Week 4: Hellenisme

Download Report

Transcript Week 4: Hellenisme

Week 4: Hellenisme
Margit Pothoven
Macedonië (A1)
•
•
•
•
•
•
•
343-342
338
337
334
Mei 334
Nov. 333
332-331
• 331
• 1 oktober 331
• 330
Verovering Thracië
Slag bij Chaeronea
Oprichting Korinthische Bond
Begin veldtocht tegen Perzen
Slag bij de Granicus
Slag bij Issus
Onderwerping Syrië, Egypte en
Mesopotamië
Spartaanse opstand
Slag bij Gaugamela
Verwoesting Persepolis
Imperium Alexander de Grote na 323
(A2)
•
•
•
•
•
Philippus Arrhidaeus
Macht bij generaals (diadochen)
Ptolemeïsche Rijk (Egypte)
Seleucidische Rijk (Azië)
Antigonidische Rijk (Macedonïe)
Hellenisme (A3)
• Met name toplaag van de samenleving
• Inheemse cultuur bleef bestaan 
nauwelijks vermening Oosters/Griekse
cultuur, wel wederzijdse beïnvloeding
Sociaal-economische veranderingen
(A4)
•
•
•
•
Grotere kloof arm/rijk
Grotere concentratie macht in rijke bovenlaag
Burgerrecht gekoppeld aan minimum vermogen
Boule alleen voor de rijken  oligargische
regeringen soms omvergeworpen
• Armeren in huurleger
• Egypte/Seleuciden: geen grote veranderingen
Culturele veranderingen (A4)
Verspreiding Griekse cultuur: taal, opvoeding, tradities, godsdienst.
 Grieks als taal voor de bureaucratie en Griekse namen (elite dus)
 Religie
• Homerische goden worden minder populair, ruimte voor andere
vormen
• Assimilatie in religie van Oosterse goden (Zeus/Ammon/Baäl of
Isis/Demeter)
• Opkomst heerserscultus: zowel vrijwillig (polis) als gedwongen
• Populariteit mysterieculten (henoteïsme)
• Oosterse religie naast Griekse religie (zij aan zij)
 Mens als wereldburger / individu (niet langer polis-bound)  vindt
zijn weerslag in de filosofie (emotie-theoriën, verlossingsideaal, gericht
op goed leven met gemoedsrust)
Joodse geloof (A5)
• Vele Joden buiten Judea: verdere Diaspora
 Voor diaspora Joden: Septuaginta  vertaling van Torah naar het
Grieks
• Judea eerst onder Ptolemaeïsche dynastie, vervolgens rond 200 vChr
Seleucidische.
• Seleuciden: 168 vChr  na veel strijd en revolte : Antiochus Epiphanes
breekt stadsmuren af, maakt een mili vesting van de Tempel en weidt
de tempel aan Zeus. Verbod op Joodse religie!!! (opgeheven in 165 vC)
• Hierdoor Makkabeën in opstand  winnen in 152 vC. Zelfs koningstitel
in 104 vC
• Uiteindelijk Judea in 63 vC Romeins
Parthische en Romeinse Rijk (A6)
• Satrapie Partië annexeert Iran & Mesopotamië.
Erfgenaam van Perzische Rijk.
• Noemen zich Philhelleen om Griekse inwoners
gunstig te stemmen
• Geen nieuwe bureaucratie
• Griekse steden hoge mate van autonomie
• In eerste eeuw Griekse taal en cultuur verdrongen
door Parthische
Romeinen: Griekse cultuur al eeuwen incorporeren.
Griekse religie, filosofie, wetenschap
Reader
• Versnel en Claus (C1 en C2)
• Chaniotis (D2, D3 en D4)
• Walbank en Kuhrt & Sherwin-White (E1 en
E2)
Discussievraag (F1)
Was de heersercultus een politiek
of een religieus verschijnsel?
B1
• (1) Alexander is de zoon van een goddelijke
vader (gesuggereerd wordt: van AmmonZeus himself); (2) alle moordenaars van
Philippos II zijn door Alexander gedood; (3)
Alexander zal de heer en meester worden
van de gehele mensheid (letterlijk: de
oikoumene, de bewoonde wereld).
B2
• De (half)goden zijn: (1) Ammon-Zeus – purperen mantel
en hoorns; de oppergod; (2) Artemis – boog en jachtspies
en merkwaardig genoeg een Perzisch kostuum (mogelijk is
hier oorspronkelijk sprake van regalia van de Perzische
koning, die dikwijls met speer en boog wordt afgebeeld;
Artemis is de maangodin en godin van de jacht; (3)
Hermes, boodschapper der goden en overschrijder van
grenzen – attributen: gevleugelde schoenen, breedgerande
hoed, caducaeus (herautenstaf); (4) Herakles-Hercules –
leeuwenscalp en knots. Overige aanwijzingen: gebruik van
geurstoffen waar hij zelf loopt (goden ruiken lekker) en het
offeren ‘te zijner ere van mirre en wierook’, d.w.z.
geurstoffen die men gewoonlijk aan de goden offert;
gewijde stilte onder de aanwezigen die in de greep zijn van
‘angst’; wordt door een ‘vleier’ Zoon van Ammon genoemd.
B3
• Antigonos, die de stad autonomie en zelfbestuur
geschonken heeft (‘free and autonomous’), en voor
vrede heeft gezorgd, krijgt de volgende
eerbewijzen: een heiligdom (‘precinct’, temenos),
een altaar, een mooi standbeeld (cultusbeeld?);
voorts wordt een bestaand religieus festival van de
stad vanaf nu jaarlijks te zijner ere gehouden; hij
en zijn zoons krijgen gouden kronen; er wordt
