Kijk op Fiscanet voor online versie Rechtbank Noord

Download Report

Transcript Kijk op Fiscanet voor online versie Rechtbank Noord

Kijk op Fiscanet voor online versie
Rechtbank Noord-Holland, 11 januari 2017, 14/524, ECLI:NL:RBNHO:2017:97
Bonussen en bijzondere beloningen behoren tot grondslag crisisheffing
X bv heeft voor het tijdvak maart 2013 aangifte loonheffingen gedaan en daarbij een bedrag van € 79.101 aan crisisheffing
aangegeven. In geschil is of X bv gehouden was de crisisheffing af te dragen. Rechtbank Noord-Holland verwerpt het
standpunt van X bv dat de crisisheffing in strijd is met het wettelijk systeem, met internationale discriminatieverboden en
met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM. Het enkele feit dat de afgedragen crisisheffing 6,34% bedraagt van de totaal
afgedragen loonheffingen over 2012 is voorts onvoldoende om een individuele en buitensporige last aan te nemen. De
Rechtbank oordeelt verder dat ook het zogenoemde fictief loon als bedoeld in artikel 12a Wet LB 1964 tot de grondslag
van de crisisheffing behoort. Het andersluidende standpunt van X wordt verworpen. Ten slotte heeft X bv betoogt dat de
in 2012 uitbetaalde bonussen en andere bijzondere beloningen ten onrechte tot de heffingsgrondslag van de crisisheffing
zijn gerekend. In dat kader stelt X bv dat die beloningen in zoverre, ofschoon uitbetaald in 2012, betrekking hebben op
werkzaamheden die door de desbetreffende werknemers in eerdere jaren zijn verricht. Volgens de Rechtbank is sprake van
loon uit tegenwoordige dienstbetrekking omdat de hier aan de orde zijnde beloningen betrekking hebben op arbeid die is
verricht in een specifiek tijdvak. Niet kan worden gezegd dat die beloningen slechts meer algemeen hun oorzaak vonden in
eerder verrichte arbeid. Derhalve behoren de onderwerpelijke beloningen tot de grondslag waarover de crisisheffing wordt
geheven.
.....................................................................................................................................................................................................................
Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/524
uitspraak van de meervoudige kamer van 11 januari 2017 in de zaak tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z] , eiseres,
(gemachtigde: drs. H.T.M. Herman-Droog),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Amsterdam, verweerder.
Procesverloop
Eiseres heeft voor het tijdvak maart 2013 aangifte loonheffingen gedaan, waarbij een bedrag van € 79.101 aan pseudoeindheffing hoog loon in de zin van artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964, tekst 2013 (hierna ook: crisisheffing) is
aangegeven. Dit bedrag is op 17 april 2013 afgedragen. Tegen deze afdracht heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 16 december 2013 afgewezen. Eiseres heeft daartegen beroep
ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2016 te Haarlem. Eiseres is, na de rechtbank daarvan
schriftelijk in kennis te hebben gesteld, niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen
door H.E. Erceylan. Tevens zijn namens verweerder verschenen mr. A. de Groot, drs. F. Belhaj en mr. S. Mohamed Hoesein.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres heeft over het jaar 2012 een bedrag van € 2.462.602 aan loon aangegeven. Op dit bedrag is € 1.115.515 aan
loonheffingen ingehouden.
Pagina 1 van 4
2. Voor het tijdvak maart 2013 heeft eiseres aangifte loonheffingen gedaan en daarbij een bedrag van € 79.101 aan
crisisheffing aangegeven.
3. In 2012 heeft eiseres aan werknemers bonussen en andere bijzondere beloningen uitbetaald. Deze beloningen zien
gedeeltelijk op werkzaamheden die vóór 2012 zijn verricht. De desbetreffende werknemers waren ten tijde van de uitbetaling
nog in dienst bij eiseres.
Geschil 4. Tussen partijen is in geschil of eiseres gehouden was de crisisheffing af te dragen. Meer in het bijzonder is in geschil
of de crisisheffing in strijd is met:
- het systeem van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet);
- artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: EP EVRM), en
- het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en
de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke
rechten (hierna: IVBPR).
