DEEL I: Literatuurreview naar indicatoren bij complexe scheiding

Download Report

Transcript DEEL I: Literatuurreview naar indicatoren bij complexe scheiding

SAMENVATTING ONDERZOEK NAAR COMPLEXE SCHEIDINGEN
DEEL I: Literatuurreview naar indicatoren bij complexe scheiding
Inleiding
In tien procent van de scheidingen is er sprake van chronische conflicten tussen ouders, waarbij
ouders niet in staat zijn om tot goede afspraken te komen en een ouderschapsplan komt niet tot stand
of wordt niet nageleefd. Er is dan sprake van een conflictueuze scheiding, ook wel een
‘vechtscheiding’. De Kinderombudsman (2014) definieert een vechtscheiding als: ‘een scheiding die zo
conflictueus verloopt dat ouders het belang van de andere ouder en/of van de kinderen uit het oog
verliezen.” Vechtscheidingen kunnen ernstige gevolgen voor kinderen hebben en brengen hoge
maatschappelijke kosten met zich mee. Om vechtscheidingen te voorkomen of op te lossen, is het van
belang dat hulpverleningsinstanties goed met elkaar samenwerken om problemen te signaleren en om
ouders en kinderen snel door te verwijzen naar de juiste ondersteuning (Kinderombudsman, 2014).
Sinds de decentralisatie van de jeugdhulp in 2015 zijn gemeentelijk georganiseerde wijkteams
verantwoordelijk voor hulpverlening aan gezinnen. Ze vormen de spil in de multidisciplinaire
samenwerkingsstructuur tussen instanties binnen de gemeente. In Rotterdam kunnen wijkteams
ouders in geval van een vechtscheiding doorverwijzen naar verschillende interventies, waaronder
mediation, KIES, Ouderschap Blijft en Kinderen uit de Knel. Ondanks dat er meerdere interventies
beschikbaar zijn, blijkt het bestaande hulpaanbod niet toereikend. De Kinderombudsman (2014)
concludeert dat kinderen zich vaak niet gehoord voelen tijdens een vechtscheiding en dat ze
onvoldoende geïnformeerd worden. De rechtbank komt vaak pas in beeld zodra de situatie
geëscaleerd is. Hulpverleners uit wijkteams vinden het lastig in te schatten wie welke
verantwoordelijkheid heeft en naar wie ze kunnen doorverwijzen. Doorverwijzing is nu vaak gebaseerd
op kennis van en ervaring met de interventies die voorhanden zijn. Daarnaast bestaat er geen
betrouwbaar screeningsinstrument om te kunnen differentiëren tussen alle risicofactoren voor een
vechtscheiding en hoe deze zich verhouden tot ouderschap en behoeften van alle betrokkenen.
Om te kunnen voorkomen dat gezinnen te zware, te lichte of juist geen interventies ontvangen is meer
differentiatie en maatwerk nodig. Rotterdamse hulpverleners geven aan dat ze grote behoefte hebben
aan deskundigheidsbevordering. Ze zijn gebaat bij een signalerings-, screenings- en triage-instrument
waarmee zij potentiële vechtscheidingen van niet-vechtscheidingen kunnen onderscheiden, zodat ze
gezinnen de juiste hulp kunnen bieden.
Voorliggende scoping review heeft als doel het in kaart brengen van voorspellende en kenmerkende
factoren van vechtscheidingen. De resultaten van deze scoping review worden uiteindelijk aangevuld
met uitkomsten van interviews met hulpverleners en dossieronderzoek, alvorens een triage-instrument
ontwikkelt en getoetst wordt.
De volgende onderzoeksvragen staan centraal in dit onderzoek:
Welke indicatoren kunnen rechters en zorgprofessionals benutten in de fase van signalering en
screening bij mogelijke vechtscheidingen?
1) Welke risicofactoren en beschermende factoren onderscheiden vechtscheidingen van normaal
verlopende scheidingen?
2) Welke meetbare/observeerbare indicatoren kunnen benut worden in de fase van
probleemherkenning bij vechtscheidingen?
