de productie een verlies van € 1.480.000
oplevert.
c (Sommige) kabelproducenten zetten de productie stop of krimpen in waardoor het
aanbod zodanig afneemt dat (bij een gegeven vraag) de prijs stijgt.
d totale opbrengsten (TO) = 6000 × p
totale kosten (TK) = 1.800.000 + 6000 × (600 + 0,02 × 6000) = 6.120.000
TO = TK → 6000 × p = 6.120.000 → p = € 1.020
Herhaling
1
Een prijsverhoging, omdat de gevraagde hoeveelheid dan minder daalt dan de prijs
stijgt, waardoor de omzet stijgt.
2
a Ja, het is de meeropbrengst als gevolg van de inzet van een extra productiefactor
arbeid.
b Ja, het is de meeropbrengst als gevolg van de inzet van een extra productiefactor, in
dit geval uren arbeid.
3
a Het bedrijf wil eerst zo veel mogelijk klanten aantrekken om de verbinding
naamsbekendheid te geven.
b TVK = 0,25q. Als de afzet met één kilometer stijgt, stijgen de TVK (en dus ook de TK)
met 0,25.
c p = 0,30 → qv = –500.000 × 0,30 + 350.000 = 200.000
TO = 0,30 × 200.000 = 60.000
TK = 0,25 × 200.000 + 100.000 = 150.000
Express Run haalt dus geen 50% kostendekking.
d Ja, bij dezelfde prijs is de gevraagde hoeveelheid gestegen.
e MO = MK
–1 / 250.000q + 0,85 = 0,25
–1 / 250.000q = –0,6
q = 150.000
–500.000p + 425.000 = 150.000
p = 0,55
4
a Bijvoorbeeld: meer concurrentie. Of: een luxer, duurder product waardoor de afzet
gevoeliger is voor prijsveranderingen.
b Buitenlandse reizen worden 5% goedkoper, waardoor de afzet met 5 × 0,8 = 4%
daalt. Om de 4% weer te winnen, moet de prijs met 4 / 0,6 = 6,7% omlaag.
c Als de firma niet reageert, dalen de afzet en omzet met 4%. Als ze wel reageert, daalt
de omzet met 6,7%. Hij heeft dus gelijk.
5
Gezamenlijke inkoop, ICT-beheer.
© MALMBERG
31
E
VWO 2 FASE
ANTWOORDEN MODULE 2
EENMAAL, ANDERMAAL, VERKOCHT
6
a Bijvoorbeeld: verlichting in het lokaal, surveillance.
b De grote lokalen moeten de scholen toch aanhouden. Daar zijn de vaste kosten dus
niet van belang. Voor het Swammerdamcollege geldt dat de verhuurprijs daarbij hoger is
dan de variabele kosten, dus verhuur is voordelig. Voor het Tinbergencollege geldt dat
niet.
Voor de kleine lokalen spelen ook de vaste kosten een rol. Voor het
Swammerdamcollege geldt dat de TK bedragen: 60 + 7 × 10 = € 130. De TO bedragen:
7 × 20 = € 140. Voor het Tinbergencollege geldt dat de TK bedragen:
60 + 5 × 10 = € 110 euro. De TO bedragen: 5 × 20 = € 100. Het Swammerdamcollege
moet dus de kleine lokalen aanhouden, het Tinbergencollege niet.
7
a ‘Een tiener moet vandaag al zijn dure gsm-rekening financieren, en gebruikt het
resterende zakgeld voor een filmpje of een paar Breezers in de kroeg.’ Deze zin maakt
duidelijk dat middelen alternatief aanwendbaar zijn, en dat er spanning is tussen
middelen en behoeften.
b De verkoopprijzen zijn verlaagd, hogere vaste kosten aan bijvoorbeeld marketing.
8
a Bijvoorbeeld: een zo groot mogelijk aanbod bieden. Of: een zo goed mogelijke
dienstverlening geven.
b De prijs staat vast, de MO dus ook. Iedere extra behandeling levert € 620 extra omzet
op.
c MO = MK
620 = 90q – 10
q=7
TO = 7 × € 620 = € 4.340
TK = 45 × 72 – 70 + 5.000 = € 7.135
verlies = € 7.135 – € 4.340 = € 2.795
d De kostenfuncties hangen af van de productiefunctie en die verandert niet.
e MO = MK ligt dan bij zes behandelingen.
Verplichte context
1
a In een tijd met hoge werkloosheid staan de bedrijven sterk. Als de ene persoon niet
voor een laag loon wil werken, dan kan het bedrijf wel een ander persoon vinden die dat
wel wil. Er zijn immers veel werklozen. Economischer gezegd: er is een groot aanbod
van arbeid ten opzichte van een kleine vraag.
b Veel lonen liggen enkele jaren vast door de cao’s; lage lonen kunnen niet dalen onder
het minimumloon.
c Werknemers met weinig scholing hebben de garantie dat zij een minimumloon
ontvangen, terwijl het loon zonder wettelijke bescherming wellicht zo laag zou zijn dat zij
niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien.
d Mensen met weinig opleiding zijn relatief duur voor de werkgever. De kans op
werkloosheid onder mensen met weinig scholing is groter.
2
B
3
A = € 324,29; B = € 285,85; C = € 939,86
4
Lager; er worden geen premies en belastingen afgedragen.
5
a De kosten van de sociale zekerheid (belasting en premies) verhogen de prijs van
arbeid, waardoor de vraag klein blijft.
b De kosten van de sociale zekerheid (belasting en premies) vergroten het verschil
tussen bruto en netto loon, waardoor het aanbod van arbeid klein(er) is.