Daarnaast is in geschil of de grondslag voor de berekening van de crisisheffing onjuist is vastgesteld, hetgeen eiseres stelt en
verweerder bestrijdt. Eiseres stelt dat de in 2012 aan werknemers betaalde bonussen en andere bijzondere beloningen niet
tot die grondslag behoren.
Beoordeling van het geschil
Het wettelijke systeem
5. De crisisheffing kan volgens eiseres niet worden geheven omdat hoofdstuk IV van de Wet daarvoor geen wettelijke basis
biedt. Artikel 32bd van de Wet is, aldus eiseres, onverbindend omdat artikel 1 van de Wet niet toestaat dat ter zake van één
en hetzelfde loonbestanddeel loonbelasting wordt geheven ten laste van werkgever en werknemer. Voorts stelt eiseres dat
het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking als bedoeld in artikel 32bd, eerste lid, van de Wet niet omvat het zogenoemde
fictief loon als bedoeld in artikel 12a van die wet.
6. Artikel 1 van de Wet bepaalt, voor zover van belang, dat onder de naam ‘loonbelasting’ van werknemers of hun
inhoudingsplichtige een directe belasting wordt geheven.
7. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:121, over een vergelijkbare stelling geoordeeld
als eiseres inneemt. Kort gezegd heeft de Hoge Raad in dit arrest geoordeeld dat de tekst van artikel 32bd, eerste lid, van de
Wet bepaalt dat de crisisheffing wordt geheven in afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens de Wet bepaalde.
Klaarblijkelijk heeft de wetgever daarbij mede het oog gehad op het bepaalde in artikel 1 van de Wet, aldus de Hoge Raad.
Naar het oordeel van de Hoge Raad is hiermee een voldoende basis in de Wet opgenomen voor de crisisheffing. In genoemd
arrest heeft de Hoge Raad ter zake van de stelling dat over een reeds in de heffing betrokken loonbestanddeel wordt geheven
met een vergelijkbare overweging geoordeeld dat artikel 32bd van de Wet niet onverbindend is, nu de wetgever heeft
bedoeld een regeling te treffen in afwijking van artikel 1 van die wet. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd
geen aanleiding om tot een andere conclusie te komen en is van oordeel dat de crisisheffing niet in strijd is met het wettelijke
systeem.
8. Hieraan voegt de rechtbank toe dat het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking als bedoeld in artikel 32bd, eerste lid, van
de Wet mede omvat het zogenoemde fictief loon als bedoeld in artikel 12a van die wet. Het andersluidende standpunt van
eiseres wordt derhalve verworpen.
Artikel 1 van het EP EVRM
9. Eiseres stelt dat de crisisheffing in strijd is met artikel 1 van het EP EVRM, omdat een inbreuk wordt gemaakt op het
ongestoorde genot van eigendom. Daarbij voert zij aan dat de heffing (materieel) terugwerkende kracht heeft. Ook is naar
haar mening sprake van een individuele en buitensporige last.
10. De rechtbank stelt voorop dat belastingen in beginsel een inmenging vormen in het door artikel 1 van het EP EVRM
gegarandeerde ongestoorde genot van eigendom. De tweede alinea van deze bepaling voorziet echter uitdrukkelijk in een
algemene rechtvaardigingsgrond voor de inmenging die wordt veroorzaakt door de toepassing van fiscale maatregelen. Dit
neemt niet weg dat ook op het terrein van de belastingen de inmenging volgens vaste rechtspraak van het EHRM ‘lawful’
moet zijn en een ‘legitimate aim’ moet dienen, en dat er een ‘fair balance’ dient te bestaan tussen de belangen van het
Pagina 2 van 4
betrokken individu en het algemene belang. Bij deze laatste toets is van belang dat de wetgever op fiscaal gebied een ruime
beoordelingsmarge toekomt.
