Lexique - Ons Erfdeel

Download Report

Transcript Lexique - Ons Erfdeel

lexicon — lexique
De Nederlandse schrijftaal
Le Néerlandais écrit
van de Westhoek in Frankrijk • 41
dans le Westhoek français • 41
Cyriel Moeyaert
1
lexicon
lexique
lexicon — lexique
De Nederlandse schrijftaal
Le Néerlandais écrit
van de Westhoek in Frankrijk • 41
dans le Westhoek français • 41
Cyriel Moeyaert
Twee bronnen:
1 Achttiende-eeuwse rederijkers uit Belle,
Steenvoorde en Kassel, uit M. Sabbe’s
Letterkundige verscheidenheden (1928)
2 Een handschrift uit Sint-Mariekappel: kerkrekeningen uit de 18e eeuw.
Deux sources:
1 Membres de chambres de rhétorique du
XVIIIe siècle à Bailleul, Steenvoorde et Cassel,
d’après les Letterkundige verscheidenheden
(Variations littéraires) de M. Sabbe (1928).
2 Un manuscrit de Sainte-Marie-Cappel:
comptes de fabrique d’église du XVIIIe siècle.
1 Rederijkers uit
de achttiende eeuw
1Rhétoriciens
du XVIIIe siècle
De gedichten waaruit in dit lexicon woorden
opgenomen zijn, zijn door Sabbe genomen uit
een handschrift van Louis Leconte, hofdichter van de Verblijders in het Kruis van Eke.
De auteurs zijn Martin Verbrugge lid van de
Spaderijken, J. Baey met kenspreuk “gedachten doen achten”, ook lid van de Spaderijken
in Belle en J.de Badts van Steenvoorde. Van de
bekende Andries Steven van Kassel komt er ook
een gedicht in voor. In het lexicon verwijzen de
lemma’s naar bladzijden van meer dan 200 uit de
rederijkersgedichten.
Taal
De vermelde dichters schrijven helemaal geen streektaal, evenmin hedendaagse
Standaardnederlands, maar wel achttiendeeeuws Nederlands, geïnspireerd door de grote
dichters en schrijvers Vondel, Heyns, De Vries,
de Buck, Oudaen, De Dekker, Cats, De Swaen en
Steven.
Er is weinig Middelnederlands bij, bijvoorbeeld: digt (gedicht), herzegging (herhaling),
jongheid (jeugd), logentael (leugentaal), opgreblazentheid (hoogmoed), toedies (bovendien),
vernaemt (beroemd), verzellen (vergezellen).
Soms komt er een blijkbaar eigen gevormd
woord voor: maet-zang-baes (dirigent),
2
lexicon
Les poèmes dans lesquels figurent les mots
repris dans ce lexicon ont été puisés par Sabbe
dans un manuscrit de Louis Leconte, poète
officiel de la chambre « De Verblijders in het
Kruis » (Confrérie de la Sainte-Croix) de Eke.
Les auteurs sont Martin Verbrugge, membre
des « Spaderijken » (Rhétoriciens de la dernière
heure), J. Baey avec sa devise « gedachten doen
achten » (honneur à la pensée), lui aussi membre
des « Spaderijken » de Bailleul, et J.de Badts de
Steenvoorde. On y trouvait également un poème
d’Andries Steven, personnalité bien connue de
Cassel. Les lemmes du lexicon renvoient à des
numéros de pages pour plus de deux cents poèmes
des rhétoriciens.
Langue
Les poètes mentionnés ne s’expriment
absolument pas en dialecte, mais pas davantage
en un néerlandais uniformisé comme celui
d’aujourd’hui, mais dans une langue du XVIIIe
inspirée des grands poètes et écrivains Vondel,
Heyns, De Vries, de Buck, Oudaen, De Dekker,
Cats, De Swaen et Steven.
Les termes de moyen-néerlandais sont peu
nombreux. Exemples: digt (gedicht, poème),
herzegging (herhaling, répétition), jongheid
(jeugd, jeunesse), logentael (leugentaal, paroles
lexique
reden-maegd (‘maagd’ van de rederijkers),
reden-zael (kamer, lokaal van de rederijkers),
schouwburg-ligter (toneelkenner), tegen-zugt
(tegenslag), roem-bezinnen, praetmoedig
(spraakzaam), dankgeschal (danklied), redenschaer (groep rederijkers), reden-vogt (voogd),
spreek-lit (tong), wek-gezang (opwekkend
gedicht).
