EUROPESE COMMISSIE Brussel, 27.2.2017 COM(2017) 120 final

Download Report

Transcript EUROPESE COMMISSIE Brussel, 27.2.2017 COM(2017) 120 final

EUROPESE
COMMISSIE
Brussel, 27.2.2017
COM(2017) 120 final
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE EUROPESE REKENKAMER, DE RAAD
EN HET EUROPEES PARLEMENT
Antwoorden van de lidstaten op het jaarlijks verslag 2015 van de Europese Rekenkamer
{SWD(2017) 101 final}
NL
NL
INHOUDSTAFEL
1.
INLEIDING .......................................................................................................................... 1
2.
SAMENVATTING VAN DE ANTWOORDEN VAN DE LIDSTATEN ............................................ 1
2.1. OORZAKEN VAN FOUTEN EN ACTIES VOOR DE AANPAK VAN FOUTEN ............................... 1
2.2. PRESTATIES VAN DE EU-BEGROTING ................................................................................. 5
2.3. FOLLOW-UP VAN DE AANBEVELINGEN VAN DE REKENKAMER AAN DE LIDSTATEN .......... 9
3.
CONCLUSIE ........................................................................................................................ 9
BIJLAGE I: GECONSOLIDEERDE RESULTATEN VOOR ALLE LIDSTATEN VOOR HET GLB EN
ECONOMISCHE, SOCIALE EN TERRITORIALE COHESIE............................................................ 11
1.
INLEIDING
Wanneer de Europese Rekenkamer ("de Rekenkamer") op 13 oktober 2016 haar jaarverslag 2015
heeft gepubliceerd, heeft de Commissie de lidstaten overeenkomstig de bepalingen van het
Financieel Reglement1 onverwijld in kennis gesteld van de passages van het verslag die verband
houden met het beheer van middelen waarvoor zij een bevoegdheid uitoefenen. De lidstaten
werden ook verzocht te antwoorden op een vragenlijst over drie hoofdthema’s:
1) regelmatigheid van transacties binnen de belangrijkste EU-uitgavencategorieën in gedeeld
beheer, met bijzondere aandacht voor de oorzaken van fouten;
2) prestaties van de EU-begroting, met aandacht voor enerzijds de koppeling tussen de EUprioriteiten in het kader van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei
en de nationale prioriteiten, en anderzijds de prestaties op niveau van het project in gedeeld
beheer;
3) follow-up van de aanbevelingen van de Rekenkamer aan de lidstaten.
Dit verslag bevat een samenvatting van de antwoorden van de lidstaten. Het gaat vergezeld van
een werkdocument van de diensten van de Commissie met de gedetailleerde antwoorden van de
lidstaten.
2.
SAMENVATTING VAN DE ANTWOORDEN VAN DE LIDSTATEN
2.1. OORZAKEN VAN FOUTEN EN ACTIES VOOR DE AANPAK VAN FOUTEN
De lidstaten kregen een lijst met 192 voorbeelden van hoofdoorzaken van fouten in de wettigheid
en regelmatigheid van EU-uitgaven en moesten daarbij de mate van relevantie aangeven aan de
hand van de volgende categorieën: "volledig relevant", "in de meeste opzichten relevant", "in
sommige opzichten relevant" en "niet relevant". De voorbeelden waren gebaseerd op de
bevindingen van de Rekenkamer en de Commissie alsmede op de punten van voorbehoud die
waren opgenomen in de jaarlijkse activiteitenverslagen van de betrokken directoraten-generaal
van de Commissie voor een periode van twee jaar.
De geconsolideerde antwoorden voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en het
cohesiebeleid zijn samengevat in tabel 1, waar de vier belangrijkste stellingen die door de
lidstaten als "volledig relevant" of als "niet relevant" werden aangemerkt, worden weergegeven.
Grafiek 1 en grafiek 2 in bijlage 1 bevatten een overzicht van de geconsolideerde antwoorden
van de lidstaten.
1
Artikel 162, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.
2
Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 114.