3) Wat is de voorspellende waarde van deze indicatoren?
4) Welke instrumenten kunnen benut worden in de fase van signalering en screening bij
mogelijke vechtscheidingen?
Samenvatting literatuurreview
1
Samenvatting literatuurreview
Met behulp van een scoping review hebben wij antwoord proberen te vinden op de vraag welke
indicatoren rechters en zorgprofessionals kunnen benutten in de fase van signalering en screening bij
mogelijke vechtscheidingen. Uit 64 artikelen en zestien meetinstrumenten is gebleken dat indicatoren
voor complexe scheidingen talrijk zijn. Deze indicatoren hebben wij ingedeeld in vijftien categorieën
die verspreid zijn over drie niveaus en zich voordoen in vier verschillende fases. De indicatoren
kunnen bestaan uit eigenschappen die al jaren in de persoon zelf aanwezig zijn, of in ieder geval voor
de scheiding en dus al in een vroeg stadium kunnen worden gesignaleerd. Het gaat hierbij
bijvoorbeeld om het opleidingsniveau, leeftijd, de conflictvaardigheden waarover men beschikt en
psychische problematiek. Andere indicatoren vertonen zich pas op het moment dat er sprake is van
een scheiding, waardoor zichtbaar wordt hoe ouders gezamenlijk, maar ook individueel met de
(gevolgen van) de scheiding omgaan. Slechte onderlinge communicatie en het blijven hangen in
verdriet zijn duidelijke signalen dat men moeite heeft de scheiding gezamenlijk af te wikkelen.
Wanneer er uiteindelijk sprake is van een scheiding die gekenmerkt wordt door conflicten kunnen
ouders ook hier op een bepaalde manier mee omgaan. Er treden afweermechanismen in werking die
de situatie kunnen bevorderen, maar ook kunnen verergeren. In de ernstige situaties worden op dit
moment ook de kinderen in de strijd betrokken. Een vechtscheiding heeft vaak zeer nadelige gevolgen
voor zowel de ouders als de kinderen. Met name de gevolgen voor kinderen zijn opvallend. Gevolgen
waaraan een voortdurende complexe scheiding te herkennen is zijn onder andere emotionele- en
gedragsproblemen bij de kinderen, afgenomen schoolprestaties en concentratie- en
loyaliteitsproblemen. Tevens is er vaak sprake van verminderd opvoedkundig handelen waarbij
discipline en responsiviteit afnemen en een verslechterde band tussen de kinderen en de ouders.
Onze zoektocht naar opvallende voorspellers voor vechtscheiding heeft elf indicatoren opgeleverd. De
lijst is tot stand gekomen door na te gaan welke voorspellers door meerdere auteurs benoemd zijn,
door de auteur als ‘belangrijke voorspeller’ werd gepresenteerd en/of risicofactoren die uit valide
instrumenten afkomstig zijn: 1) Het niet accepteren van de scheiding van één van de ouders. Eén van
de ouders koestert een niet-afnemend verlangen naar de andere ouder, de ex-partner, en kan niet
accepteren dat er een scheiding is ingezet (Emery, 1994, Sbarra & Emery, 2005). 2)
Conflicten/ernstige meningsverschillen tijdens de relatie. Een conflictueus verloop van het huwelijk/de
relatie voorafgaand aan de scheiding voorspelt volgens veel auteurs het conflictueus verlopen van een
scheiding (Anthonijsz, Spruijt, & Zwikker, 2015; Ellis, 2000; Fischer & De Graaf, 2001; Gagné,
Drapeau, Melançon, Claudiane, Saint-Jacques, & Lépine, 2007; Groenen & Matkoski, 2014; Kelly,
2003; Shimkowski & Schrodt, 2012). 3) Psychologisch-, fysiek- of seksueel geweld/misbruik tijdens de
relatie (Anthonijsz et al., 2015; Groenen & Matkoski, 2014; Kelly, 2003; Spruijt & Kormos, 2015). 4)
Het ontkennen van de scheiding. Eén van de ouders ontkent dat er een situatie is ontstaan waarin een
scheiding onafwendbaar is geworden. Deze indicator ten tijde van een vechtscheiding vertoont sterke
overeenkomsten met het ‘niet accepteren van de scheiding’ (Finzi-Dottan & Cohen, 2014; Geist &
Gilbert, 1996). 5) Het niet tot stand komen van een ouderschapsplan kan leiden tot jarenlange
discussie over de invulling van het ouderschap door beide ouders (Eerste Kamer der Staten-Generaal,
2014; Spruijt & Kormos, 2015) en daar mee samenhangend 6) het voeren van juridische procedures
duidt er sterk op dat ouders niet in gezamenlijk overleg de scheiding weten af te wikkelen (Dale, 2014).