West- of Frans-Vlaams; ik verstaen, rechten
(recht maken), spelder (speler).
Spelling
Deze dichters volgen de gebruikelijke
spelling van hun tijd, grotelijks de spelling
van Andries Steven. Samengestelde woorden
worden doorgaans niet aaneengeschreven maar
verbonden door een koppelteken: wek-gezang,
winter-maend, praet-moedig, reden-zael enz.
De ch is doorgaans gespeld als g: zig zelven,
leer-zugtigheid, regt, regten, onegteling, ligten,
digt, gedagten, agten, logt. De eindletter van een
voltooid deelwoord is t i.p.v d. S i.p.v. z in sijn. De
klinkers en tweeklanken zijn zoals in hedendaags
Nederlands behalve ae en de dubbele oo en ee
soms in open lettergrepen zoals in onze oude
spelling: eenig, eenigsints, zoo, spoore.
Stijl
Alle gedichten bestaan uit alexandrijnen. De
verzen lezen vlot en zijn zelden stroef. Er komen
vaak vergelijkingen in voor. De hier aangehaalde
gedichten klinken wel nogal betogend. Dat komt
door de inhoud: het pleiten voor een natuurlijke
toneeltaal en toneelspel, minder luid en zonder
de vele gebaren die toen gemaakt werden.
Dichters van het Nederlandse taalgebied
De behandelde rederijkers-dichters schreven een vrij keurig algemeen Nederlands van hun
tijd. Ze voelden zich één met de Nederlandse
dichters in de Nederlanden en maakten geen
gewag van staatsgrenzen. Ze voelden zich
gewoon Nederlanders met één en dezelfde taal.
Baeyens schrijft over “ons Nederlands schouwburg” en ook “wie eerst die wetten in Nederland
heeft gebracht?” en verder “dit is maer een
gril der Nederlanden”. Geen onderscheid
3
lexicon
mensongères), opgreblazentheid (hoogmoed,
fatuité), toedies (bovendien, en outre), vernaemt
(beroemd, renommé), verzellen (vergezellen,
accompagner).
On rencontre çà et là des termes
manifestement créés de toutes pièces: maetzang-baes (dirigeant – du rythme et du chant),
reden-maegd (‘vierge’ de la chambre de
rhétorique), reden-zael (local de la chambre),
schouwburg-ligter (critique théâtral), tegen-zugt
(tegenslag, échec), roem-bezinnen (réflexions sur
la renommée), praetmoedig (spraakzaam, disert),
dankgeschal (danklied, chanson en remerciement),
reden-schaer (groupe de rhétoriciens), reden-vogt
(pour voogd, tuteur), spreek-lit (tong, langue),
wek-gezang (opwekkend gedicht, poème chanté
entraînant).
Termes west-flamands ou de Flandre
française: ik verstaen (je comprends), rechten
(recht maken, rectifier), spelder (speler, artiste
interprète).
Orthographe
Ces poètes appliquent l’orthographe
usuelle de leur temps, c’est-à-dire dans une large
mesure l’orthographe d’Andries Steven. Les
mots composés ne sont généralement pas écrits
d’un seul tenant mais avec un trait d’union; cela
vaut pour les composés ci-dessus wek-gezang,
praet-moedig, reden-zael, ainsi par exemple
que pour winter-maend (mois d’hiver). Le ch
est couramment écrit g: zig zelven (soi-même),
leer-zugtigheid (curiosité), regt (droit), regten
(rectifier), onegteling (un faux), ligten (léger), digt
(fermé), gedagten (pensées), agten (respecter),
logt (lucht, air). La désinence du participe passé
est t au lieu de d. Le s est mis pour z dans sijn. Les
voyelles et diphtongues sont semblables à celles
du néerlandais moderne, sauf ae et parfois, comme
dans notre ancienne orthographe, oo et ee en
syllabe ouverte: eenig (quelque), eenigsints (d’une
certaine manière), zoo (ainsi), spoore (voie).
Style
Tous les poèmes sont en alexandrins. Les
vers se lisent aisément et sont rarement boiteux.
Les comparaisons y sont fréquentes. Le ton est
lexique
tussen noord en zuid; ze zijn dichters van het
Nederlandse taalgebied.
