Seneca/Tacitus: examen 2008

Download Report

Transcript Seneca/Tacitus: examen 2008

Seneca – Tacitus
examenonderwerp Latijn 2008
Of toch niet?
1
Eerst effe …
Seneca
Achtergronden - persoon











Lucius Annaeus Seneca
Geboren in Cordoba (Spanje dus!); als kind verhuisd naar Italië, naar Rome
Jong in aanraking met filosofie/filosofen (Sotion/Attalus/Papirius Fabianus)
4 v Chr – 65 (gedwongen zelfmoord)
Quaestuur – praetuur (2 functies van de cursus honorum) – senator
Intellectuele familie
Astma
Rijkdom
Opvoeder/adviseur/regent/spindoctor/opleider tot redenaar van Nero
Co-opvoeder Burrus, prefect keizerlijke garde
Omgaan met o.a. de volgende twee dilemma’s:
 Stoïcijn moet bijdrage leveren aan welzijn van maatschappij ↔ gemoedsrust
 Dreigende gevaren ↔ rijkdom en macht (aan het hof van Nero)►hoe filosofisch
verantwoord om te gaan met dreigende gevaren als je daar door rijkdom en macht
al “automatisch” tegen beschermd bént?
3
Achtergronden - werk
 De Clementia (± 54 slijmen bij Nero bij diens aantreden)
 Tragedies
 Naturales Quaestiones
 Epistulae Morales




(eind van zijn leven geschreven)
Brieven geschreven aan ene Lucilius, gouverneur van Sicilië
Discussie over adressaat Lucilius: fictief of niet
Alle brieven zijn in principe geschreven met als doel ze te publiceren
Brief: geschikte vorm (fictieve opponent)
4
Achtergronden – filosofie (1)











Zeno – Stoa Poikilè – ±300 v Chr
Fysica: natura (secundum naturam vivere)
Logica: ratio (logisch denkvermogen)
Ethica: doel is de mens gelukkig maken
Noodzakelijk daarvoor: gemoedsrust / apatheia
Mens moet zich ontwikkelen naar sapientia
Praktisch ingestelde filosofie: wijsheid is levens- en stervenskunst
Zelfs Seneca is evenwel nog proficiens
Aequus animus: gemoedsrust
Kosmos: bestuurd door goddelijke ratio, die in principe het goede nastreeft
De goddelijke ratio heeft een afgesplitste ratio in de mens: de ratio in de mens is dus
verbonden met ratio van de godheid, dus ook de mens streeft naar het goede (ethica)
5
Achtergronden – filosofie (2)
Het begrip natura, alles wat met de zichtbare werkelijkheid samenhangt (de ons
omringende werkelijkheid met daarin mensen, dieren, planten en dingen) speelt een
hoofdrol in de stoïcische filosofie. Hier zit een aangeboren sturend beginsel aan vast;
de wereldrede, die het goede tot doel heeft en eeuwig en onwrikbaar is. De stoïcijnen
geloven in een Intelligente Natuur die weet waar ze naartoe wil. Dus toeval bestaat niet.
Alles loopt in harmonie. De wereldratio heeft in de gehele werkelijkheid een systeem en
ordening aangebracht. De kracht van de Ratio manifesteert zich op verschillende
niveaus.
6
Achtergronden – filosofie (3)
Levenloos ding → ding valt niet uit elkaar
Planten → groeikracht
Dieren → aanpassen aan situaties
Mensen → logisch denkvermogen, de mens is het enige wezen dat over zichzelf en
de wereld nadenkt. Hij kan met behulp van zijn verstandelijke vermogens zichzelf en
zijn ware aard doorgronden. Mensen hebben van nature een gids meegekregen die
ze moeten volgen: men moet naar zichzelf (zijn ‘ik’, zijn rede) luisteren, hierdoor zal
men altijd het goede doen. Rationale animal est homo: in iedere mens manifesteert
zich de goddelijke geest, de “super”ratio. De mens heeft tot taak die tot volle
ontwikkeling te laten komen.
 Secundum naturam vivere → in overeenstemming met de natuur/ wereldratio
leven. Omdat de mens deel uitmaakt van de wereld moet hij ook in harmonie leven
met de wereld, zich onderwerpen aan de vaste natuurwetten. Hij moet actief
meewerken om dit te bereiken.




7
Achtergronden – filosofie (4)
 Omdat de deugd het enige en alleenzaligmakende goed is, dient zij ook alleen om
zichzelf te worden nagestreefd.
 Indifferentia → alle andere zaken moeten de mens die naar deugd streeft,
onverschillig laten. Ze zijn in moreel opzicht belangrijk, zowel de positieve zaken,
zoals leven, gezondheid, schoonheid en rijkdom, als de negatieve zaken, zoals dood,
ziekte, lelijkheid en armoede. De Stoa spreekt van indifferentia, dingen die er niet
wezenlijk toe doen. Kenmerkend hiervoor is dat mensen er geen macht over hebben.
De geest daarentegen is het enige echte en onvervreemdbare eigendom van de
mens.
 Indifferentia (part two) → verkieslijke en niet-verkieslijke indifferentia. Rijkdom en
roem zijn te verkiezen boven armoede en schande: er zijn dus wel indifferentia die de
kwaliteit van het leven kunnen verhogen. Van belang is het niet het aanwezig zijn of
het ontbreken van bepaalde goederen in het leven van de mens, maar de manier
waarop die er tegenaan kijkt.
8
Achtergronden – filosofie (5)
 Begeerten (voluptates/cupiditates), driften, gevoelens zijn volgens de Stoa
strevingen die niet voortkomen uit de ratio. Ze hebben met het lichaam, dus met
kortstondigheid en veranderlijkheid te maken.
 Emoties (vooral genot, pijn, verlangen en angst) vormen een bedreiging voor het
geestelijk evenwicht, voor de apatheia (onverstoorbaarheid, apatheia is een van de
basisvoorwaarden voor een gelukkig leven). Ze verwijderen ons van de rede en zijn
in strijd met de geest.
 Bonum: het goede → wijsheid, geestelijke ontwikkeling
 Verum bonum: goed geweten, goed beleid, goede handelingen, consequente
levenshouding, verachten van fortuita (toevalligheden)
 Malum: het slechte → domheid, gebrek aan geestelijke ontwikkeling
9
Tekst 01: De Clementia
 Crudelitas minime humanum malum est indignumque tam miti animo; ferina ista rabies
est sanguine gaudere ac vulneribus et abiecto homine in silvestre animal transire. Quid
enim interest, oro te, Alexander, leoniLysimachum obicias an ipse laceres dentibus
tuis? Tuum illud os est, tua illa feritas. O quam cuperes tibi potius ungues esse, tibi
rictum illum edendorum hominum capacem!
 Wreedheid is een kwaad [dat] helemaal niet menselijk [is] en een zo zachtaardige geest
onwaardig; beestachtig is die waanzin[nige lust] te genieten van bloed en wonden en,
na de mens afgeworpen te hebben, over te gaan in een wild dier. Want wat maakt het
uit, vraag ik jou, Alexander, of je Lysimachus voor een leeuw gooit of [dat] je hem zelf
verscheurt met je [eigen] tanden? Van jou is die bek, van jou die wildheid. O, hoe zou je
wensen dat die klauwen liever van jou waren, [dat] van jou die muil [was] [die] in staat
[is] mensen te eten.
10
Tekst 02a: Vriendschap
 Hoc inter nos et illos interest: noster sapiens vincit quidem incommodum omne sed
sentit, illorum ne sentit quidem. Illud nobis et illis commune est, sapientem se ipso
esse contentum. Sed tamen et amicum habere vult et vicinum et contubernalem,
quamvis sibi ipse sufficiat. Vide quam sit se contentus: aliquando sui parte contentus
est.
 Dit verschil is er tussen ons en hen: onze wijze overwint weliswaar ieder ongemak,
maar voelt het wel, [die] van hen voelt het niet eens. Dat hebben wij en zij gemeen,
dat de wijze aan zichzelf genoeg heeft. Maar toch wil hij ook een vriend en een buur
en een kameraad hebben, hoewel hij aan zichzelf genoeg heeft. Kijk hoezeer hij
genoeg heeft aan zichzelf: soms heeft hij [zelfs] genoeg aan een deel van zichzelf.
11
Tekst 02b: Vriendschap
 Si illi manum aut morbus aut hostis exciderit, si quis oculum vel oculos casus
excusserit, reliquiae illisuae satisfacient et erit imminuto corpore et amputato tam
laetus quam integro fuit; sed si quae sibi desunt non desiderat, non deesse mavult.
Ita sapiens se contentus est, non ut velit esse sine amico sed ut possit; et hoc quod
dico 'possit' tale est: amissum aequo animo fert.
 Als een ziekte of een vijand hem een hand heeft (zal hebben) doen verliezen
(afgehakt), als een of ander ongeluk [hem] een oog of de ogen heeft (zal hebben)
ontnomen (uitgeslagen), zal (zullen) wat hij over heeft (zijn overblijfselen) voor hem
genoeg zijn en zal hij met een verkleind en verminkt lichaam [net] zo blij zijn als hij
met een ongeschonden [lichaam] was; maar al mist hij niet wat hem ontbreekt, hij wil
liever dat het niet ontbreekt.Op die manier heeft de wijze genoeg aan zichzelf, niet
dat hij zonder vriend wil zijn, maar dat hij [het] kan; en dit wat ik ‘hij kan [het]’ noem,
houdt het volgende in (is zodanig): het verlies van hem verdraagt hij gelaten.
12
Tekst 02c: Vriendschap
 Sine amico quidem numquam erit: in sua potestate habet quam cito reparet.
Quomodo si perdiderit Phidias statuam protinus alteram faciet,sic hic faciendarum
amicitiarum artifex substituet alium in locum amissi. Quaeris quomodo amicum cito
facturus sit? Dicam, si illud mihi tecum convenerit, ut statim tibi solvam quod debeo et
quantum ad hanc epistulam paria faciamus.
 Zonder vriend zal hij overigens nooit zijn: hij heeft het in (zijn) eigen hand (macht) hoe
snel hij [er] weer [een] verwerft. Zoals Phidias, als hij een standbeeld heeft (zal
hebben) verloren, meteen een ander zal maken, zo zal deze kunstenaar in het sluiten
(maken) van vriendschappen een andere [vriend] in de plaats stellen van de
verlorene. Vraag je op welke manier hij snel een vriend zal maken? Ik zal het zeggen,
als jij en ik het daarover eens zullen worden (dat voor mij met jou zal zijn
overeengekomen) dat ik jou [hiermee] meteen betaal wat ik verschuldigd ben en wij
voor wat deze brief betreft de rekening vereffenen.
13
Tekst 02d: Vriendschap
 Hecaton ait, 'ego tibi monstrabo amatorium sine medicamento, sine herba, sine ullius
veneficae carmine: si vis amari, ama'. Habet autem non tantum usus amicitiae veteris
et certae magnam voluptatem sed etiam initium et comparatio novae. Quod interest
inter metentem agricolam et serentem, hoc inter eum qui amicum paravit et qui parat.
 Hecaton zegt: ‘Ik zal jou een liefdesdrank tonen zonder magisch middel, zonder
toverkruid, zonder de bezwering van enige gifmengster: als je bemind wilt worden,
bemin’. Nu, niet alleen de gewoonte van een oude en vaste vriendschap heeft groot
genot [in zich], maar ook het begin en het verwerven van een nieuwe. Wat het
verschil is tussen een oogstende boer en een zaaiende, dat [is het verschil] tussen
hem die een vriend heeft verworven en [hem] die [er een] verwerft.
14
Tekst 02e: Vriendschap
 Attalus philosophus dicere solebat iucundius esse amicum facere quam habere,
'quomodo artifici iucundius pingere est quam pinxisse'. Illa in opere suo occupata
sollicitudo ingens oblectamentum habet in ipsa occupatione: non aeque delectatur qui
ab opere perfecto removit manum. Iam fructu artis suae fruitur: ipsa fruebatur arte
cum pingeret. Fructuosior est adulescentia liberorum, sed infantia dulcior.
 De filosoof Attalus was gewoon te zeggen dat het aangenamer is een vriend te
maken dan te hebben, ‘zoals het voor een kunstenaar aangenamer is te schilderen
dan geschilderd te hebben’. Die gespannen aandacht [die] in beslag genomen [wordt]
door het eigen werk heeft een geweldig plezier in de bezigheid zelf; niet evenveel
plezier heeft hij die zijn hand heeft teruggetrokken van het voltooide werk. Nu geniet
hij van de vrucht van zijn kunst; hij genoot van de kunst zelf toen hij aan het
schilderen was. Vruchtbaarder is de beginnende volwassenheid van [onze] kinderen,
maar hun kindertijd aangenamer.
15
Tekst 02f: Vriendschap
 Nunc ad propositum revertamur. Sapiens etiam si contentus est se, tamen habere
amicum vult, si nihil aliud, ut exerceat amicitiam, ne tam magna virtus iaceat, non ad
hoc quod dicebat Epicurus in hac ipsa epistula, 'ut habeat qui sibi aegro assideat,
succurrat in vincula coniecto vel inopi', sed ut habeat aliquem cui ipse aegro assideat,
quem ipse circumventum hostili custodia liberet.
 Laten we nu naar ons thema terugkeren. Ook al is de wijze zichzelf genoeg,toch wil
hij een vriend hebben, al was het alleen maar om een vriendschap te onderhouden
opdat niet een zo belangrijke goede eigenschap verwaarloosd wordt, niet met het oog
op dit wat Epicurus juist in deze brief zei: ‘opdat hij iemand heeft die bij hem zit als hij
ziek is, hem te hulp komt wanneer hij in de boeien is geslagen of aan de bedelstaf is
geraakt’, maar opdat hij iemand heeft aan wiens ziekbed hij zelf kan zitten, die hij zelf
kan bevrijden wanneer deze is ingesloten door een vijandelijk kordon.
16
Tekst 02g: Vriendschap
 Qui se spectat et propter hoc ad amicitiam venit male cogitat. Quemadmodum coepit,
sic desinet: paravit amicum adversum vincla laturum opem; cum primum crepuerit
catena, discedet.
 Wie naar zichzelf kijkt en om die reden tot vriendschap overgaat, denkt niet goed na.
Zoals hij begonnen is, zo zal hij eindigen: hij heeft zich een vriend verworven om hem
hulp te bieden tegen boeien; zodra de keten gerammeld zal hebben, zal hij
verdwijnen.
17
Tekst 03a: De ware vreugde
 Fac, oro te, Lucili carissime, quod unum potest praestare felicem: dissice et conculca
ista quae extrinsecus splendent, quae tibi promittuntur ab alio vel ex alio; ad verum
bonum specta et de tuo gaude. Quid est autem hoc 'de tuo'? te ipso et tui optima
parte.