1
Tabel 1 — Belangrijkste oorzaken van fouten in het GLB en het cohesiebeleid volgens de antwoorden
van de lidstaten
Door de lidstaten het vaakst als "volledig
relevant" aangemerkte stellingen
Door de lidstaten het vaakst als "niet relevant"
aangemerkte stellingen
 Stelling 17 "Noodzaak om meer initiatieven te
nemen om de situatie voor begunstigden en bij
de uitvoering van programma's echt te
vereenvoudigen" (15 LS: BE, BG, CY, DE, EE,
EL, ES, FI, FR, HU, LU, PT, RO, SE, UK)
 Stelling 1 "Aantal en complexiteit van de regels
en 'gold-plating'" (9 LS: AT, CZ, DE, EL, ES,
FI, FR, LU, SE)
 Stelling 11 "Noodzaak om het bewustzijn te
scherpen, om gericht op te leiden en om nadere
methodologische ondersteuning en houvast te
bieden aan nationale en regionale instanties en
eindbegunstigden" (8 LS: BE, BG, CY, EE, EL,
PL, RO, SK) & Stelling 18 "Uitwisseling van
kennis en ervaring en verspreiding van goede
praktijken op nationaal en/of EU-niveau om
wijdverspreide
zwakke
punten/tekortkomingen/fouten tegen te gaan" (8
LS: BE, CY, EL, LU, PT, RO, SK, UK) (ex
aequo)
 Stelling 12 "Noodzaak om meer of betere
middelen in te zetten en administratieve
capaciteit op te bouwen" (6 LS: ES, HR, IT,
PT, RO, SK)

Stelling 2 "Onjuiste omzetting van de EUwetgeving in nationale wetten" (24 LS: BE, BG,
CY, DE, DK, EE, EL, ES, FI, FR, HR, HU, IE,
IT, LT, LU, MT, NL, PT, RO, SE, SI, SK, UK)

Stelling 10 "Ondoelmatig sanctiemechanisme
voor
niet-nalevingen
of
een
laag
sanctiepercentage voor niet-nalevingen" (21 LS:
AT, BG, CY, DE, DK, EE, EL, ES, FI, FR, IE,
LT, LU, MT, NL, PT, RO, SE, SI, SK, UK)

Stelling 7 "Ontoereikende kwaliteit en
actualisering
van
het
landbouwpercelenidentificatiesysteem (LPIS)"
(17 LS: BE, BG, DE, DK, ES, FI, FR, HU, IE,
LT, LU, NL, PL, SE, SI, SK, UK)

Stelling 16 "Onvoldoende doorvoeren van
wijzigingen bij nieuwe juridische en/of
regelgevings- en/of procedurele kaders met een
waarschijnlijk significante impact op de
oorzaken van fouten" (16 LS: AT, BG, CY, DE,
DK, EL, ES, FR, IE, LT, LU, NL, PT, RO, SE,
SK)
Ook werd een extra analyse per belangrijke EU-uitgavencategorie uitgevoerd, waarbij de trends
van de geconsolideerde antwoorden werden bevestigd, met uitzondering van het volgende:


Voor het GLB en het cohesiebeleid hebben de lidstaten ook "Voldoende kennis bij de
toepassing van staatssteunregels en regels voor de plaatsing van opdrachten" bovenaan
gerangschikt als "volledig relevant" als oorzaak van fouten; en voor het GLB alleen de
complexe subsidiabiliteitsregelgeving.
Voor het cohesiebeleid hebben de lidstaten ook de betere benutting van de informatie om
fouten op te sporen en recht te zetten, bovenaan gerangschikt als "niet relevant" als
oorzaak van fouten.
De lidstaten hebben voorbeelden gegeven van de acties voor de aanpak van de oorzaken van
fouten:
i)
Vereenvoudiging van de regels
De belangrijkste oorzaken van hoge risico’s en fouten in de EU-uitgaven zijn volgens
verschillende lidstaten (DE, EL, FR, HR, HU, PT, SE, UK enz.) onder meer de complexe
voorschriften, een toenemende hoeveelheid wetgeving en jurisprudentie, verschillen in de
wetgeving en in de audit bij de interpretatie van verscheidene wettelijke bepalingen en
voorschriften, overmatige auditdocumentatie en administratieve lasten, tekort aan administratieve
capaciteitsopbouw, en moeilijkheden bij de toepassing van de vrijstellingen van de algemene
wettelijke bepalingen of voorschriften.
Een aantal lidstaten (bv. CZ, DE, DK, FI, FR, LT, LU, LV, MT, NL, PT, SI, SK, UK) gaven aan
dat ze, om de situatie te verhelpen, hun inspanningen om tot vereenvoudiging te komen
voortzetten, zoals het stroomlijnen van nationale subsidiabiliteitsregels tot het absoluut
2
noodzakelijke minimum en geen "gold-plating" van de EU-regelgeving, het gebruik van
vereenvoudigde kostenopties, forfaitaire subsidies, het gebruik van indirecte kosten of
eenheidskosten of gemiddelde kosten, de invoering van een forfaitair bedrag voor indirecte
kosten of forfaitaire percentages als vastgesteld in het rechtskader en de daarmee samenhangende
gedelegeerde handelingen.