geofferd en de stedelingen dragen kransen zoals ze
dat normaal gesproken tijdens festivals van de
goden doen.
B4
• Dit is een tekst om met aandacht te lezen, met name de
laatste regel van de eerste alinea. Tenzij je aanneemt dat
dit alles vuige vleierij is, of dat men toch al niet meer in de
goden geloofde (wat onzin is maar in het verleden op
grond van deze bron wel werd beweerd), wordt Demetrius
in deze tekst welzeker als een echte god beschreven – en
niet zomaar een god! Anders dan de meeste andere goden,
bewijst Demetrius zijn bestaan en zijn macht. De Atheners
vragen hem wat ze ook in tijden van nood van hun
machtigste goden (Athena, Zeus) vragen: ‘verlossing’
(sōtēria) van het kwaad of onheil dat hen boven het hoofd
hangt, in dit geval de militaire dreiging door de
halfbarbaarse Aetoliërs die Demetrius gevraagd wordt te
verslaan en zo de stad te redden. Door de Aetoliërs ook
daadwerkelijk in de pan te hakken, verhoort hij het gebed
en verdient dus dezelfde eerbewijzen die ook Athena of
Zeus krijgen wanneer zij redding brengen.
C1
• Het is lange tijd gebruik geweest om alle culturele
verschijnselen die niet stroken met onze traditionele visie
van het Griekendom als oosterse importen te beschouwen
(Versnel: 129). Dit is ook het geval geweest in de
theorievorming rondom de Grieks-hellenistische
heersercultus. Tegenwoordig verklaart men de oorsprong
van heersercultus in de Griekse wereld niet zozeer meer
vanuit Oosterse invloeden, al blijft het voor de meeste
geleerden moeilijk dit verschijnsel als een religieuze
realiteit te erkennen. Heersercultus wordt dan ook vaak als
een tweederangs religieus, of zelfs ronduit politiek
verschijnsel geïnterpreteerd.
C2
• Volgens Clauss is “Antike Religion Handlung”
en niet “Haltung”; daarom is een godheid
per definitie degene die een cultus ontvangt
(p. 23) – hij hangt hier dus een
functionalistische benadering aan, die uit
gaat van de handeling en niet het geloof an
Sich. Het gaat dus niet ‘geloof’ – dat is een
anachronistisch begrip dat voortkomt uit
onze christelijke achtergrond.
D1
• Volgens Chaniotis is de goddelijkheid van Hellenistische heersers
ambigu. Aan de ene kant is er wel sprake ‘echte’ religie als je uitgaat
van wat de Grieken daaronder verstonden. Naar aanleiding van de
Demetrios Hymne zegt Chaniotis dat het geloof in de nabijheid van het
goddelijke kenmerkend is voor Griekse religie (p. 431, direct na het
tweede citaat) en, belangrijker, dat het bieden van bescherming het
voornaamste is wat Grieken van hun goden verlangen (pp. 432-433).
Chaniotis spreekt in dit verband van ‘mortal divinity’ (p. 433, begin
tweede alinea: ‘The power to offer protection is an essential feature of
the king’s mortal divinity; … Since Hellenistic kings … resembled the
immortal gods in the care they took for humans, they deserved to
receive similar expressions of gratitude as the gods’. Aan de andere
kant (zoals uit het voorgaande ook wel blijkt): de koningen zijn geen
(onsterfelijke) goden maar ontvangen alleen godgelijke eer van de
steden. Dit wordt dan weer gecompliceerd door het feit dat heersers
weer wél na hun dood echte onsterfelijke goden konden worden, en als
goden geëerd eisten te worden in de centraal gereguleerde
‘staatscultus’.
D5
• Van de derde soort, het zelfs een document
betreffende het door Chaniotis naar voren
gehaalde voorbeeld hiervan (de centraal
verordonneerde cultus van Antiochos de
Grote en Laodike).
E3
• De visie van Kuhrt & Sherwin-White. Althans: op het
eerste gezicht; de heerser presenteert zichzelf nadrukkelijk
als (de zoon van) een Macedonische koning (Kuhrt &
Sherwin-White zouden hier tegenin brengen dat Antiochos
I een Iraanse moeder had); bovendien is deze tekst
bedoeld voor een Babylonisch publiek, dus geen wonder
dat de koning zich als een Babyloniër presenteert – je kunt
je afvragen hoe Babylonisch hij was in zijn zelfpresentatie
in, pak ’m beet, Ephese of Merw. Er is géén sprake van
vergoddelijking – daar deden de Babyloniërs niet aan; de
heerser is alleen koning bij de gratie van de Babylonische
oppergod Marduk.
E4
• De ‘kroonprins’ (= medekoning) trekt
Babylon binnen en offert daar persoonlijk
aan de inheemse maangod Sin. Past het
beste bij Kuhrt & Sherwin-White 
aanpassen aan Babylonische godsdienst.
E5
• Hij heeft de orde hersteld en vrede gebracht
door opstanden neer te slaan. Dit is
natuurlijk weer heel erg Grieks! Past dus bij
Walbank.