 Doe, smeek ik je, beste Lucilius, wat als enige gelukkig kan maken: sla kapot en
vertrap die dingen die aan de buitenkant schitteren, die jou worden beloofd door een
ander of uit iets anders; houd de ogen gericht op (kijk naar) het ware goede en
verheug je over wat van jou[zelf] is. Nu, wat betekent dit ‘(over) wat van jou is’? Jijzelf
(Over jezelf) en (over) het beste deel van jou.
18
Tekst 03b: De ware vreugde
 Corpusculum quoque, etiam si nihil fieri sine illo potest, magis necessariam rem
crede quam magnam; vanas suggerit voluptates, breves, paenitendas ac, nisi magna
moderatione temperentur, in contrarium abituras. Ita dico: in praecipiti voluptas stat
ad dolorem vergit nisi modum tenuit; modum autem tenere in eo difficile est quod
bonum esse credideris: veri boni aviditas tuta est.
 Ook [ons] nietig lichaam, zelfs al kan er zonder dat niets gebeuren, moet je meer als
een noodzakelijke dan als een grote zaak beschouwen; het nodigt uit tot ijdele,
kortstondige genoegens, waarvan men spijt moet krijgen en die, als ze niet met grote
zelfbeheersing (zouden) worden beteugeld, in het tegendeel zullen verkeren.Ik
bedoel [het] zo: het genot staat op de rand van de afgrond, glijdt af naar smart als het
geen maat heeft gehouden; maar het is moeilijk maat te houden in datgene waarvan
je bent gaan geloven dat het goed is; [alleen] het verlangen naar het ware goede is
veilig.
19
Tekst 03c: De ware vreugde
 Quid sit istud interrogas, aut unde subeat? Dicam: ex bona conscientia, ex honestis
consiliis, ex rectis actionibus, ex contemptu fortuitorum, ex placido vitae et continuo
tenore unam prementis viam. Nam illi qui ex aliis propositis in alia transiliunt aut ne
transiliunt quidem sed casu quodam transmittuntur, quomodo habere quicquam
certum mansurumve possunt suspensi et vagi?
 Jij vraagt wat dat [ware goede] is en waar het vandaan (op)komt? Ik zal [het] zeggen:
uit een goed geweten, uit eerbare voornemens, uit juiste handelingen, uit het
verachten van toevallige dingen, uit de onverstoorbare en constante levensloop van
degene die één weg volgt. Want zij die van het (de) ene voornemen(s) naar het (de)
andere overspringen of zelfs niet overspringen, maar door een of ander toeval
worden overgebracht, hoe kunnen die ook maar iets zekers en blijvends hebben,
onzeker en wisselvallig [als zij zijn]?
20
Tekst 03d: De ware vreugde
 Pauci sunt qui consilio se suaque disponant: ceteri, eorum more quae fluminibus
innatant, non eunt sed feruntur; ex quibus alia lenior unda detinuit ac mollius vexit,
alia vehementior rapuit, alia proxima ripae cursu languescente deposuit, alia torrens
impetus in mare eiecit. Ideo constituendum est quid velimus et in eo perseverandum.
 Er zijn [maar] weinigen (zo dat) die zich[zelf] en hun zaken regelen met beleid: de
anderen, op de manier van (die) dingen die in rivieren drijven, gaan niet [zelf], maar
worden meegevoerd; sommige daarvan heeft een kalmere golf[slag] opgehouden en
zachter voortgedreven, andere heeft een heftiger [golfslag] meegesleurd, andere
heeft [de golfslag die] het dichtst bij de oever [is], doordat de stroming zwakker wordt,
doen stranden, andere heeft een snelle stroming uitgeworpen in zee. Daarom moet
er vastgesteld worden wat wij willen en daarin moet volhard worden.
21
Tekst 04a: Het goddelijke in de mens
 Facis rem optimam et tibi salutarem si, ut scribis, perseveras ire ad bonam mentem,
quam stultum est optare cum possis a te impetrare. Non sunt ad caelum elevandae
manus nec exorandus aedituus ut nos ad aurem simulacri, quasi magis exaudiri
possimus, admittat: prope est a te deus, tecum est, intus est.
 Je doet een zeer goede en voor jou heilzame zaak als je, zoals je schrijft, volhardt te
gaan naar een goede instelling, waarvan (die) het dwaas is erom te bidden terwijl je
hem van je[zelf] kunt (ver)krijgen. Men hoeft niet de handen naar de hemel op te
heffen noch een tempelwachter te smeken om ons toe te laten bij het oor van het
[goden]beeld, alsof wij [dan] eerder verhoord kunnen worden: de god is dichtbij je, hij
is met je, hij is binnen [in je].
22
Tekst 04b: Het goddelijke in de mens
 Ita dico, Lucili: sacer intra nos spiritus sedet, malorum bonorumque nostrorum
observator et custos; hic prout a nobis tractatus est, ita nos ipse tractat. Bonus vero
vir sine deo nemo est: an potest aliquis supra fortunam nisi ab illo adiutus exsurgere?
Ille dat consilia magnifica et erecta.
In unoquoque virorum bonorum
(quis deus incertum est) habitat deus.
 Zo bedoel ik [het], Lucilius: een goddelijke geest zit binnen in ons, een waarnemer en
bewaker van wat slecht en wat goed in ons is (onze slechte en goede dingen); zoals
hij door ons behandeld is, zo behandelt hijzelf ons. Geen enkele goede man echter is
zonder god: of kan soms iemand boven het lot uitstijgen, tenzij door hem geholpen?
Hij geeft grootse en verheven adviezen.
In elk van de goede mannen ‘woont een god (welke god, is onzeker)’.
23
Tekst 04c: Het goddelijke in de mens
 Si tibi occurrerit vetustis arboribus et solitam altitudinem egressis frequens lucus et
conspectum caeli densitate ramorum aliorum alios protegentium summovens, illa
proceritas silvae et secretum loci et admiratio umbrae in aperto tam densae atque
continuae fidem tibi numinis faciet. Si quis specus saxis penitus exesis montem
suspenderit, non manu factus, sed naturalibus causis in tantam laxitatem excavatus,
animum tuum quadam religionis suspicione percutiet.
 Als je komt (zal zijn gekomen) te staan voor een woud, vol oude en de gebruikelijke
hoogte overschrijdende bomen, (en) dat de aanblik van de hemel door de dichtheid
van de elkaar afdekkende takken wegneemt, zal die hoogte van het bos en de
eenzaamheid van de plaats en de ver-wondering over zo’n dichte en aaneengesloten
duisternis in de open lucht jou doen geloven in een goddelijke macht. Als een of
andere grot, doordat de rotsen diep zijn weggevreten, een berg heeft uitgehold, niet
door [mensen]hand gemaakt, maar door natuurlijke oorzaken tot zo’n grote ruimte
uitgehold, zal hij jouw geest treffen door een zeker vermoeden van heiligheid.
24
Tekst 04d: Het goddelijke in de mens
 Magnorum fluminum capita veneramur; subita ex abdito vasti amnis eruptio aras
habet; coluntur aquarum calentium fontes, et stagna quaedam vel opacitas vel
immensa altitudo sacravit. Si hominem videris interritum periculis, intactum
cupiditatibus, inter adversa felicem, in mediis tempestatibus placidum, ex superiore
loco homines videntem, ex aequo deos, non subibit te veneratio eius?
 Wij vereren de bronnen van grote rivieren; de plaats waar onverwachts een
reusachtige stroom uit het verborgene te voorschijn komt, heeft altaren;
warmwaterbronnen worden vereerd en sommige meren heeft (of) hun beschutte
ligging of hun onmetelijke diepte heilig gemaakt. Als je een mens ziet (zult hebben
gezien), niet afgeschrikt door gevaren, niet geraakt door begeerten, gelukkig te
midden van tegenspoed, kalm midden in stormen, die de mensen vanuit een hogere,
die goden vanuit een gelijke positie [be]ziet, zal [dan] geen eerbied voor hem bij je
opkomen?
25
Tekst 04e: Het goddelijke in de mens
 Non dices, 'ista res maior est altiorque quam ut credi similis huic in quo est
corpusculo possit'? Vis isto divina descendit; animum excellentem, moderatum,
omnia tamquam minora transeuntem, quidquid timemus optamusque ridentem,
caelestis potentia agitat. Non potest res tanta sine adminiculo numinis stare; itaque
maiore sui parte illic est unde descendit.
 Zul je niet zeggen: ‘Deze zaak is te groot en te hoog dan dat hij kan worden
beschouwd als gelijksoortig aan dit nietig lichaam waarin hij is’? Een goddelijke kracht
is daarin (daarheen) neergedaald; een hemelse macht beweegt een verheven,
beheerste geest, die aan alles voorbijgaat als te min, die lacht om alles wat wij vrezen
en wensen. Zoiets groots kan niet standhouden zonder steun van een goddelijke
macht; dus is hij met het grootste deel van zichzelf daar vanwaar hij is neergedaald.
26
Tekst 04f: Het goddelijke in de mens
 Quemadmodum radii solis contingunt quidem terram sed ibi sunt unde mittuntur, sic
animus magnus ac sacer et in hoc demissus, ut propius divina nossemus,
conversatur quidem nobiscum sed haeret origini suae; illinc pendet, illuc spectat ac
nititur, nostris tamquam melior interest. Quis est ergo hic animus? qui nullo bono nisi
suo nitet.
 Zoals de stralen van de zon weliswaar de aarde raken, maar daar zijn vanwaar ze
worden [uit]gezonden, zo verkeert de geest, groot en heilig en met dit doel
neergezonden dat wij het goddelijke [van] dichterbij zouden kennen, weliswaar met
ons, maar blijft verbonden met zijn oorsprong; daarvan hangt hij af, daarheen houdt
hij het oog gericht en streeft hij, aan het onze neemt hij deel als een betere. Wat is
dus deze geest? [De geest] die schittert door geen goed behalve het zijne.
27
Tekst 04g: Het goddelijke in de mens
 Quid enim est stultius quam in homine aliena laudare? quid eo dementius qui ea miratur
quae ad alium transferri protinus possunt? Non faciunt meliorem equum aurei freni.
Aliter leo aurata iuba mittitur, dum contractatur et ad patientiam recipiendi ornamenti
cogitur fatigatus, aliter incultus, integri spiritus: hic scilicet impetu acer, qualem illum
natura esse voluit, speciosus ex horrido, cuius hic decor est, non sine timore aspici,
praefertur illi languido et bratteato.
 Want wat is er dwazer dan in een mens te prijzen wat niet van hemzelf is? Wat [is]
waanzinniger dan hij die datgene bewondert wat meteen aan een ander kan worden
overgedragen? Gouden teugels maken een paard niet beter. Heel anders wordt een
leeuw met vergulde manen, afgemat terwijl hij onder handen werd genomen en
gedwongen tot het ondergaan van het ontvangen van de versiering, [de arena
in]gestuurd dan een onverzorgde [leeuw], met (van) ongebroken geest: aan de
laatstgenoemde natuurlijk, fel door zijn agressiviteit, zo(danig )als de natuur heeft
gewild dat hij is, mooi door zijn ruigheid, van wie dit de schoonheid is, niet zonder angst
aanschouwd te worden, geeft men de voorkeur boven die slome en vergulde.
28
Tekst 04h: Het goddelijke in de mens
 Nemo gloriari nisi suo debet. Vitem laudamus si fructu palmites onerat, si ipsa
pondere eorum quae tulit adminicula deducit: num quis huic illam praeferret vitem cui
aureae uvae, aurea folia dependent? Propria virtus est in vite fertilitas; in homine
quoque id laudandum est quod ipsius est. Familiam formonsam habet et domum
pulchram, multum serit, multum fenerat: nihil horum in ipso est sed circa ipsum.
 Niemand moet trots zijn behalve op wat van hemzelf is (het zijne). Wij prijzen de
wijnstok als hij met zijn vrucht de ranken overlaadt, als hij door het gewicht van
datgene wat hij heeft voortgebracht zelfs de stutten naar beneden trekt; zou íemand
boven deze de voorkeur geven aan die wijnstok waaraan gouden druiven [en]
gouden bladeren hangen? De eigen deugd is in de wijnstok vruchtbaarheid; ook in de
mens moet datgene geprezen worden wat van [hem]zelf is. Hij heeft prachtig
personeel en een mooi huis, hij zaait veel, hij leent veel uit tegen rente: niets hiervan
is in [hem]zelf, maar [het is] om [hem]zelf heen.
29
Tekst 04i: Het goddelijke in de mens
 Lauda in illo quod nec eripi potest nec dari, quod proprium hominis est. Quaeris quid
sit? animus et ratio in animo perfecta. Rationale enim animal est homo; consummatur
itaque bonum eius, si id implevit cui nascitur. Quid est autem quod ab illo ratio haec
exigat? rem facillimam, secundum naturam suam vivere. Sed hanc difficilem facit
communis insania: in vitia alter alterum trudimus. Quomodo autem revocari ad
salutem possunt quos nemo retinet, populus impellit? Vale!
 Prijs in hem wat noch afgenomen noch gegeven kan worden, wat eigen aan de mens
is. Vraag je wat dat is? De geest en in de geest de volmaakte rede. De mens is
immers een met rede begaafd wezen; dus het goede in (van) hem wordt
geperfectioneerd, als hij datgene vervuld heeft waarvoor hij geboren wordt. Wat is het
nu dat deze rede van hem eist? Iets heel gemakkelijks, te leven volgens de eigen
natuur. Maar de waanzin van de massa maakt dit moeilijk: wij drijven elkaar tot
fouten. Hoe kunnen echter diegenen teruggevoerd worden naar het geluk die
niemand tegenhoudt [en die] de massa opdrijft? De ballen!
30
Tekst 05a: Slaven zijn mensen
 Libenter ex iis qui a te veniunt cognovi familiariter te cum servis tuis vivere: hoc
prudentiam tuam, hoc eruditionem decet. 'Servi sunt.' Immo homines. 'Servi sunt '
Immo contubernales. 'Servi sunt.' Immo humiles amici. 'Servi sunt.' Immo conservi, si
cogitaveris tantundem in utrosque licere fortunae.
 Met genoegen heb ik van hen die van jou komen vernomen dat jij op
vriendschappelijke wijze met jouw slaven leeft; dit [past bij] jouw inzicht, dit past bij
[jouw] ontwikkeling. ‘Het zijn [maar] slaven.’ Nee, mensen. ‘Het zijn [maar] slaven.’