Een voorbeeld werd gegeven door DE3, dat antwoordde dat "voor het operationele programma
van het ESF 2014-2020 op federaal niveau, het afwikkelingssysteem voor vijf steunrichtsnoeren
met succes werd vereenvoudigd zodat alleen personeelskosten en honoraria afzonderlijk worden
afgewikkeld. Alle andere kostenposten, zoals indirecte administratiekosten en materiële kosten,
worden voortaan afgewikkeld door toepassing van een forfaitair percentage bovenop de
afzonderlijk afgewikkelde personeelskosten en honoraria. Voor de uitgaven die worden
afgewikkeld door toepassing van een forfaitair percentage, zijn geen bewijsstukken vereist."
Opgemerkt dient te worden dat de lidstaten de
vereenvoudigingsmaatregelen doorgaans als
een positieve ervaring en goede praktijken
beschouwden.
ii)
De lidstaten hebben praktische ervaring
opgedaan
met
mogelijkheden
voor
vereenvoudiging. Verdere vereenvoudiging is
evenwel nodig met het oog op met name een
verlaging van de administratieve lasten en
meer doeltreffende controles tegen redelijke
kosten.
Verdere verbetering van de systemen en bevordering van goede praktijken
De lidstaten blijven zich inzetten om de systemen voor het beheer van de Europese structuur- en
investeringsfondsen (ESI-fondsen) te verbeteren door zich te richten op preventieve maatregelen
en goede praktijken op een groot aantal gebieden, zoals bijvoorbeeld:




ontwikkeling van een uitvoeringsplan inzake plaatsing van opdrachten, oprichting van
een specifiek adviesteam inzake plaatsing van opdrachten en IT-systemen voor
overheidsopdrachten;
uitvoering van beheersverificaties en systeemaudits (met name met betrekking tot de
regels inzake de plaatsing van overheidsopdrachten en staatssteunregels) vóór de betaling
van de EU-uitgaven en/of vóór de eindbetaling, indien mogelijk;
uitvoering van actieplannen, met name met betrekking tot de onderbreking van
betalingstermijnen en schorsingen, voor de aanpak van de oorzaken van de fouten, de
zwakke punten in de beheers- en controlesystemen en de tekortkomingen in de EUuitgaven;
organiseren van vergaderingen met begunstigden, belanghebbenden en plaatselijke
autoriteiten die belangrijke ontvangers van subsidies en EU-middelen zijn, voor de
bespreking van gemeenschappelijke kwesties betreffende subsidiabiliteit, plaatsing van
opdrachten, staatssteun en andere; en ontwikkeling van casestudies van beste praktijken.
Ex-antevoorwaarden voor overheidsopdrachten en staatssteun zijn nuttig gebleken bij de
invoering van preventieve maatregelen en bij de verbetering van de systemen voor de
programmeringsperiode 2014-2020.
De lidstaten verbinden zich ertoe ervoor te
zorgen dat de beheers- en controlesystemen
doeltreffend werken. Er is echter nood aan
meer kennis en deskundigheid, uitwisseling
van ervaring en verspreiding van goede
praktijken op nationaal en EU-niveau.
3
Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 250.
3
iii)
Uitbreiding van het preventieve en corrigerende vermogen
Verscheidene lidstaten (AT, BE, CY, LU, IE, PL, PT, SK...) hebben gewezen op het belang van
proactieve maatregelen om fouten te voorkomen, op te sporen en te corrigeren in het kader van
het GLB en het cohesiebeleid, met bijzondere aandacht voor bijvoorbeeld permanente opleiding,
gedetailleerde richtsnoeren en gedetailleerde checklists, en het schrappen van moeilijk na te leven
of moeilijk te controleren voorwaarden. Andere maatregelen zijn onder meer bijeenkomsten van
bevoegde nationale en regionale autoriteiten en ontwikkelaars en belanghebbenden van EUprojecten (voor de bespreking van onder meer het beheer en de werking van de ESI-fondsen, de
subsidiabiliteitsvoorwaarden) en een risicobeoordelingssysteem waarmee de controles kunnen
worden toegespitst op risicovolle uitgavencategorieën. Voor investeringsmaatregelen worden ook
nieuwe geautomatiseerde kruiscontroles van lopende en reeds verrichte betalingen vermeld,
samen met een verbeterde kruiscontrole van geografische informatie in de steunaanvraag en de
tijdens de controles ter plaatse verzamelde informatie.
Verscheidene lidstaten (CZ, LT, LV, NL, RO, SI...) hebben voor het GLB ook melding gemaakt
van de uitvoering van actieplannen om fouten aan te pakken. Deze plannen worden regelmatig
aan de Commissie toegezonden. FR heeft benadrukt dat de actieplannen voor het ELGF en het
Elfpo hebben bijgedragen tot het beheer van bepaalde risico’s en oorzaken van fouten.