2 Handschrift uit
Sint-Mariekappel
Uit het zgn. “Bedrijf bouck” van SintMariekappel bezit ik een gekopieerd handschrift
met rekeningen van de kerk van dit dorp uit 1772
en volgende jaren, gepresenteerd aan de toenmalige pastoor Augustinus de Boudt en Hubertus
Costenoble, schepen en andere vooraanstaande
parochianen. Die rekeningen zijn geschreven
door Nicolais du Camp, kerkmeester die blijkbaar goed z’n toenmalig Nederlands kende. In
het lexicon verwijzen de woorden naar bladzijden
van 1 tot 10.
Taal
De auteur doet blijkbaar z’n best om goed
Nederlands te schrijven. Frans-Vlaams of WestVlaams komt maar weinig voor. Bottigheid (domheid), dagwerk (een dag werk), effen leggen van
’t kerkhof (in orde brengen), gersende zaeyland
(in weide gebracht land), glassnijder (glazenier),
horlogie (klok), lamboutceercel (horend bij de
mulbak,?), mulbak (vuilnisbak?), nettelwortel
(netelwortel), plastereren (pleisteren), poysie
(tijdje), voyze (stem), prutjen (miskannetje),
thuyn (draaihek).
Middelnederlands: enkele woorden: aeldingen afstammelingen), mits dezen (hierbij),
mitsgaederse (alsook), ook ghulde is een oud
woord voor ‘gilde’.
Gallicismen: deduceren (afleiden), distribueren (uitdelen), expireren (aflopen, eindigen),
chauderen (West-Vlaams schouden, met heet
water afwassen), qualifieren (gequalifierde:
vooraanstaande, uitgelezen).
We ontdekken ook heel wat soms nog
bestaande plaatsnamen in Sint-Mariekappel:
Borrestraete, Cappeldyck, Cappelacker,
Braemstraete, Bellestraete, Deckersveld,
Drieraden, Vinkhof, Kerkebrugge, Quibusdal, De
Vloere.
cependant un peu pontifiant. Cela tient au fait que
le contenu se veut didactique, plaidant pour un
théâtre au vocabulaire naturel et au jeu sobre, sans
les éclats de voix et la débauche de gestuelle qui
avaient cours à l’époque.
Poètes de l’espace néerlandophone
Les poètes-rhétoriciens dont il est question
écrivaient d’assez élégante façon le bon
néerlandais de leur temps. Ils se sentaient des
affinités avec leurs homologues des Pays-Bas et ne
se souciaient nullement des frontières entre pays.
Ils se voyaient simplement comme des Néerlandais
parlant une seule et même langue. On peut lire
chez Baeyens « notre théâtre néerlandais », ou la
question « Qui a été le premier à introduire ces lois
aux Pays-Bas? » ou encore « ce n’est qu’un caprice
des Pays-Bas ». Aucune différence n’est faite entre
le nord et le sud, tous sont des poètes de l’espace
linguistique néerlandais.
2 Manuscrit de
Sainte-Marie-Cappel
Je dispose d’une copie manuscrite du « Livre
de caisse » de Sainte-Marie-Cappel où sont
consignés les comptes de la fabrique d’église de ce
village pour les années 1772 et suivantes, tels qu’ils
furent présentés à l’époque au curé Augustinus
de Boudt, à l’échevin Hubertus Costenoble et à
d’autres éminents paroissiens. Le livre était tenu
par le marguillier Nicolais du Camp, à qui semble
donc revenir le mérite d’avoir si bien rédigé dans le
néerlandais d’alors. Le vocabulaire repris dans le
lexicon se réfère aux pages 1 à 10.
Langue
Spelling
De auteur gebruikt de doorgaans al gebruikelijke spelling uit de achttiende eeuw. Ae voor
L’auteur soigne manifestement son
néerlandais. On ne trouve chez lui que très peu
de mots flamands de France ou de FlandreOccidentale: bottigheid (domheid, sottise), dagwerk
(travail de jour pour ‘een dag werk’, journée de
travail), effen leggen van ’t kerkhof (égaliser le
cimetière pour ‘in orde brengen’, mettre en ordre),
gersende zaeyland (in weide gebracht land, terrain
mis en friche), glassnijder (glazenier, vitrier),
horlogie (klok), lamboutceercel (à mettre à la
poubelle?1), mulbak (poubelle?), nettelwortel
(netelwortel, racine d’ortie), plastereren (pleisteren,
4
lexique
lexicon
aa, aey voor aai, uy voor ui, -heyt (-heid), konst
(kunst). Lov en vijvde, eigenlijk al te logische
spelling, op een zeker ogenblik ingevoerd in het
achttiende-eeuwse Nederlands.
