practicum diagnostiek onderbouw

Download Report

Transcript practicum diagnostiek onderbouw

Binnen de methode
Het kind in beeld
Doel:
Zicht krijgen op
• Wat verstaan we onder diagnosticeren?
• Hoe kunnen we diagnosticeren?
• Welke leerkrachtvaardigheden zijn
hiervoor nodig?
Overzicht practicum
• In groepen aan de slag met stellingen en
uitwisseling
• Plenaire inventarisatie en reflectie
• Zelf diagnosticeren (ddu-model)
• De rol van de leerkracht centraal
• Wat is diagnosticeren?
• Wat is het verschil tussen signaleren en
diagnosticeren?
• Met welk doel doe je het?
• Hoe doe je het?
Beantwoord deze vragen na het kiezen van
een van de volgende stellingen…
Stellingen
• Niet ik als leerkracht maar een RT-er
diagnosticeert
• Diagnosticeren is te tijdrovend
• Diagnosticeren gebeurt alleen op basis van
methodegebonden en methodeonafhankelijke
toetsen
• Een diagnostisch gesprek moet je altijd
voorbereiden
• Diagnosticeren zet je in om de zwakke leerling
in beeld te brengen
Het kind in beeld
Vragen n.a.v. beelden
• Wat zie ik de kinderen doen?
• Interpretatie van wat ik zie…
• Wat doet de leerkracht om dit
zichtbaar te maken?
Wat is van belang?
•
•
•
•
De opdracht
Het materiaal
De vragen/ de impulsen
De reflectie
Nog meer beelden
• Van schriftelijk werk
naar activiteit
naar diagnose
naar remedie
Diagnosticeren
• Wat reikt de methode aan?
• Hoe hiermee om te gaan?
De rol van de leerkracht
Waarom diagnosticeren?
Beginsituatie op basis van
- Peilingsspelletje ‘Wie het meest gooit’.
- Aftoetsen van getalherkenning 1 t/m 20.
- Observaties van kinderen tijdens het
kiezen.
- Beoordelingen ontwikkelingsdozen.
- Cito ordenen groep 2.
Peilingsspelletjes: Wat wordt
getoetst
• 1.1 Opzeggen van telrij t/m 6
1.2 Opzeggen van telrij t/m 12
2.1 Tellen van hoeveelheden t/m 6
2.2 Tellen van hoeveelheden t/m 12
2.3 Vergelijken/ordenen op
meer/minder/meeste/minste/evenveel t/m 6
• 2.4 Vergelijken/ordenen op
meer/minder/meeste/minste/evenveel t/m 12
2.5 Verkort tellen m.b.v. vijf-/dubbel/dobbelsteenstructuur t/m 6
2.6 Verkort tellen m.b.v. vijf-/dubbel/dobbelsteenstructuur t/m 12
3.1 Oplossen van eenvoudige optelproblemen onder 6
3.2 Oplossen van eenvoudige optelproblemen onder
12
• In schema
1.1
Groep 2
Danio
Sem
Tymo
Jarno
Jamay
Indy
Maria
Chiel
Fleur
Groep 1
Gwendolyn
Nathalie
Danil
Robine
Daan
R-J
Ayla
Groep 0
Nienke
Sam
Thijmen
Vera
Dinand
1.2
2.1
2.2
2.3
2.4
2.5
2.6
3.1
3.2
Beschreven observaties
• Jarno  Aan het werk met rekenboekje met plus en minsommen
tot 20.
Jarno geeft aan dat hij sommetjes wil maken. Ik maak voor hem
een werkboekje met plus en minsommen tot 20. Hij gaat er
fanatiek mee aan de slag en maakt het snel en foutloos. Hij
vertelt mij dat hij minsommen uitrekent met appels. Ik heb 9
appels en eet er 4 op, dat is dus 5. De getallenlijn tot 10 is
helemaal geautomatiseerd, tot 20 gaat ook goed maar dit kost
hem iets meer moeite. Als hij er niet uitkomt, pakt hij uit zichzelf
pen en papier en gaat de som uittekenen. Hij tekent eerst het
aantal rondjes en streept weg welke eraf moeten. Hij vertelt dat
hij dit van zijn moeder heeft geleerd. Ook uit deze observatie
blijkt weer dat Jarno toe is aan rekenen tot 20. Jarno laat zelf
merken dat hij graag aan het werk wil met sommetjes. Het is leuk
om te zien dat hij elke gelegenheid aangrijpt om te gaan
rekenen. Zo kan hij in de bouwhoek d.m.v. rekenen tot een
antwoord komen i.p.v. tellen als hij aan iemand gaat vertellen
welke toren hoger is.
•
Robine  Muizenrace.
Ik heb Robine gevraagd of ze met mij een spelletje wilde doen. Ze knikte en ik