Nee, huisgenoten. ‘Het zijn [maar] slaven.’ Nee, vrienden met lage status. ‘Het zijn
[maar] slaven.’ Nee, medeslaven, als je bedenkt (bedacht zult hebben)dat aan het lot
evenveel is toegestaan tegenover beide groepen.
31
Tekst 05b: Slaven zijn mensen
 Itaque rideo istos qui turpe existimant cum servo suo cenare: quare, nisi quia
superbissima consuetudo cenanti domino stantium servorum turbam circumdedit?
Est ille plus quam capit, et ingenti aviditate onerat distentum ventrem ac desuetum
iam ventris officio, ut maiore opera omnia egerat quam ingessit.
 Dus lach ik om diegenen die het als schandelijk beschouwen met hun slaaf te
dineren: waarom, tenzij omdat de zeer hoogmoedige gewoonte de dinerende
meester heeft omringd met een menigte staande slaven? Hij eet meer dan hij op kan
en met geweldige gulzigheid overlaadt hij zijn opgerekte maag, (en) die de taak van
een maag al ontwend is, zodat hij met grotere moeite alles uitbraakt dan hij [het] naar
binnen heeft gewerkt.
32
Tekst 05c: Slaven zijn mensen
 At infelicibus servis movere labra ne in hoc quidem ut loquantur, licet; virga murmur
omne compescitur, et ne fortuita quidem verberibus excepta sunt, tussis,
sternumenta, singultus; magno malo ulla voce interpellatum silentium luitur; nocte
tota ieiuni mutique perstant. Sic fit ut isti de domino loquantur quibus coram domino
loqui non licet.
 Maar de ongelukkige slaven mogen niet eens hun lippen bewegen om te (met dit doel
dat ze) spreken; met de stok wordt elk gefluister onderdrukt en zelfs toevallige dingen
zijn niet uitgezonderd van slaag, [zoals] hoesten, niezen, de hik; met een zware straf
wordt er voor het ook maar met één woord onderbreken van de stilte geboet; de hele
nacht blijven ze zonder eten en zwijgend staan. Zo komt het dat diegenen over hun
meester spreken die in het bijzijn van hun meester niet mogen spreken.
33
Tekst 05d: Slaven zijn mensen
 At illi quibus non tantum coram dominis sed cum ipsis erat sermo, quorum os non
consuebatur, parati erant pro domino porrigere cervicem, periculum imminens in
caput suum avertere; in conviviis loquebantur, sed in tormentis tacebant. Deinde
eiusdem arrogantiae proverbium iactatur,totidem hostes esse quot servos: non
habemus illos hostes sed facimus.
 Maar diegenen die niet alleen in het bijzijn van hun meesters, maar [ook] met
hen(zelf) [toestemming tot] spreken hadden, die (van wie) de mond niet werd
gesnoerd, waren bereid voor hun meester hun nek uit te steken, het dreigende
gevaar op hun eigen hoofd af te wentelen; bij maaltijden spraken zij, maar onder (bij)
martelingen zwegen zij. Verder wordt er een spreekwoord [dat getuigt] van dezelfde
hoogmoed te berde gebracht, [namelijk] dat er evenveel vijanden zijn als slaven: wij
hebben hen niet tot vijanden, maar wij maken [hen tot vijanden].
34
Tekst 05e: Slaven zijn mensen
 Alia interim crudelia, inhumana praetereo, quod ne tamquam hominibus quidem sed
tamquam iumentis abutimur. Cum ad cenandum discubuimus, alius sputa deterget,
alius reliquias temulentorum toro subditus colligit. Non est, mi Lucili, quod amicum
tantum in foro et in curia quaeras: si diligenter attenderis, et domi invenies.
 Intussen ga ik voorbij aan andere wrede, onmenselijke dingen, dat wij [hen] zelfs niet
als mensen, maar als lastdieren misbruiken. Wanneer wij zijn gaan aanliggen om te
dineren, veegt de een het speeksel op, een ander, kruipend onder het aanligbed,
verzamelt de restjes van de beschonken [gasten]. Er is geen reden, mijn [beste]
Lucilius, om een vriend alleen maar op het forum en in het senaatsgebouw te
zoeken: als je goed (zorgvuldig) oplet (zult hebben opgelet), zul je [hem] ook [bij jou]
thuis vinden.
35
Tekst 05f: Slaven zijn mensen
 Saepe bona materia cessat sine artifice: tempta et experire. Quemadmodum stultus
est qui equum empturus non ipsum inspicit sed stratum eius ac frenos, sic
stultissimus est qui hominem aut ex veste aut ex condicione, quae vestis modo nobis
circumdata est, aestimat.
 Vaak blijft goed materiaal onbenut zonder bewerker: probeer [het] uit en neem de
proef. Zoals [diegene] dwaas is die, als hij een paard gaat kopen, niet [het paard] zelf
bekijkt, maar zijn dek en teugels, zo is [diegene] zeer dwaas die een mens beoordeelt
(of) op grond van zijn kleding of op grond van zijn positie, die ons is omgelegd op de
manier van kleding.
36
Tekst 05g: Slaven zijn mensen
 'Servus est.' Sed fortasse liber animo. 'Servus est.' Hoc illi nocebit? Ostende quis non
sit: alius libidini servit, alius avaritiae, alius ambitioni, omnes spei, omnes timori. Dabo
consularem aniculae servientem, dabo ancillulae divitem, ostendam nobilissimos
iuvenes mancipia pantomimorum: nulla servitus turpior est quam voluntaria.
 ‘Het is [maar] een slaaf.’ Maar misschien vrij van geest. ‘Het is [maar] een slaaf.’ Zal
dat in zijn nadeel zijn? Laat zien wie [het] niet is: de een is slaaf van zijn lust, een
ander van zijn hebzucht, een ander van zijn eerzucht, allen van hun hoop, allen van
hun vrees. Ik zal [een voorbeeld] geven [van] een oud-consul die slaaf is van een oud
vrouwtje, ik zal [een voorbeeld] geven [van] een rijke [die slaaf is van] een slavinnetje,
ik zal zeer aanzienlijke jongemannen laten zien [die] slaven [zijn] van pantomimespelers: geen slavernij is schandelijker dan een vrijwillige.
37
Tekst 05h: Slaven zijn mensen
 Quare non est quod fastidiosi isti te deterreant quominus servis tuis hilarem te
praestes et non superbe superiorem: colant potius te quam timeant. Dicet aliquis
nunc me vocare ad pilleum servos et dominos de fastigio suo deicere, quod dixi,
'colant potius dominum quam timeant'. 'Ita' inquit ' prorsus? colant tamquam clientes,
tamquam salutatores?' Hoc qui dixerit obliviscetur id dominis parum non esse quod
deo sat est.
 Daarom is er geen reden waarom die hoogmoedigen jou ervan zouden afschrikken je
opgewekt te tonen tegenover (aan) je slaven en niet op trotse wijze superieur: laten
ze je liever vereren dan vrezen. Iemand zal nu zeggen dat ik de slaven oproep tot
vrijheid en de meesters neerwerp van hun hoge positie, omdat ik heb gezegd: ‘Laten
ze hun meester liever vereren dan vrezen’. ‘Echt waar?’ zegt hij. ‘Moeten ze [hem]
vereren als cliënten, als brengers van de ochtendgroet?’ Wie dit zegt (zal hebben
gezegd), zal vergeten dat dat voor meesters niet te weinig is wat voor de godheid
voldoende is.
38
Tekst 05i: Slaven zijn mensen
 Qui colitur, et amatur: non potest amor cum timore misceri.Rectissime ergo facere te
iudico quod timeri a servis tuis non vis, quod verborum castigatione uteris: verberibus
muta admonentur. Non quidquid nos offendit et laedit; sed ad rabiem cogunt
pervenire deliciae, ut quidquid non ex voluntate respondit iram evocet.
 Wie wordt vereerd, wordt ook bemind: liefde kan niet gemengd worden met vrees. Ik
ben dus van oordeel dat jij [er] heel goed [aan] doet dat je niet wilt worden gevreesd
door je slaven, dat je straf van woorden gebruikt: met slaag worden stomme dieren
terechtgewezen. Niet alles wat ons aanstoot geeft, kwetst [ons] ook; maar
verwendheid dwingt [ons] tot razernij te geraken, zodat alles wat niet [onze] wensen
heeft beantwoord, woede oproept.
39
Tekst 05j: Slaven zijn mensen
 Regum nobis induimus animos; nam illi quoque obliti et suarum virium et imbecillitas
alienae sic excandescunt, sic saeviunt, quasi iniuriam acceperint, a cuius rei periculo
illos fortunae suae magnitudo tutissimos praestat. Nec hoc ignorant, sed occasionem
nocendi captant querendo; acceperunt iniuriam ut facerent.
 Wij meten ons de mentaliteit van koningen aan; want ook zij, zowel hun eigen macht
als andermans zwakte vergetend, raken zo verhit [en] gaan zo te keer, alsof ze
onrecht hebben ondervonden, een risico waarvoor de verhevenheid van hun positie
hen het meest veilig maakt. En ze weten dit heel goed, maar ze loeren op een
gelegenheid om kwaad te doen door te klagen; ze hebben [zogenaamd] onrecht
ondervonden om [het] te kunnen doen.
40
Tekst 05k: Slaven zijn mensen
 Diutius te morari nolo; non est enim tibi exhortatione opus. Hoc habent inter cetera
boni mores: placent sibi, permanent. Levis est malitia, saepe mutatur, non in melius
sed in aliud. Vale.
 Ik wil je niet langer ophouden; jij hebt immers geen aansporing nodig. Een goed
karakter heeft onder andere dit: het is met zichzelf tevreden, het blijft in stand.
Kwaadaardigheid is wisselvallig, zij verandert vaak, niet in iets beters, maar in iets
anders. Gegroet.
41
Tekst 06a: Bang voor de dood?
 Longum mihi commeatum dederat mala valetudo; repente me invasit. 'Quo genere?'
inquis. Prorsus merito interrogas: adeo nullum mihi ignotum est. Uni tamen morbo
quasi assignatus sum, quem quare Graeco nomine appellem nescio; satis enim apte
dici suspirium potest. Brevis autem valde et procellae similis est impetus; intra horam
fere desinit: quis enim diu exspirat? Omnia corporis aut incommoda aut pericula per
me transierunt: nullum mihi videtur molestius.
 Mijn zwakke gezondheid had mij lange tijd met rust gelaten (vrijaf gegeven);
onverwachts overviel ze mij. ‘Van wat voor een soort?’ (‘Wat voor ziekte was het?’)
zeg je. Je vraagt [dat] helemaal terecht: zozeer is geen enkele [soort] mij onbekend.
Aan één ziekte echter ben ik als het ware uitgeleverd en waarom ik die met een
Griekse naam zou noemen weet ik niet; zij kan namelijk passend genoeg ‘ademnood’
genoemd worden. Nu, de aanval is zeer kort en lijkend op een stormwind; binnen een
uur ongeveer houdt hij op: want wie blaast lange tijd de laatste adem uit? Alle (of)
ongemakken of gevaren van het lichaam zijn mij overkomen: niet één vind ik lastiger.
42
Tekst 06b: Bang voor de dood?
 Quidni? aliud enim quidquid est aegrotare est, hoc animam egerere. Itaque medici
hanc 'meditationem mortis‘ vocant; facit enim aliquando spiritus ille quod saepe
conatus est. Hilarem me putas haec tibi scribere quia effugi? Tam ridicule facio, si
hoc fine quasi bona valetudine delector, quam ille, quisquis vicisse se putat cum
vadimonium distulit.
 Waarom niet? Omdat iets anders, wat het ook is, ziek zijn betekent, [maar] dit de
laatste adem uitblazen. Dus noemen de dokters dit ‘de voorbereiding op de dood’;
want eens doet die adem wat hij vaak geprobeerd heeft. Denk je dat ik jou dit
opgewekt schrijf, omdat ik ontsnapt ben? Ik doe [net] zo belachelijk, indien ik mij over
dit einde [van de aanval] verheug als over een goede gezondheid, als (die) ieder die
meent dat hij [zijn zaak] gewonnen heeft, wanneer hij de dagvaarding heeft
uitgesteld.
43
Tekst 06c: Bang voor de dood?
 Ego vero et in ipsa suffocatione non desii cogitationibus laetis ac fortibus
acquiescere.'Quid hoc est?' inquam 'tam saepe mors experitur me? Faciat: ego illam
diu expertus sum.' 'Quando?' inquis. Antequam nascerer. Mors est non esse. Id quale
sit iam scio: hoc erit post me quod ante me fuit. Si quid in hac re tormenti est,
necesse est et fuisse, antequam prodiremus in lucem; atqui nullam sensimus tunc
vexationem.
 Ik echter ben zelfs in de benauwdheid zelf niet opgehouden troost te vinden in blije
en moedige overdenkingen. ‘Wat is dit?’ zeg ik, ‘probeert de dood mij zo vaak uit?
Laat hij [het] maar doen: ik heb hem allang uitgeprobeerd.’ ‘Wanneer?’ zeg jij.
Voordat ik werd geboren. De dood is niet zijn. Hoe(danig) dat is, weet ik al: dit zal na
mij zijn wat vóór mij is geweest. Als er hierin (in deze zaak) enige (iets van) kwelling
is, [dan] is het noodzakelijk dat [die] er ook geweest is voordat wij in het licht (naar
voren) traden; welnu, toen hebben wij geen enkele kwelling gevoeld.
44
Tekst 06d: Bang voor de dood?
 Rogo, non stultissimum dicas si quis existimet lucernae peius esse cum exstincta est
quam antequam accenditur? Nos quoque et exstinguimur et accendimur: medio illo
tempore aliquid patimur, utrimque vero alta securitas est. In hoc enim, mi Lucili, nisi
fallor, erramus, quod mortem iudicamus sequi, cum illa et praecesserit et secutura sit.
 Ik vraag [je], zou je iemand niet heel dom noemen als hij zou denken dat het voor
een lamp slechter is wanneer hij gedoofd is dan voordat hij wordt aangestoken? Ook
wij worden zowel gedoofd als aangestoken: in die tussenliggende periode ervaren wij
iets, aan weerskanten echter is diepe rust. Want hierin, mijn [beste] Lucilius, als ik mij
niet vergis, dwalen wij, dat wij menen dat de dood [alleen maar] volgt, terwijl die
zowel is voorafgegaan als zal volgen.
45
Tekst 06e: Bang voor de dood?
 Quidquid ante nos fuit mors est; quid enim refert non incipias an desinas, cum
utriusque rei hic sit effectus, non esse? His et eiusmodi exhortationibus (tacitis
scilicet, nam verbis locus non erat) alloqui me non desii; deinde paulatim suspirium
illud, quod esse iam anhelitus coeperat, intervalla maiora fecit et retardatum est. At
remansit, nec adhuc, quamvis desierit, ex natura fluit spiritus; sentio haesitationem
quandam eius et moram.