Sommige lidstaten benadrukten de verbeteringen in hun preventieve vermogen die zijn
toegesneden op de programmeringsperiode 2014-2020. PL4 heeft bijvoorbeeld aangegeven dat de
Europese Commissie voor het cohesiebeleid "een mechanisme heeft ingevoerd voor de indiening
van de jaarlijkse uitgavenstaten, samen met een beheersverklaring en een jaarlijkse samenvatting
van de eindverslagen van audits en inspecties, en dat mede daardoor meer controleactiviteiten
hebben plaatsgevonden vóór de bekendmaking van de uitgaven in de jaarlijkse uitgavenstaten".
De lessen die uit de ervaring werden
getrokken, hebben geleid tot een uitbreiding
van het preventieve en corrigerende vermogen
en tot betere IT-functies die voor
doeltreffendere controles zorgen.
iv)
Risicoanalyse
Sommige lidstaten (BG, DE, FR, MT, NL...) verklaarden dat de risicobeoordeling en -analyse een
continu proces is, waarbij rekening moet worden gehouden met de diverse controle- en
auditresultaten om met name de oorzaken van fouten te achterhalen.
PL5 verwees naar de "ex-antebeoordeling die werd uitgevoerd met betrekking tot de
verifieerbaarheid en controleerbaarheid van specifieke maatregelen in het kader van de
plattelandsontwikkelingsprogramma’s 2014-2020. Daarbij werd verwezen naar de richtsnoeren
van de Commissie 'Verifieerbaarheid en controleerbaarheid van de maatregelen: beoordeling van
risico's op fouten'. Bij de beoordeling werd rekening gehouden met praktijken, ervaringen en
controleresultaten van de voorgaande programmeringsperiode."
CY6 antwoordde voor het cohesiebeleid dat "een steekproefmethode werd ontwikkeld op basis
van de beoordeling van de geconstateerde risico’s, waarbij doeltreffende, preventieve en
evenredige maatregelen ter bestrijding van fraude worden uitgevoerd".
ES7 vermeldde voor het ESF dat "een systeem voor risicoanalyse en fraudepreventie werd
opgesteld, dat bestaat uit een zelfbeoordelingsinstrument om de risico's in de EU-uitgaven voor
de periode 2014-2020 te identificeren en aan te pakken". HU8 wees er ook op dat de
4
Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 355.
Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 357.
6
Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 189.
7
Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 448.
8
Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 279.
5
4
"beheersautoriteiten jaarlijks een frauderisicobeoordeling verrichten overeenkomstig de
desbetreffende richtsnoeren van de Commissie".
Kleine fouten tegen redelijke kosten kunnen
volgens de lidstaten niet worden vermeden.
v)
Technieken voor risicoanalyse dragen bij tot
doelgerichtere controles en middelen. Kleine
fouten tegen redelijke kosten kunnen echter
niet worden vermeden.
Verband tussen de betalingsgrondslag en het geraamde foutenpercentage in de EUuitgaven
De antwoorden van de lidstaten betreffende het verband tussen de betalingsgrondslag
(kostenvergoeding en betalingen op basis van rechten) en het foutenpercentage in de voornaamste
EU-uitgavencategorieën, lopen erg uiteen.
Verscheidene lidstaten zijn van mening dat een dergelijk verband bestaat. IE 9 betoogde
bijvoorbeeld dat "het verband tussen de betalingsgrondslag en het foutenpercentage duidelijk
blijkt. In gevallen waarin de betalingsgrondslag meer statisch is, zoals bijvoorbeeld waar de
berekeningen zijn gebaseerd op rechten die weinig variëren door de tijd heen, ligt het
foutenniveau doorgaans laag. Bij complexere regelingen, zoals die waarbij informatie zoals
facturen en kwitanties moeten worden ingediend als betalingsgrondslag, is het risico op fouten
daarentegen veel groter. Bij het ESF is gebleken dat hoe complexer de grondslag en de regels
voor de betaling zijn, hoe groter het risico op fouten in verband met die betalingen. Bij het EFRO
stijgt het foutenpercentage evenwel wanneer er veel tijd verloopt tussen de uitvoering van het
project en de certificering."
Andere lidstaten formuleerden uiteenlopende standpunten voor het landbouw- en het
cohesiebeleid. LV10 vermeldde bijvoorbeeld dat "het foutenpercentage veeleer afhangt van de
aard van het project dan van de uitgaven. Steunmaatregelen voor investeringen houden een veel
hoger risico op fouten in dan steunmaatregelen voor rechtstreekse betalingen/areaalbetalingen,
omdat de uitvoering van steunmaatregelen voor investeringen complex en breedschalig is en veel
tijd in beslag neemt, gebaseerd is op de uitvoering van complexe, gedetailleerde controles en veel
personele middelen vergt."
De lidstaten hebben erg uiteenlopende
opvattingen over het mogelijke verband tussen
de betalingsgrondslag (kostenvergoeding en
betalingen op basis van rechten) en het
foutenpercentage.