heb de muizenrace erbij gepakt. Robine wil eerst niet gooien met de
dobbelsteen maar laat haar knuffelhond tegen de dobbelsteen aanduwen. De
dobbelsteen rolt niet dus dit werkt niet. Ik leg de dobbelsteen in de hand van
Robine en gooi samen met haar. Zonder te praten kijkt Robine naar de
dobbelsteen. Heb blijft even stil en ze reageert niet. Als ik zeg dat ze de pion net
zoveel stapjes vooruit mag zetten als ze gegooid heeft pakt ze de pion en zet ze
hem vooruit. Weer doet ze dit zonder spreken. Ik kan niet goed zien of ze de
dobbelsteen geteld heeft, of dat ze het in een oogopslag ziet. Daarna laat ik haar
voor mij gooien en zet ze mijn pion vooruit. Ik moet haar veelvuldig stimuleren
om te gooien en om de pion vooruit te zetten. Telkens kijkt ze even naar de
dobbelsteen en daarna verzet ze de pion. Wanneer ze naar de dobbelsteen kijkt
zie ik haar lippen niet bewegen en ook gebruikt ze haar vingers niet. Doordat ze
heel er in zichzelf getrokken is en traag reageert, kom ik er niet achter of ze de
dobbelsteenstructuur herkent of dat ze telt. Het verzetten van de pion gaat op 3
keer na elke keer foutloos. Robine lijkt dus een goede link te kunnen maken
tussen de stippen op de dobbelsteen en de stappen die ze vooruit mag zetten.
Wij als leerkrachten denken dat Robine op alle gebieden goed bij is en het
belangrijk is dat we haar uitdagen. Ik zet Robine eerst in groepje twee waarmee
ik bezig ga met vergelijken en ordenen op meer/minder/evenveel. Ik kijk hoe zij
hierop reageert en zal aan de hand daarvan verdere beslissingen nemen.
Conclusies trekken
Wat kunnen de kinderen?
Wat hebben ze te leren?
Leerlijn getalbegrip
1. De kinderen kennen de telrij tot tenminste tien.
2. In voor hen betekenisvolle contextsituaties kunnen de kinderen aantallen tot
tenminste tien tellen, ordenen, redelijk schatten en vergelijken op meer,
minder en evenveel.
3. Kinderen kunnen aantallen objecten tot tien ordenen, vergelijken, schatten
en tellen. Ook zijn ze in staat eenvoudige erbij- en erafsituaties tot tenminste
tien, in de vorm van bedekspelletjes en dergelijke, voor een passende strategie
kiezen.
4. Kinderen kunnen benoemde aantallen tot tien telbaar representeren met
bijvoorbeeld vingers, streepjes en stippen, en deze vaardigheden in
toepassingsvaardigheden van ‘erbij’ en ‘eraf’ benutten.
5. Kinderen kunnen de telrij tot twintig opzeggen en vanaf ieder getal in het
domein door en terugtellen. Ze kunnen getallen tot twintig contextualiseren
door ze een reële betekenis te geven, structureren met behulp van dubbelen,
vijven en een tien, en positioneren op een lege getallenlijn van nul tot twintig.
6. Kinderen moeten optellingen en aftrekkingen tot twintig vlot, gestructureerd
en op termijn ook formeel kunnen uitrekenen met behup van gekende
rekenfeiten tot tenminste tien en deze rekenvaardigheid ook kunnen gebruiken
in elementaire contextsituaties. Daarbij kunnen zij de gangbare rekentaal
begrijpen en hanteren.
Groep
Groep 1:
Vera
Ayla
Sam
Thymen
Dinand
Groep 2:
Danio
Maria
Chiel
Fleur
Daan
Robert-Jan
Nienke
Robine
Groep 3:
Tymo
Indy
Gwendolyn
Nathalie
Danil
Groep 4:
Sem
Jarno
Jamay
Activiteiten op basis van
beginsituatie
Eerst schatten
Een beetje tellen
Even alles eruit om precies te
weten hoeveel er zijn
Spontaan wordt er op kleur
gesorteerd
Per kleur tellen. Wat geteld is op een
stapel, maar ze raken in de war. “Dit is
geen handige manier!”
Alles wat geteld is, in een bakje
doen!
Tja, ook dan kun je de tel kwijt
raken…
Eierdozen! Dan raak je niet in de
war.
50 en 8 = 58
Leeropbrengst in kaart