 Alles wat vóór ons was, is (de) dood; want wat maakt het uit of je niet begint dan wel
ophoudt, wanneer van beide dingen dit het gevolg is, [namelijk] niet zijn? Met deze en
dergelijke aansporingen – stille natuurlijk, want voor woorden was er geen plaats –
hield ik niet op mij[zelf] toe te spreken; daarna maakte langzamerhand die
ademnood, die al was begonnen gehijg te worden (zijn), grotere tussenpozen en
vertraagde. Maar hij is gebleven en nog steeds, ook al is hij opgehouden, stroomt de
adem niet op natuurlijke wijze; ik voel een zekere hapering en vertraging ervan.
46
Tekst 06f: Bang voor de dood?
 Quomodo volet, dummodo non ex animo suspirem. Hoc tibi de me recipe: non
trepidabo ad extrema, iam praeparatus sum, nihil cogito de die toto. Illum tu lauda et
imitare quem non piget mori, cum iuvet vivere: quae est enim virtus, cum eiciaris,
exire? Tamen est et hic virtus: eicior quidem, sed tamquam exeam. Et ideo numquam
eicitur sapiens quia eici est inde expelli unde invitus recedas: nihil invitus facit
sapiens; necessitatem effugit, quia vult quod coactura est. Vale.
 [Hij moet maar doen] zoals hij zal willen, als ik maar niet geestelijk in ademnood raak.
Neem (voor jou) dit van mij aan: ik zal niet angstig zijn bij het laatste [ogenblik], ik ben
al voorbereid, ik bedenk niets waar een hele dag mee gemoeid is (over een hele
dag). Prijs jij en volg [jij] diegene na die het geen verdriet doet te sterven, hoewel het
hem plezier doet te leven: want wat is het voor deugd weg te gaan wanneer je
uitgeworpen wordt? Toch is er ook in mijn geval (hier) deugd: ik word weliswaar
uitgeworpen, maar alsof ik wegga. En de wijze wordt daarom nooit uitgeworpen
omdat uitgeworpen worden is daarvandaan verdreven worden waarvandaan je tegen
je zin weggaat: een wijze doet niets tegen zijn zin; hij ontsnapt aan de noodzaak,
omdat hij wil wat die zal opleggen. Gegroet.
47
Tekst 07a: Leg je neer bij je lot.
 Desinamus quod voluimus velle. Ego certe id ago ne senex eadem velim quae puer
volui. In hoc unum eunt dies, in hoc noctes, hoc opus meum est, haec cogitatio,
imponere veteribus malis finem. Id ago ut mihi instartotius vitae dies sit; nec
mehercules tamquam ultimum rapio, sed sic illum aspicio tamquam esse vel ultimus
possit.
 Laten wij ophouden te willen wat wij hebben gewild. Ik streef er in ieder geval naar
dat ik als oude man niet hetzelfde wil wat de jongen wilde. Met dit ene doel verstrijken
de dagen, met dit [ene] doel de nachten, dit is mijn werk, dit mijn gedachte: een einde
maken (opleggen) aan de oude kwaden. Ik streef ernaar dat voor mij een dag is als
het hele leven; en, bij Hercules, ik klamp mij er niet aan vast als [was hij] de laatste,
maar ik bekijk hem zo alsof hij wel de laatste zou kunnen zijn.
48
Tekst 07b: Leg je neer bij je lot.
 Hoc animo tibi hanc epistulam scribo, tamquam me cum maxime scribentem mors
evocatura sit; paratus exire sum, et ideo fruar vita quia quam diu futurum hoc sit non
nimis pendeo. Ante senectutem curavi ut bene viverem, in senectute ut bene moriar;
bene autem mori est libenter mori. Da operam ne quid umquam invitus facias:
quidquid necesse futurum est repugnanti, id volenti necessitas non est.
 Met deze gedachte schrijf ik jou deze brief, alsof de dood op het punt staat mij, juist
terwijl ik schrijf, op te roepen; ik ben gereed om weg te gaan en ik zal daarom van het
leven genieten omdat ik er niet al te veel waarde aan hecht hoe lang dit zal zijn. Vóór
mijn ouderdom heb ik gezorgd dat ik goed leefde, in mijn ouderdom dat ik goed sterf;
nu, goed sterven is gewillig sterven. Doe moeite om nooit iets tegen je zin te doen:
alles wat noodzakelijk zal zijn voor wie zich verzet, dat is voor wie wil geen noodzaak.
49
Tekst 07c: Leg je neer bij je lot.
 Ita dico: qui imperia libens excipit partem acerbissimam servitutis effugit, facere quod
nolit; non qui iussus aliquid facit miser est, sed qui invitus facit. Itaque sic animum
componamus ut quidquid res exiget, id velimus, et in primis ut finem nostri sine
tristitia cogitemus.
 Ik bedoel [het] zo: wie bevelen gewillig aanvaardt, is ontsnapt aan het bitterste deel
van de slavernij, [namelijk] doen wat hij niet wil; niet [hij] die op bevel (bevolen) iets
doet, is ongelukkig, maar [hij] die [het] tegen zijn zin doet. Laten wij onze geest dus
zo ordenen dat wij alles wat de zaak zal eisen, (dat) willen en vooral dat wij ons einde
(het einde van ons) zonder droefheid overdenken.
50
Tekst 07d: Leg je neer bij je lot.
 Ante ad mortem quam ad vitam praeparandi sumus. Satis instructa vita est, sed nos
in instrumenta eius avidi sumus; deesse aliquid nobis videtur et semper videbitur: ut
satis vixerimus, nec anni nec dies faciunt sed animus. Vixi, Lucili carissime, quantum
satis erat; mortem plenus exspecto. Vale.
 Wij moeten ons eerder voorbereiden op de dood dan op het leven. Het leven is
voldoende voorzien, maar wij zijn begerig naar de voorzieningen daarvan; wij vinden
dat er iets ontbreekt en zullen [dat] altijd vinden: dat wij voldoende geleefd hebben,
maken de jaren en de dagen niet [uit], maar onze instelling. Ik heb geleefd, beste
Lucilius, zoveel als voldoende was; ik verwacht voldaan de dood. Gegroet.
51
Tekst 08a: De onaantastbare wijze.
 Megaram Demetrius ceperat, cui cognomen Poliorcetes fuit. Ab hoc Stilbon
philosophus interrogatus num aliquid perdidisset, 'nihil,' inquit 'omnia mea mecum
sunt.' Atqui et patrimonium eius in praedam cesserat et filias rapuerat hostis et patria
in alienam dicionem pervenerat et ipsum rex circumfusus victoris exercitus armis ex
superiore loco rogitabat.
 Demetrius, die de bijnaam Poliorcetes had, had Megara ingenomen. Toen de filosoof
Stilbon door hem werd gevraagd of hij iets had verloren, zei hij: ‘Niets; al het mijne is
bij mij.’ En toch was zijn familiebezit tot buit geworden en had de vijand zijn dochters
geroofd en was zijn vaderstad onder vreemde heerschappij gekomen en onderwierp
de koning, omringd door de wapens van het overwinnende leger vanaf een hogere
plaats [hem]zelf aan een verhoor.
52
Tekst 08b: De onaantastbare wijze.
 At ille victoriam illi excussit et se urbe capta non invictum tantum sed indemnem esse
testatus est; habebat enim vera secum bona, in quae non est manus iniectio, at quae
dissipata et direpta ferebantur non iudicabat sua, sed adventicia et nutum fortunae
sequentia. Ideo ut non propria dilexerat; omnium enim extrinsecus adfluentium lubrica
et incerta possessio est.
 Maar hij beroofde hem van (ontnam hem) zijn overwinning en verzekerde dat hij
ondanks de inname van de stad niet alleen onoverwonnen, maar [ook]
ongeschonden was; want hij had de ware goede dingen bij zich, waarop geen
beslaglegging [mogelijk] is, maar de dingen die verspreid en geroofd werden
weggevoerd beschouwde hij niet als de zijne, maar als bijkomstige dingen (en) die de
wenk van het noodlot volgen. Dus had hij ze als niet eigen liefgehad; want van alles
wat van buitenaf toestroomt is het bezit vluchtig en onzeker.
53
Tekst 08c: De onaantastbare wijze.
 Cogita nunc an huic fur aut calumniator aut vicinus inpotens aut dives aliquis regnum
orbae senectutis exercens facere iniuriam possit, cui bellum et hostis et ille egregiam
artem quassandarum urbium professus eripere nihil potuit. Inter micantis ubique
gladios et militarem in rapina tumultum, inter flammas et sanguinem stragemque
inpulsae civitatis, inter fragorem templorum super deos suos cadentium uni homini
pax fuit.
 Bedenk nu of een dief of een valse aanklager of een opvliegende buurman of een rijk
iemand die de heerschappij van een kinderloze ouderdom uitoefent deze man
schade kan doen, aan wie de oorlog en de vijand en die man die zich liet voorstaan
op (prat ging op) zijn uitnemende vaardigheid in het vernietigen van steden niets kon
ontnemen. Te midden van overal fonkelende zwaarden en het rumoer van soldaten
bij de plundering, te midden van vlammen en bloed en de puinhopen van de
neergehaalde stad, te midden van het geraas van tempels die boven op hun eigen
goden vielen, was er voor één man vrede.
54
Tekst 08d: De onaantastbare wijze.
 Non est itaque quod audax iudices promissum, cuius tibi, si parum fidei habeo,
sponsorem dabo. Vix enim credis tantum firmitatis in hominem aut tantam animi
magnitudinem cadere; sed is prodit in medium qui dicat: 'non est quod dubites an
attollere se homo natus supra humana possit, an dolores damna, ulcerationes
vulnera, magnos motus rerum circa se frementium securus aspiciat et dura placide
ferat et secunda moderate, nec illis cedens nec his fretus unus idemque inter diversa
sit nec quicquam suum nisi se putet, et se quoque ea parte qua melior est.
 Er is dus geen reden waarom je de belofte als overmoedig zou beschouwen
waarvoor ik jou, als ik niet geloofwaardig genoeg ben, een borg zal geven. Je gelooft
immers nauwelijks dat zo’n grote standvastigheid of zo’n (grote) grootheid van geest
van toepassing is op een mens; maar hier treedt iemand (naar voren) in het midden
die zegt: ‘Er is geen reden om te twijfelen of iemand die als mens geboren is zich kan
verheffen boven de menselijke dingen, of hij verdriet [en] verlies, zweren [en]
wonden, grote beroeringen van dingen die om hem heen rumoer maken onbezorgd
aanschouwt en harde dingen kalm draagt en gunstige beheerst [en], terwijl hij voor de
eerstgenoemde dingen niet wijkt noch op de laatstgenoemde vertrouwt, één en
dezelfde is onder tegengestelde omstandigheden en niets beschouwt als het zijne
behalve zich[zelf] en ook zich[zelf] met dat deel waardoor hij het beste is.
55
Tekst 08e: De onaantastbare wijze.
 En adsum hoc vobis probaturus, sub isto tot civitatium eversore munimenta incussu
arietis labefieri et turrium altitudinem cuniculis ac latentibus fossis repente desidere et
aequaturum editissimas arces aggerem crescere, at nulla machinamenta posse
reperiri quae bene fundatum animum agitent.
 Kijk, hier ben ik om jullie dit te bewijzen, dat onder [leiding van] die verwoester van
zoveel steden verdedigingswerken aan het wankelen worden gebracht door het
stoten van de stormram en dat hoge torens (de hoogte van torens) door tunnels en
verborgen gangen plotseling ineenstorten en dat een belegeringsdam, die de hoogste
burchten [in hoogte] zal evenaren, [alsmaar] groeit, maar dat er geen
belegeringswerktuigen gevonden kunnen worden die een goed gegrondveste geest
doen schudden.
56
Tekst 08f: De onaantastbare wijze.
 Erepsi modo e ruinis domus et incendiis undique relucentibus flammas per
sanguinem fugi; filias meas quis casus habeat, an peior publico, nescio; solus et
senior et hostilia circa me omnia videns tamen integrum incolumemque esse censum
meum profiteor: teneo, habeo quidquid mei habui. Non est quod me victum
victoremque te credas: vicit fortuna tua fortunam meam.
 Ik ben zojuist uit de puinhopen van mijn huis te voorschijn gekropen en, terwijl overal
branden oplichtten, ben ik de vlammen door het bloed heen ontvlucht; welk lot mijn
dochters heeft [getroffen], of [het] slechter [is] dan dat van het volk, weet ik niet;
terwijl ik alleen en een oudere man [ben] en alles om mij heen vijandig zie, verklaar ik
toch dat mijn bezit onaangetast en ongedeerd is: ik houd, ik heb alles wat ik van
mij[zelf] had. Er is geen reden om mij als overwonnene en jou als overwinnaar te
beschouwen: jouw fortuin heeft mijn fortuin overwonnen.
57
Tekst 08g: De onaantastbare wijze.
 Caduca illa et dominum mutantia ubi sint nescio: quod ad res meas pertinet, mecum
sunt, mecum erunt. Perdiderunt isti divites patrimonia, libidinosi amores suos et
magno pudoris inpendio dilecta scorta, ambitiosi curiam et forum et loca exercendis
in publico vitiis destinata; feneratores perdiderunt tabellas, quibus avaritia falso laeta
divitias imaginatur: ego quidem omnia integra inlibataque habeo. Proinde istos
interroga qui flent lamentantur, qui strictis gladiis nuda pro pecunia corpora opponunt,
qui hostem onerato sinu fugiunt.'
 Waar die vergankelijke en van eigenaar wisselende dingen zijn, weet ik niet: wat mijn
zaken betreft, ze zijn bij mij, zullen bij mij zijn. Die rijken hebben hun bezittingen
verloren, de wellustelingen hun liefjes en hun met groot verlies aan eer beminde
hoeren, de eerzuchtigen het senaatsgebouw en het forum en de plaatsen bestemd
om in het openbaar ondeugden te beoefenen; de woekeraars hebben hun
schuldboeken verloren, waarmee de hebzucht, ten onrechte blij, zich rijkdom
voorstelt: ik echter heb alles onaangetast en onverminderd. Ondervraag daarom hen
die huilen jammeren, die hun onbeschermde lichamen in de weg stellen van
getrokken zwaarden voor hun geld, die de vijand ontvluchten met de plooi [van hun
kleed] volgeladen.’
58
Tekst 09a: Geen aanstoot geven!