Stijl
De auteur gebruikt een zakelijke taal en
geen stijlvolle. Hij is niet begaan om een mooie
stijl maar z’n zinnen zijn vlot en geven weer wat
gezegd moet worden, zonder meer. Ondertussen
leren we de toenmalige voorwerpsnamen kennen
en de gebruikelijke hierbij passende werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.
plâtrer), poysie (tijdje, un instant), voyze (stem,
voix), prutjen (miskannetje, burette pour la messe),
thuyn (draaihek, tourniquet).
Moyen-néerlandais: quelques mots: aeldingen
(afstammelingen, descendants), mits dezen (hierbij,
à cette occasion ou ce faisant), mitsgaederse
(alsook, ainsi que), ghulde (variante ancienne de
‘gilde’, confrérie; cf. fr. ghilde).
Gallicismes: deduceren (afleiden), distribueren
(uitdelen), expireren (aflopen, eindigen), chauderen
(west-flamand schouden, rincer à l’eau chaude),
qualifieren (gequalifierde: éminent ou qualifié).
Dans le livre figurent aussi bon nombre
de toponymes dont certains existent encore
aujourd’hui à Sainte-Marie-Cappel: Borrestraete,
Cappeldyck, Cappelacker, Braemstraete,
Bellestraete, Deckersveld, Drieraden, Vinkhof,
Kerkebrugge, Quibusdal, De Vloere.
Orthographe
L’auteur emploie l’orthographe usuelle du
dix-huitième siècle: ae pour aa, aey pour aai,
uy pour ui, -heyt (-heid), konst (kunst, art). Lov
et vijvde, graphies que l’on pourrait qualifier
d’hyperlogiques, ont été instaurées à un moment
donné dans le néerlandais du dix-huitième siècle.
Style
L’auteur s’en tient à une langue d’affaires. Il
ne cherche pas à faire du style, mais ses phrases
sont fluides; elles expriment bien son propos, sans
fioritures inutiles. Et, ce qui ne gâche rien, son
texte nous familiarise avec les noms des objets
de l’époque et avec les verbes et adjectifs qui s’y
rapportent.
1 Cette suggestion et la suivante sont de C. Moeyaert
5
lexicon
lexique
Lexicon
Lexique
Rederijkers achttiende eeuw –
handschrift Sint-Mariekappel, 1770
Afkortingen
m: mannelijk
mnl: Middelnederlands
mv: meervoud
o: onzijdig
top: toponiem
uitdr: uitdrukking
v: vrouwelijk
vn: voornaamwoord
ww: werkwoord
wvl: West-Vlaams
zvl: Frans-Vlaams
zn: zelfstandig naamwoord
6
lexicon
lexique
A
B
AELDING: m/v, d’aeldingen pieter top, 3,
‘afstammeling’ mnl.
ALEXANDER: m, persoonsnaam, door den grooten
Alexander, 208, ‘keizer Alexander de Grote’.
AMBACHT: zn m, Sr hubertus van Costenobel,
schepen van den albachte van Cassel, ‘kasselrij’.
AUGUSTINUS TOP: m, persoonsnaam, betaelt
aen Augustinus Top timmerman van styl, 5,
‘ambachtsman van Sint-Mariekappel’.
BEDRIJF-BOUCK: zn m, bedrijf-bouck, 1, ‘boek in
de kerk van Sint-Mariekappel waarin o.m. dit hier
besproken handschrift staat.
BELLESTRAETE: top, zaeyland oost de bellestraete,
3,‘nog bestaande straatnaam’.
BETOOMELOOS: bn, betoomelozer kwaed, 306,
‘onbetoombaar’.
BEURTE OP BEURTE: uitd, die elk beurte op beurte
moeten bezitten haere plaets, 215, ‘om de beurt’.
BOTTIGHEID: zn v, naer uw bott of sottigheiden,
210, ‘domheid’, zvl.
BRAEMSTRAETE: top, oosten de braemstraete, 2,
‘nog bestaande straatnaam’
7
lexicon
lexique
C
D
CAPPELACKER: zn m, top, zaeyland, str
(strekkende) in de cappelacker, 2, wijknaam in
Sint-Mariekappel
DAGWERK: zn o, betaelt aen den voorzeyden
berteloot over netgenthien dagwerken min een
schof, 5, ‘een dag lang werk’, zvl.
CAPPELDIJCK: zn m, top, zaeyland noorden en
oosten het vynckhof zuyden den Cappeldyck,
‘gracht in Sint-Mariekappel’.
