Kwaliteit van je data

Download Report

Transcript Kwaliteit van je data

Baarde en de goede
Hoofdstuk 5 en 6:
Onderzoekspopulatie
Dataverzameling
Contact
Dit document is samengesteld door onderwijsbureau Bijles en Training. Wij zijn DE expert
op het gebied van bijlessen en trainingen in de exacte vakken, van VMBO tot universiteit.
Zowel voor individuele lessen op maat als voor doelgerichte groepstrainingen die je
voorbereiden op een toets of tentamen. Voor meer informatie kun je altijd contact met ons
opnemen
via onze website: http://www.wiskundebijlessen.nl
of via e-mail: marc\[email protected]
Disclaimer
Alle informatie in dit document is met de grootst mogelijke zorg samengesteld. Toch is het
niet uit te sluiten dat informatie niet juist, onvolledig en/of niet up-to-date is. Wij zijn hiervoor
niet aansprakelijk. Op geen enkele wijze kunnen rechten worden ontleend aan de in dit
document aangeboden informatie.
Auteursrecht
Op dit document berust auteursrecht. Het is niet toegestaan om dit document zonder
voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur te kopieren en/of te verspreiden in
welke vorm dan ook.
Operationaliseren
Operationaliseren = het vertalen van een abstract
begrip naar meetbare vragen
Twee stappen:
• Begrippen opdelen in nog steeds abstracte, maar
wel homogene dimensies (‘deelonderwerpen’ die
samen weer een compleet beeld geven van het
hoofdonderwerp)
• De dimensies omzetten in meetbare variabelen
(indicatoren)
Operationaliseren
Operationaliseren = het vertalen van een abstract
begrip naar meetbare vragen
Aandachtspunten:
• Alle begrippen moeten exact omschreven worden
• Een begrip kan vaak opgesplitst worden. Het heeft
meerdere (nog steeds abstracte) aspecten /
dimensies
• Iedere dimensie heeft 1 of meerdere meetbare
indicatoren. Met deze indicatoren heb je het
abstracte begrip ‘geoperationaliseerd’.
• Iedere indicator kan gemeten worden met 1 of
meerdere enquetevragen
Voorbeeld
Vermijdingsgedrag bij tandheelkundige zorg
Omschrijving begrip:
•
Patient moet zich ‘objectief’ laten behandelen
•
Weet dat zelf / heeft sterk vermoeden
•
Heeft hevige angst voor behandeling
•
Gaat daarom niet naar de tandarts
Voorbeeldvragen:
•
Als ik het woord tandarts hoor, lopen de rillingen me over de rug
•
Een oproepkaartje van de tandarts laat ik vaak ongelezen liggen
•
Ik zeg afspraken met de tandarts vaak weer af
Oefening, 4 personen, 20 min
Kies een van de volgende begrippen:
•
Asociaal uitgaansgedrag
•
Woonplezier
•
Werksatisfactie
1. Omschrijf nauwkeurig wat je onder dat begrip verstaat
2. Wil je meer aspecten aan dat begrip onderscheiden ? Welke dan ?
3. Kies 1 van die aspecten
4. Bedenk individueel elk twee vargen bij dat aspect
5. Bespreek met elkaar die vragen. Wat is een goede vraag ? Welke
vragen zou je anders formuleren ?
6. Zet op een sheet: het begrip, de definitie, de aspecten en 2 vragen bij
dat aspect.
Uitwerking (1-1)
1. Asociaal uitgaansgedrag
2. Gedrag tijdens het uitgaan dat door anderen als negatief wordt
ervaren
3. De aspecten (kunnen) zijn:
1. Fysiek geweld
2. Verbaal geweld
3. Voordringen
4. Vandalisme
5. Luidruchtigheid
Uitwerking (1-2)
4. Voorbeeldvragen (kunnen) zijn:
1. Ben je wel eens uitgescholden tijdens het uitgaan ?
2. Ben je wel eens betrokken geraakt bij een vechtpartij tijdens het
uitgaan ?
3. Heb je wel eens ruzie gezocht tijdens het uitgaan ?
4. Ben je wel eens in aanraking gekomen met de politie tijdens het
uitgaan ?
Uitwerking (2-1)
1. Woonplezier
2. Het genoegen dat beleefd wordt aan de fysieke en sociale
woonomgeving
3. De aspecten (kunnen) zijn:
1. Kwaliteit van de woning
2. Relatie met de buren
3. Omgevingsoverlast
4. Voldoende voorzieningen
Uitwerking (2-2)
4. Voorbeeldvragen (kunnen) zijn:
1. Wat vindt u van de prijs-kwaliteit verhouding van uw woning
2. Is de grootte van uw huis voldoende voor uw gezinssamenstelling
?
3. Is uw woning goed bereikbaar met het OV ?
4. Heeft u geluidsoverlast van het OV ?
Uitwerking (3-1)
1. Werksatisfactie
2. De algemene tevredenheid op het werk
3. De aspecten (kunnen) zijn:
1. Salaris
2. Werksfeer
3. Voorzieningen
Uitwerking (3-2)
4. Voorbeeldvragen (kunnen) zijn:
1. Er heerst een goede sfeer op het werk
2. Er heerst vaak een gespannen sfeer op het werk
3. Ik werk veel samen met collega’s
4. Ik kan zelf beslissen hoe ik mijn tijd indeel
Oefening, 4 personen, 20 min
Kies een van de volgende begrippen:
•
Asociaal uitgaansgedrag
•
Woonplezier
•
Werksatisfactie
1. Omschrijf nauwkeurig wat je onder dat begrip verstaat
2. Wil je meer aspecten aan dat begrip onderscheiden ? Welke dan ?
3. Kies 1 van die aspecten
4. Bedenk individueel elk twee vargen bij dat aspect