 'Quid ergo?' inquis 'videtur tibi M. Cato modeste philosophari, qui bellum civile
sententia reprimit? qui furentium principum armis medius intervenit? qui aliis
Pompeium offendentibus, aliis Caesarem, simul lacessit duos?' Potest aliquis
disputare an illo tempore capessenda fuerit sapienti res publica. Quid tibi vis, arce
Cato? iam non agitur de libertate: olim pessum data est. Quaeritur utrum Caesar an
Pompeius possideat rem publicam: quid tibi cum ista contentione? nullae partes tuae
sunt.
 ‘Wat dan?’ zeg je, ‘vind jij dat Marcus Cato op een gematigde manier de filosofie
beoefent, die de burgeroorlog met zijn stem (in de senaat) tegenhoudt? Die zich
midden tussen de wapens van razende leiders stort? Die, terwijl sommigen Pompeius
beledigden, anderen Caesar, beide tegelijk uitdaagt?’ Men (iemand) kan ter discussie
stellen of in die omstandigheden een wijze zich met staatszaken bezig moest
houden. Wat wil je bereiken, Marcus Cato? Het gaat niet meer om de vrijheid: die is
allang te gronde gericht. Men vraagt of Caesar of Pompeius de staat moet bezitten:
wat heb jij te maken met die strijd?
59
Tekst 09b: Geen aanstoot geven!
 Dominus eligitur: quid tua, uter vincat? potest melior vincere, non potest non peior
esse qui vicerit. Ultimas partes attigi Catonis; sed ne priores quidem anni fuerunt qui
sapientem in illam rapinam rei publicae admitterent. Quid aliud quam vociferatus est
Cato et misit irritas voces, cum modo per populi levatus manus et obrutus sputis
exportandus extra forum traheretur, modo e senatu in carcerem duceretur?
 Geen partij is van jou. Er wordt een meester gekozen: wat maakt het jou uit wie van
beiden wint? Het is mogelijk dat de beste (van de twee) wint, [maar] het is niet
mogelijk dat degene die heeft gewonnen niet de slechtste is. Ik heb het laatste
optreden van Cato besproken; maar ook de eerdere jaren waren niet zodanig dat ze
een wijze zouden toelaten tot die plundering van de gemeenschap. Wat [gebeurde er]
anders dan [dat] Cato luid riep en vergeefse woorden uitte, toen hij nu eens, opgetild
door de handen van het volk en bedekt met spuug, werd weggesleept om buiten het
forum te worden (weg)gebracht, dan weer uit de senaat naar de gevangenis werd
geleid?
60
Tekst 09c: Geen aanstoot geven!
 Sed postea videbimus an sapienti opera rei publicae danda sit: interim ad hos te
Stoicos voco qui a re publica exclusi secesserunt ad colendam vitam et humano
generi iura condenda sine ulla potentioris offensa. Non conturbabit sapiens publicos
mores nec populum in se vitae novitate convertet. 'Quid ergo? utique erit tutus qui
hoc propositum sequetur?' Promittere tibi hoc non magis possum quam in homine
temperanti bonam valetudinem, et tamen facit temperantia bonam valetudinem.
 Maar later zullen wij zien of een wijze zich bezig moet houden met politiek: intussen
vraag ik je aandacht voor die Stoïcijnen die, buitengesloten van de politiek, zich
hebben afgezonderd om hun leven vorm te geven en om voor het mensengeslacht
regels in te stellen zonder enige belediging van een machtiger iemand. De wijze zal
de publieke moraal niet in opschudding brengen en niet de aandacht van het volk
trekken door het ongewone van zijn leven[swandel]. ‘Wat dan? Zal degene die dit
voornemen zal volgen hoe dan ook veilig zijn?’ Ik kan jou dit niet meer beloven dan
een goede gezondheid bij een matig mens en toch bewerkstelligt matigheid een
goede gezondheid.
61
Tekst 09d: Geen aanstoot geven!
 Perit aliqua navis in portu: sed quid tu accidere in medio mari credis? Quanto huic
periculum paratius foret multa agenti molientique, cui ne otium quidem tutum est?
Pereunt aliquando innocentes - quis negat? -, nocentes tamen saepius. Ars ei
constat qui per ornamenta percussus est. Denique consilium rerum omnium sapiens,
non exitum spectat; initia in potestate nostra sunt, de eventu fortuna iudicat, cui de
me sententiam non do.
 Er vergaat [wel eens] een (of ander) schip in de haven: maar wat denk je dat er
midden op zee gebeurt? Hoeveel reëler zou het gevaar zijn voor diegene die veel
doet en beraamt, voor wie zelfs rust niet veilig is? Soms komen onschuldigen om –
wie ontkent [dat]? –, schuldigen echter vaker. De vechtkunst blijft bestaan voor
degene die door zijn wapenrusting heen getroffen is. Kortom, de wijze houdt het oog
gericht op het plan van alle dingen, niet op de afloop; het begin is in onze macht, over
de afloop oordeelt het lot, waaraan ik geen uitspraak over mij gun.
62
Tekst 10a: Dank de machthebbers!
 Errare mihi videntur qui existimant philosophiae fideliter deditos contumaces esse ac
refractarios, contemptores magistratuum aut regum eorumve per quos publica
administrantur. Ex contrario enim nulli adversus illos gratiores sunt, nec immerito;
nullis enim plus praestant quam quibus frui tranquillo otio licet.
 Het lijkt mij dat zij zich vergissen die menen dat degenen die zich trouw wijden aan
de filosofie eigenwijs zijn en dwars, verachters van bestuurders of koningen of hen
door wie openbare zaken worden geregeld. Integendeel immers, geen zijn er
dankbaarder tegenover hen, en niet zonder reden; want aan geen verschaffen zij
meer dan aan hen die mogen genieten van een kalme rust.
63
Tekst 10b: Dank de machthebbers!
 Itaque ii quibus multum ad propositum bene vivendi confert securitas publica necesse
est auctorem huius boni ut parentem colant, multo quidem magis quam illi inquieti et
in medio positi, qui multa principibus debent sed multa et imputant, quibus numquam
tam plene occurrere ulla liberalitas potest ut cupiditates illorum, quae crescunt dum
implentur, exsatiet. Quisquis autem de accipiendo cogitat oblitus accepti est, nec
ullum habet malum cupiditas maius quam quod ingrata est.
 Dus is het onvermijdelijk dat degenen voor wie de openbare veiligheid zeer nuttig is
voor hun voornemen om goed te leven de bewerker van dit goed eren als een vader,
veel meer in ieder geval dan die onrustige en midden in het leven staande [mensen],
die de leiders veel verschuldigd zijn, maar [hun] ook veel in rekening brengen, die
nooit enige vrijgevigheid zo volledig tegemoet kan komen dat die hun begeerten, die
groeien terwijl ze worden vervuld, verzadigt. Iedereen echter die denkt aan het te
ontvangene is het ontvangene vergeten en begeerte heeft geen groter kwaad dan dat
zij ondankbaar is.
64
Tekst 10c: Dank de machthebbers!
 Adice nunc quod nemo eorum qui in re publica versantur quot vincat, sed a quibus
vincatur, aspicit; et illis non tam iucundum est multos post se videre quam grave
aliquem ante se. Habet hoc vitium omnis ambitio: non respicit. Nec ambitio tantum
instabilis est, verum cupiditas omnis, quia incipit semper a fine. At ille vir sincerus ac
purus, qui reliquit et curiam et forum et omnem administrationem rei publicae ut ad
ampliora secederet, diligit eos per quos hoc ei facere tuto licet solusque illis gratuitum
testimonium reddit et magnam rem nescientibus debet.
 Voeg nu [daaraan] toe dat niemand van hen die zich met politiek bezighouden kijkt
naar hoevelen hij overtreft, maar naar door wie hij wordt overtroffen; en voor hen is
het niet zozeer aangenaam velen achter zich te zien als zwaar [te verdragen] iemand
voor zich [te zien]. Iedere [vorm van] eerzucht heeft deze fout: ze kijkt niet achterom.
En niet alleen eerzucht is onbestendig, maar elke begeerte, omdat zij altijd begint aan
het eind. Maar die eerlijke en rechtschapen man, die zowel het senaatsgebouw als
het forum als elk bestuur van de staat heeft achtergelaten om zich terug te trekken
voor hogere dingen, acht degenen hoog door wie hij dit veilig mag doen en als enige
geeft hij hun een belangeloos getuigenis en is hun, zonder dat zij het weten, iets
groots verschuldigd.
65
Tekst 10d: Dank de machthebbers!
 Quemadmodum praeceptores suos veneratur ac suspicit quorum beneficio illis inviis
exit, sic et hos sub quorum tutela positus exercet artes bonas. 'Verum alios quoque
rex viribus suis protegit.' Quis negat?
 Zoals hij zijn leermeesters vereert en opkijkt tegen degenen door wier gunst hij die
wildernis verlaat, zo [vereert hij] ook dezen onder wier bescherming (geplaatst) hij de
goede stijl van leven beoefent.‘Maar een koning beschermt ook anderen met zijn
macht.’ Wie ontkent [dat]?
66
Tekst 10e: Dank de machthebbers!
 Sed quemadmodum Neptuno plus debere se iudicat ex iis qui eadem tranquillitate usi
sunt qui plura et pretiosiora illo mari vexit, animosius a mercatore quam a vectore
solvitur votum et ex ipsis mercatoribus effusius ratus est qui odores ac purpuras et
auro pensanda portabat quam qui vilissima quaeque et saburrae loco futura
congesserat, sic huius pacis beneficium ad omnes pertinentis altius ad eos pervenit
qui illa bene utuntur.
 Maar zoals van hen die gebruik gemaakt hebben van dezelfde kalme zee, diegene
meent dat hij Neptunus meer verschuldigd is die meer en kostbaarder dingen over
die zee heeft vervoerd [en] een gelofte enthousiaster wordt ingelost door een
koopman dan door een vrachtschipper en van de kooplui zelf diegene uitbundiger
dankbaar is die reukwerk en purper en dingen die met goud betaald moeten worden
vervoerde dan degene die juist de goed-koopste dingen en dingen die voorbestemd
zijn om als ballast te dienen had bijeengebracht, zo dringt de gunst van deze vrede,
die zich uitstrekt tot allen, dieper door bij hen die die [vrede] goed gebruiken.
67
Tijd voor …
Tacitus
Achtergronden - persoon





Publius Cornelius Tacitus
Geboren in Gallië
59 – 120 (?) na Christus
Quaestuur – praetuur – consul (3 functies van de cursus honorum): geen aedilis
Omgaan met dilemma: tijdens de regering van met name Domitianus vonden
gruweldaden plaats. Tacitus was toen in de positie, politiek gezien, daar een punt van
te maken. Hij heeft ervoor gekozen dat niet te doen. De gebeurtenissen kon hij alleen
maar achteraf beschrijven vanuit min of meer neutraal standpunt. Aan het begin van
zijn belangrijkste werk, Annales, doet hij daarover een uitspraak: hij zal de
gebeurtenissen “sine ira et studio” beschrijven. Zonder gevoelens van verbeten woede /
voorkeuren en zonder vooringenomenheid. Maar wie Tacitus leest, weet wel beter.
69
Achtergronden - werk
 Agricola (De vita Iulii Agricolae), gewijd aan zijn schoonvader Iulius Agricola, die veel
persoonlijk leed te verduren had gekregen van keizer Domitianus
 Germania (De origine et situ Germanorum)
 Dialogus de Oratoribus
 Historiae (over de Flavische keizers)
 Annales




(eind van zijn leven geschreven, ± 110)
Annales en Historiae zijn annalistisch geordend, dus per jaar, per duo consuls
Werk is sterk insinuerende (innuendo) en suggestieve berichtgeving
Psychologiserend erg sterk
Bronnen zijn: acta senatus (notulen senaatsvergaderingen), commentarii (van
Agrippina), andere historici en zeker ook mondelinge informatie
70
Keizertijd












27 voor Chr – 14 na Chr. Augustus
14 – 37
Tiberius
37 – 41
Caligula
41 – 54
Claudius
54 – 68
Nero
68 – 69
vierkeizerjaar (Galba, Otho, Vitellius, Vespasianus)
69 – 79
Vespasianus
79 – 81
Titus
81 – 96
Domitianus
96 – 98
Nerva
98 – 117
Trajanus
117 – 138
Hadrianus
71
72
Bij het Julische-Claudische huis
 Twee Agrippina’s: Agrippina maior (de oudere), die gehuwd was met de uiterst
populaire, maar helaas op jonge leeftijd onder verdachte omstandigheden gestorven
Germanicus. Samen hadden zij 9 kinderen van wie de jongste Caligula was,
inderdaad de gelijknamige keizer. Eén van hun dochters was Agrippina, minor (de
jongere) in dit geval. Zij was de moeder van Nero. Daarbij opgeteld dat zij o.a.
getrouwd was met keizer Claudius, levert dat voor Agrippina minor drie keizers in de
familiesfeer op: zus van Caligula, moeder van Nero en vrouw van Claudius.
 Germanicus, de vader van Agrippina minor, genoot een enorme populariteit, zowel bij
het volk als bij het leger. Zijn vroegtijdige dood zorgde ervoor dat hij geen keizer
werd, hoewel hij voor die functie alles had. Een naam om te onthouden, met name
omdat dochterlief Agrippina mee liftte op de populariteit van haar vader (zie ook de
beschrijving van de feestvreugde als Agrippina aan de aanslag door Nero ontkomen
is, en de afweging die Nero maakt voor het uit de weg ruimen van zijn moeder: ruzie
met het volk, ruzie met het leger? Nee, toch maar niet!).
 Nero was pas 16 jaar oud toen hij na de dood van Claudius keizer werd. Een puber
nog, die sturing nodig had. Gelukkig was daar Seneca. De sturing leverde overigens
weinig verheffends op.
73
Tekst 11a: Nero, moeders liefste?
 Igitur Nero vitare secretos eius congressus, abscedentem in hortos aut Tusculanum
vel Antiatem in agrum laudare quod otium capesseret. Postremo, ubicumque
haberetur, praegravem ratus interficere constituit, hactenus consultans, veneno an
ferro vel qua alia vi. Placuitque primo venenum. Sed inter epulas principis si daretur,
referri ad casum non poterat tali iam Britannici exitio; et ministros temptare arduum
videbatur mulieris usu scelerum adversus insidias intentae; atque ipsa praesumendo
remedia munierat corpus.