2.2. PRESTATIES VAN DE EU-BEGROTING
De lidstaten hebben voorbeelden gegeven van de koppeling tussen de EU-prioriteiten in het kader
van de Europa 2020-strategie (waaronder Horizon 2020) en de nationale prioriteiten. Ook hebben
ze de maatregelen vermeld die zijn genomen om synergieën en complementariteiten tussen ESIfondsen en nationale programma's te realiseren. Tot slot werd in de antwoorden van de lidstaten
bijzondere nadruk gelegd op de koppeling tussen de politieke prioriteiten van de EU en door de
EU gefinancierde projecten en op een resultaatgericht systeem en toezicht.
i)
Koppeling tussen politieke EU-prioriteiten en nationale prioriteiten
Verscheidene lidstaten (zoals CY, CZ, EL, FR, HU, IE, LU, MT, PT, PL, SI, SK, UK ...) hebben
erop gewezen dat in de partnerschapsovereenkomsten de ontwikkelingsbehoeften van elk land
9
Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 290.
Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 304.
10
5
worden toegelicht en een samenvatting van de voornaamste verwachte resultaten voor elke
geselecteerde thematische doelstelling (tot omzetting van de doelstellingen van de Europa 2020strategie) wordt gegeven, zoals vereist op grond van de EU-wetgeving. Ze concentreren hun
middelen op een beperkt aantal beleidsterreinen die bijdragen tot de doelstellingen van de Europa
2020-strategie. Dat doen ze aan de hand van een "menu" van elf thematische doelstellingen die
een rechtstreekse omzetting van de doelen van de Europa 2020-strategie zijn. Op die manier
wordt gezorgd voor een concentratie van de middelen op de voornaamste groeithema's en dus
voor een maximaal effect van de EU-investeringen.
Een groot aantal lidstaten (waaronder CZ, CY, DE, DK, EL, FR, HU, IE, LT, RO en SI) heeft
gedetailleerde antwoorden gegeven inzake programma’s voor onderzoek en ontwikkeling (O&O)
en de resultaten ervan, en over de koppeling tussen nationale en EU-prioriteiten en de daarmee
verband houdende samenhang met Horizon 2020.
Zo heeft IE11 verklaard dat "de nationale prioriteiten inzake onderzoek en innovatie worden
uiteengezet in het programma voor prioritering van onderzoek dat de vijfjarige periode 20132017 bestrijkt. De strategie voor prioritering van onderzoek werd ontwikkeld in 2011-2012 en
werd sterk beïnvloed door de opkomende thema’s en de structuur van Horizon 2020. Daardoor
liggen de nationale en EU-programma’s in dezelfde lijn."
De lidstaten hebben tevens voorbeelden gegeven van synergieën tussen nationale en EUprogramma’s. CY12 heeft bijvoorbeeld vermeld dat "betere coördinatie en zo veel mogelijk
synergieën tussen alle fondsen voornamelijk worden bereikt dankzij de werkzaamheden van de
stuurgroep planning en strategisch toezicht. Synergieën en complementariteiten tussen ESIfondsen en nationale programma's worden bereikt omdat alle acties die steun ontvangen, hetzij uit
de ESI-fondsen of uit nationale middelen, deel uitmaken van nationale sectorstrategieën
(bijvoorbeeld digitale strategie, afvalbeheerstrategie, strategie voor aanpassing aan
klimaatverandering, enz.)."
De lidstaten verbinden zich ertoe meer
aandacht te besteden aan het afstemmen van
nationale prioriteiten op politieke EUprioriteiten,
zoals
Europa 2020
en
Horizon 2020.
ii)
Koppeling tussen door de EU gefinancierde projecten en politieke prioriteiten van de
EU
Verscheidene lidstaten (DE, PT, UK...) merkten op dat binnen het regelgevingskader van de EU
voor de programmeringsperiode 2014-2020 een koppeling moest bestaan tussen de EUprioriteiten en het gebruik van ESI-fondsen. De streefcijfers worden vastgesteld in de
partnerschapsovereenkomsten en de respectieve operationele programma’s voor elk ESI-fonds.
De lidstaten (bijvoorbeeld PT) maken ook melding van de bijdrage van bepaalde thematische
gebieden zoals O&O, werkgelegenheid en sociale inclusie aan de EU-prioriteiten.