5. Bespreek met elkaar die vragen. Wat is een goede vraag ? Welke
vragen zou je anders formuleren ?
Voorbeeld arbeidssatisfactie
Bestaande data
Voordelen:
•
Goedkoop
•
Je valt niemand lastig
•
Vergelijking bronnen en methoden (ook met eigen !) mogelijk
Nadelen:
•
Niet precies wat je nodig hebt
•
Correcte populatie ?
•
Verouderd
Voorbeelden:
•
Financiele administratie
•
Accountantsrapporten
•
Medische administratie
•
Dagboeken
Oefening (klassikaal)
Is er voldoende informatie beschikbaar over:
Effecten van reclamecampagnes
Waar vind je die informatie ?
Hoe ziet die informatie eruit ?
Zal de ‘eigenaar’ van die data meewerken ?
Observatie
Voordelen:
• Feitelijk gedrag
• Kan ongemerkt
• Ook geschikt voor onbewuste processen
Nadelen:
• Sommige observaties zijn zeldzaam
• Soms is het meoilijk tijd en plaats van een
gebeurtenis te voorspellen
• De beoordelaar kan invloed hebben op de
observatie of is onbetrouwbaar (onbewust)
Oefening, tweetal, 5 min
Welke onderwerpen lenen zich voor een observatie ?
• Stiekem meenemen van kantoorartikelen
• Assertief gedrag werknemers
• Houding tov management
• Verwijzingsgewoonten secretaresses
• Managementstijl directie
Vragen stellen
Geschikt voor attitudes, meningen, kennis, feiten
Voordelen:
• Goedkoop
• Gestructureerd
• eenduidig
Nadelen:
• Sociale wenselijkheid
• Inflexibel
Gestructureerd of ongestructureerd
Gestructureerd:
De vragen en de mogelijke antwoorden liggen vast
Ongestructureerd:
De vragen en de antwoorden liggen nog niet vast
1. Vaak bij kwalitatief onderzoek
2. Vaak orienterend (wat is belangrijk / onbelangrijk in een onderzoek)
Direct of indirect ?
Indirecte vragen bij bedreigende onderwerpen (verslaving, criminaliteit,
seksueel getinte vragen etc).
Directe vraag:
‘Hebt u de afgelopen week een prostituee bezocht ?
Indirecte vraag:
1. Projectief: ‘kent u mensen die wel eens een prostituee bezoeken ?’
2. Hypothetisch: ‘Kunt u zich voorstellen dat u wel eens een prostituee
bezoekt ?’
Indirecte metingen: tellen hoe vaak prostituees bezocht worden
Kwaliteit van je data
Voordat we zelfs maar gaan denken aan een bepaalde analysetechniek,
moeten we weten of de gegevens ‘goed’ zijn. Hiervoor stellen we de
volgende vragen:
Zijn de gegevens betrouwbaar ?
Zijn de gegevens valide ?
Als we over het voorgaande tevreden zijn, is het voor de keuze van een
bepaalde analysetechniek belangrijk dat we het meetniveau van de
gegevens kennen.
Betrouwbaarheid
Betrouwbaarheid
= als we nog een keer gaan meten, krijgen we dan dezelfde gegevens ?
= gevoeligheid voor incidentele / toevallige fouten
= gevoeligheid voor irrelevante factoren
Voorbeeld betrouwbaarheid: een weegschaal die voor hetzelfde
voorwerp iedere dag een ander gewicht aangeeft is onbetrouwbaar
Voorbeeld onbetrouwbaarheid:
Stel je doet een MC-toets. Iedere nieuwe MC-vraag zie je als een
aparte meting voor het niveau van de groep. Wat je verwacht is dat
iedere losse vraag dezelfde verdeling te zien geeft als de rest van de
vragen bij elkaar. Dit noem je homogeniteit: de vragen meten
‘hetzelfde’.
Validiteit (1)
ALLEEN als gegevens betrouwbaar zijn kunnen we de volgende stap
zetten en ons afvragen of gegevens ook valide zijn.
Validiteit
= Meten we ook echt wat we willen meten ?
= gevoeligheid voor structurele / systematische fouten
= gevoeligheid voor relevante factoren
Validiteit (2)
Hieraan zouden we kunnen gaan twijfelen omdat de gegevens:
1. geen compleet inhoudelijk beeld van het onderwerp geven
2. in tegenspraak zijn met gegevens uit een andere bron
Voorbeeld ontbreken validiteit: iemands kennis over de 80-jarige oorlog
testen door alleen maar vragen te stellen over de moord op willem van
oranje
Voorbeeld ontbreken validiteit: de resultaten van een schriftelijke
enquete over gemoedstoestand komen totaal niet overeen met wat de
respondenten ons zelf vertellen
Meetniveaus – indelingen
1. Gegevens die je niet op volgorde kunt zetten: nominaal meetniveau
•Geslacht
•Fast-food keten
•Type lipoproteine
2. Gegevens die je op volgorde kunt zetten: ordinaal meetniveau
•Ergens helemaal of een
beetje of niet helemaal of
helemaal niet mee eens
zijn
•Sociale klasse
Meetniveaus - getallen
1. Gegevens zonder ‘natuurlijk nulpunt’: interval meetniveau
•Temperatuur
•Tijdsaanduiding
2. Gegevens met een ‘natuurlijk nulpunt’: ratio meetniveau
•Cholesterolgehalte
•Vetpercentage
•Gewicht
Oefening 4 personen, 15 min
Onderzoeksvraag: Welke factoren zijn van invloed op het
brandstofverbruik van vrachtauto’s ?
Bedenk 2 variabelen op nominaal niveau, 2 variabelen op ordinaal niveau
en 2 variabelen op interval of rationiveau die e voor dit onderzoek kunt
gebruiken