 Dus vermeed Nero ontmoetingen onder vier ogen met haar; als zij wegging naar haar
tuinen (park) of buitenverblijf in Tusculum of Antium prees hij [haar] omdat zij rust
nam.Tenslotte, omdat hij meende dat zij zeer lastig was waar zij ook maar werd
ondergebracht, besloot hij haar te doden, nog slechts dit overwegend of hij [het zou
doen] met vergif of met een wapen of [een] ander[e vorm van] geweld. Aanvankelijk
beviel (koos hij voor) vergif. Maar als dat tijdens een maaltijd van de keizer
toegediend zou worden, kon het niet aan een toeval toegeschreven worden omdat
Britannicus al een dergelijke dood had gevonden (op een dergelijke manier was
gestorven); bovendien leek het gevaarlijk te proberen dienaren om te kopen van een
vrouw die door haar ervaring met misdaden op haar hoede was voor een aanslag; en
zelf had zij haar lichaam gehard door van te voren tegengif in te nemen.
74
Tekst 11b: Anicetus, misdaadtalent?
 Ferrum et caedes quonam modo occulta-retur nemo reperiebat; et ne quis illi tanto
facinori delectus iussa sperneret metuebat. Obtulit ingenium Anicetus libertus, classi
apud Misenum praefectus et pueritiae Neronis educator ac mutuis odiis Agrippinae
invisus. Ergo navem posse componi docet cuius pars ipso in mari per artem soluta
effunderet ignaram: nihil tam capax fortuitorum quam mare; et si naufragio intercepta
sit, quem adeo iniquum ut sceleri assignet quod venti et fluctus deliquerint?
Additurum principem defunctae templum et aras et cetera ostentandae pietati.
 Op welke wijze men een slachtpartij met een wapen moest verbergen bedacht
niemand (kon niemand bedenken); en hij was bang dat iemand, voor die zo grote
misdaad uitgekozen, zich niets van de bevelen zou aantrekken. De vrijgelatene
Anicetus bood zijn vindingrijkheid aan, commandant van de vloot bij Misenum en
opvoeder van de jeugd van Nero (van Nero toen hij jong was) en door wederzijdse
haatgevoelens gehaat bij Agrippina. Hij dan zette uiteen dat er een schip
geconstrueerd kon worden waarvan een deel, losgemaakt in volle zee door middel
van een kunstige ingreep, [haar] zonder dat zij begreep [hoe het kwam] in zee zou
laten vallen: niets was zo onderhevig aan de wisselvalligheden van het lot als de zee;
en gesteld dat zij door een schipbreuk gedood zou worden, wie zou dan zo
onrechtvaardig zijn dat hij aan een misdaad toeschreef wat de winden en de golven
hadden misdaan? [Hij zei dat] de keizer [vervolgens] een tempel zou toekennen aan
de overledene en altaren en andere zaken om de liefde van een zoon voor zijn
75
moeder nadrukkelijk te laten zien.
Tekst 11c: Anicetus’ plan mislukt.
 Noctem sideribus illustrem et placido mari quietam quasi convincendum
ad scelus dii praebuere. Nec multum erat progressa navis, duobus e numero
familiarium Agrippinam comitantibus, ex quis Crepereius Gallus haud procul
gubernaculis astabat, Acerronia super pedes cubitantis reclinis paenitentiam filii et
reciperatam matris gratiam per gaudium memorabat, cum dato signo ruere tectum
loci multo plumbo grave, pressusque Crepereius et statim exanimatus est:
 De goden gaven een nacht, helder door sterren en rustig door een kalme zee als om
de misdaad te bewijzen. En het schip was nog niet ver [op zee] – twee uit het aantal
van haar vertrouwelingen vergezelden Agrippina, van wie Crepereius Gallus niet ver
van het roer stond, [en] Acerronia achteroverleunend over de voeten van de liggende
[Agrippina] vol vreugde het berouw van de zoon in herinnering bracht en de
herwonnen gunst van de moeder – toen op een gegeven teken het dak van de kajuit,
zwaar (verzwaard) door het vele lood, instortte en Crepereius werd verpletterd en
meteen is gestorven:
76
Tekst 11d: totaal mislukt zelfs
 Agrippina et Acerronia eminentibus lecti parietibus ac forte validioribus quam ut oneri
cederent protectae sunt. Nec dissolutio navigii sequebatur, turbatis omnibus et quod
plerique ignari etiam conscios impediebant. Visum dehinc remigibus unum in latus
inclinare atque ita navem submergere: sed neque ipsis promptus in rem subitam consensus, et alii contra nitentes dedere facultatem lenioris in mare iactus.
 Agrippina en Acerronia zijn beschermd door de zijkanten van het bed die omhoog
staken en toevallig te sterk waren om onder de last te bezwijken. Ook het uit elkaar
vallen van het schip volgde niet, omdat allen in de war waren gebracht en omdat de
niet-ingewijden, die in de meerderheid waren, ook nog eens de medeplichtigen voor
de voeten liepen. Vervolgens besloten de roeiers hun gewicht naar één kant over te
brengen en zo het schip tot zinken te brengen: maar enerzijds was er voor hen zelf
niet een gemeenschappelijk plan klaar (beschikten zij zelf niet meteen over…) voor
deze onverwachte situatie en anderzijds gaven anderen omdat ze naar de andere
kant overhelden (tegenwicht gaven) de gelegenheid voor een geleidelijker val in zee.
77
Tekst 11e: Blond zeker, Acerronia
 Verum Acerronia, imprudentia dum se Agrippinam esse utque subveniretur matri
principis clamitat, contis et remis et quae fors obtulerat navalibus telis conficitur:
Agrippina silens eoque minus agnita (unum tamen vulnus umero excepit) nando,
deinde occursu lenunculorum Lucrinum in lacum vecta villae suae infertur.
 Maar Acerronia werd, terwijl ze in haar onverstand uitriep dat ze Agrippina was en dat
men de moeder van de keizer moest helpen, met vaarbomen en roeiriemen en
scheepstuig dat het toeval had aangeboden (dat toevallig voorhanden was) gedood:
Agrippina zwijgend en daardoor minder (niet) herkend – toch liep ze een wond aan
haar schouder op – werd naar haar villa gebracht, nadat zij door te zwemmen (al
zwemmend) vervolgens door het toesnellen van vissersbootjes naar het
Lucrinusmeer was vervoerd.
78
Tekst 11f: Nero in paniek
 At Neroni nuntios patrati facinoris opperienti affertur evasisse ictu levi sauciam et
hactenus adito discrimine ne auctor dubitaretur. Tum pavore exanimis et iam iamque
affore obtestans vindictae properam, sive servitia armaret vel militem accenderet,
sive ad senatum et populum pervaderet, naufragium et vulnus et interfectos amicos
obiciendo: quod contra subsidium sibi?
 Maar aan Nero, terwijl hij zat te wachten op berichten dat de misdaad was
uitgevoerd, werd gerapporteerd dat zijn moeder was ontkomen, gewond door een
lichte verwonding en na zover in gevaar gekomen te zijn dat er niet getwijfeld werd
aan de initiatiefnemer (wie de initiatiefnemer was geweest). Toen was hij buiten
zinnen [van angst] en hij bezwoer dat zijn moeder ieder ogenblik aanwezig zou zijn,
belust op wraak, hetzij dat zij haar slaven zou bewapenen of de soldaten zou
ophitsen, hetzij dat ze zou doordringen tot de senaat en het volk waarbij ze hem de
schipbreuk en haar verwonding en het doden van haar vrienden zou verwijten: welk
hulpmiddel zou er daarentegen voor hem(zelf) zijn?
79
Tekst 11g: Nero’s adviseurs
 nisi quid Burrus et Seneca; quos expergens statim acciverat, incertum an et ante
gnaros. Igitur longum utriusque silentium, ne irriti dissuaderent, an eo descensum
credebant ut, nisi praeveniretur Agrippina, pereundum Neroni esset. Post Seneca
hactenus promptius ut respiceret Burrum ac sciscitaretur an militi imperanda caedes
esset.
 tenzij Burrus en Seneca iets [van hulp zouden bieden (enige hulp)] …;hij had hen,
terwijl hij ze liet wekken, onmiddellijk laten komen, waarbij het onzeker is of zij ook
eerder op de hoogte waren. Hoe dan ook [was er] een lang zwijgen van beiden opdat
zij [het] niet tevergeefs zouden afraden, of zij geloofden dat het zover gekomen was
dat als Agrippina niet zou worden tegengehouden (als men Agrippina niet voor zou
zijn), Nero moest sterven. Daarna [handelde] Seneca in zoverre voortvarender dat hij
Burrus aankeek en informeerde of de moord aan soldaten [van de keizerlijke garde]
opgedragen kon worden.
80
Tekst 11h: Goede raad is duur
 Ille praetorianos toti Caesarum domui obstrictos memoresque Germanici nihil
adversus progeniem eius atrox ausuros respondit: perpetraret Anicetus promissa.
Qui nihil cunctatus poscit summam sceleris. Ad eam vocem Nero illo sibi die dari
imperium auctoremque tanti muneris libertum profitetur: iret propere duceretque
promptissimos ad iussa.
 Deze antwoordde dat de praetorianen aan het hele huis van de Caesaren verknocht
waren en met Germanicus in hun gedachten niets gruwelijks zouden ondernemen
tegen zijn nageslacht: Anicetus moest zijn beloftes [maar] uitvoeren. Deze eiste
zonder enige aarzeling de hoofdrol in de misdaad op. Op die uitspraak verklaarde
Nero dat hem op deze dag de heerschappij werd gegeven en dat de gever van zo’n
groot geschenk een vrijgelatene was: hij moest gauw gaan en mensen die het meest
bereid waren tot [het opvolgen van] bevelen meenemen.
81
Tekst 11i: Agerinus is de Sjaak
 Ipse audito venisse missu Agrippinae nuntium Agerinum, scaenam ultro criminis
parat gladiumque, dum mandata perfert, abicit inter pedes eius, tum quasi deprehenso vincla inici iubet, ut exitium principis molitam matrem et pudore deprehensi
sceleris sponte mortem sumpsisse confingeret.
 Toen hij had gehoord dat er, gestuurd door Agrippina, een bode [genaamd] Agerinus
was gekomen, zette hij zelf van zijn kant (ging hij zelfs zo ver dat hij …) een
schertsvertoning van een aanklacht in elkaar en hij gooide, terwijl deze zijn
boodschap overbracht, een zwaard tussen zijn voeten op de grond; vervolgens gaf hij
het bevel hem in de boeien te slaan alsof hij betrapt was, om [het verhaal] te
verzinnen dat zijn moeder de ondergang van de keizer beraamd had en uit schaamte
over de ontdekking van de misdaad uit eigen beweging de dood had gekozen.
82
Tekst 11j: Agrippina leeft: jippie!!
 Interim vulgato Agrippinae periculo, quasi casu evenisset, ut quisque acceperat,
decurrere ad litus. Hi molium obiectus, hi proximas scaphas scandere; alii quantum
corpus sinebat vadere in mare; quidam manus protendere; questibus, votis, clamore
diversa rogitantium aut incerta respondentium omnis ora compleri; adfluere ingens
multitudo cum luminibus, atque ubi incolumem esse pernotuit, ut ad gratandum sese
expedire, donec aspectu armati et minitantis agminis disiecti sunt.
 Omdat intussen het gevaar van Agrippina (het gevaar waarin Agrippina had verkeerd)
bekend was gemaakt [terwijl men het voorstelde] alsof het door een toeval was
gebeurd, rende een ieder naar de kust, zodra hij het had vernomen. Sommigen
gingen de pieren op, anderen in de dichtstbijzijnde bootjes; anderen gingen de zee in,
zover hun lichaam toeliet; [weer] anderen strekten hun handen uit; de hele kust werd
vervuld van jammerklachten, gebeden, geschreeuw van mensen die verschillende
vragen stelden of onzekere (onduidelijke) antwoorden gaven; een enorme menigte
stroomde toe met fakkels en maakte aanstalten, zodra algemeen bekend was
geworden dat Agrippina ongedeerd was, als (zo leek het) om haar geluk te wensen,
totdat zij door de aanblik van een gewapende en dreigende groep soldaten
uiteengedreven zijn.
83
Tekst 11k: Agrippina nerveus
 Anicetus villam statione circumdat refractaque ianua obvios servorum abripit, donec
ad fores cubiculi veniret; cui pauci astabant, ceteris terrore irrumpentium exterritis.
Cubiculo modicum lumen inerat et ancillarum una, magis ac magis anxia Agrippina
quod nemo a filio ac ne Agerinus quidem: aliam fore laetae rei faciem; nunc
solitudinem ac repentinos strepitus et extremi mali indicia.
 Anicetus omsingelde het landgoed met een wachtpost (soldaten die de wacht
hielden) en nadat de deur was opengebroken (geforceerd), sleurde hij (liet hij …
wegsleuren) degenen van de slaven die [hem] tegemoet kwamen weg, totdat hij bij
de deur van de slaapkamer kwam; daar stonden een paar mensen, omdat de
overigen door de angst voor de indringers bang gemaakt waren. In de slaapkamer
was weinig licht en een van de slavinnen, terwijl Agrippina meer en meer bang werd
omdat er niemand van de kant van haar zoon kwam, zelfs niet Agerinus: dat de
verschijningsvorm van een gunstige zaak anders zou zijn (bij een gunstige situatie
zou het er anders uitzien); [maar] nu was er eenzaamheid en plotselinge geluiden en
aanwijzingen voor het ergste onheil.
84
Tekst 11l: Agrippina lek/dood
 Abeunte dehinc ancilla ‘tu quoque me deseris’ prolocuta respicit Anicetum trierarcho
Herculeio et Obarito centurione classiario comitatum: ac, si ad visendum venisset,
refotam nuntiaret, sin facinus patraturus, nihil se de filio credere; non imperatum
parricidium. Circumsistunt lectum percussores et prior trierarchus fusti caput eius
afflixit. Iam in mortem centurioni ferrum destringenti protendens uterum ‘ventrem feri’
exclamavit multisque vulneribus confecta est.
 Nadat ze, toen vervolgens de slavin wegging, had gezegd ‘Verlaat jij mij nu ook?’,
keek ze om en zag Anicetus vergezeld door de triërarch Herculeius en de officier van
de vloot Obaritus: en [zij zei] dat als hij was gekomen om haar te bezoeken, hij moest
berichten dat zij hersteld was, maar als hij [was gekomen] met de bedoeling een
misdaad uit te voeren, dat zij niets [kwaads] geloofde over haar zoon (kon geloven
van haar zoon); niet was er [door hem] een moedermoord bevolen. De moordenaars
gingen rondom haar bed staan en eerder (als eerste) trof de triërarch met een
knuppel haar hoofd. Terwijl zij haar buik naar voren hield naar de centurio die al zijn
zwaard trok voor de dood[ssteek] riep zij uit ‘tref mijn schoot’ en zij is met veel
verwondingen afgemaakt.