DE13 beklemtoonde met name dat "het uitgangspunt voor de strategie voor elk operationeel
programma in het kader van het EFRO bestaat in een verhoging van de bijdrage van het
'Bundesland' aan slimme, duurzame en inclusieve groei in Europa en de aanpak van kwesties van
gemeenschappelijk belang inzake steun uit de ESI-fondsen. De thematische doelstellingen en
investeringsprioriteiten van elk 'Land' zijn reeds afgestemd op Europa 2020. Er werden
outputindicatoren op het niveau van de projecten ingevoerd. Aangezien elke prioritaire as en dus
elke actie deel uitmaakt van een beoordelings-/prestatiesysteem dat voorziet in het naleven van
specifieke streefwaarden zoals resultaatindicatoren, is er een automatische koppeling met de
11
Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 290.
Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 191.
13
Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 253.
12
6
Europa 2020-doelstellingen. Dat is (in hoofdzaak) waarom geen extra meetsysteem is/zal worden
ingesteld."
RO14 antwoordde dat "de uit de ESI-fondsen gefinancierde operationele programma’s 2014-2020
hoofdzakelijk zijn opgesteld op basis van de streefwaarden van Europa 2020, de landspecifieke
aanbevelingen en de toepasselijke Europese sectorstrategieën".
Er bestaat een koppeling tussen de politieke
prioriteiten van de EU, zoals Europa 2020, en
door de EU gefinancierde projecten,
hoofdzakelijk via het prestatiekader dat is
vastgelegd in partnerschapsovereenkomsten
en operationele programma’s.
iii)
Resultaatgericht systeem van door de EU gefinancierde projecten
Verscheidene lidstaten (AT, DE IE, FR, LU, SI, SK, UK...) hebben vermeld dat de
resultaatgerichtheid van programma’s en projecten wordt vastgesteld overeenkomstig de
wettelijke vereisten voor de periode 2014-2020. Ze verwijzen naar de identificatie van een
gedegen interventielogica voor elk ontwerp van programma's, met vaststelling van de indicatoren
(financiële, output- en resultaatindicatoren) voor de specifieke doelstellingen, met basissituatie,
mijlpalen en streefdoelen. Het blijft echter een uitdaging om te zorgen voor consistentie in de
prestatiegerelateerde terminologie.
De standpunten van de lidstaten over het nut van doelstellingen op alle uitvoeringsniveaus lopen
uit elkaar. Zo heeft CZ15 bijvoorbeeld vermeld dat "in de context van de programmering voor elke
specifieke doelstelling indicatoren werden vastgesteld om de meetbaarheid te waarborgen van de
output en de bijbehorende resultaten die rechtstreeks verband houden met de doelstellingen van
het programma" en dat "wij er globaal genomen de voorkeur aan geven om ons in de eerste plaats
te richten op het verband tussen gekwantificeerde en resultaatindicatoren, eerder dan toezicht te
houden op de resultaatindicatoren op projectniveau. Gezien de aard van de resultaatindicatoren is
een zo diepgaande monitoring en evaluatie vaak moeilijk."
AT16 antwoordde dat er voor landbouw "een koppeling bestaat met de nationale bepalingen en dat
een koppeling op projectniveau echter meer bureaucratie zou inhouden".
DE17 verklaarde dat "aan de hand van de reeks indicatoren wordt gemeten of de doelstellingen
zijn bereikt, namelijk outputindicatoren op projectniveau en resultaatindicatoren op
programmaniveau. Er worden geen resultaatindicatoren vastgesteld op projectniveau
(overeenkomstig de toepasselijke rechtsgrondslagen). Resultaatindicatoren geven alle wijzigingen
in de situatie aan en meten regelmatig het relatieve aandeel. Het is niet mogelijk dit toe te passen
op individuele projecten. Aangenomen wordt dat wijzigingen pas na een aantal projecten aan het
licht komen en kunnen worden gemeten. Daarom worden klassieke resultaatindicatoren enkel op
programmaniveau beoordeeld."
De mentaliteit van de lidstaten evolueert in de
richting van nadruk op resultaten; zij trachten
immers prestatiekaders in te voeren. Op die
manier wordt ervoor gezorgd dat EUprogramma’s en -projecten invloed hebben op
veel
verschillende
manieren
en
op
verschillende niveaus. Het blijft echter een
uitdaging om te zorgen voor consistentie in de
prestatiegerelateerde terminologie.
14
Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 402.
Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 204.
16
Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 124.
17
Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 254.
15
7
iv)
Toezichtskader
In het algemeen plaatsen de lidstaten het toezicht op resultaatgerichte systemen in een breder
perspectief door te verwijzen naar de voorafgaande evaluaties voor de voorbereiding van
partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s en/of naar andere evaluaties, studies
en effectbeoordelingen die zijn gepland voor de periode 2014-2020. Hun antwoorden bevatten
ook verschillende verwijzingen naar lopende en regelmatige beoordelingen en permanent toezicht
op de verwezenlijking van de algemene en specifieke doelstellingen, (gemeenschappelijke)
output- en resultaatindicatoren. Een aantal lidstaten (DE, FR, PL...) vermeldde ook de vaststelling
van streefdoelen en mijlpalen voor 2023.