DANKGESCHAL: zn o, wat hun verbet’ren kan met
liefde en dankgeschal, ‘danklied’.
CAPPELAEN: zn m, franciscus Revel cappelaen
dezer prochie, 3, ‘kapelaan’.
CARTEBELLE: zn v, betaelt aen Andries Steven
tot Cassel over leveringe van de registers ende
cartebellen voor de kerke, 6, ‘cartebel’, ‘jaarboekje
waarin de kerkelijke feesten en gedenkdagen
staan’.
DECKERSVELD: zn o, top, ‘nog bestaande
wijknaam’ in Sint-Mariekappel.
DEDUCEEREN: ww, deduceerende in ponden
schellen ende pennen, 2, ‘in detail meedelen’,
‘deduceren’, gal.
DIGT: zn m, den eenen zingt zijn digt, 210,
‘gedicht’, zvl.
CATHARINA: persoonsnaam, als medebroeder in
Catharina’s redenschaer, 205, de heilige patrones
van de Spaderijken, rederijkers van Belle.
DISTRUBUEEREN: ww, van leveringe van
haeringen om te distribueeren op den goeden
vrijdag aen de aerme dezer prochie, ‘uitdelen’, gal.
CHAUDEREN: ww, over t’chauderen van vier
kandelaeren, 5, ‘schouden’ (DB), ‘wassen en
wrijven met heet water’, gal, fr échauder. zvl.
DOMPER: zn m, aen den vorzeyden De Claeter
overgeleverd te hebben eenen domper met den
stock, 6, ‘domper’.
8
lexique
lexicon
E
F
EFFEN LEGGEN: ww, in t’effen leggen van dit
kerckhof, 5, ‘in orde brengen’, ‘schoonmaken’, wvl.
EXPIREEREN: ww, geexpireerd ten jaere 1770, 1,
‘eindigen’, ‘aflopen’, gal.
FAVEER: zn m tot sijn faveer verenigde Carolus
Linus Quaeybeur de absolute meerderheyt van
voyzen, 9, ‘genoegen’? gal.
FLUITENIST: zn m, gelijk een fluitenist zou plegen
met een onhandigen, 216, ‘fluitspeler’.
FWYTE: zn v, over t’stoppen van hondert-vijftig
fwyten tot eenen stuyver ieder, 8, ‘gaatje’, gal, fr
fuite.
9
lexicon
lexique
G
H
GEDAGTEN DOEN AGTEN: uitdr, 211,
dichtersspreuk van J.J. BAEY.
GERSENDE ZAEYLAND: zn o, ouder gersende
zaeyland int deckersveld, 2, ‘zaailand waar nu gras
op groeit’, zvl.
GLASSNIJDER: zn m, betaelt ae, Ludovicus de
Cousser glassnijder van style over leveringe van
zesendertig nieuwe vensters, 8, ‘glazenier’, zvl.
GULDE VAN DE 5 BLIJDE MISTERIEN: zn v,
waarschijnlijk ‘gilde van de rozenkrans’.
HEER ENDE MEESTER: zn m, gepresenteert aen
heer ende meester Augustinus de Boudt pastor,
Sr hubertus Costenoble schepen, 1, ‘titel van een
pastoor’, zvl.
HEKLEEN: ww, die naer den ouden zwier het
schouwtoneel hekleen, 209, ‘hekelen’, ‘bekritiseren’
HELDEN-DIGT: zn m, en dient er eerst aenmerkt
hoedat een helden-digt bestaet in tweederley
tesaem gevoegde reken, 215, ‘alexandrijn’.
HERZEGGING: zn v, dat hij d’herzegging en de
lammighrid moet zwichten, 215, ‘herhaling’, mnl.
HORLOGIE: zn o, drij nieuwe koorden ten dienste
van t’horlogie dezer kerke, 6, ‘torenklok’, zvl.
HOUTWERKER: zn m, houtwerker van sijnen stijle,
7, ‘timmerman’, ‘houtbewerker’.
HOUWEN: ww, in deze g’hulden in oneenigheid te
houwen, 207, ‘houden’, onverwachte spreektaal.
HOORN: zn v, over t’vermaeken van beyde de
lanteernen der kerke met leveringe van nieuwe
hoornen, 6, ‘hoornen’, misschien voor een bepaald
beeld waarbij hoornen voor moeten komen.
10
lexicon
lexique
J
K
JANUS: eigennaam, deed Janus tempel sluiten, 213,
‘naam van een Romeinse god met dubbel gezicht’.