85
Tekst 12a: Nero’s versie
 Adiciebat crimina longius repetita, quod consortium imperii iuraturasque in feminae
verba praetorias cohortes idemque dedecus senatus et populi speravisset, ac
postquam frustra habita sit, infensa militi patribusque et plebi dissua-sisset donativum
et congiarium periculaque viris illustribus struxisset. Quanto suo labore perpetratum
ne irrumperet curiam, ne gentibus externis responsa daret.
 Hij voegde er beschuldigingen aan toe, die uit een verder verleden waren opgehaald,
namelijk dat zij had gehoopt op een deelgenootschap in de regering en dat de
keizerlijke garde de eed van trouw zou afleggen aan een vrouw en [dat] ze had
gehoopt op dezelfde schande voor de senaat en het volk en dat ze, nadat ze [daarin]
was teleurgesteld, vijandig jegens het leger en de senaat en het volk een
geldschenking en een schenking in natura had afgeraden en tegen aanzienlijke
mannen processen had aangespannen. Met een hoe grote inspanning van zijn kant
was het voor elkaar gekregen (Wat voor moeite had het hem niet gekost…) dat ze
niet het senaatsgebouw binnendrong, dat ze niet [gezanten van] buitenlandse volken
antwoorden gaf.
86
Tekst 12b: Nero’s versie, part two
 Temporum quoque Claudianorum obliqua insectatione cuncta eius dominationis
flagitia in matrem transtulit, publica fortuna exstinctam referens. Namque et
naufragium narrabat: quod fortuitum fuisse quis adeo hebes inveniretur ut crederet?
Aut a muliere naufraga missum cum telo unum qui cohortes et classes imperatoris
perfringeret? Ergo non iam Nero, cuius immanitas omnium questus antibat, sed
Seneca adverso rumore erat quod oratione tali confessionem scripsisset.
 Met een zijdelings verwijt ook tegen de tijden van Claudius schoof hij alle
schanddaden van die regering op zijn moeder, terwijl hij meedeelde dat zij was
omgekomen door het geluk van de staat. Hij vertelde namelijk ook over de
schipbreuk: wie zou er gevonden kunnen worden, zó stompzinnig dat hij geloofde dat
die toevallig was geweest? Of [wie zou geloven] dat er door een vrouw die [net]
schipbreuk had geleden één man was gestuurd met een wapen om door de cohorten
en vloten van de keizer heen te breken? Dus niet langer Nero, wiens onmenselijkheid
de klachten van allen te boven ging (voor wiens onmenselijkheid de klachten van
allen te kort schoten) maar Seneca kwam in opspraak, omdat hij in zulke woorden
een bekentenis had geschreven.
87
Tekst 12c: Seneca de pineut?
 Sequitur caedes Annaei Senecae, laetissima principi, non quia coniurationis
manifestum compererat, sed ut ferro grassaretur, quando venenum non processerat.
Solus quippe Natalis et hactenus prompsit missum se ad aegrotum Senecam uti
viseret conquerereturque cur Pisonem aditu arceret: melius fore si amicitiam familiari
congressu exercuissent; et respondisse Senecam sermones mutuos et crebra
colloquia neutri conducere; ceterum salutem suam incolumitate Pisonis inniti.
 Hierop volgde de gewelddadige dood van Annaeus Seneca, [een] zeer heuglijke
[gebeurtenis] voor de keizer, niet omdat hij te weten was gekomen dat [hij] duidelijk
schuldig was aan de samenzwering, maar om met het zwaard op te [kunnen] treden,
aangezien vergif geen succes had gehad. Immers Natalis legde als enige een
verklaring af en [dan nog] slechts dit dat hij naar de zieke Seneca was gestuurd om
hem te bezoeken en op klagende toon te vragen waarom hij Piso de toegang
weigerde: dat het beter zou zijn [geweest] als zij hun vriendschap in vertrouwelijke
omgang onderhielden (hadden onderhouden); en dat Seneca had geantwoord dat
onderling regelmatig mondeling contact voor geen van beiden zin had; dat overigens
zijn eigen welzijn afhing van het behoud van Piso.
88
Tekst 12d: Even vragen aan Seneca
 Haec ferre Gavius Silvanus tribunus praetoriae cohortis et an dicta Natalis suaque
responsa nosceret percontari Senecam iubetur. Is forte an prudens ad eum diem ex
Campaniaremeaverat quartumque apud lapidem suburbano rure substiterat. Illo
propinqua vespera tribunus venit et villam globis militum saepsit; tum ipsi cum
Pompeia Paulina uxore et amicis duobus epulanti mandata imperatoris edidit.
 Gavius Silvanus, een tribuun van de keizerlijke garde, kreeg het bevel deze dingen
over te brengen en Seneca te vragen of hij de woorden van Natalis en zijn eigen
antwoorden erkende. Hij was toevallig of met opzet op die dag teruggekomen uit
Campanië en had zijn intrek genomen bij de vierde mijlsteen op een landgoed dichtbij
Rome. Daarheen kwam de tribuun tegen het vallen van de avond en omsingelde het
landhuis met scharen soldaten; toen maakte hij aan hemzelf, terwijl hij aan het
dineren was met zijn vrouw Pompeia Paulina en twee vrienden, de bevelen van de
keizer bekend.
89
Tekst 12e: Seneca’s antwoord
 Seneca missum ad se Natalem conquestumque nomine Pisonis quod a visendo eo
prohiberetur, seque rationem valetudinis et amorem quietis excusavisse respondit.
Cur salutem privati hominis incolumitati suae anteferret causam non habuisse; nec
sibi promptum in adulationes ingenium. Idque nulli magis gnarum quam Neroni, qui
saepius libertatem Senecae quam servitium expertus esset. Ubi haec a tribuno relata
sunt Poppaea et Tigellino coram, quod erat saevienti principi intimum consiliorum,
interrogat an Seneca voluntariam mortem pararet.
 Seneca antwoordde dat Natalis naar hem toe was gestuurd en had geklaagd uit
naam van Piso dat hij ervan werd weerhouden om hem te bezoeken, en dat hij de
zorg voor zijn gezondheid en zijn verlangen naar rust als excuus had aangevoerd.
Dat [hij] geen enkele reden had gehad waarom hij het welzijn van een particulier
persoon zou stellen boven zijn eigen behoud; en dat hij niet een aard had geneigd tot
vleierijen. En dat dit aan niemand meer bekend was dan aan Nero, die vaker de
vrijmoedigheid van Seneca had ervaren dan zijn onderdanigheid. Toen deze
[woorden] door de tribuun waren overgebracht in het bijzijn van Poppaea en
Tigellinus, die de meest intieme adviseurs waren voor de wreed optredende keizer,
vroeg hij of Seneca een vrijwillige dood voorbereidde.
90
Tekst 12f: Die wil nog niet dood, nóg.
 Tum tribunus nulla pavoris signa, nihil triste in verbis eius aut vultu deprensum
confirmavit. Ergo regredi et indicere mortem iubetur. Tradit Fabius Rusticus non eo
quo venerat itinere reditum sed flexisse ad Faenium praefectum, et expositis
Caesaris iussis an obtemperaret interrogavisse, monitumque ab eo ut exsequeretur,
fatali omnium ignavia. Nam et Silvanus inter coniuratos erat augebatque scelera in
quorum ultionem consenserat. Voci tamen et aspectui pepercit intromisitque ad
Senecam unum ex centurionibus qui necessitatem ultimam denuntiaret.
 Toen verzekerde de tribuun dat er geen tekenen van angst, niets verdrietigs (geen
spoor van verdriet) in zijn woorden of op zijn gezicht bemerkt was. Dus kreeg hij het
bevel terug te gaan en de dood aan te zeggen. Fabius Rusticus levert over dat hij
niet langs die weg is teruggekeerd waarlangs hij was gekomen, maar dat hij een
omweg heeft gemaakt naar de commandant Faenius, en dat hij na de bevelen van de
keizer uiteengezet te hebben, heeft gevraagd of hij moest gehoorzamen, en dat hij
door hem aangespoord is om [deze] uit te voeren, met de noodlottige lafheid van
allen. Want ook Silvanus behoorde tot de samenzweerders en deed [het aantal]
misdaden toenemen, voor het wreken waarvan hij [nu juist] had samengezworen.
Toch heeft hij zijn stem en ogen gespaard en één van de officieren naar binnen
gestuurd naar Seneca om de uiterste noodzaak (het onafwendbare einde) aan te 91
kondigen.
Tekst 12g: Okee, ‘n testament dan
 Ille interritus poscit testamenti tabulas; ac denegante centurione conversus ad
amicos, quando meritis eorum referre gratiam prohiberetur, quod unum iam et tamen
pulcherrimum habeat, imaginem vitae suae relinquere testatur, cuius si memores
essent, bonarum artium famam fructum constantis amicitiae laturos. Simul lacrimas
eorum modo sermone, modo intentior in modum coercentis ad firmitudinem revocat,
rogitans ubi praecepta sapientiae, ubi tot per annos meditata ratio adversum
imminentia?
 Deze vroeg onverschrokken om zijn testament; en toen de officier dit weigerde,
verklaarde hij, zich gewend hebbend tot zijn vrienden, dat hij, aangezien hij ervan
afgehouden werd zijn dank te bewijzen voor hun verdiensten, [hun] naliet wat hij nu
als enige en als mooiste had, [namelijk] het beeld van zijn leven; [en hij verklaarde]
dat als zij dat voor ogen zouden houden, zij de reputatie van [het hebben van] goede
karaktereigenschappen zouden oogsten als vrucht van een standvastige (hechte)
vriendschap. Tegelijkertijd wilde hij hun tranen veranderen in flinkheid nu eens door
een gesprek, dan weer strenger op de wijze van een persoon die terechtwijst, telkens
weer vragend waar de voorschriften van de filosofie, waar de gedurende zovele jaren
aangeleerde houding tegenover dreigingen [van buitenaf] [gebleven] waren?
92
Tekst 12h: och, arme Seneca
 Cui enim ignaram fuisse saevitiam Neronis? Neque aliud superesse post matrem
fratremque interfectos quam ut educatoris praeceptorisque necem adiceret. Ubi haec
atque talia velut in commune disseruit, complectitur uxorem et paululum adversus
praesentem fortitudinem mollitus rogat oratque temperaret dolori neu aeternum
susciperet, sed in contemplatione vitae per virtutem actae desiderium mariti solaciis
honestis toleraret.

Aan wie immers was de wreedheid van Nero onbekend geweest? En dat er niets
anders overbleef na het doden van zijn moeder en broer dan dat hij er de moord op
zijn opvoeder en leraar aan toevoegde. Toen hij deze en dergelijke dingen als het
ware voor allen uiteen had gezet (deze en dergelijke uiteenzettingen had gehouden
als gold het een openbare verklaring), omhelsde hij zijn vrouw en, in tegenstelling tot
zijn onverschrokkenheid van dat moment, een beetje week (wat weker) geworden,
vroeg en smeekte hij [haar] om haar verdriet binnen de perken te houden en het niet
voor eeuwig op zich te nemen, maar om bij het beschouwen van zijn leven dat in
deugdzaamheid geleid was, het gemis van haar echtgenoot door eervolle vormen
van troost draaglijk te maken.
93
Tekst 12i: samen uit, samen thuis
 Illa contra sibi quoque destinatam mortem asseverat manumque percussoris
exposcit. Tum Seneca gloriae eius non adversus, simul amore, ne sibi unice dilectam
ad iniurias relinqueret, ‘vitae’ inquit ‘delenimenta monstraveram tibi, tu mortis decus
mavis: non invidebo exemplo. Sit huius tam fortis exitus constantia penes utrosque
par, claritudinis plus in tuo fine.’ Post quae eodem ictu brachia ferro exsolvunt.
 Zij daarentegen verzekerde dat ook zij vastbesloten was te sterven (door haar tot de
dood besloten was) en zij vroeg dringend om de hand van iemand om haar te doden.
Toen zei Seneca, zich niet verzettend tegen haar roem, tegelijkertijd uit liefde opdat
hij niet (zijn vrouw), die door hem boven alles bemind werd, zou achterlaten voor
(overlaten aan) onrechtvaardige behandelingen: ‘Middelen om het leven te
verzachten had ik laten zien aan jou, [maar] jij verkiest de eer van de dood: ik zal jou
je voorbeeld (voorbeeldige daad) niet misgunnen. Hoewel de vastberadenheid van
(bij) deze zo dappere dood bij beiden gelijk is (ook al is de vastberadenheid bij ons
beiden even groot, [toch] …), is er in jouw levenseinde meer roem.’ Na deze
[woorden] openden zij (lieten zij openen) met eenzelfde snee hun polsen met een
mes.
94
Tekst 12j: Seneca lukt het niet
 Seneca, quoniam senile corpus et parco victu tenuatum lenta effugia sanguini
praebebat, crurum quoque et poplitum venas abrumpit; saevisque cruciatibus
defessus, ne dolore suo animum uxoris infringeret atque ipse visendo eius tormenta
ad impatientiam delaberetur, suadet in aliud cubiculum abscedere. Et novissimo
quoque momento suppeditante eloquentia advocatis scriptoribus pleraque tradidit,
quae in vulgus edita eius verbis invertere supersedeo.
 Seneca, omdat zijn lichaam bejaard en verzwakt door een sobere levenswijze trage
uitwegen gaf aan zijn bloed, sneed (liet doorsnijden) ook de aderen van zijn enkels
en knieholtes door; en uitgeput door de wrede kwellingen raadde hij [haar] aan om
weg te gaan naar een andere kamer opdat hij niet door zijn eigen pijn de moed van
zijn vrouw zou breken en opdat hij niet zelf door het zien van haar kwellingen zou
vervallen tot zwakheid. En omdat ook in het allerlaatste ogenblik zijn
welsprekendheid nog rijkelijk voorhanden was, dicteerde hij zijn secretarissen, nadat
zij erbij geroepen waren, zeer vele dingen, die ik, omdat ze in zijn woorden
gepubliceerd zijn, niet in [mijn] eigen woorden wil omzetten.
95
Tekst 12k: Paulina, saved by the bell
 At Nero nullo in Paulinam proprio odio, ac ne glisceret invidia crudelitatis, iubet
inhiberi mortem. Hortantibus militibus servi libertique obligant brachia, premunt
sanguinem, incertum an ignarae. Nam ut est vulgus ad deteriora promptum, non
defuere qui crederent, donec implacabilem Neronem timuerit, famam sociatae cum
marito mortis petivisse, deinde oblata mitiore spe blandimentis vitae evictam; cui
addidit paucos postea annos, laudabili in maritum memoria et ore ac membris in eum
pallorem albentibus ut ostentui esset multum vitalis spiritus egestum.