Meer in het bijzonder verwezen verscheidene lidstaten naar regelgeving die de betrouwbaarheid
van gegevens voor het toezicht op de uitvoering van beleidsdoelstellingen in de periode 20142020 moet verhogen, zoals het verplichte gebruik van gemeenschappelijke indicatoren met
basissituatie, mijlpalen en streefdoelen, en uniforme meetstandaarden in de hele EU.
BE18 antwoordde dat "het toezichtsysteem voor het operationele programma "Wallonia-2020.EU"
bedoeld is om toezicht te houden op de verwezenlijking van de doelstellingen en de streefdoelen
van de vastgestelde indicatoren. Bovendien zijn mijlpalen vastgesteld om toezicht te houden op
de voortgang van de resultaten die zullen leiden tot de verwezenlijking van de doelstellingen. Tot
slot is in het evaluatieplan voor het Wallonia-programma, dat op 11 december 2015 is
goedgekeurd door het toezichtcomité, voorzien om evaluaties uit te voeren om de
verwezenlijking van de doelstellingen per as te beoordelen (met bijzondere nadruk op
werkgelegenheid)."
FR19 heeft aangegeven dat "het toezicht op de output voor het EFRO op projectniveau zal worden
uitgevoerd, terwijl de resultaten op macroniveau zullen worden getoetst aan de specifieke
doelstellingen die moeten worden bereikt. De bestaande regelgeving vereist niet dat toezicht
wordt gehouden op de resultaatindicatoren op projectniveau. Voor het ESF zal het toezicht op de
output en de resultaten op projectniveau worden uitgevoerd."
Ten slotte kan vanuit het oogpunt van de organisatiestructuur het voorbeeld van Hongarije20
worden gegeven, met zijn "taskforce voor toezicht en evaluatie, die toezicht houdt op indicatoren,
beleidsindexen en horizontale voorschriften die zijn vastgelegd in het toezicht- en
informatiesysteem, evenals een centrale toezichteenheid, die onder meer op maandelijkse basis, in
samenwerking met de beheersautoriteiten, toezicht houdt op de prestatie-indicatoren".
De lidstaten buigen zich over de manier
waarop ze toezicht kunnen houden op de
voortgang in het bereiken van de
doelstellingen en resultaten van de EUfinanciering op korte, middellange en lange
termijn.
18
Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 132-133.
Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 245.
20
Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 283-284.
19
8
2.3. FOLLOW-UP
VAN DE AANBEVELINGEN VAN DE
REKENKAMER
AAN DE
LIDSTATEN
De lidstaten hebben bijna unaniem geantwoord dat zij beschikken over gevestigde systemen voor
de follow-up van de aanbevelingen die de Rekenkamer heeft geformuleerd in haar jaarverslagen
en speciale verslagen. Een aantal lidstaten verklaarden dat de aanbevelingen van de Rekenkamer
en de Commissie worden gemonitord door de autoriteiten die bevoegd zijn voor het beheer van
de EU-middelen, met inbegrip van de certificeringsinstanties en auditinstanties. De followupprocessen verschillen echter:
DK21 gaf voor het ELGF/Elfpo aan dat "het Deense landbouw- en visserijagentschap sinds 2012
stelselmatig alle aanbevelingen uit de audits heeft opgevolgd. De autoriteiten worden elk kwartaal
in kennis gesteld van de ontwikkelingen en kunnen passende maatregelen nemen. De betrokken
eenheden ontvangen ter informatie ook verslagen, speciale verslagen e.d., zelfs indien deze geen
specifieke aanbevelingen voor Denemarken bevatten."
DE, IE en LU merkten ook op dat de aanbevelingen van de Rekenkamer ook worden opgevolgd
via verscheidene door de Commissie georganiseerde fora op EU-niveau en bij gestructureerde
bilaterale vergaderingen met de Commissie. LU en SE gaven aan dat de verslagen van de
Rekenkamer en de daarmee samenhangende conclusies van de Raad worden behandeld in de
werkgroepen van de Raad.
PT22 antwoordde dat "momenteel een informatiesysteem wordt ontwikkeld. Dat systeem zal alle
informatie over fondsengerelateerde controles/audits en de resultaten ervan bevatten. Het zal
worden gebruikt voor de follow-up van alle aanbevelingen en voor de correctie van eventuele
geconstateerde fouten."
Op het vlak van transversale follow-up op nationaal niveau verklaarde DE23 dat "de betrokken
federale en regionale instanties regelmatig samen de meeste voorkomende oorzaken van fouten
en mogelijke oplossingen bespreken. Dit omvat ook de oprichting van thematische en regionale
werkgroepen over de bevindingen van de Rekenkamer die van systemische en transregionale aard
zijn (bijvoorbeeld de deskundigengroep van de auditinstantie van ESIF inzake
overheidsopdrachten en staatssteun)."