KAEMER: zn, om in déz kaemer uw reden vogt te
halen, 203, ‘rederijkerskamer’.
JONGHEID: zn v, al het geen de jongheid nu
bedenkt, 211, ‘jeugd’, mnl.
KANNE-LEKKER: zn m, een zuyper lievst bij
kanne-lekkers gaet, 212, ‘drinker’, ‘dronkaard’.
JONG VAN ZINNEN: uitdr, om vijandschap te voen
(voeden) met Jong van Zinnen, 202, ‘naam van een
Belse rederijkerskamer’.
KERKEBRUGGE: zn v, top, noch over t’repareeren
eene brugge genaemt de kerkebrugge, 7, ‘brug over
de sloot om de kerk en het kerkhof’.
KERKE VLIEGEN: zn v mv, kerke vliegen
gevaerlijke ronkers, 212, ‘soort vliegen’.
KONST-BEMINDER: zn m, ’t gezelschap der konstbeminders, 213, ‘iemand die houdt van kunst’
KONST-BROER: zn m, maer wie een konstbroer is, 208, ‘broeder in de rederijkerskunst’,
‘mede-rederijker’.
KOYENHAYR: zn o, inbegrepen t’pliestereren, koop
van koyenhayr ende inmetsen een iseren forme, 8,
‘koeienhaar’.
KOOLBILCK: zn m, top, zaeyland genaemt den
koolbilck, ‘naam van een akker die ’bilk’(afgesloten
weiland) geweest was.
KOORDEDRAEYER: zn m, betaelt aen pier van
de Valcke koordedraeyer tot Haezebroek, 6,
‘touwslager’, zvl.
11
lexicon
lexique
L
KOST: zn m, ten advenante van veerthien stuyvers
daegs op sijn kost, 6, op sijn kost, uitdr: kost niet
inbegrepen
KRUYSSTRAETVELD: top, zaeyland int
kruysstraetveld van noorden den Steenvoorde
viervoetweg, 3, veldnaam in Sint-Mariekappel.
LAMBOUT CEERSEL: zn o, over gekopt te hebben
het lambout ceersel ervan (= van de mulbak), 7,
geen betekenis gevonden. Misschien lambrizering,
zvl.
LEER-ZIEK: bn, hoe waere mijn wensch en leerziek
herte niet voldaen, 203, ‘leergierig’.
LICHAEM: zn o, om te zaemen te formeren dit ons
regeerende lichaem, 10, ‘organisatie’.
LOGENTAEL: zn v, men schaemt zig niet van
logentael te spouwen, 207, ‘leugenachtige taal’,
mnl.
LOGT: zn v, noemt men de logt, men heft de handen
straks naer boven, 212, ‘lucht’, mnl.
12
lexicon
lexique
M
N
MAETKLANG: zn v, die veel eerder zijn bereid om
lov t’ontfangen als hun te laeten onderrichten in de
maetklang, 217, ‘de maat van de klanken’.
MAET-ZANG-BAES: zn m, zijn handen moeten
gaen gelijk een maet-zang-baes zijn toonen weet te
slaen, 212, ‘dirigent’.
METTENEN: zn v mv, kerkelijke dienst gedaen op
alle principaelste feesten van ’t jaer als mettenen,
vespers vigilen en andere diensten, 3, ‘metten’,
dubbele meervoudsvorm.
MISSE-PRUTJEN: zn o, alsook over ’t repareren een
misse-prutjen, 6, ‘miskannetje’, zvl.
NEDERLAND: zn o, eigennaam, wie eerst die
wetten heeft in Nederland gebracht, 210, ‘de
Nederlanden waartoe Vlaanderen hoort’, ‘het
Nederlandse taalgebied’.
NEDERLANDEN: zn o mv, eigennaam, dit is maer
een gril der Nederlanden, 311, zie Nederland.
NESTELEN: ww n over te stoppen de gaeten onder
het schaliedak dezer kerke tot beletten het nestelen
van de musschen, 5, ‘nest maken’, zvl.
NETTELWORTE:L zn m, en het zelve te reynigen
van de nettelwortelen, 6, ‘netelwortel’, zvl.
MITSDEZEN: bw, rekeninge bewijs ende reliqua
die mitsdezen doet ende overgeeft nicolais de
Camp als kerkmeester dezer prochie van Sinte
Mariecappel, 1, ‘hierbij’ mnl
MITSGADERSE: bw, misgaderse Sr hubertus van
Costenobel schepen van den ambachte van Cassel,
2, ‘alsook’, mnl.