 Maar Nero, omdat hij geen persoonlijke (eigen) haat jegens Paulina koesterde en
opdat niet de weerzin tegen zijn wreedheid toenam, beval dat haar dood werd
tegengehouden. Op bevel van de soldaten verbonden slaven en vrijgelatenen haar
armen, stelpten het bloed van de vrouw, waarbij niet zeker is of zij het merkte. Want
omdat het volk nu eenmaal geneigd is tot slechtere (interpretaties), ontbrak het niet
aan mensen die geloofden dat zij, zolang als zij vreesde dat Nero onverzoenlijk was,
had gestreefd naar de roem van een met haar echtgenoot gedeelde dood, (maar) dat
zij vervolgens toen een hoop op een mildere behandeling (gunstiger vooruitzicht) zich
had aangeboden, door de bekoringen van het leven was overgehaald; daar voegde
zij daarna weinig jaren aan toe, in prijzenswaardige nagedachtenis aan haar
echtgenoot en met een gezicht en ledematen die tot zo’n bleekheid wit waren (zo 96
bleek waren) dat te zien was dat veel van haar vitaliteit weggevloeid was.
Tekst 12l: Seneca, hè, hè
 Seneca interim, durante tractu et lentitudine mortis, Statium Annaeum, diu sibi
amicitiae fide et arte medicinae probatum, orat provisum pridem venenum quo
damnati publico Atheniensium iudicio exstinguerentur promeret; allatumque hausit
frustra, frigidus iam artus et cluso corpore adversum vim veneni. Postremo stagnum
calidae aquae introiit, respergens proximos servorum addita voce libare se liquorem
illum Iovi liberatori. Exim balneo illatus et vapore eius exanimatus sine ullo funeris
sollemni crematur. Ita codicillis praescripserat, cum etiam tum praedives et
praepotens supremis suis consuleret.
 Seneca ondertussen, omdat de langzame doodsstrijd [maar] voortduurde, smeekte
Statius Annaeus, [een man] lang door hem gewaardeerd vanwege de trouw van zijn
vriendschap en zijn bekwaamheid in de geneeskunst, om het allang voorbereide
vergif te voorschijn te halen, waarmee de door een strafrechtelijk proces van de
Atheners veroordeelden ter dood werden gebracht; nadat het gebracht was, dronk hij
het tevergeefs op, al koud wat betreft zijn ledematen en omdat zijn lichaam gesloten
was voor (niet openstond voor) de kracht van het vergif. Tenslotte is hij een bassin
met warm water ingegaan, de dichtstbijzijnde van zijn slaven besprenkelend terwijl hij
zei dat hij dit vocht plengde voor Juppiter de Bevrijder. Nadat hij vervolgens in een
stoombad was gedragen en door de stoom daarvan gedood was, werd hij zonder
enige begrafenisplechtigheid gecremeerd. Zo had hij bij codicil bepaald in de tijd
waarin hij nog zeer rijk en zeer machtig, maatregelen trof voor zijn eigen levenseinde.
97
Stilistica (1)
 Alliteratie: twee of meer woorden beginnen met dezelfde medeklinker of klinker
 Anafoor: herhaling van hetzelfde woord of dezelfde woordgroep aan het begin van
twee of meer opeenvolgende zinnen, zinsdelen of versregels
 Antithese: twee tegengestelde begrippen worden tegenover elkaar geplaatst
 Apostrofe: de verteller spreekt een personage of voorwerp uit zijn eigen tekst toe
 Assonantie: overeenkomst tussen lettergrepen van woorden op grond van gelijkheid
van klinkers
 Asyndeton: woorden, woordgroepen of zinnen worden zonder verbindingswoord
achter elkaar geplaatst
 Chiasme: van twee zinnen of zinsdelen zijn de overeenkomstige elementen in
tegengestelde volgorde geplaatst (a b : b a)
98
Stilistica (2)
 Climax: een serie opeenvolgende woorden, zinsdelen of zinnen vertoont naar vorm
en/of inhoud een stijgende lijn
 Dramatische ironie: blik van verstandhouding tussen dichter/verteller en de lezer
waar het personage buiten staat, omdat het informatie mist waarover verteller en
lezer wel beschikken. Daardoor zegt het personage iets wat bezijden de waarheid is
of waarvan het de draagwijdte niet beseft, wat een flauwe lach om de mond tovert bij
lezer/verteller. Het personage denkt ééndimensionaal, verteller en lezer hebben een
tweedimensionaal perspectief. Denk aan het verhaal van Oidipous en Iokaste.
Oidipous zou zijn vader (Laertes) doden en met zijn moeder (Iokaste) trouwen. Nadat
Oidipous onderweg een grijsaard gedood heeft, komt hij bij Iokaste van wie hij niet
weet dat het zijn moeder is (zij ook niet dat hij haar zoon is). Uiteindelijk trouwen zij.
Als Oidipous haar vraagt naar haar eerste man, hoe die er uit ziet, zegt Iokaste: een
beetje als jij, je had zijn zoon kunnen zijn.
99
Stilistica (3)
 Ellips: weglaten van één of meer woorden (vaak esse of een vorm van esse),
waardoor een zin er tamelijk raadselachtig uit komt te zien
 Enallage: een adiectivum wordt verbonden met een substantivum waarbij het naar
zijn betekenis niet hoort (“hij zit in zijn luie stoel”: hij is lui, niet zijn stoel)
 Eufemisme: het gebruik van een woord dat wat minder onaangenaam klinkt in plaats
van een harder klinkend woord
 Hypallage: hetzelfde als een enallage (dus een verwisseling van attribuut)
 Hyperbaton: twee woorden die bij elkaar horen, worden uit elkaar geplaatst
 Hyperbool: overdrijving (“meneer, niemand maakt huiswerk hier”)
 Ironie: men zegt niet precies wat men bedoelt, maar juist het tegenovergestelde
 Litotes: ontkenning van het tegendeel, vaak om versterking teweeg te brengen
100
Stilistica (4)
 Metafoor: in plaats van het “eigenlijke”, gewone woord gebruikt men een ander
woord, op grond van een overeenkomst in betekenis, met de bedoeling te
verduidelijken, te verlevendigen, te versterken of te verzwakken. Beeldspraak met
een object/origineel dat vervangen wordt door een beeld.
 Metonymie: een woord wordt vervangen door een ander woord op grond van een
verschuiving binnen een woordveld, dus op grond van een ander verband dan
overeenkomst in betekenis. Bekende vormen van metonymie zijn pars pro toto (een
deel in plaats van het geheel), abstractum pro concreto en matriaal in plaats van het
daaruit vervaardigde voorwerp.
 Parallellie: van twee zinnen of woordgroepen zijn de overeenkomstige elementen in
dezelfde volgorde geplaatst (a b : a b). Zoals bekend is dat bij chiasme kruislings
(a b : b a)
101
Stilistica (5)
 Pathos: de verteller roept bij de lezer een emotie op, waardoor de emotionele
betrokkenheid van die lezer bij een personage opgewekt dan wel vergroot wordt. Let
wel, het gaat niet alleen om het oproepen van medelijden, maar bijvoorbeeld ook om
het oproepen van trots, vaderlandslievendheid, verontwaardiging, gêne, afschuw etc.
 Polysyndeton: tenminste drie woorden, woordgroepen of zinnen worden in een
reeks achter elkaar geplaatst, telkens verbonden door een voegwoord
 Retorische vraag: een nadrukkelijke bewering in de vorm van een vraag, waarop
dus geen antwoord verondersteld wordt.
 Sententia: een kernachtige uitspraak, vaak een cliché, met een boodschap of
algemene geldigheid
 Trikolon: opsomming van drie elementen, dikwijls in stijgende lijn (climax) wat betreft
sterkte van betekenis en/of lengte
102
Stilistica (6)
 Vergelijking: een vorm van beeldspraak waarbij het te vergelijken object/origineel en
het beeld allebei genoemd worden (terwijl bij een metafoor alleen het beeld genoemd
wordt)
 Woordplaatsing: door woordplaatsing verhuist een schrijver woorden/zinsdelen van
hun gebruikelijke plaats naar een andere plaats, waardoor zij geaccentueerd worden.
Denk aan het voorop plaatsen van de persoonsvorm (die normaal gesproken in een
Latijnse zin achteraan staat) en het achteraan plaatsen van het subject (dat zich
normaal gesproken vooraan in een Latijnse zin bevindt). Maar denk ook aan de
bekende stijlmiddelen die te maken hebben met de plaats in de zin: chiasme,
parallellie en hyperbaton.
103
Stilistica (7)
 A fortiori redenering: des te sterker redenering. Seneca moet bijvoorbeeld Lucilius,
maar ook een groot publiek (voor wie al zijn epistulae ook bedoeld waren) overtuiging
van de juistheid van zijn zienswijze. Om dat te bewerkstelligen heeft hij de keuze uit
een aantal redeneermiddelen. Een goed voorbeeld van een a fortiori redenering is de
opmerking naar aanleiding van zijn bezoek aan het amfitheater. Hij stelt vast dat zelfs
hij nog niet in staat was slechte invloeden van mensen op hem en zijn ontwikkeling af
te weren. Zelfs hij is nog proficiens (vorderend op weg naar de ware wijsheid, de
sapientia): dan zal Lucilius “des te beter” moeten opletten bij zijn ontwikkeling, want
Seneca mag hij toch zien als een leermeester.
 Analogie: het Flappie-liedje* van Youp van ‘t Hek is een goed voorbeeld. Op basis
van een eerder expliciet vermelde gebeurtenis/redenering kan men voor een tweede
gebeurtenis alvast zelf de conclusie trekken, zonder die volledig dan wel expliciet uit
de doeken te hoeven doen.
*
Tekst op volgende pagina: ontdek de analogie…
104
Flappie (Youp van ‘t Hek)
Het was kerstochtend 1961, ik weet het nog zo goed
Mijn konijnenhok was leeg
En moeder zei dat ik niet in de schuur mocht komen
En als ik lief ging spelen
Dat ik dan wat lekkers kreeg
Zij wist ook niet waar Flappie uit kon hangen
Ze zou het papa vragen, maar omdat hij bezig was
In het fietsenschuurtje, moest ik maar een uurtje
Goed naar Flappie zoeken, hij liep vast wel ergens op het gras
refrein
Maar ik had het hok toch goed dichtgedaan
Zoals ik dat elke avond deed
Ik was de vorige avond zelfs nog teruggegaan
Ik weet ook niet waarom ik dat deed
Ik had heel lang voor het hok gestaan
Alsof ik wist wat ik nu weet
Het was eerste kerstdag 1961, wij naar Flappie zoeken
Vader, die zocht gewoon mee
Bij de bomen en het water, maar niet in dat fietsenschuurtje
Want daar kon 'ie toch niet zitten en ik schudde nee
We zochten samen, samen tot de koffie, de familie aan de koffie
Maar ik hoefde niet
Ik dacht aan Flappie en dat het 's nachts heel koud kon vriezen
Mijn hoofdje stil gebogen, dikke tranen van verdriet
Het was eerste kerstdag 1961, er werd luidruchtig gegeten
Maar dat deed me niet zoveel
Ik dacht aan Flappie, mijn eigen kleine Flappie
Waar zou 'ie lopen, geen hap ging door mijn keel
Toen na de soep het hoofdgerecht zou komen
Sprak mij vader uiterst grappig: "kijk Youp daar is Flappie dan"
Ik zie de zilveren schaal nog en daar lag hij in drie stukken
Voor het eerst zag ik mijn vader als een vreselijke man
Ik ben gillend en stampend naar bed gegaan
Heb eerst een uur liggen huilen op de sprei
Nog een keer scheldend boven aan de trap gestaan
En geschreeuwd "Flappie was van mij"
Ik heb heel lang voor het raam gestaan
Maar het hok stond er maar verlaten bij
Het was tweede kerstdag 1961, moeder weet dat nog zo goed
Vaders bed was leeg
En ik zei dat zij niet in de schuur mocht komen
En als ze lief ging spelen
Dat ze dan wat lekkers kreeg
refrein
105
Stilistica (8)
 Brevitas: algemeen stilistisch kenmerk bij met name Tacitus (net als variatio).
Stijlmiddelen als ellips en asyndeton kunnen brevitas onderstrepen.
 Fictieve opponent: de auteur maakt gebruik van een verzonnen/bestaand
personage dat een fictieve feedback geeft op Seneca’s gedachten, vragen,
opmerkingen, kritiek. Het stelt Seneca in staat zelf als auteur de koers te bepalen van
de discussie of het betoog.
 Paradox: een schijnbare tegenstelling. Op het eerste gezicht lijken onderdelen van
de opmerking elkaar uit te sluiten, maar bij nader inzien “kloppen” ze toch met elkaar.
 Variatio: syntactisch verschillende constructies voor inhoudelijk parallelle
tekstelementen. Variatio komt vaak voor bij Tacitus als algemeen stilistisch kenmerk
(zie ook brevitas).
106
Stilistica (9); verteltechniek
 Alwetende verteller: ook wel bekend als de auctoriale verteller. De verteller die alle
gebeurtenissen en achtergronden en de afloop van het verhaal kent, maar ook
bijvoorbeeld de gedachten van de personages.
 Prospectie: het vooruitkijken van een personage of auteur naar latere
gebeurtenissen. Een tipje van de sluier wordt opgelicht. Flash-forward.
 Retrospectie: het terugblikken van een personage of auteur naar gebeurtenissen
die plaatsgevonden hebben. Flash-back.
 Raamvertelling: verhaal dat als een kader een of meer verhalen omsluit. Denk aan
Ovidius’ Metamorphoses en aan Chaucer’s Canterbury Tales. Visueel gezien sluit
domino-day er goed op aan: de “aorta”, die zelf doorgaat, terwijl hij ondertussen
diverse projecten tot stand brengt.
 Ringcompositie: opbouwprocédé dat erin bestaat een verhaal, een gedeelte ervan
of enkele verzen in een gedicht af te bakenen met (qua inhoud of formulering) naar
elkaar verwijzende passages.
107
Stilistica (10); verteltechniek
 Vertellerscommentaar: de schrijver/verteller levert terloops zijn visie op bepaalde
zaken en personen. Denk aan woorden zoals “terecht”, “onverdiend” en “hij had beter
kunnen weten”.
 Vertelperspectief: de positie van waaruit de auteur het verhaal presenteert
 Verteltijd: de tijd die nodig is om het verhaal te vertellen
 Vertelde tijd: de tijd die het verhaal in werkelijkheid in beslag neemt
 Verteltempo: de verhouding tussen verteltijd en vertelde tijd. Wanneer de verteltijd
kleiner is dan de vertelde tijd is er sprake van een hoog verteltempo. Is de verteltijd
groter dan de vertelde tijd, dan is er sprake van een laag verteltempo. Bij versnelling
wordt het verteltempo hoger dan in het voorafgaande, bij vertraging (retardatie) wordt
het verteltempo lager dan in het voorafgaande.
108