7) Ook wanneer kinderen vaak negatieve uitlatingen van één van de ouders over de ander te horen
krijgen, is er sprake van structurele onenigheid tussen de ouders (Kramer & Kowal, 1995; Kelly &
Emery zoals geciteerd in Bagshaw, 2007; Rowen & Emery, 2014; Spruijt & Kormos, 2015).
De gevolgen die het sterkst duiden op een conflictscheiding zijn 8) het parental alienation syndrome
(ouderverstoting) bij kinderen (Groenen & Matkoski, 2014; Spruijt, 2013; Spruijt, Eikelenboom,
Harmeling, Stokkers, & Kormos, 2005; Spruijt & Kormos, 2015; Weir & Sturge, 2006) en 9)
onvoldoende opvoedkundig handelen dan wel geweld van de ouders jegens de kinderen (Ellis, 2000;
McIntosh, Wells, & Long, 2008; Spruijt & Kormos, 2015). 10) Psychische problematiek bij één of beide
ouders en (Groenen & Matkoski, 2014; Kelly, 2003; Spruijt & Kormos, 2015; Van Rooijen, Berg, &
Bartelink, 2015) 11) drank- of drugsverslaving bij één of beide ouders (Groenen & Matkoski, 2014;
Logan, Walker, Horvath, & Leukefeld, 2003; Spruijt & Kormos, 2015; Van Rooijen et al., 2015). Al de
genoemde indicatoren kunnen voor hulpverleners reden zijn om rekening te houden met een reeds
bestaande of zich te ontvouwen vechtscheiding, zeker wanneer er zich meerdere indicatoren in
combinatie voordoen. De elf hier genoemde indicatoren wijzen echter op een groot risico op een
complexe scheiding en bij het signaleren hiervan dient de hulpverlener er sterk rekening mee te
houden dat er reeds sprake is van een vechtscheiding of dat deze naar alle waarschijnlijkheid zal
ontstaan. Meetinstrumenten die bij het signaleren van deze zogenaamde ‘red flags’ benut kunnen
worden zijn, echter niet limitatief; de ARIJ, de CARE-NL en de CFRA, bij het signaleren van
kindermishandeling en –verwaarlozing, de CPIC om na te gaan of ouders veel conflicten hebben en of
de kinderen daarbij betrokken worden, de GVL om de opvoedings- en gezinssituatie in kaart te
brengen, de IPAS om het kind te screenen op het Parental Alienation Syndrome, de MASIC om
veiligheidsrisico’s bij mediation te bepalen, de PAST om na te gaan hoe goed te ouder zich aan weet
te passen na de scheiding, weet de ouder de scheiding te accepteren en alle veranderingen waar
deze mee gepaard gaat, de PCL-R om psychopathologie te diagnosticieren en de RIHG, een
risicotaxatie instrument voor huiselijk geweld.
Voor gedetailleerde gegevens uit het literatuuronderzoek wordt verwezen naar het volledige rapport.
Dit rapport is op te vragen via [email protected]. Het gehele project heeft geleid tot een
triage-instrument bij complexe scheidingen dat momenteel onderzocht wordt in een pilotstudie.
Rotterdam, februari 2017
Raymond Gutterswijk & Mirjam van der Hoek i.s.m. Evert Scholte & Chris Kuiper