MONDKOSTEN: zn m mv, ten advenente
van twyntig stuyvers ’s daegs inbegrepen de
mondkosten, 5, ‘mondkost’, ‘eten’.
MULBAK: zn m, t’maken van eenen mulbak voor
deze kerke,7, ‘afvalbak’? zvl.
MYSEN: zn mv, van zijnen ontfank mysen ende
administratien, 1, ‘gerechtelijke kosten’, mnl.
13
lexicon
lexique
O
P
ONEGTELING: zn v, dat gij nooit lijden moogt
en tael onegteling in menig rijm-gedigt, 214, ‘een
onechte taal’.
PLIESTERÉREN: ww over t’schoonmaeken al de
vensters dezer kerke inbegrepen t’pliesteréren, 8,
‘pleisteren’, zvl.
OPGEBLAZENTHEID: zn v, hun opgeblazentheid
maekt dat zij anders niet geloven, 206, ‘hoogmoed’,
mnl.
POYSIE: zn v aen de coster mits savonts tevooren
en snuchtend geluyd moet wesen een poysie met
de drie klocken, 4, ‘tijdje’.
ONZEGHLIJK: bn, in and’re menschen nooit
onzeghlijk te laeken, 207, ‘onbeschrijfelijk’, mnl.
14
lexicon
lexique
Q
R
QUALIFIEREN: ww, gequalifierde prochiaenen ten
gemeender auditie op junij 1772, ‘uitkiezen’.
REDEN-BROEDER: zn m, als reden-broeder, 204,
‘mederederijker’.
QUIBUSDAL: top, meersch streckende onder de
kerke van Quibusdal, van noorden de vijfraden, 3,
raadselachtige plaatsnaam, een ‘dal’.
REDEN-GHULDE: zn v, door welke middels
dat een reden-ghulde moet beroemt sijn,
‘rederijkerskamer’.
REDEN-MAEGD: zv, en zoo de reden-maegd
te toeyen als een bruyd, 209, ‘maagd van de
rederijkerskamer’
REDEN-SCHAER: zn m, dat ik niet aenveird
en waer in Catharina’s reden-schaer, ‘de groep
rederijkers’.
REDEN-SCHEPSEL: zn o, die kan men dagelijks in
sijn reden-schepselen merken, 204, ‘mens’.
REEN: zn v mv, dat iemand Titus speel en wel de
reên doorgrond, 211, ‘reden’, ‘zinnen’ ‘verzen’.
REGT: bn, dit schijnt den regten zin waerom de
redelijkheid geplaetst is in de mensen, 204, ‘echt’,
‘waar’, zvl.
ROEM-BEZINNER: zn m, hun alderbeste
vriend hunn’ eere en roem bezinner, 206,
‘roemverspreider’.
15
lexicon
lexique
S
SCHATTELOOS: bn, schattelooze wonste, 203,
‘onschatbaar’.
SCHEIREN: ww, over het scheiren de haegen van
de kerkhof, 5, ‘scheren’, ‘snoeien’.
SMILTEN: ww, smilten in getraen, 210, ‘smelten’.
SPELDER: zn m, en spelder die maer let hoe dat hij
gaet of staet 211, ‘toneelspeler’,wvl.
SPOORE: zn v, Parnassus spoore 211, ‘weg’.
SCHELLE: zn v, schellen ende pennen parizijs, 1,
‘schelling’.
SPRAEK-LIT: zn o, mijn spraek-lit is belast ulieden
aen te wijzen, 206, ‘tong’.
SCHOF: zn m, van gevrocht te hebben in deze
kerke den tijd van thien dagen en drij schof, 5,
‘halve dag’ of ‘een derde’.
STAEDIG: bw, kwaet dat staedig kwaet en altijd
lelijk blijft, 210, ‘blijvend’, mnl.
SCHOUWBURG-LIGTER: zn m, redenrijke broers
gewaende schouwburg-ligters, 211, ‘toneelkenner’.
STE JAN MISSE: zn v, beginnen Ste Jan misse 1771,
1, ‘Sint-Jansdag’, 24 juni.
SCHOONMAEKEN: ww, ook over te schoonmaeken
al de vensters dezer kerke, ‘schoonmaken’,
opmerkelijk Standaardnederlands.
STUYVER: zn m, twyntig stuyvers sdaegs, 5,
‘stuiver’ er gaan twintig stuivers in een pond.