AT24 vermeldde tenslotte dat "in de jaarverslagen of de speciale verslagen van de Rekenkamer in
principe geen aanbevelingen aan specifieke lidstaten worden gedaan. De beschrijving van de
bevindingen is doorgaans zeer algemeen en niet gericht op een specifieke lidstaat of zelfs niet op
een specifiek programma of project. Daardoor is follow-up moeilijker. In elk geval wordt voor
het EFRO gepaste follow-up gegeven aan de individuele bevindingen van de audits."
De lidstaten verbinden zich ertoe de
aanbevelingen van de Rekenkamer op te
volgen, maar de follow-upsystemen en processen verschillen in ruime mate.
3.
CONCLUSIE
De Commissie zal nauw met de lidstaten blijven samenwerken met het oog op een lager
foutenpercentage, beter financieel beheer en toegevoegde waarde van de EU-begroting.
De lidstaten tonen in hun antwoorden aan dat zij zich bewust zijn van de belangrijkste oorzaken
van de fouten en zijn vastbesloten zich te blijven inzetten voor efficiënt werkende beheers- en
controlesystemen. De lidstaten pakken de oorzaken van fouten aan door gebruik te maken van
uiteenlopende mogelijkheden tot vereenvoudiging en door hun preventief en correctief vermogen
21
Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 215.
Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 386.
23
Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 255.
24
Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 126.
22
9
uit te breiden, met name op basis van de geleerde lessen, betere IT-technologieën, applicaties
voor datamining en risicobeheertechnieken. De lidstaten voeren zo nodig ook actieplannen uit,
waarover zij regelmatig verslag uitbrengen aan de Commissie. Ex-antevoorwaarden, met name
voor overheidsopdrachten en staatssteun, zijn gebruikt voor de invoering van preventieve
maatregelen en bij de verbetering van de systemen voor de programmeringsperiode 2014-2020.
De antwoorden bevestigen dat de lidstaten een meerjarencyclus voor controle en audit toepassen
en dat corrigerende maatregelen kunnen worden uitgevoerd tot de afsluiting van de
programmeringsperiode. In verband daarmee heeft PL25 benadrukt dat "het jaarlijkse
foutenpercentage dat is berekend door de Rekenkamer in acht moet worden genomen in het kader
van het meerjarige karakter van de EU-acties (met inbegrip van financiële nettocorrecties en
teruggevorderde bedragen)". Ook kunnen kleine fouten tegen redelijke kosten volgens de
lidstaten niet worden vermeden.
De lidstaten verbinden zich ertoe te zorgen voor een koppeling tussen de politieke prioriteiten van
de EU voor slimme, duurzame en inclusieve groei en nationale prioriteiten. Uit hun antwoorden
blijkt dat zij rekening houden met de EU-prioriteiten wanneer zij nationale beleidslijnen
uitstippelen, ontwikkelingen aansturen en nationale maatregelen uitvoeren, bijvoorbeeld in
overeenstemming met de landspecifieke aanbevelingen.
Uit de antwoorden van dit jaar blijkt dat er een koppeling bestaat tussen de politieke prioriteiten
van de EU en door de EU gefinancierde projecten, hoofdzakelijk via het prestatiekader dat is
vastgelegd in partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s die zijn
overeengekomen tussen de Commissie en de lidstaten. De mentaliteit van de lidstaten evolueert in
de richting van nadruk op resultaten; zij wijden immers inspanningen en middelen aan de
invoering van een kader van algemene, specifieke en operationele doelstellingen. Op die manier
wordt ervoor gezorgd dat EU-programma’s en -projecten invloed hebben op veel verschillende
manieren en op verschillende niveaus. Het blijft echter een uitdaging om te zorgen voor
consistentie in de prestatiegerelateerde terminologie. Daarom moet de nadruk blijven liggen op
prestaties van de EU-begroting.
De lidstaten verbinden zich er ten slotte toe de aanbevelingen van de Rekenkamer op te volgen,
maar de follow-upsystemen en -processen verschillen in ruime mate.
25
Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 469.
10
BIJLAGE I: GECONSOLIDEERDE
RESULTATEN VOOR ALLE LIDSTATEN VOOR HET
GLB
EN ECONOMISCHE, SOCIALE EN TERRITORIALE
COHESIE
Grafiek 1 – Als "volledig relevant" gecategoriseerde voornaamste oorzaken in de belangrijkste EU-uitgavencategorieën
11
Grafiek 2 – Als "niet relevant" gecategoriseerde voornaamste oorzaken in de belangrijkste EU-uitgavencategorieën
12
13