11. In het arrest van de Hoge Raad van 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:124, is beslist dat de crisisheffing voldoende
toegankelijk, precies en voorzienbaar in de uitoefening is, en dat daarmee derhalve aan de vereisten van ‘lawfulness’ is
voldaan. Voorts is beslist dat het heffen van belastingen in het algemeen belang, zoals in de slotzin van artikel 1 EP ligt
besloten, in beginsel voldoet aan het vereiste van een ‘legitimate aim’, en dat er geen grond is om daarover anders te
oordelen in het onderhavige geval waarin de wetgever ter oplossing van de ernstige begrotingsproblemen in 2013 en
2014 een reeks ingrijpende maatregelen heeft genomen, waarvan de crisisheffing deel uitmaakt. De Hoge Raad heeft
verder overwogen dat wanneer wordt aangevoerd dat bij de invoering van de belastingmaatregel de gerechtvaardigde
verwachtingen van de betrokkenen zijn geschonden, dit dient te worden beoordeeld vanuit de vraag of de ‘fair balance’ is
geschonden. Ook heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de crisisheffing op het niveau van de regelgeving niet heeft geleid tot
schending van artikel 1 van het EP EVRM. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding tot een
ander oordeel te komen.
12. Het voorgaande laat de mogelijkheid open dat sprake is van een individuele en buitensporige last. Eiseres heeft gesteld
dat daarvan in haar geval sprake is. Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder rust op haar de last om feiten
en omstandigheden bij te brengen op grond waarvan een dergelijke last kan worden aangenomen. Dit laatste heeft eiseres
naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gedaan. Het enkele feit dat de afgedragen crisisheffing 6,34% bedraagt van
de totaal afgedragen loonheffingen over 2012 is onvoldoende om een individuele en buitensporige last aan te nemen. De
rechtbank verwerpt derhalve de stelling van eiseres in dit verband.
Artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR
13. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat de crisisheffing in strijd is met artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR.
14. De Hoge Raad heeft in voormeld arrest (en ook in HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:121) geoordeeld dat de
crisisheffing niet discriminerend is in de zin van artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR. In hetgeen eiseres naar
voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Bonussen en andere bijzondere beloningen
15. Ten slotte betoogt eiseres dat ten onrechte een deel van de in 2012 uitbetaalde bonussen en andere bijzondere
beloningen tot de grondslag zijn gerekend waarover de crisisheffing is afgedragen. In dat kader stelt eiseres dat die
beloningen in zoverre, ofschoon uitbetaald in 2012, betrekking hebben op werkzaamheden die door de desbetreffende
werknemers in eerdere jaren zijn verricht.
16. Op grond van artikel 32bd, eerste lid, van de Wet wordt de grondslag voor de crisisheffing gevormd door het loon
uit tegenwoordige dienstbetrekking waarover in 2012 met toepassing van de artikelen 20a, 20b, 26 en 26b belasting is
geheven. Voor het onderscheid tussen loon uit tegenwoordige en vroegere dienstbetrekking is bepalend of de desbetreffende
betalingen ten nauwste verband hielden met bepaalde verrichte arbeid of met in een bepaald tijdvak verrichte arbeid
en daarvoor een rechtstreekse beloning vormden, dan wel die betalingen slechts meer algemeen hun oorzaak vonden in
voorheen verricht zijn van arbeid (vgl. HR 21 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6257). Naar het oordeel van de rechtbank is
sprake van loon uit tegenwoordige dienstbetrekking omdat de hier aan de orde zijnde beloningen betrekking hebben op
arbeid die is verricht in een specifiek tijdvak. Niet kan worden gezegd dat die beloningen slechts meer algemeen hun oorzaak
vonden in eerder verrichte arbeid. Derhalve behoren, anders dan eiseres betoogt, de onderwerpelijke beloningen tot de
grondslag waarover de crisisheffing wordt geheven.
Proceskosten
17. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van Scharrenburg, voorzitter, en mr. H. de Jong en mr. M.W. Koenis, leden, in
aanwezigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2017.
Pagina 3 van 4
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam
(belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Pagina 4 van 4