Noot Auteur: EWJ de Groot Voormeld arrest is te plaatsen in

Download Report

Transcript Noot Auteur: EWJ de Groot Voormeld arrest is te plaatsen in

Noot
Auteur: E.W.J. de Groot
Voormeld arrest is te plaatsen in de reeks onteigeningsarresten die in 2016
verscheen over het eliminatiebeginsel (HR 15 januari 2016, NJ 2016/ 397, 398 en
399). Dit beginsel brengt onder meer mee dat als sprake is van overheidswerken,
onder omstandigheden geen rekening wordt gehouden met het op de datum van
schadevaststelling geldende bestemming (zoals bijvoorbeeld opgenomen in een
gemeentelijk bestemmingsplan of provinciaal inpassingsplan). Voor een meer
uitgebreide beschrijving van de werking van het eliminatiebeginsel verwijs ik naar
voormelde arresten en naar mijn annotatie in NJ 2016/399.
Plan voor het werk
1.
Eén van de randvoorwaarden om tot toepassing van het eliminatiebeginsel te
komen, is dat de bestemming door niets anders bepaald mag zijn dan het plan
voor een overheidswerk voor de realisatie waarvan onteigend wordt. Omtrent de
vraag wanneer daarvan sprake kan zijn, handelt het weergegeven arrest. De Hoge
Raad oordeelt in navolging van de feitenrechter dat in dit geval het op provinciaal
niveau vastgestelde Inpassingplan niet meer is dan de vertaling van een
voorafgaand inrichtingsplan, welk inrichtingsplan aangeeft welke overheidswerken
er op het onteigende worden
aangelegd. Aldus is het provinciaal Inpassingplan te duiden als één van de te
elimineren plannen voor het overheidswerk als bedoeld in art. 40c onder 3 Ow.
Lees: de bestemming op het onteigende is niet meer dan een één op één vertaling
van het daaraan voorafgaande (uitvoerings)plan voor het overheidswerk.
Voorafgaande (visie)documenten
2.
Dat laatste geldt aldus de Hoge Raad niet voor aan het Inpassingsplan
voorafgaande andere plannen waarin sprake is van algemene ruimtelijke
beleidsvisies. Deze komen niet als voorlopers van het wel te elimineren
planologisch plan, voor eliminatie in aanmerking. Er is dus geen sprake van een
zogenaamd ‘zwaan kleef aan principe’. Redengevend voor het feit dat de
voorafgaande plannen bij het bepalen van
de schadeloosstelling niet buiten beschouwing kunnen blijven, is dat het
eliminatiebeginsel terughoudend moet worden toegepast. Daarbij past niet dat
plannen die niet concreet zijn gericht op de aanleg van het werk, bij het bepalen
van de schadeloosstelling buiten beschouwing blijven. Die ‘eer’ is slechts
voorbehouden aan concrete en actueel op het werk toegespitste plannen. Met deze
plannen
dient bij het bepalen van de schadeloosstelling rekening gehouden te worden. Dit
kan ertoe leiden dat met een plan dat vooruitloopt op het werk (‘we willen dat
mogelijk in de toekomst’), maar dat nog geen concreet plan voor dat werk is (‘we
gaan dat werk aanleggen’), wel rekening gehouden moet worden terwijl met het
uiteindelijk planologisch plan (waarin de visie worden verzilverd) geen rekening
gehouden
noot nj 2017-58.docx
Pagina 1 van 2
behoeft te worden. Dit is voor sommigen, zo blijkt in de praktijk, moeilijk te
bevatten of te verteren maar is eenvoudigweg het logisch gevolg van het feit dat
sprake is van een fictie in de Onteigeningswet die bovendien met een grote mate
van terughoudendheid moet worden toegepast. Men moet de werkelijkheid niet
meer geweld aan doen dan strikt noodzakelijk.
Strategische planvorming
3.
Het voorgaande kan strategisch opererende partijen aanleiding geven om
visiedocumenten vorm te geven als plan voor het werk. Dit zal naar ik meen echter
geen soelaas bieden. Het criterium ‘concreet en actueel’ brengt namelijk naar ik
meen mee dat plannen die niet beogen op tamelijk korte termijn — waarbij in
ieder geval is te denken aan de door de Kroon gehanteerde 5-jaars (urgentie)
termijn om te kunnen onteigenen — te worden gerealiseerd, geen plannen voor
het werk kunnen zijn. Het oordeel van de Hoge Raad op dit punt zal overigens nog
afgewacht moeten worden.
Slot
4.
Met voormeld arrest is weer meer duidelijk geworden over de terughoudende
benadering van het eliminatiebeginsel. Alleen bestemmingsplannen e.d. die een
vertaling vormen van een concreet plan voor het werk en die niet meer beogen
dan de uitvoering van dat concreet en actueel plan voor de aanleg van een
overheidswerk planologisch mogelijk te maken, vallen onder het toepassingsbereik
van
art. 40c onder 3 Ow. Daarmee behoeft bij het bepalen van de
onteigeningschadeloosstelling derhalve geen rekening gehouden te worden. Met
alle andere plannen die van invloed zijn op de schadeloosstelling, ook al lopen deze
vooruit op de aanleg van een overheidswerk, dient wél rekening gehouden te
worden.
noot nj 2017-58.docx
Pagina 2 van 2