16
lexique
lexicon
T
V
TEGEN-ZUGT: zn v, en voorts in tegen-zugt zowel
als ondergang, 215, ‘tegenslag’,mnl.
TER GEMEENDER AUDITIE: uitdr, ter
gemeender auditie op den 24 junii 1773, 1, ‘op de
raadsvergadering’.
VERKEN VLEESCH: zn o, over koop van verken
vleesch omme te distribueeren aen d’arme dezer
prochie kerstdag lest 1771, 4, ‘varkensvlees’.
VERNAEMT: bn, gij die door strengheid in uw
schriften zijt vernaemt, 214, ‘bekend’, ‘beroemd’,
mnl.
THUYN: zn m, betaelt pieter tahon houtwerker
van sijnen style over t’vellen eenen eeke boom tot
het maeken de nieuwe thuynen aen het kerkhof, 7,
‘draaihek’, zvl
VERPIJNEN, ZIG: ww, moet eer hij speelt zig meer
als hondert mael verpijnen in grillen, 209, ‘zich
pijnigen’, ‘zich verrekken’, zvl.
TOEDIES: bw, en toedies gedeurig letten moeten of
daer niet kwalijk is, 309, ‘bovendien’, mnl.
VERSTAEN: ww, neen, dat verstaen ik niet, 312,
‘versta’, wvl.
VERTREDEN: ww, of ’t slot van ieder vers twee
stappen te vertreden, 205, ‘verder treden’.
VERZELLEN: ww, dat al die redens met beweging
zijn verzelt, 213, letterlijk ‘vergezellen’, ‘samen
gaan met’, mnl.
VIERVOETWEG: zn m, top, van noorden den
Steenvoorde viervoetweg, 3, ‘wegnaam’, ‘weg
waarlangs ook een paard voorbij kan komen’, wvl,
zvl.
VIJVDE: tw, een vijvde slag, 204, ‘vijfde’.
VINKHOF: zn o top, zaeyland noorden en oosten
het vinkhof, 8, ‘plaatsnaam in Sint-Mariekapel’.
VLOERE: zn m top, zaeyland genaemt den Vloere,
2, ‘plaatsnaam in Sint-Mariekappel’
17
lexicon
lexique
W
VLIEN: ww, stof dat afkeerigheid en slapheid moest
doen vlien, 209, ‘vluchten’, mnl.
VOLKOMENTHEID: zn v, is hij bij dezen verkozen
tot man van volkomentheid, 9, ‘volmaaktheid’,
‘grote geschiktheid’.
VONDEL: eigennaam, Vondel Heyns de Vries de
Buck Oudaen Steven Cats maer bovenal de Zwaen,
216, ‘grote schrijvers’, ‘modellen’.
VOORSPRAEKER: zn m, die wenst als voorspraeker
t’aenveirden Catharin, 312, ‘voorspreekster’, mnl.
WAERD: bn, komt gij die zoo deftig strijd op
dat zoo waerde konst gelijk in d’oude tijden zou
kwijnen, 209, ‘waardevol’.
WEK-GEZANG: zn o, wek-gezang eerstmael
voorgelezen ter kamer, 208, ‘opwekkend gedicht’.
WINTER-MAEND: zn m, op den vierden wintermaend, 208, ‘december’.
WIT: zn o, de handboog-schutters zijn door wet en
eed verbonden om in hun hov het wit te treffen,
208, ‘doelwit’.
VOYZE: zn v, de absolute meerderheid van voyzen,
10, ‘stem’, zvl.
WONSTE: zn v, o schattelooze wonste waer m’een
zoo loffelijke en noodge konste gepleegt, 205,
‘huis’.
18
lexique
lexicon
Y
Z
YMELOOT: persoonsnaam, hoe helder Ymeloot
heeft van die maet geschreven, 216, ‘Vlaamse
dichter die ook in het Frans dichtte’.
ZAEL: zn v, mogt ik als broeder ook bewand’len
deze zael, 203, ‘rederijkerslokaal’.
ZANGHELDINNE: zn v, zoo is ’t wel tijd dat haer
mijn zangheldinn’ontluik om te laeken of te
prijzen, 213, ‘maagd‘ van de dichters’.
ZIG ZELVEN: vn, opofferinge van zig zelven
om aenveird te worden als reden-broeder der
Spaderijken, 204, ‘zichzelf’
ZINGEN: ww, ‘k zal d’overwinning van de helden
zingen, 213, ’bezingen’.
19
lexicon
lexique