© MALMBERG
32
E
VWO 2 FASE
ANTWOORDEN MODULE 2
EENMAAL, ANDERMAAL, VERKOCHT
6
a Bij een kleine vraag naar producten produceren de bedrijven minder en hebben ze
minder arbeidskrachten nodig.
b Er blijft werkloosheid als de gevraagde arbeid niet aansluit op de aangeboden arbeid.
7
1 = CBS, 2 = UWV, 3 = UWV, 4 = CBS
8
a Bijvoorbeeld: er is één loon; in werkelijkheid zijn er verschillende loonhoogtes voor
verschillende beroepen.
b De aanbodlijn. De mensen in de beroepsbevolking bieden hun arbeid aan.
c De bevolkingsgrootte en de wetgeving stellen een maximum aan het aantal mensen
dat zich kan aanbieden op de arbeidsmarkt.
d Een deel van de beroepsbevolking werkt in deeltijd.
e Bij € 2.200 is de vraag naar arbeid kleiner dan het aanbod. Het verschil is de
werkloze beroepsbevolking.
f
g Bijvoorbeeld: op de Nederlandse arbeidsmarkt is er vraag en aanbod van
verschillende soorten arbeid (bijvoorbeeld verschil in opleiding en ervaring). Er zijn
deelmarkten waar geen overschot is.
Of: Nederland kent een minimumloon; vakbonden houden daling van het loon tegen.
h Zie de grafiek bij f.
9
a De juiste woorden zijn: groter, daalt, stijgt, werknemers, meer.
b Zie het schema.
c Zie het schema (bron 13, 14, 15 en 17).
Bron
8
9
10
© MALMBERG
Signaal/gevolgen van de
krapte
De werkgever moet de
portemonnee trekken. De
werkgever ‘staat dus zwak’.
Oorzaken van de
krapte
Oplossingen om de krapte
te bestrijden
Als consumenten en
producenten veel
goederen en diensten
kopen, zal het
bedrijfsleven een grote
afzet hebben. Er is veel
arbeid nodig om de
producten te
produceren.
Als de arbeidsmarkt
flexibeler wordt, kan de
krapte minder worden omdat
vraag en aanbod beter op
elkaar aansluiten.
33
E
VWO 2 FASE
ANTWOORDEN MODULE 2
EENMAAL, ANDERMAAL, VERKOCHT
Bron
Signaal/gevolgen van de
krapte
11
12
13
14
15
Oplossingen om de krapte
te bestrijden
Een deel van de
vrouwen die geschikt
zijn voor de
arbeidsmarkt biedt zich
niet aan.
Een flexibeler arbeidsmarkt.
Als vrouwen zich dan wel
aanbieden neemt de krapte
af.
Bonussen en extra salaris
zijn nodig. Kennelijk is het
moeilijk om aan personeel te
komen.
Werkloosheid daalt scherp,
het aantal uitkeringen ook.
Een teken dat de vraag naar
arbeid groter wordt ten
opzichte van het aanbod.
Extra salaris verhoogt het
loonpeil op de markt,
waardoor de vraag naar
arbeid daalt en het aanbod
stijgt. Totdat de krapte is
verdwenen.
Werkloze beroepsbevolking
daalt sterk in 2007.
16
17
Oorzaken van de
krapte
Vraag naar arbeid sluit
niet goed genoeg aan
bij het aanbod; aanbod
blijft beperkt door
schooluitval.
Cao-lonen stijgen in 2007
fors, teken van sterke positie
van werknemer.
18
Studie-uitval beperken en
het beter laten aansluiten
van kwaliteit van aanbod van
arbeid bij vraag naar arbeid.
Dit zorgt voor meer aanbod
en geschikter arbeid,
waardoor de krapte minder
wordt.
Extra salaris verhoogt het
loonpeil op de markt,
waardoor de vraag naar
arbeid daalt en het aanbod
stijgt. Totdat de krapte is
verdwenen.
De export stijgt flink.
Het bedrijfsleven heeft
dus extra arbeid nodig
om die
exportproducten te
kunnen leveren.
19
10 a Zie het schema (bron 18).
b Zie het schema (bron 16).
c Zie het schema (bron 12 en 16).
11 a Hij geeft als voordeel dat het extra economische groei oplevert, en dus extra banen,
maar dan neemt de vraag nog meer toe ten opzichte van het aanbod.
b Als de arbeidsmarkt flexibeler wordt, kan de krapte minder worden omdat vraag en
aanbod beter op elkaar aansluiten.
c Bescherming van de werknemer, om uitbuiting te voorkomen.
d A. Een minimumloon ligt boven het evenwichtsloon, waardoor een overschot
(werkloosheid) ontstaat. Een minimumloon onder het evenwicht heeft geen zin, want het
loon mag stijgen boven het minimum. Er zal dus ook geen tekort ontstaan, want het
gemiddelde loon zal stijgen tot de evenwichtswaarde.
e Nee, als het loon van laaggeschoolde werknemers hierdoor zal dalen, zal de vraag
naar arbeid stijgen, het aanbod van arbeid dalen.
© MALMBERG
34
E
VWO 2 FASE
ANTWOORDEN MODULE 2
EENMAAL, ANDERMAAL, VERKOCHT
f Zie het schema.
12 Bron 15 en 17. In 2004 is de werkloosheid hoog (bron 15) en de stijging van de caolonen heel laag (bron 17).
© MALMBERG
35